maandag 30 maart 2009

Palmzondag

Giotto di Bondone: Intocht in Jeruzalem - fresco — 1304-1306
Cappella Scrovegni (Arenakapel), Padua


Johannes 12 : 12 – 18 De intocht in Jeruzalem

Palmzondag is, mogen we wel zeggen, de eerste dag van de meest ingrijpende week in de aardeontwikkeling.
We lezen volgens de perikopenlijst op deze zondag de gebeurtenissen zoals ze worden beschreven in het evangelie volgens Johannes. Een andere mogelijkheid is om Mattheüs 21:1–11 te lezen, zoals in de perikopenlijst staat aangegeven. Ook de andere evangeliën verhalen natuurlijk over deze gebeurtenissen. (Zie: Lucas 19:28–48 en Marcus 11:1–10).

In zijn evangelie beschrijft de evangelist Johannes voorafgaande aan deze scene dat Jezus in Bethanië is, alwaar Hij bij Martha, Maria en Lazarus verblijft. Martha bedient en Maria zalft de voeten van Jezus met nardusolie, waarop Judas Iskariot moppert over de geldverspilling.
Dat is volgens Johannes zes dagen voor het Pascha. Bij de andere evangelisten is deze tijdsindeling niet dezelfde en vindt de zalving door Maria plaats op de woensdag na de intocht. Op de zalving in Bethanië slaan de woorden “De volgende dag..” waarmee deze perikoop begint. Dat is de dag na die zalving, wat tegelijkertijd aangeeft dat het vijf dagen voor het begin van het Joodse Pascha is, dus het is de zondag voor de Witte Donderdag.

Zoals de meeste beschrijvingen in de evangeliën van Jezus’ handelen, kunnen we deze perikoop opnieuw lezen als beschrijvingen van werkelijke historische gebeurtenissen, maar ook als beschrijvingen van ervaringen opgedaan in een innerlijke binnenwereld van de ziel, in de wereld van de imaginatie. De gebeurtenissen hier beschreven hebben historisch plaatsgevonden, hoewel ‘echte’ documenten daarover niet gevonden (zullen) worden. Als imaginaties gelezen, kunnen we de beelden die Johannes beschrijft opvatten als innerlijke belevenissen, die Johannes/Lazarus zelf had tijdens zijn eigen inwijdingsslaap.
Wat in de oude mysteriën als innerlijke beelden van de godenwereld werd beleefd, vindt rond het Mysterie van Golgotha als werkelijk fysieke en historische gebeurtenissen plaats. Met andere woorden staat het er ongeveer zo: In Jezus Christus wordt de Vader geopenbaard (zie daarvoor ook Judica 1).
In de drie jaren na de doop in de Jordaan heeft het goddelijk wezen van Christus zich stapsgewijze steeds inniger verbonden met het lichaam van Jezus. De onmetelijk grote kracht van het Zonnewezen begint ook in de omgeving merkbaar te worden. We zijn al tegengekomen dat het met genezende kracht op de astraallichamen van de zieken en bezetenen kon inwerken en later zich ook in het etherische gebied kon doen gelden. Bij de 'verheerlijking op de berg' hebben drie van de apostelen al kunnen schouwen hoe de Christusgeest het lichaam van Jezus transformeert. Bij de beschrijving van de Intocht in Jeruzalem heeft de kracht van het Zonnewezen zo’n invloed op de omgeving, dat het volk en de stad in beroering wordt gebracht, zoals Mattheüs schrijft: “Toen Hij Jeruzalem introk, kwam de gehele stad in opschudding…”

Oude heidense gebruiken lijken ineens uit het onbewuste van de mensen aan de oppervlakte te komen. De palmboom met haar takken was een symbool bij de lentefeesten ter ere van de terugkerende zon. De berg Sion in Jeruzalem was al sinds de tijd van Methusalem een zonne-mysterieplaats. De naam Sion komt van “Çijun”, wat “opgerichte steen” betekent en verwijst naar een oude heilige menhir, een stenen zuil eventueel te midden van een steenkring als zonneheiligdom. Dat was het zonneheiligdom van Methusalem, de koning van Salem. Deze kosmische atmosfeer van goedheid en vrede is o.a. de plaats van de oude stad van David en zijn graftombe, en ook de plek waar het Cenakel was, de zaal van het laatste avondmaal. Dat is de westkant. Op de tweede berg waarop Jeruzalem gebouwd is – de berg Moria, nu de Tempelberg, was een oud maanheiligdom. Het is de plek waar nu de Rotskoepel of Koepel van de Rots (Arabisch: Qubbat as-Sahra - zie foto's) staat.





Op die berg werd door Salomo de tempel gebouwd. Het is ook de plek waar Abraham zijn zoon Isaäk aan God offerde en de plek waar de ‘dorsvloer’ van Arauna was (Samuel 24:18). Het woord ‘dorsvloer’ betekent dat hier een cultische plaats was, niet alleen maar een plek voor agrarische activiteiten. Salomo verruilde met het bouwen van de tempel een esoterisch geestesleven voor een exoterische godsdienst met een toornige god: Jahweh. Het zonnemysterie van de berg Sion kwam daardoor lange tijd in de schaduw van het maanmysterie op de berg Moria te staan. Misschien mag je zeggen dat met de islamitische heiligdommen die maancultus nu min of meer nog steeds vertegenwoordigd is.

De intocht is op zondag, de eerste dag van de week(!), de dag van de zon. Het lijkt erop of de oude zonnemysteriën zich nog eenmaal willen laten gelden voordat op de zondag erna het nieuwe zonnemysterie zijn vervulling zal krijgen. Op deze eerste dag van de week treedt het Zonnewezen zelf de oude stad binnen. Uit de diepten van de zielen van het volk komt naar boven wat al eeuwen daarvoor was voorvoeld en geweten werd. De apostelen begrijpen zelf ook pas veel later achteraf wat er eigenlijk gebeurt. Op het moment zelf hebben zij geen idee. Je zou zelfs kunnen vermoeden dat de kracht van het Christuswezen alles zelf in gang zet, zoals hij de dag daarna de tempel zal reinigen met dezelfde immense krachtwerking. De mensen raken buiten zichzelf en roepen. De vooraankondiging daarvan was al door David gezongen in zijn Psalm:

Gezegend hij, die komt in de naam des HEREN. (Psalm 118:26)

Imaginatie en historie schuiven over elkaar wanneer Jezus op een ezelsveulen de stad ingaat. De ezel is een beeld voor het fysieke lichaam, zoals Franciscus het aanduidde (broeder ezel) en zoals we het kennen als beeld uit sprookjes en sagen (Grimm 144: Het Ezeltje). Ook dat was reeds in de oude geschriften aangekondigd.

Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong. (Zacharia 9:9)

De apostelen doorzagen die verbanden zelf ook pas later. Volgens Emil Bock hebben de apostelen Petrus en Johannes het ezelsveulen gehaald in Bethfage, het Huis der Vijgen, waar een groep mensen leefde, die door oude scholing de helderziendheid in ere hield: ‘het zitten onder de vijgenboom’.

