maandag 25 mei 2009

Pinksteren

1e pinksterdag:
Handelingen 2 : 1 – 12 De uitstorting van de Heilige Geest
2e pinksterdag:
Johannes 14 : 23 - 31 Mijn vrede geef ik u

uit: Les Tres Riches Heures du Duc de Berry

De evangelielezing voor de 1e pinksterdag beschrijft wat er ‘s morgens om ongeveer 9 uur op die dag gebeurde. De aangegeven perikooptekst leest tot en met het 12e vers, maar om een volledig beeld te krijgen van wat er plaats had, verdient het aanbeveling het hele 2e hoofdstuk uit de Handelingen van de Apostelen te lezen. Daar kan men dan de inhoud van de toespraak lezen, die Petrus tot de verzamelde menigte houdt, waarna er tenslotte rond de drieduizend toehoorders zich laten dopen. Het gebeuren met Pinksteren is niet zo eenvoudig om met de zielenhouding van iemand in de eenentwintigste eeuw te benaderen. Laten we toch maar iets proberen.

De tien dagen na de Hemelvaart van Christus verblijven de discipelen met elkaar in het huis waar zij het avondmaal gehouden hebben. De moeder van Jezus is ook bij hen.
Friedrich Benesch*) wijst erop dat de dagen voorafgaande aan het Pinksterfeest voor de discipelen dagen van zware beproevingen moeten zijn geweest, een tijd van diepe crisis voor hun zielen, waarin de discipelen zich enorm verlaten moeten hebben gevoeld. Na de Opstanding hadden zij vol vreugde Christus weer kunnen ervaren, nadat zij daarvoor eerst getuigen waren geweest van de verschrikkelijke gebeurtenissen op Golgotha. Van deze gebeurtenissen, hoe aangrijpend ook, hadden zij zich tenminste nog redelijk goed een voorstelling kunnen maken. Na de Opstanding bleef de Christus veertig dagen lang bij hen, trad steeds weer in hun midden, maar toen Hij bij de Hemelvaart Zijn wezen in de wereldether liet overgaan en daarin afdrukte, was daarna hun gevoel van eenzaamheid en verlaten te zijn des te groter. De gebeurtenissen met Pinksteren betekenden voor de discipelen het einde van die periode.
Benesch beschrijft drie fundamentele processen, die zich voltrokken in de zielen van de Apostelen. Ten eerste kwam in ieder van hen een geestbeweging opgang waardoor herinneringen boven kwamen aan de tijd dat zij met Jezus Christus hadden gewandeld. Ten tweede ontstond in ieder van hen een diep individueel gevoel van verbondenheid met Christus en tegelijk ook een gevoel voor het eigen eeuwig Ik-wezen, de eigen individualiteit. En ten derde beleefden zij ook dat het geestbewustzijn in hen werd gewekt. Zij kregen begrip voor Zijn wezen, Zijn leven en Zijn daad. Herinnering, gevoel van verbondenheid en inzicht, deze drie elementen werden door ieder individueel en tegelijk ook als groep ervaren. De Apostelen ervoeren de Helende Geest, de Trooster, de Geest der Waarheid.

