maandag 18 mei 2009

Hemelvaart

Handelingen van de Apostelen 1: 3 – 12

Op Hemelvaartsdag lezen we natuurlijk het verhaal van de Hemelsvaart van Christus. In de veertig dagen na de opstanding verscheen Christus, zoals de tweede zin van deze perikooptekst aangeeft, steeds aan de leerlingen. We kennen de scènes waarin beschreven wordt hoe Hij aan de Emmaüsgangers verschijnt of die waar Hij verschijnt op het meer van Genesareth aan de leerlingen, die aan het vissen zijn en hoe Hij hen daarmee bewijst dat Hij werkelijk is opgestaan uit de dood. Het Lucas-evangelie bericht in het laatste hoofdstuk hoe Christus een stuk geroosterde vis eet. ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.
(Lucas 24: 41-43).

Luca della Robbia: De Hemelvaart van Christus – 1442-1445
terracotta bedekt met glazuur - Duomo, Florence


De Hemelvaart wordt -naast het Bijbelboek ‘Handelingen der Apostelen’- ook met enkele zinnen beschreven in de evangeliën volgens Marcus en Lucas. (Marcus 16:19 en Lucas 24:51). Mattheüs noemt aan het einde van zijn evangelie het opgaan naar de hemel niet met name, maar de door hem beschreven omstandigheden lijken op de Hemelvaartgebeurtenis. (Mattheüs 28:16–20). De locatie is bij Mattheüs echter een andere, een berg in Galilea. Christus spreekt daar: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde.’ (Matt.28:18), en ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ (Matt.28:20).

Rudolf Steiner vertelt ons over de esoterische betekenis van de Hemelvaart:
De discipelen waren tot een bepaalde graad helderziende geworden zodat zij konden waarnemen wat werkelijk tot de diepe geheimen van de aarde-evolutie behoort. Deze geheimen blijven verborgen voor het gewone dagelijkse bewustzijn. (…) Het beeld van de Hemelvaart betekent eigenlijk dat op dat ogenblik de discipelen geestelijk getuige waren van een gebeurtenis, die van onnoemelijke betekenis was, welke zich als het ware afspeelde op de achtergrond van het wereldtoneel. Als in een beeld werd hen geopenbaard wat er gebeurd zou zijn, wanneer het Mysterie van Golgotha niet zou hebben plaats gehad. Zij namen als concreet geestelijk gebeuren waar wat er dan zou zijn gebeurd, namelijk dat het fysieke organisme van de mens zo zou zijn verslechterd, dat de gehele toekomst van het mensdom in gevaar zou zijn gekomen. Als gevolg van dit fysieke verval zou het menselijk etherlichaam gevolg geven aan de aantrekkingskrachten die bij het etherische behoren. Het etherlichaam wordt namelijk altijd door de zon aangetrokken, niet door de aarde. Onze menselijke constitutie is zo dat het fysieke lichaam aardezwaarte kent, door de zwaartekracht; maar ons etherlichaam is onderhevig aan zon-levitatie. Was het menselijk fysieke lichaam geworden wat het zou zijn geworden als het Mysterie van Golgotha niet had plaatsgevonden, dan had het menselijke etherlichaam zijn eigen drang om op te stijgen naar de zon gevolgd en het fysieke lichaam achtergelaten. Het bestaan van de mensheid op aarde zou onvermijdelijk ten einde zijn gekomen.
Tot aan het Mysterie van Golgotha was de woning van Christus op de zon. Vandaar dat het etherlichaam van de mens ernaar streeft naar de zon op te stijgen. Het streeft naar de Christus. Stelt u zich nu het beeld van de Hemelvaart voor de geest. In een geestelijk schouwen zien de discipelen Christus zelf opstijgen naar de hemel. In een visioen wordt hen getoond hoe de Christuskracht zich verenigt met de etherische natuur van de mens; hoe op het tijdstip van het Mysterie van Golgotha de mens het gevaar liep dat zijn etherlichaam als een wolk naar de zon werd getrokken, maar hoe het nu in dit stromen naar de zon bijeen werd gehouden door Christus. Dit beeld moet worden begrepen, want het is in waarheid een waarschuwing. Christus is verwant aan die krachten in de mens, die van nature naar de zon streven, weg van de aarde, en dat altijd zullen doen. Maar Christus blijft verenigd met de aarde. Zo houdt de Christusimpuls de mens veilig op de aarde.
In het beeld van de Hemelvaart werd nog iets duidelijk aan de discipelen. Stel dat het Mysterie van Golgotha niet had plaatsgevonden en dat grote aantallen mensen tot die graad helderziende zouden zijn geworden, zoals de discipelen op dat ogenblik waren.
Deze mensen zouden de etherische organismen van bepaalde menselijke wezens hebben zien vertrekken van de aarde in de richting van de zon, en zij zouden tot de conclusie gekomen zijn: `Dit is de weg die het etherlichaam van de mens neemt. Het etherisch-aardse element in de mens wordt weggetrokken naar de zon.'
Maar nu, doordat het Mysterie van Golgotha voltrokken is, heeft Christus voor de aarde dit naar-de-zon-strevende etherlichaam gered. En daardoor wordt het feit duidelijk dat Christus met de mensheid op de aarde verenigd blijft. Aldus werd iets anders hier duidelijk, namelijk dat door het Mysterie van Golgotha Christus binnen de aarde-evolutie een kosmische gebeurtenis voltrok. Christus daalde neer uit geestelijke hoogten, verbond zich in Jezus van Nazareth met de mensheid, vervulde het Mysterie van Golgotha, en verbond Zijn ontwikkeling met die van de aarde. Dat was een kosmische daad voltrokken voor het geheel van de mensheid.