In Numeri 22:27 wordt beschreven hoe de zwarte magiër Bileam, een heidense profeet die door de Moabitische koning Balak ontboden was om Israël te vervloeken, onderweg was naar Balak en hoe zijn ezelin drie maal weigerde om verder te lopen, omdat een engel de weg versperde. Bileam zag de engel echter niet en sloeg de ezelin. Na de derde afranseling sprak de god van de Hebreeën via de ezelin: "Wat heb ik u gedaan?" Hierop kwam Bileam tot inkeer. Emil Bock refereert aan deze geschiedenis en brengt de extatische gedragingen van het volk in Jeruzalem op Palmzondag in verband met het oude heidense gebruik om op een ezel naar Jeruzalem te rijden. Het beeld dat Bileam op een ezel reed duidt aan dat de zwarte magische krachten van deze Bileam gebaseerd waren op extatische bewustzijnstoestanden. De Christus is juist geen zwarte magiër die uit is op extatische taferelen, maar het volk raakt evenwel toch buiten zinnen. Een paar dagen later schreeuwt het volk even extatisch en hard: “Kruisig hem!”. De Farizeeërs moeten er ook niets van hebben dat het volk zo in beroering komt, maar daar zat meer achter. Zij waren sowieso vertoornd dat Jezus in hun ogen mysterieverraad had gepleegd door aan Lazarus in het openbaar de inwijding te verrichten. Dat was op zich al een reden om te besluiten hem te doden. (zie Joh. 11:46-50)

Die Palmzondag trok Christus de stad Jeruzalem binnen. Iedere zondag van de week trekt de Christuskracht binnen in de zielen van de mensen die zich innerlijk met Hem willen verbinden. Dat is een intocht in de menselijke ziel, een innerlijke Palmzondag. Iedere zondagochtend aan het begin van de nieuwe week wordt Christus levend in mensen die Hem woning geven in hun harten. In die harten heeft elke zondag ook een opstanding plaats. Dat is het nieuwe zonnemysterie.



Bronnen:
Emil Bock: Genesis (vertaling van Urgeschichte)
Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha (vertaling van Die drei Jahre)
Emil Bock: Koningen en Profeten (hoofdstuk: De geschiedenis van Jeruzalem)
Siegward Knijpenga: Wie is mijn naaste? - leidraad door het evangelie volgens Lucas

maandag 23 maart 2009

Judica (1) - 5e zondag in de Vastentijd

Judica (latijn voor ‘Verschaf mij recht’) is de vijfde zondag in de vastentijd. Judica wordt genoemd naar de beginwoorden uit het introïtus (Psalm 43:1): ‘Judica me, Deus, et discerne causam meam de gente non sancta : ab homine iniquo et doloso erue me’ - Verschaf mij recht, o God, vecht voor mijn zaak. Bescherm mij tegen een liefdeloos volk, vol list en bedrog. (NBV)

Voor deze zondag zijn er twee mogelijkheden aangegeven om als perikooptekst te lezen, beide een gedeelte uit hetzelfde evangeliehoofdstuk. Men mag dus kiezen. zie: Judica (2)


Arent de Gelder (1645 - 1727): Abraham en de drie Engelen


Johannes 8 : 45 – 59 Eer Abraham werd, ben ik

In de oude Joodse mysteriescholen, vooral bij de Farizeeërs, werd de identiteit van het Joodse volk sterk beleefd. We zouden kunnen spreken over een volks-Ik of een groeps-Ik, wat overigens in de tijden voor het Mysterie van Golgotha een normale zaak was. Vooral binnen het Joodse volk streefde men ernaar de erfelijkheidsstroom door de verschillende generaties heen zo zuiver mogelijk te houden, ter voorbereiding van het lichaam waarin ooit de Messias op aarde zou komen. De aartsvader van het Joodse volk was Abraham. Aan hem had zich het Ik-Ben al geopenbaard, wat later opnieuw maar anders zou gebeuren bij Mozes. De Joden ervoeren hun afstamming van Abraham en de erfelijkheidslijn door de generaties heen, de bloedverwantschap, als zeer belangrijk. Paulus, die in de school van de Farizeeërs was opgeleid, sprak zelfs over de erfelijkheidsstroom vanaf Adam en hij sprak over de Christus als de nieuwe Adam. Degenen die de Woordkracht van Christus –de LOGOS– in zich opnemen zijn, volgens Paulus, afstammelingen van de Nieuwe Adam. In deze perikoop lijkt zich een gesprek te ontwikkelen over ditzelfde onderwerp.

Deze scene speelt zich af in de tempel te Jeruzalem, waar schriftgeleerden met elkaar de Torah bestuderen, proberen uit te leggen en met elkaar redetwisten. Jezus zegt: “Wie zijn wezen uit God ontvangt, luistert naar Gods woorden.” Met ‘zijn wezen’ duidt Hij wellicht op de Ik-kracht, die de mens van Christus ontvangt, de kracht van Zijn Woord, ofwel Zijn Naam, de LOGOS. De Joden met wie hij disputeert hangen sterk aan de lijn van de erfelijkheid vanaf Abraham. Dan noemen deze Joden Jezus een Samaritaan, d.w.z. dat zij hem eigenlijk uitschelden en bedoelen dat Hij niet van zuivere Joodse afkomst is, hiermee dus weer duidend op de erfelijkheidsstroom. Op de Samaritanen werd neergekeken omdat zij zich hadden gemengd met niet Joodse stammen in de omgeving.
Jezus zegt dan: “Wanneer iemand mijn woord in zich laat werken…..” . Mijn woord = mijn LOGOS of mijn IK-kracht. Het Ik sterft niet na de dood.
Daarmee hebben de schriftgeleerden een probleem, want zij kennen nog niet het individuele Ik, maar enkel het groeps-Ik (ze noemen het Abraham) waarmee ook de profeten verbonden waren. Zij snappen echt niet waarover Jezus spreekt en misschien is dat hen niet kwalijk te nemen ook. Ze zeggen daarop dan ook nu zeker te weten dat Jezus bezeten is (=waanzinnig is).
Jezus antwoordt echter dat het de Vader is, van wie de Joden zeggen dat Hij God is, die Hem openbaart. In andere vertalingen staat ‘eert’ i.p.v. ‘openbaart’. Openbaring is een woord wat ook vaak vertaald wordt als: ‘verheerlijking’ of als ‘roem’ maar het kan ook ‘zichtbaar worden’ betekenen. In de Latijnse tekst wordt het woord ‘Gloria’ gebruikt. (Si ego glorifico me ipsum gloria mea nihil est. Wanneer ik mijzelf zou openbaren, dan was die roem niets. Denk ook aan: Gloria in excelsis Deo = Geopenbaard is God in Hemelhoogten). Andere vertalingen gebruiken het woord ‘verheerlijken’. Het Grieks gebruikt het woord ‘doxa’ wat o.a. vertaald kan worden met ‘majesteit’, ‘mening’, ‘helderheid’ of ‘eer’.
Door Christus wordt de scheppende Vadergod zichtbaar op aarde. De scheppergod is door Hem als fysieke verschijning zichtbaar geworden binnen Zijn eigen schepping. Aan Abraham was dat reeds beloofd en deze zag vol vreugde de dag tegemoet waarop het zou gebeuren. Volgens Genesis 17:1 verscheen God de Heer aan Abraham toen hij negenennegentig jaar oud was en hij door God de aartsvader van het volk werd genoemd.