Laten we nu naar de perikooptekst kijken. Eerst treden er twee elementen op: lucht en vuur.
Er klinkt een geraas uit de hemel als van een hevige wind. Dit doet denken aan de storm op het Meer van Gennesareth (Mattheüs 8:23–27) , maar ook aan iets wat menige leerkracht en ouder uit eigen ervaring kent: kinderen op stormachtige herfstdagen. De onrust in de atmosfeer gaat meestal samen met onrust bij de kinderen, soms zelfs al enkele dagen voorafgaande aan zo’n zware atmosferische depressie. Aan het gedrag van volwassen verkeersdeelnemers kun je vaak merken, dat op zulke dagen ook bij hen onrust in de buitenwereld en onrust in de binnenwereld samen gaan. ‘Hoort de wind waait door de bomen, hier in huis zelfs waait de wind’, luiden de woorden van een traditioneel vaderlands lied ter ere van de bekende Amsterdamse patroonheilige, de gekerstende versie van de Germaanse god van de wind en de menselijke adem, Odin of Wodan. (Wie denkt bij dat lied nou aan Pinksteren?). In het Grieks staat er 'pnohs' wat wind en tegelijk ook adem of levensadem betekent. Het Latijn gebruikt voor wind het woord ‘spiritus’. In die talen liggen geest, adem, levensadem en wind dus dicht bij elkaar.
Men zou zich misschien mogen voorstellen dat er plotseling onrust optreedt in het zielenleven van de apostelen samengaande met een onrust in de lucht buiten het huis. Deze onrust wordt echter tot rust gebracht door een tweede element: een vuur verschijnt, zoals ook de kracht van Christus bij de storm op het meer de elementen tot kalmte maande. Christus geeft ons de vrede, zielerust.
In de perikooptekst voor de 2e pinksterdag lezen we de woorden: ‘Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.’ (Joh 14:27) De kracht om de rust te bewaren en de moed niet te verliezen komt van het Ik en wordt de mens gegeven door Christus: ’Jezus antwoordde: Als iemand mij lief heeft, zal hij mijn woord bewaren en de vader zal hem lief hebben en wij zullen bij hem komen en hem tot onze woning maken.’ (Joh 14:23) Lucht is het element waarin het astraallichaam zich thuis weet, vuur (warmte) is de drager van het Ik.


In de woorden uit de toespraak van Petrus, verderop in het 2e hoofdstuk, klinkt het zo: ‘Jezus is door God tot leven gewekt, daarvan getuigen wij allen. Hij is door God verheven, zit aan zijn rechterhand, en heeft van de Vader de heilige Geest, die ons beloofd is, ontvangen. Die Geest heeft hij op ons doen neerdalen, en dat is wat u ziet en hoort.’ (Handelingen 2:32-33) Christus is het Ik-Ben-wezen, de schenker van het Hogere Ik aan de individuele mensen. Het Ik verschijnt in het element van de warmte – het vuur. Johannes de Doper kondigde al aan dat de Christus het element van het vuur zou brengen, het element waarin Hij ook al verschenen was aan Mozes in de brandende braambos en op de berg Sinai. Johannes de Doper sprak namelijk tot zijn leerlingen: ‘Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.’ (Mattheüs 3:11-12)

We kunnen ons nog een andere perikooptekst herinneren, welke we lazen op de 1e zondag na Pasen waarin wordt beschreven dat Christus zijn adem inblaast in de Apostelen (Joh. 20:19-31). Hij spreekt dan de woorden: ‘Ontvang Heilige Geest’
In het evangelie volgens Lucas spreekt Christus-Jezus over zichzelf:
‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen.’ (Lucas 12:49-51)

In een wat ingedikte versie van een eerder gebruikte passage uit een voordracht van Rudolf Steiner**) volgt hier nogmaals:
'Wanneer het astraallichaam de verlichting ondergaat, bevat het geen onreine indrukken van de fysieke wereld meer doch alleen de organen voor het kennen van de geestelijke wereld. En tot dit gereinigde, gelouterde astraallichaam komt het kosmische Ik, het Wereld-Ik, dat de verlichting teweeg brengt, dat dus maakt dat de mens geestelijk licht om zich heen heeft. Dat heet in de christelijke esoteriek de ‘Heilige Geest’. Het is in christelijk-esoterische zin volkomen juist te zeggen: de christelijke esotericus brengt door zijn inwijding de reiniging en de loutering van zijn astrale lichaam teweeg; en wordt overstraald – als u wilt, kunt u het ook overschaduwd noemen – door de ‘Heilige Geest’, door het kosmische Wereld-Ik.
Wie aldus verlicht is, wie met andere woorden de ‘Heilige Geest’ in zich heeft opgenomen, spreekt niet meer als voorheen. Wanneer diegene spreekt is hij instrument geworden; zijn Ik is ondergegaan, dat wil zeggen tijdelijk onpersoonlijk geworden, en het kosmische Wereld-Ik bedient zich van hem om door hem heen te spreken.'