Rudolf Steiner: Vom Leben des Menschen und der Erde (GA 349); voordracht van 7 mei 1923

De alledaagse, doorsnee opvatting over de Hemelvaart van Christus gaat er meestal van uit dat Christus terugkeert naar de goddelijke hemel. Inzichten die Rudolf Steiner aandraagt geven het tegendeel aan, n.l. dat Christus zich juist met de aardeplaneet verbindt. Dat is geheel in overeenstemming met de woorden van Christus zelf: ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ (Mattheüs 28:20).
In de perikopenteksten hebben we kunnen volgen hoe bij de Doop in de Jordaan het Christuswezen de aarde betrad en het lichaam van Jezus van Nazareth tot hulsel aannam. De wezensdelen van Jezus’ lichamelijke organisatie werden door Christus gereinigd van onzuiverheden bij de ‘Verzoeking in de woestijn’. Langzamerhand wordt de zonnekracht van het Christuswezen ook merkbaar in de omgeving en kan Hij genezend te werk gaan. De opstanding op Paasmorgen betekent de totale transformatie van Zijn lichamelijke substanties –de transsubstantiatie- en niet alleen van Zijn eigen lichamelijkheid, maar ook van de hele aardeplaneet.

Het wezen van Christus kon tot in de kern van het fysieke lichaam van Jezus doordringen en op die manier het door de goden gewilde en door de tegenstandersmachten gecorrumpeerde ‘oerbeeld’ van het mensenlichaam herstellen. Rudolf Steiner beschrijft de wezenlijke feiten van dit proces als volgt:
Er was tot aan de Doop van Jezus Christus in de Jordaan nog nooit in de aardeontwikkeling –noch onder ingewijden, noch onder niet-ingewijden- een menselijke individualiteit geweest, die macht had kunnen uitoefenen over het beenderstelsel tot en met de chemisch-fysische processen binnenin het skelet. Door het binnentrekken van Christus in het lichaam van Jezus van Nazareth werd het Ik-wezen van Christus heerser tot diep in het beenderstelsel. Het gevolg daarvan was dat eenmaal op aarde een lichaam leefde, dat in staat was zijn krachten zo te beheersen dat de vorm van dat beenderstelsel, de geestelijke vorm van het beenderstelsel in de aardeontwikkeling kon worden ingebracht. Er zou niets behouden blijven van wat de mens gedurende de aardeontwikkeling zou doormaken, wanneer niet de edele vorm van zijn beenderstelsel als wetmatigheid in de aardeontwikkeling kon worden ingebracht, wanneer hij niet stap voor stap heer zou worden over deze wetmatigheid van het beenderstelsel.Rudolf Steiner: Das Johannes Evangelium in Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112); 10e voordracht - 3 juli 1909