Weer snappen de schriftgeleerden niet, dat degene die toentertijd aan Abraham verscheen, nu in de zichtbare zintuigwereld voor hen staat. Nogmaals: dat is ook enorm moeilijk. Lazarus is, wanneer Jezus hem uit het graf roept, de eerste ingewijde die werkelijk bewust beleeft dat de scheppende zonnegeest niet meer in de hemelen maar op de aarde gezocht moet worden. Jezus geeft de Joodse geleerden het antwoord: “Eer Abraham werd, ben ik”, daarmee aangevend dat Hij het is die het Goddelijke IK-ben in zich draagt.
Voor de Joden was dit een grote godslastering. Daarom rapen zij stenen op om hem te stenigen.

De erfelijkheidstroom was dus voor de Joden heel belangrijk. We zien dat in onze tijd ook nog bij o.a. de islamitische volkeren, en ook bij lieden en bevolkingsgroepen die terug vallen op gevoelens van nationalisme. Laten we daarop vooral niet slechts neerkijken maar het proberen te begrijpen. Hier zijn wilskrachten werkzaam die in de biologie van het menselijk lichaam huizen en die iedere vader en moeder kent in hun relatie tot hun kind(eren). Leraren kunnen soms verrast worden door de bijna oerdrift van ouders om eigen kroost in bescherming te nemen en het voor hen op te nemen, en zij kunnen zich ergeren aan het gebrek aan afstand en objectiviteit, terwijl juist deze verzorgende wilskracht natuurlijk eigenlijk onmisbaar is en ongelooflijk waardevol voor het opgroeien van een kind. Ook voor ouders echter geldt dat via de weg van het inzicht een driftmatige liefde voor het eigen kind kan worden omgewerkt en veredeld, niet tot liefdeloosheid, maar gelouterd tot motief, zodat het kind in werkelijke vrijheid kan opgroeien.
Terug naar deze perikoop: De mens moet weet hebben van samenhangen die verder reiken, zo ook van een vaderschap dat geestelijk is, namelijk de oergrond van het bestaan of wel de goddelijke oergrond. Het Oer-Ik is die oergrond. Hij is één met dat wat als scheppende kracht door heel de kosmos stroomt. Christus is het “Ik-Ben”. Christus brengt de kracht van het individuele Ik, dat is Zijn naam, het Woord, de LOGOS.
Rudolf Steiner vertelt (*) dat in de Atlantische tijd ingewijden probeerden de invloed van de luciferische tendens in de mensen tot individualisering tegen te gaan, door te wijzen op de bloedbanden en het groeps-Ik. Via de erfelijkheid, door terug te kijken en je verbonden te weten met de voorvaderen die nog dichter bij de goden stonden probeerden zij de invloed van Lucifer in het astraallichaam tegen te gaan. De zin “Ik en Vader Abraham zijn één,” duidt op die bloedbanden. Maar de Christus wijst erop dat er een andere manier is om de verbinding met het goddelijke te herstellen en de invloed van Lucifer te overwinnen zonder het opgaan in het groeps-Ik en het verlies van de individuele persoonlijkheid. Dat is door het Ik-Ben op te nemen in de ziel. “Naar waarheid zeg ik u, eer Abraham werd, ben Ik.” Met andere woorden: In Mij leeft iets dat veel eerder aanwezig was dan dat Abraham bestond. Ik heb het niet nodig om terug te gaan tot Abraham. Ik vind de goddelijke Vader-Geest in mijzelf. Daardoor kan hetgeen Lucifer gebracht heeft ter cultivering van het individuele Ik en wat tot remmingen in de mensheid heeft gevoerd, omgebogen worden tot iets goeds.
De impuls van Lucifer heeft de mens de mogelijkheid tot vrijheid en zelfstandigheid gegeven, heeft de persoonlijkheid gewekt. Wanneer dat tot in het extreme zou hebben kunnen doorgaan, dan zou de mens tot liefdeloosheid vervallen.

Daarop wordt door Christus een paar verzen eerder in ditzelfde hoofdstuk van het evangelie gewezen, wanneer we lezen dat Hij tegen de schriftgeleerden zegt:
'Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil. Hij is vanaf het begin een moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen. Maar mij gelooft u niet, want ik spreek de waarheid. Kan een van u mij van zonde beschuldigen? Als ik de waarheid spreek, waarom gelooft u me dan niet? Wie van God is, luistert naar de woorden van God. U luistert niet, omdat u niet van God bent.’ (Joh. 8:44-47).
En nog iets eerder in hetzelfde hoofdstuk:
‘U bent van beneden, Ik ben van boven; u hoort bij deze wereld, ik hoor niet bij deze wereld. (Joh. 8:23).

Dat alles slaat op de luciferische impulsen die door de zondeval in de mens aanwezig zijn en in het bloed als erfelijkheidslijn worden doorgegeven. Christus heeft de vrijheid omgebogen tot liefde. Door de innerlijke band met de Christus worden de mensen geleid naar de geestelijke liefde. Vanuit dit gezichtspunt kunnen we de werking van de luciferische wezens zien als een opgave. Zij bereidden, doordat zij op de Oude Maan in ontwikkeling zijn achtergebleven, de komst van de Christus voor. Hun invloed kan door Hem ten goede worden gekeerd waardoor de mens in vrijheid, zelfstandig geestelijke liefde kan ontwikkelen.
Door dit inzicht kan men begrijpen dat het terugblijven in ontwikkeling ook gezien kan worden als een offer dat luciferische wezens hebben gebracht. Het gaat er ook om te zoeken naar het goede en naar de opgave in al het boze.

(*)Bron
Rudolf Steiner: Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112) - 5e voordracht