Icoon uit het klooster Stavronikita op de berg Athos - 17e eeuw

Individu en gemeenschap
In zijn eerder genoemde boekje besteedt Friedrich Benesch aandacht aan het probleem van de zich ontwikkelende individualiteit en de gemeenschap, twee zaken die moeilijk met elkaar te verenigen zijn. De mens op zijn huidige ontwikkelingstrap is eigenlijk een anti-sociaal wezen. In iedere ontmoeting tussen mensen slaapt de mens als het ware in, in de ander, om hem te kunnen waarnemen, maar meteen stoot hij de ander weer af om zelf tot bewustzijn te komen. (Zo werkt de Ik-zin, het zintuig waarmee wij kunnen waarnemen dat de ander ook een geestelijk wezen, een mens is.) Het ontwikkelen van een eigen bewustzijn kan niet zonder de kracht van de antipathie = afzonderen. Dit werpt een licht op het feit waarom de Apostelen door Christus alleen gelaten moesten worden.
Alleen wanneer de mens droomloos slaapt en de grenzen die het fysieke lichaam hem geeft voor hem vervagen, is de mens een van nature sociaal wezen. Zodra hij wakker wordt gaat hij bewustzijn ontwikkelen, denken. Dit speelt zich af in waarnemen en denken. Ook in het voelen en willen echter spelen sociale en anti-sociale tendensen en zielenbewegingen een onbewuste maar grote rol. Zij vormen de bron van sterke gedragspatronen en krachten die werken in het denken, voelen en willen van de mens. Wij willen sociale wezens zijn maar we zijn in de kern van de zaak anti-sociale wezens, omdat in ons bewustzijn ook het zelfbewustzijn leeft. We komen zo tot vrijheid, onafhankelijkheid van de goddelijke leiding.
De stroom vanuit het voorgeboortelijke bestaan, maakt de mens steeds verder zelfstandig. Dit is waardoor de mens afgezonderd wordt van de geestelijke omgeving, de antipathiestroom. Dit is de stroom uit het verleden van de Vader God.

In de perikoop van Pinksteren wordt verteld dat het geluid van de wind klinkt en dat Joodse mensen uit verschillende landen van de toenmalige beschaafde wereld, die in Jeruzalem waren komen wonen, zich verzamelden. Wanneer de Apostelen naar buiten komen en beginnen te spreken, kan een ieder hen verstaan in zijn eigen taal. Dit is de omkering van het beeld van het uiteenvallen van de taal, wat bij de bouw van de Toren van Babel gebeurde. Hier spraken de Apostelen in andere talen met de spraak, die de Geest hun gaf (zoals hun door de Geest werd ingegeven).
Door het vuur krijgen hun woorden richting. Het WOORD klinkt in de moedertalen van wie luisteren. Wie ooit lang in het buitenland heeft moeten verblijven kent het gevoel dat wanneer je daar dan in je eigen moedertaal hoort spreken, je als het ware dieper in je wezen wordt geraakt dan door woorden in de vreemde taal. Het raakt je tot in de diepe en onbewuste levensprocessen van het etherlichaam. Van een vreemde taal raakt de inhoud je wel in het wakkere bewustzijn van de ziel (het astraallichaam), maar niet zo diep als woorden uit de moedertaal, die je heeft gevormd en die je hebt gehoord van kind af aan, tot in dit gebied van de levenskrachten, het etherische. Bij deze gebeurtenis op Pinksteren lijkt de Heilige Geest door te dringen tot in die diepere laag van levenskrachten, waarmee een kiem wordt gelegd voor een toekomstige mensheid, een gemeenschap wier leden de Christus in zich voelen, een gemeenschap in Christus.

Een bevriende collega wees mij erop dat men ook zou kunnen vermoeden dat hetgeen de apostelen beleefden op Hemelvaart, zich op Pinksteren in die diepere laag afdrukt, zoals hierboven aangeduid.
Rudolf Steiner***): ‘Wat zich gedurende de slaap in het astrale lichaam vormt, dat moet zich dan in het etherische lichaam gaan afdrukken, om de mens in staat te stellen, de geestelijke wereld te zien. Op die manier beginnen wij te begrijpen wat we als impuls hebben ontvangen door de komst van Christus op aarde.’