Bij de Hemelvaart zien wij Zijn kracht zich uitbreiden tot in de etheromgeving van de aarde, en daarbij tegelijk ook in de etherlichamen van de mensheid. Vanuit het doorgeestelijkte fysieke lichaam (het opstandingslichaam) kan Christus vormkrachten teruggeven aan het etherlichaam, zodat alles wat in het fysieke is verworven erin kon worden afgedrukt en zo voor de toekomst behouden kon blijven.
De mensheid is in het ontwikkelingsstadium gekomen dat het etherlichaam zich langzamerhand weer uit het fysieke lichaam terugtrekt. U moet echter niet denken dat het etherlichaam zo maar als vanzelf alles behoudt, wat het als een oud erfstuk van vroeger heeft meegebracht. Het etherlichaam van de mens zou, wanneer er niets zou gebeuren dan dat het uit het fysieke lichaam losraakt, er alleen maar uit losraken. Het zou niets overhouden van de krachten die het van vroeger had. Het etherlichaam wordt in de toekomst echter geboren vanuit het fysieke lichaam. Geeft dat fysieke lichaam aan het etherlichaam niets mee, dan zal het leeg zijn, dan zal het dor zijn. (…) Het is de opgave van de tegenwoordige mensheid om datgene in zich op te nemen wat kan worden opgenomen met de werking van het fysieke lichaam. Wat verwerkt wordt binnen het fysieke lichaam gaat mee in de ontwikkeling.
Rudolf Steiner: Der Orient im Lichte des Okzidents (GA 113); 7e voordracht -29 augustus 1909

Met Hemelvaart werd voor de discipelen de kiem zichtbaar, die door het Mysterie van Golgotha gelegd was voor de toekomst van de mensheid. De werking van het opstandingslichaam werd afgedrukt in het etherische. Dit mag zeker worden opgevat als een kosmische daad van ongelooflijk hoge orde, door Christus onzelfzuchtig en geheel ten bate van de ontwikkeling van de mensheid volbracht. Het Ik-wezen van Christus doordringt en reinigt de menselijke lichamelijke organisatie, welke een resultaat is van de Oude-Saturnusontwikkeling (fysieklichaam), Oude-Zonontwikkeling (etherlichaam) en Oude-Maanontwikkeling (astraallichaam). De mens kan zijn zelfbewuste Ik alleen ontwikkelen in de driedimensionale fysieke wereld, die ook een resultaat is van de voorafgaande planetaire ontwikkelingen. Om de voortgang der wereldontwikkeling veilig te stellen moet het resultaat van Ik-ervaringen op aarde als geheugenbeeld worden afgedrukt in de wereldether.
Voor ons pedagogen kan dit grote macrokosmische beeld gelden als een oerbeeld voor hoe wij menskundig (op microkosmisch niveau) de werking van het geheugen bij de mens en bij het kind kunnen begrijpen. Het Ik kan -met behulp van het astraallichaam (denken, voelen, willen), het etherlichaam en het fysieke lichaam- de zintuigervaringen, die het heeft opgedaan in de fysieke wereld, terug afdrukken in het geheugen van het etherlichaam. Een juiste verankering van het Ik in de organisatie van het concreet-fysieke is daarvoor noodzakelijk.
Met dit gezichtspunt in het achterhoofd zou men de (laatste) regels van Rudolf Steiners 6e weekspreuk nog eens kunnen lezen, de spreuk voor de week van Hemelvaart.