Judica (2) - 5e zondag van de Vastentijd

Johannes 8 : 2 – 13 Jezus en de overspelige vrouw

De andere mogelijkheid om op deze zondag te lezen is de passage uit hetzelfde 8e hoofdstuk in het evangelie volgens Johannes over de overspelige vrouw.
De Joodse schriftgeleerden, die tegelijkertijd ook wetgeleerden waren, stellen Jezus op de proef. Maar de Christus is de Heer van het Karma, van het lot. Mozes heeft het Joodse volk weliswaar de wet gegeven, waarin ook allerlei richtlijnen staan (zie o.a. Leviticus 20:10 of Deuteronomium 22:23), maar Christus leert dat door de wetmatigheden van het lot de individualiteit van de mens door de opeenvolgende incarnaties kansen krijgt zijn karma te verbeteren, in een beeld uitgedrukt: zijn gewaden wit te wassen.
Hij veroordeelt de vrouw dus niet. Hij doet iets anders: Hij schrijft echter met zijn vinger in de aarde. Het karma van de mens is in het ethergeheugen van de aarde, ofwel de Akashakroniek ingeschreven. Iedere voetstap van de mens, iedere handeling laat in de aarde een spoor achter. Wanneer de mensenziel zich na de dood opnieuw belichaamt, neemt zij het oude karma weer op vanuit het etherlichaam van de aarde. De aarde wordt het lichaam van de Christus, het etherlichaam van de aarde Zijn etherlichaam, anders gezegd: Hij wordt de drager van het wereldgeheugen, waarin het lot van de mensen staat geschreven. Zo is Hij de Heer van het Karma.
Christus vraagt de wetgeleerden een steen te werpen wanneer zij zelf zonder zonde zijn. Zonder zonde is natuurlijk niemand, want wedergeboorte wordt sowieso veroorzaakt door zonde en het verlangen om het beter te doen. Dat heeft de Boeddha de mensheid ook kunnen leren. De oudste omstanders gaan als eersten weg. Zij hebben door hun langere leven de meeste schuld op zich geladen.
Dan zegt de Christus tot de vrouw: ”Zondig voortaan niet meer”, waarmee hij een beroep doet op het Zelf, op de Ik-kracht van het individu.

Een collega wees op een schilderij waarop Rembrandt de scene van deze perikoop prachtig heeft weergeven. In een donkere omgeving staat in een cirkel van licht de vrouw gekleed in een wit gewaad. Het beeld van de menselijke ziel als jonkvrouw in een wit gewaad kennen we uit de sprookjes en andere verhalen. Rembrandt toont ons hier het beeld van de menselijke ziel die voor de Christus als rechter staat. Deze spreekt geen recht, maar zegt: “Ga heen en zondig niet meer.” De oude wet van Mozes moet verinnerlijkt worden en tot individueel gevoel van moraliteit worden.

Rembrandt: De Overspelige Vrouw


Het evangelie volgens Johannes en ook zijn Apocalyps zou men moeten lezen als een beschrijving van de bovenzinnelijke ervaringen van Johannes (ofwel ontmoetingen) met de Christus. Hij is namelijk Lazarus, die door de Christus zelf is ingewijd, uit de doden opgewekt. Deze scene met de overspelige vrouw heeft twee kanten: een historische en ook een imaginatieve. De scene heeft in de tijd plaats gehad, is echt gebeurd, maar het is ook een beschrijving van de geestelijke ervaring die de ziel heeft wanneer zij in de geestwereld (wellicht ook gedurende de nacht) de Christus, de Heer van het Karma, ontmoet als rechter.

Na deze scène met de overspelige vrouw volgt een van de zeven IK-Ben-woorden uit het evangelie volgens Johannes: “Ik ben het licht der wereld. Wie mij volgt zal niet rondwandelen in de duisternis, maar zal licht van het leven hebben.”

‘Ik ben het licht der wereld’ is het Christuslicht dat in het innerlijk schijnt, de kracht van het Ik. Het geeft een centrum. Het Ik-licht schijnt in de duisternis van het astraallichaam. Hierbij kunnen we denken aan de woorden van de proloog van dit evangelie: “Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet aanvaard.” Het was gedurende de Oude Maan fase van de aarde dat het astraallichaam werd voorbereid door de engelen en terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid tot het boze zijn intrede deed. De duisternis in het astraallichaam wordt veroorzaakt door de invloed van luciferische krachten. Zij maken dat in het astraallichaam een ‘vals Ik’ ofwel een ‘vals licht’ schijnt, het bedrieglijk schijnlicht, waarvan het Christus-Ik de mens verlossen kan.
Rudolf Steiner duidde er o.a. op dat deze woorden uit de proloog betrekking hebben op de tijd dat de mens slaapt, wanneer hij geen bewustzijn heeft en niet waarnemen kan, dus wanneer het licht van zijn denken is gedoofd. De duisternis heerst dan in het innerlijk van het astraallichaam. Het wezen van de Christus is het Licht, ook in de nacht. Hij kan onze zielen begeleiden gedurende de slaap, onder de voorwaarde dat wij ons overdag bewust willen verbinden met het Mysterie van Golgotha. De slaap is een korte dood en gedurende de nacht wordt ook karma geweven. Hier is de Christus de Heer, wanneer wij willen. Hiermee wordt de relatie met de passage over de overspelige vrouw duidelijk. De Christus zegt haar voortaan niet meer te zondigen, te leven vanuit het Ik-licht, de zelfbewuste moraliteit, de kracht die de mensen gegeven is door Hem.
In de 14e voordracht van ‘Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien’ (GA 112) spreekt Rudolf Steiner ook over deze scène. Hij vertelt daar uitgebreid dat de Christus hier de leer van het karma brengt. De mens hoeft eigenlijk niet op aarde gestraft te worden. Door de wet van het Karma zullen zijn zonden worden uitgebalanceerd. Christus schrijft in de aarde, op het lichaam van de aardeplaneet, die al doordrongen is met zijn wezenskrachten. De omstanders lezen wat Hij schrijft. Zij kunnen er niet zeker van zijn of zij in een vorige incarnatie niet veroorzaakt hebben dat deze vrouw nu overspelig geworden is. Zij kunnen er niet zeker van zijn dat zij zelf geheel en al zonder schuld zijn.


“Ik ben het licht der wereld.
Wie mij volgt zal niet rondwandelen in de duisternis, maar zal licht van het leven hebben.’”
In zijn boekje vertaalt Johan Theissen het tweede gedeelte na ‘Ik ben het licht der wereld’ met: ’Wie –mij volgend– aan mijn zijde gaat zal waarlijk niet in de duisternis ronddolen, maar het licht hebben, dat aan zijn levenskrachten licht schenkt.’ of ‘Wie zich op weg bij mij voegt…enz’
Volgens Theissen is 'akolóéthoon' namelijk een tegenwoordig deelwoord dat ‘begeleidend op weg’ betekent.

Bronnen:
Rudolf Steiner: Voordrachten over het Evangelie volgens Johannes (GA 103)
Rudolf Steiner: Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112)
Johan Theissen: Het Johannes-Evangelie als de symfonie van het wereldwoord


Vassilli Polenova (1844-1927) De Overspelige Vrouw

maandag 16 maart 2009

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Laetare wordt genoemd naar het eerste woord uit het introïtus van de Mis op deze zondag: Laetare Jerusalem: et conventum facite omnes qui diligitis eam: gaudete cum laetitia, qui in tristitia fuistis: ut exsultetis, et satiemini ab uberibus consolationis vestrae: Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar, laat allen die om haar treuren nu samen met haar jubelen. (naar Jesaja 66:10)

Gebroeders Van Limburg (1375 – 1416): De vermenigvuldiging van de broden en de vissen


Johannes 6 : 1 – 15 De spijziging van de vijfduizend.