*)Friedrich Benesch: Gemeenschapszin en individualisme, Pinksteren in onze tijd
**) Rudolf Steiner: Het evangelie naar Johannes, esoterische achtergronden (GA 103), 12e voordracht - 31 mei 1908.
***)Rudolf Steiner: Egyptische mythen en mysteriën (11e voordracht).

donderdag 21 mei 2009

Exaudi - 6e zondag na Pasen

Ex-audi = o.a. verneem, luister, geef gehoor, gehoorzaam. Naar Psalm 27:7 Exaudi Domine vocem meam qua clamavi ad te; miserere mei, et exaudi me. Hoor mijn stem HEER wanneer ik u aanroep, wees mij genadig en hoor mij.

Hemelvaart


Johannes 15:26 – 16:4 Wanneer de Trooster zal komen


Met deze perikoop sluiten we de serie teksten uit het 16e hoofdstuk van het Johannes-evangelie af. We zijn dicht bij Pinksteren en de komst van de Heilige Geest, de Trooster, de Geest der Waarheid wordt aangekondigd. We worden weer geconfronteerd met het raadsel van de Triniteit: Vader – Zoon – Heilige Geest. De Geest der Waarheid gaat volgens Christus van de Vader uit. Ook over Hemzelf klonken de woorden: Ik Ben de Waarheid (de weg, de waarheid en het leven).

Zoals in eerdere notities al aangegeven, zijn de woorden die opgetekend zijn in het 16e en 17e hoofdstuk van het Johannes-evangelie gesproken na afloop van het Avondmaal, voordat Jezus met zijn leerlingen de zaal verliet om naar de Hof van Gethsemane te gaan. Emil Bock roept in zijn boek een beeld op van dit laatste samenzijn, door te wijzen op de leerling welke de Heer lief had. Johannes lag aan de borst van de Heer, luisterend naar Zijn woorden. Na het delen van het brood en de wijn gaf Christus zichzelf via het door Hem gesproken Woord, de Logos. In de ziel van de aan Zijn borst luisterende Johannes stijgt het horen op tot het niveau van de inspiratie – intuïtie. Bock schrijft dat het misschien niet eens Christus is van vóór de lijdensdood, die we in deze woorden horen speken, maar dat het woorden zijn van de Herrezene. Het lijkt alsof deze afscheidswoorden al verzadigd zijn van de substantie van het wezen van Christus van na het graf. ‘En daarom zijn deze woorden tegelijkertijd formuleringen om de aanwezigheid en hulp van Christus op te roepen, sleutels voor de nabijheid van Christus. Dat is het geheim van het 17e hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes.’ (Het Hogepriesterlijk Gebed). Zo besluit Bock deze paragraaf in zijn hoofdstuk over Christus de leraar.


Christus spreekt in de eerste zin van deze perikoop over het zenden van de Trooster (de Helper, de Pleitbezorger), die Hij zal zenden van de Vader. De eerste zin van deze perikoop drukt ons meteen op het geheim van de triniteit.

Dan spreekt Hij over hetgeen de apostelen te wachten staat. Julia van Andel vertaalde het 1e vers van Johannes 16 voor ons als volgt:
'Deze dingen heb ik tot u gesproken opdat gij niet struikelt.'

Ταυτα λελαληκα υμιν ινα μη σκαυδαλισθητε (tauta lelalèka umin ina mè skandalisthète) (Grieks)
Hæc locutus sum vobis, ut non scandalizemini (Latijn)
Statenvertaling: Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt.
NBG : Dit heb Ik tot u gesproken opdat gij niet ten val komt.
Willibrordvertaling: Dit heb Ik u gezegd opdat gij niet ten val komt.
Ogilvie vertaalt deze zin met: Deze woorden heb ik tot u gesproken opdat gij in de beproeving niet ten val komt.
Nieuwe Bijbel Vertaling: Dit heb ik tegen jullie gezegd om te voorkomen dat jullie je geloof verliezen.