Deze zondag in de Vastentijd lezen we over de spijziging van de vijfduizend (mannen – ‘zonder de vrouwen en kinderen mee te tellen’, staat erbij vermeld in Mattheüs 14:21). Deze gebeurtenis vindt plaats meteen na de onthoofding van Johannes de Doper en vóór de wandeling op het meer van Genezareth. We kunnen dit verhaal ook lezen bij de drie andere evangelisten. (Mattheüs 14:1–21), (Marcus 6:30-44), en (Lucas 9:10-17).

Jezus, in wie de Christus - het hoogste zonnewezen - als mens op aarde vertoefde, deed niets zo maar. Elke voetstap die Hij op zijn weg zette, elke handeling deed Hij in volkomen vrijheid en toch in overeenstemming met de wil van de kosmos. Zo was elke daad die Hij verrichtte een scheppen van nieuw karma. Ook deze spijziging van een menigte met enkele broden en wat vissen is niet bedoeld als spektakel. Bij de verzoeking door de duivel in de woestijn had Christus juist niet brood uit stenen gemaakt. Deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het brood en de vissen moet dan ook een diepere betekenis hebben, welke echter niet meteen en eenvoudig te doorgronden is. We proberen naar die betekenis te zoeken.

Volgens het evangelie van Marcus zag Jezus “de schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen zonder herder.” (Marcus 6:34). Waarom was de schare als schapen zonder herder en waarom werd Hij daardoor zo met medelijden geroerd? De menigte waarover het hier gaat, bestond uit de leerlingen en volgelingen van Johannes de Doper, die door zijn dood hun leraar verloren waren. Dat was de reden waarom Jezus medelijden met hen had.
Rudolf Steiner wijst er in zijn voordrachten op dat de spijziging van deze menigte door Jezus wordt volbracht met behulp van de geestkracht van de onthoofde Johannes de Doper, die was de wedergekeerde Elia. En nu wordt er van Elia ook beschreven
(1Koningen 17)
dat hij de weduwe van Sarefat een kruik geeft, waarin steeds weer meel zit om brood te bakken. We kennen soortgelijke beelden ook uit sprookjes en mythen. Het is het beeld voor de levenbrengende en voedende wereld van de etherkrachten. Johannes/Elia had blijkbaar toegang tot de etherkrachten en kon die aanwenden.


In de perikoop van deze zondag lezen we de gebeurtenis in een beschrijving volgens het evangelie volgens Johannes. Daarin wordt de koppeling naar Johannes de Doper niet aangegeven. Hier staat echter: “Een grote schare volgde hem, omdat zij de tekenen zagen die hij de aan zieken volbracht.” In het licht van de perikoop van vorige week (Oculi, waar we lazen over de genezingen) kunnen we misschien zeggen dat de Christuskracht tot op dat moment het vermogen had om in te werken op het astraallichaam van de mensen (astraallichaam gezond maken = zonde te vergeven en daardoor te genezen).
Nu lezen we hier echter dat er iets gebeurt, waardoor we kunnen vermoeden dat de Christuskracht begint via de omhulsels van Jezus door te dringen tot op het niveau van het etherische, het gebied van de levenskrachten, de krachten van de instandhouding en de groeikrachten. De helende kracht Christus dringt bij deze gebeurtenis door tot een diepere laag dan de ziel, dan het astrale. Zijn kracht grijpt nu direct aan in het gebied van de levenskrachten.
Een zin in deze perikoop, die ik eerder steeds over het hoofd zag, maar waar op een dag mijn oog op viel, is daar wellicht een aanwijzing voor: “Er was op die plaats veel gras.” (Joh 6:10). Zulke zinnen staan er nooit zo maar. Het lijkt mij dat deze zin erop wijst dat er op die plaats veel groeikrachten aanwezig waren, d.w.z. krachten die samenhangen met de etherkrachten van de aarde. Dit is de plaats waar de Christus tot in het etherische kan doordringen. De omgeving werkt mee.

Jezus zegent de broden en de vissen en geeft ze aan zijn leerlingen. Op het moment van het zegenen laat Hij de levenschenkende krachten van zijn zonnewezen overgaan op zijn leerlingen. De leerlingen vormen een gemeenschap, mede door de kracht van de gestorven Johannes de Doper. Elke levensgemeenschap is een realiteit in het etherische, het gebied van de levenskrachten. Door deze ethergemeenschap van leerlingen kan de Christuskracht zijn werking hebben en de menigte voeden.

Er staat overigens ook niet voor niets: “En het Pasha, het feest der Joden was nabij.” (Joh 6:4) Ook deze schijnbaar onbeduidende toegevoeging heeft een ruimere betekenis dan slechts een tijdsaanduiding. Het Pasha is het feest der ongedesemde broden. Er staat een verwijzing naar het brood, maar ook naar het Paasfeest dat twee jaar later volgen zal. De hoogste zonnegeest is naar de aarde gekomen en de hele aardeplaneet zal door het komende Mysterie van Golgotha, dat zich voltrekken zal rond het Joodse Paasfeest, ook werkelijk Zijn lichaam worden. De betekenis die het geestwezen van Christus heeft voor de aarde, is als de betekenis van het desem voor het brood. Levenbrengende krachten zullen terugkeren in de substanties van de aarde, die anders als ongedesemd brood zou blijven.

Zoals aan het begin opgemerkt, volgt na deze scene de wandeling over het meer, zowel bij Johannes als bij Mattheüs en bij Marcus. Ook dit beeld –het lopen op het water- kan worden opgevat als een verwijzing naar de etherwereld waarin de Christuskracht werkzaam wordt. Het is alsof de Christus in de drie jaren tussen Jordaandoop en Golgotha steeds verder de wezensdelen van Jezus van Nazareth doordringt en daarmee tegelijkertijd ook zijn helende krachten in de wereld zendt. Hij wordt daarmee stap voor stap werkzaam in de 'zielendiepte binnen' evenals in de 'wereldruimte buiten'.

Er staat: "Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten." (Joh. 6:11).
In het 23e vers wordt nogmaals aangehaald dat het vooral om het gebed ging waardoor de mensen de ervaring hadden gekregen voldoende te hebben gegeten:
"Nu legden er andere boten uit Tiberias aan, dicht bij de plek waar ze het brood gegeten hadden nadat de Heer het dankgebed had uitgesproken." (Joh. 6:23).
Het belangrijke feit wordt dus steeds vernoemd: dat zij bij het eten van het brood de kracht van het Christuswezen ervoeren en hoe deze kracht Zijn etherlichaam doordrong en dat van de aarde. Ze hadden door het gebed van de Heer gegeten.

Met de kinderen vanaf klas 4 en 5 (na de periodes dierkunde en plantkunde) kan men te spreken komen over de levenbrengende krachten in de natuur. De planten dragen vruchten met veel zaden. Aan de halm die uit een enkele graankorrel groeit kunnen vele nieuwe graankorrels groeien. Wat doet de aarde met de kracht van de graankorrels? De graankorrels ontkiemen in de aarde en zullen dan later als korenaar ook weer vrucht dragen. Dat is vermenigvuldigen. Het is een beeld dat de Christus zelf ook gebruikt wanneer hij spreekt over zijn komende lijden, kruisdood en verrijzenis en zegt: "Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht." (Joh. 12:24).
Ook in de lagere dieren leven de sterke krachten van het vermenigvuldigen. Zij staan nog dicht bij het etherische en leggen heel veel eitjes, zoals vissen, reptielen, kikkers. Kippen leggen elke dag een ei. Maar niet alles wordt ook een nieuwe plant, een nieuwe vis of een kuikentje. Veel van die levenbrengende krachten wordt weer vernietigd, veel sterft af.
Een bijzondere zin is dan: “Verzamelt de overgebleven brokken, opdat er niets verloren gaat.” Anders dan in de gewone natuur, waar zoveel plantenzaden of eitjes verloren gaan en er in verhouding maar weinig werkelijk ontkiemen, wil de Christus er zorg voor dragen dat van hetgeen Hij in het etherische bewerkstelligt niets verloren gaat.
De aarde wordt na het Mysterie van Golgotha door de Christus doorleefd, en de werking daarvan kondigt zich in deze perikoop al aan.

Het eten van de vissen en het brood kan misschien ook gezien worden als een geestelijke ervaring, niet zozeer een fysieke maaltijd. We vinden een andere invalshoek om door te dringen tot de beeldenwereld van deze perikoop door te bedenken dat de schare, die is als schapen zonder hun herder Johannes de Doper, geestelijke leiding en geestelijke voeding moest missen. Het brood wat de Christus nu geeft is geestelijke voeding, een nieuw hemels manna. Want de Christus is het ‘brood des levens’. Alsof we hier al een vooruitblik krijgen op het Laatste Avondmaal en de daaruit voortkomende offercultus van de eucharistie (H.Mis), het avondmaal of de moderne Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap.
We kunnen ook letten op de occulte betekenis van getallen. Vijf broden en twee vissen maken samen het getal zeven, het getal van de zeven planeten (vijf planeten=broden + zon en maan=vissen). Na afloop blijven er twaalf korven met brokken over, het getal van de dierenriem. Misschien zou je hieruit mogen opmaken dat het wezen van de Christus vanuit het zielengebied zijn krachten laat instromen in het etherische gebied van de tijd (het getal 7) en zelfs nog verder tot in het gebied van de fysieke ruimte (het getal 12). De twaalf korven hebben volgens Rudolf Steiner te maken met de twaalfheid waaruit het lichaam van de mens bestaat, de tekens van de dierenriem in het lichaam van de mens. De kracht van het Christuslichaam bleef over. De Christuskracht werkte zo sterk dat men na afloop nog kon inzamelen. Het zijn deze krachten die de aarde tot nieuwe zon zullen maken.


Bronnen:
o.a. Rudolf Steiner: 3e voordracht over het Marcus-evangelie (GA 139)
Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Johannes (GA 109 en GA 112)

maandag 9 maart 2009

Oculi - 3e zondag in de Vastentijd

Oculi = Latijn voor ‘Ogen'. Deze zondag is genoemd naar de beginwoorden van het introïtus “Oculi mei semper ad Dominum” - Mijn ogen zijn altijd gericht op de Heer (Psalm 25,15).

Gebroeders van Limburg: Les Très Riches Heures du duc de Berry - Saint Luke


Lucas 11 : 14 – 28 De uitdrijving van een duivel


Vooraf aan de tekst van deze perikoop vertelt het evangelie volgens Lucas hoe de discipelen aan Jezus vragen om te leren bidden (Lucas 11:1-4). Hij geeft hen het Onze Vader. Hierop komen we verderop in deze notitie nog even terug.

In de tijden kort voordat het Mysterie van Golgotha plaats had, waren de aarde en de daarop levende mensheid er slecht aan toe, ziek mag je misschien zeggen. We hebben er al eens eerder aan gerefereerd dat de evangelist Lucas een arts was. Hij beschrijft in zijn evangelie dan ook veel genezingen. De ziekte van aarde en mens was het gevolg van de zondeval, d.w.z. de werking van Lucifer en Ahriman. De aarde en de mens waren als van God verlaten, overgelaten aan tegenstandersmachten in wiens invloed zij steeds verder verstrikt raakten. De helende factor in deze kon alleen Hij zijn, die de Heiland genoemd wordt, Hij die de Logos is, of het Ik-Ben. Het Christuswezen brengt aan de mensheid de geestelijke kracht van het Ik-Ben. Zijn reine en van zonden vrij wezen brengt de mensheid werkelijke helende kracht. Opmerkelijk is dat in het vers voorafgaande aan deze perikoop (Lucas 11:13) te lezen is: “…hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de Heilige Geest geven aan wie erom vragen?” Die Heilige Geest (helende geest) brengt uiteindelijk de genezing waarop de aarde en mensheid wachten.

In de perikoop van deze zondag is sprake van iemand die niet kan spreken, die stom is. Het astraallichaam van deze man is onder de invloed van luciferische elementen, en dit heeft zich tot in de processen van het etherische afgedrukt. Dat uit zich bij deze man in het niet kunnen spreken. We kunnen ervan uitgaan dat hier geduid wordt op werkingen van het lot, het karma. De Christus heelt het lot/karma van deze mens met zijn kracht van het Ik-Ben. Het wordt niet vermeld, maar zoals ook bij andere genezingen gebeurde, zal Hij ook deze stomme zijn schulden vergeven hebben. Zijn genezende kracht reinigt het astraallichaam van de stomme.
Omstanders zijn verwonderd. Vergeet niet dat men er in die tijden van uitging dat een handicap of een ziekte veroorzaakt werd door eigen schuld. Dat het een straf was voor begane zonden of iets dergelijks, eventueel begaan in een vorig leven. Sommige omstanders twijfelen nu dus aan de kracht waarmee de Christus ingrijpt in het lot van deze mens. Want wie kan er nu namens God zonden vergeven en daardoor het lot en de handicap van deze man verlichten? Omstanders zeggen dat Jezus werkt door middel van duivelse krachten, zwarte magie. Zijn het Farizeeërs die dit fluisteren? Het staat niet vermeld maar Jezus stelt in Zijn reactie dat het niet logisch is dat de satan tegen zijnsgelijke demonen –tegen zijn eigen volk- strijdt. Christus drijft de boze uit door de vinger Gods. Hij gebruikt de logica zoals in de gesprekken van de schriftgeleerden gebruikelijk is.

Hij vertelt daarop in een beeld over de gewapende man die zijn huis bewaakt. De menselijke organisatie is als een huis. De huistekeningen van kleine kinderen kan men lezen als beeld van henzelf. De mens heeft een fysiek lichaam, een etherlichaam en een astraallichaam. De sterke man, die het huis bewaakt zou een beeld voor het Ik van de mens kunnen zijn, het Ik dat de andere wezensdelen doordringt. De wezensdelen astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam, lijden alle drie onder de gevolgen van de zondeval. Lucifer en Ahriman zijn erin werkzaam, ofwel onreine geesten wonen erin. De mensen waren als lege huizen gevuld met demonen. Ze hadden nog geen werkelijk Ik. Worden die onreine geesten uitgedreven en de wezensdelen gereinigd, zonder dat de werkzame Ik-kracht van de Christusimpuls wordt opgenomen, dan zal de zieke nog verder van huis zijn.
Afwijkingen in de processen van de zeven verschillende organen kunnen samenhangen met verschillende psychiatrische ziekten. (bv. hysterie met de nieren, razernij met het hart). Men kan hierbij denken aan Maria Magdalena, waarvan vermeld staat dat er bij haar zeven demonen waren uitgedreven (Lucas 8:2).
Zonder de aanwezigheid van de Ik-kracht zou de eerste onreine geest zeven andere geesten gaan halen, nog erger dan hijzelf. De Logos, het Ik-Ben, ofwel de Christus die levend kan worden in het zijn van de mens, is echter de sterke kracht die genezing brengt zonder dat gevaar. Daarom is zijn antwoord aan de vrouw die roept: “Gezegend zijn zij die het woord Gods (de Logos) horen en in zich opnemen.”

Je kunt met oudere kinderen vrijmoedig spreken over de Christus als brenger van de Ik-kracht. Wij zeggen Ik tegen onszelf doordat Christus aan de mens die kracht, die impuls heeft gegeven. In eerste instantie was deze Ik-kracht nog in de hemelen. Hij openbaarde zich aan bijvoorbeeld Mozes in het brandende braambos en in het vuur op de berg Sinai. Veel eerder wees Zarathustra ook al op de komst van het zonnewezen (te noemen wanneer in de vijfdeklas de geschiedenisperiode is geweest). Door Christus is de zonnekracht - de kracht van het Ik - op aarde gebracht. De mens wordt sindsdien steeds verder zelfstandig. Maar de mens moet in zijn hart de kracht van Christus opnemen, bewaren en ernaar leven. Denk in dit verband ook aan het stuk tekst van de Kinderhandeling, dat door de handelende leraar aan het altaar met het gezicht naar het Christusbeeld gesproken wordt.
De Ik-kracht die Christus de mensheid geschonken heeft en waardoor de mens steeds meer een zelfstandig wezen kan worden, is echter niet bedoeld om een egoïstisch mens te worden. Dat laatste willen de tegenstandersmachten graag, de onreine geesten. Daarom komt in het Onze Vader, het gebed dat de Christus zelf gegeven heeft negen keer het woord “ONS” voor. Zeker wanneer een klas dit gebed geleerd heeft, zou je kunnen vragen of de kinderen het aantal malen dat het woord “ONS” of “ONZE” gesproken wordt willen tellen om zich dan vervolgens eens voor te stellen dat op die plekken overal het enkelvoud "MIJ" of “MIJN” zou klinken. Je kunt het misschien eens doen. Het levert een volkomen absurd klinkend gebed op. De kinderen zullen dat onmiddellijk inzien, er misschien zelfs om lachen.
De mensheid heeft de opdracht en de verantwoording om uit inzicht en door eigen wil vanuit de steeds zelfstandiger wordende individualiteit een nieuwe gemeenschap gaan vormen, een gemeenschap in Christus. Om dat te bereiken moeten wij ook leren de medemens te vergeven, dan zullen ook onze schulden vergeven worden. Want ook wijzelf hebben schulden – d.w.z. lot wat nog vereffend moet worden. Wat de Christus hier voor de stomme doet (het vergeven van schulden) is ook een van de beden in het Onze Vader.

zondag 1 maart 2009

Reminiscere (2e zondag in de Vastentijd)

Reminiscere - Deze zondag wordt genoemd naar de eerste woorden uit de Introïtus voor deze zondag: "Reminiscere miserationum tuarum Domine et misericordiarum tuarum quia a saeculo sunt" - Denk aan uw barmhartigheid, HEER, aan uw liefde door de eeuwen heen (Psalm 25:6).

Raffaello Santi: De Verheerlijking


Mattheüs 17 : 1 – 9 De verheerlijking op de berg


In het Mattheüs-evangelie gaat aan de tekst van deze perikoop vooraf de scene dat Jezus zijn lijden en dood aankondigt. Petrus reageert met te zeggen dat zoiets niet zal gebeuren en Jezus spreekt hem daarop bestraffend toe met de woorden: “Ga weg Satan.”
Dan volgt de tekst van deze perikoop uit hoofdstuk 17 met de zin: “Na zes dagen……”, zes dagen na dat gebeuren met Petrus dus.
Het speelt zich af een jaar voor Golgotha en volgens de christelijke traditie op 6 augustus. Andere bronnen zeggen dat de verheerlijking plaatsvond op het Joodse Loofhuttenfeest, wat een herfstfeest is in september of oktober, een Michaelsfeest.
Jezus neemt drie discipelen de berg op. In de beeldentaal van de evangeliën betekenen zulke aanwijzingen meer dan alleen een plaatsaanduiding. Volgens de christelijke traditie wordt gedacht dat de berg Tabor is bedoeld. De aanduiding ‘de berg op’ wil echter ook zeggen dat Christus de drie leerlingen leidde naar het geestesgebied waar zij zouden kunnen schouwen –in de innerlijke wereld, in het mysterie, in het intieme gebied van de ziele-geest. De drie discipelen bevonden zich met Christus ‘op de berg’, niet in de zintuiglijke wereld. Denk hierbij ook aan Mozes die op de berg Sinaï geestelijk in verbinding komt met het godswezen. Kinderen kun je in de RO-les, wellicht in andere bewoordingen, hierop wijzen, aan herinneren. Misschien mag je zeggen dat Petrus, Jakobus en Johannes al vooruit aanschouwend getuigen zijn van Christus’ sterven en opstanding. De gebeurtenissen op Golgotha werpen hun schaduwen (of hun licht) al vooruit. Vergeet niet dat er staat dat het zes dagen geleden is nadat Petrus door Jezus terecht is gewezen. Nu beleven deze drie discipelen iets van waarover Jezus reeds gesproken had. Zij krijgen een voorschouw van de Verrezen Christus.

Uit de verhalen over Boeddha kennen we een episode, die lijkt op wat de drie discipelen hier kunnen schouwen. Boeddha wordt verlicht en hij stijgt op tot het Nirwana. Zoiets dergelijks zien we hier ook, met dit grote verschil dat de Christus niet naar de hemel opstijgt maar juist op aarde blijft om de mensendood te ondergaan en te overwinnen. Waar Boeddha de aarde verlaat en zijn werkzaamheden op aarde beëindigt, begint de eigenlijke werkzaamheid van Christus.
Een tweede scene uit de evangeliën, waarbij de dood op Golgotha reeds vooruit beleefbaar wordt voordat deze zich werkelijk in de tijd voltrekt, is de nacht in Gethsemane voor de gevangenneming, wanneer de Christus Jezus aan dezelfde drie discipelen Petrus, Jakobus en Johannes vraagt om met hem te waken (Mattheüs 26:36 en Marcus 14:32). Zij kunnen het niet en vallen in slaap. Voor hun bewustzijn is deze geestelijke hoogte niet uit te houden, nog niet te bereiken.

Bij de Verheerlijking zien we Petrus, Jakobus en Johannes als een aardse drieheid. Zij aanschouwen een hemelse drieheid –Mozes, Christus en Elia- waarin verleden, heden en toekomst gerepresenteerd zijn. De gedaante en het aangezicht van Jezus verandert voor hun schouwende blik en wordt stralend als de zon. Het eigenlijke Zonnewezen, de Christus, wordt voor hun schouwende blik zichtbaar. We zouden het moment kunnen opvatten als een inwijdingsmoment. De drie apostelen schouwen een hemelse drieheid waarvan Mozes de Wet met de Tien Geboden vertegenwoordigt, de wil van de Vader God, het verleden. Elia staat voor de toekomst want hij is een vertegenwoordiger van het innerlijke geweten. Zoals we weten was in Elia dezelfde individualiteit werkzaam als in Johannes de Doper, zoals Christus dat zelf aangeeft (Mattheüs 11:14). Johannes de Doper doopte de mensen die bij hem kwamen om tot inzicht te komen in het eigen levenslot (de toekomstige mens). Elia staat voor het toekomstdoel, ofwel de Weg; Mozes staat voor de Waarheid en Christus zelf is het Leven. Het zonnewezen dat de leraar van de mensenliefde is, verschijnt hier tussen Mozes, de vertegenwoordiger van het verleden: de Marsfase van de aarde, en Elia, vertegenwoordiger van de Mercuriusfase van de aardeontwikkeling.
Vanuit een ander gezichtspunt zou je ook kunnen zeggen: Mozes representeert de maankrachten (het verleden) en Elia representeert de zonnekrachten (de toekomst). Maan en zon zijn te verstaan als beeld van de zielenkrachten die in de tijd werkzaam zijn: antipathie en sympathie. In de aardeontwikkeling hebben zon en maan zich van de aarde losgemaakt. De ontwikkelingversnellende krachten trokken zich terug op de zon, de afremmende krachten werden afgezonderd op de maan. De krachten van zon en maan kunnen zo in evenwicht blijven ten bate van de aardeontwikkeling. Op het schilderij van Raffael zijn de maan en de zon ook weergegeven. Je moet even zoeken (klik op de afbeelding hierboven voor een vergroting). De opkomende zon is rechts zichtbaar. Helemaal links onderaan wijst het lintje van het boek naar een kleine reflectie van maanlicht.

Behalve dat de drie discipelen een imaginatie –een beeld– schouwen, vernemen zij ook een stem uit de wolk, een inspiratie. Zij schrikken hevig, zoals dat kan gaan bij geestelijke ervaringen. Maar Jezus brengt hen vanuit deze geestelijke belevingen, na deze inwijdingsbeleving terug in de fysieke werkelijkheid door hen aan te raken en spreekt zoals er steeds klinkt “Vreest niet” (denk aan de Herders op het veld). De beleving door een aanraking geeft je via de tastzin de belevenis van de grenzen van je eigen fysiek-zintuiglijke lichaam, het brengt je daarin terug.
Hierna gaan de discipelen vragen stellen over de schrift, die zegt dat Elia eerst moet komen voor de Messias. En Jezus zegt hen dat Elia reeds is gekomen, maar dat hij niet herkend is (Mattheüs 17 : 12).
Het hutten bouwen, waarover gesproken wordt, wordt veelal in verband gebracht met het Loofhuttenfeest, maar “hutten bouwen” heeft in geesteswetenschappelijke zin ook een andere betekenis. Volgens Rudolf Steiner geeft het 'in hemelse sferen hutten kunnen (willen) bouwen' in occulte bewoordingen aan dat je op een tweede trap van inwijding bent aangekomen. Deze schouw van de drie apostelen zou op deze tweede trap kunnen duiden. De discipelen waren natuurlijk niet zomaar een paar lieden die van overal en nergens vandaan waren vergaard. Zij waren inwijdelingen. Dat sommige van hen “vissers” waren mag daar ook op duiden. Denk aan het beeld van de Visserkoning uit Parcival. Bij dit gebeuren worden zij een graad verder ingewijd.

Een ander gezichtspunt zou kunnen zijn dat Petrus, Jakobus en Johannes, die we als representanten van de lagere ‘aardse’ wezensdelen van de mens zouden kunnen opvatten, bij dit moment ‘op de berg’ de hogere wezensdelen van de mens schouwen, die (ook nog in onze tijd) onder de hoede van de Christus zijn, maar die in de toekomst voor iedere mens individueel ter beschikking komen. Petrus betekent: Rots. Hij zou misschien het fysieke lichaam representeren, Jakobus en Johannes dan etherlichaam en astraallichaam. Mozes, Elia en Christus vertegenwoordigen in dat geval de hogere wezensdelen Geestzelf, Levensgeest en Geestmens. We kunnen ons dat grafisch voorstellen als twee driehoeken die elkaar kunnen doordringen en dan samen een zesster vormen. Die zesheid waren we op een andere manier ook tegengekomen in de perikoop over de Bruiloft in Kana.

Nog weer een ander gezichtspunt is dat de drie discipelen staan voor de zielenkrachten denken, voelen en willen, of ook wel van de geestelijke waarneming imaginatie, inspiratie en intuïtie. Door het weten over de hogere wezensdelen van de mens ontstaat ook het kennen van de wetten van reïncarnatie en karma. Voor het christendom moesten die wetten nog tweeduizend jaren verborgen blijven. Volgens Rudolf Steiner zou daar ook de zin: “Zeg niemand iets van wat ge hebt gezien…” op wijzen.

Rudolf Steiner spreekt erover dat het astraallichaam van de mens ooit zover zal zijn dat het is ontwikkeld tot Manas. Het getransformeerde astraallichaam van de mens, Manas, zal een lichtend lichaam zijn. Zoals een plant in zich al het zaad draagt, draagt ons astraallichaam in zich al het zaad voor het Manas. Dat zal zijn licht uistralen in de omgeving wanneer het geheel gereinigd en zuiver zal zijn. De aarde zelf zal dan ook over zijn gegaan in een andere toestand. Nu is zij duister en verschijnt zij in de ruimte enkel doordat zij het licht van de zon reflecteert. Eens zal zij lichten omdat de mensen hun astraallichaam hebben omgevormd. Alle astraallichamen zullen schijnen in het wereldruim zoals het was in de ontwikkelingstijd van de Oude Zon. Toen hadden hogere hiërarchische wezens hun mensheidsontwikkeling doorgemaakt en zij hadden lichtende astraallichamen. De Bijbel noemt hen de Geesten van Licht ofwel de Elohim. (Rudolf Steiner: Stuttgart, 13 september 1907 – Occulte tekens en symbolen GA 101)
Wat hier verschijnt aan deze drie apostelen lijkt het gereinigde astraallichaam van de Christus te zijn. Zijn Zonnewezen heeft het op dat moment voor de dood op Golgotha al getransformeerd en het is tot een lichtend Manas geworden.

Lees deze gebeurtenis ook eens bij: Lucas 9 : 28 – 36 en Marcus 9 : 2 - 9.




Fra Angelico: De Verheerlijking