De leerlingen zullen uit de synagoge gestoten worden. Er zal zelfs een tijd komen dat mensen zullen menen er goed aan te doen wanneer zij de leerlingen zullen doden. We kunnen ons afvragen of deze zinnen alleen voor de apostelen gelden of dat zij eigenlijk over hun hoofden tot de gehele christenheid worden gesproken. Is het misschien een voorspellende blik, zoals in de Apocalyps, waarin gesproken wordt over mensen die in de toekomst wel en mensen die dan niet de Christuskracht -de kracht van het Hogere Ik- in zich zullen hebben opgenomen?
Misschien kunnen we de zin ‘Zij zullen u uit de synagoge stoten’ opvatten als ‘Zij zullen u uit de groepsziel -de volkssamenhang- verstoten’, juist omdat het gaat om de toekomstige ontwikkeling van het mensen-Ik. De tegenstandersmachten zullen er alles aan doen die ontwikkeling tegen te werken, om recht te praten wat krom is, mooi te noemen wat lelijk is, goed te noemen wat slecht is. Eerder in het 15e hoofdstuk sprak Christus al: ‘Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie’ (15:18) en ‘Dit alles zullen ze jullie vanwege mij aandoen, want ze kennen hem niet die mij gezonden heeft.’ (15:21).

Volgens Rudolf Steiner mogen de eerste zinnen van het Johannes-evangelie worden opgevat als een soort mantram, waarvan een sterke werking uitgaat wanneer men deze woorden steeds weer voor de geest roept. Emil Bock duidt op een dergelijke werking bij de woorden van de leringen van Christus, met name het Hogepriesterlijke Gebed uit het 17e hoofdstuk. Zij kunnen worden ervaren als een voorbereiding op de komende Heilige Geest.


Bron: Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha

maandag 18 mei 2009

Hemelvaart

Handelingen van de Apostelen 1: 3 – 12

Op Hemelvaartsdag lezen we natuurlijk het verhaal van de Hemelsvaart van Christus. In de veertig dagen na de opstanding verscheen Christus, zoals de tweede zin van deze perikooptekst aangeeft, steeds aan de leerlingen. We kennen de scènes waarin beschreven wordt hoe Hij aan de Emmaüsgangers verschijnt of die waar Hij verschijnt op het meer van Genesareth aan de leerlingen, die aan het vissen zijn en hoe Hij hen daarmee bewijst dat Hij werkelijk is opgestaan uit de dood. Het Lucas-evangelie bericht in het laatste hoofdstuk hoe Christus een stuk geroosterde vis eet. ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.
(Lucas 24: 41-43).

Luca della Robbia: De Hemelvaart van Christus – 1442-1445
terracotta bedekt met glazuur - Duomo, Florence


De Hemelvaart wordt -naast het Bijbelboek ‘Handelingen der Apostelen’- ook met enkele zinnen beschreven in de evangeliën volgens Marcus en Lucas. (Marcus 16:19 en Lucas 24:51). Mattheüs noemt aan het einde van zijn evangelie het opgaan naar de hemel niet met name, maar de door hem beschreven omstandigheden lijken op de Hemelvaartgebeurtenis. (Mattheüs 28:16–20). De locatie is bij Mattheüs echter een andere, een berg in Galilea. Christus spreekt daar: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde.’ (Matt.28:18), en ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ (Matt.28:20).

Rudolf Steiner vertelt ons over de esoterische betekenis van de Hemelvaart:
De discipelen waren tot een bepaalde graad helderziende geworden zodat zij konden waarnemen wat werkelijk tot de diepe geheimen van de aarde-evolutie behoort. Deze geheimen blijven verborgen voor het gewone dagelijkse bewustzijn. (…) Het beeld van de Hemelvaart betekent eigenlijk dat op dat ogenblik de discipelen geestelijk getuige waren van een gebeurtenis, die van onnoemelijke betekenis was, welke zich als het ware afspeelde op de achtergrond van het wereldtoneel. Als in een beeld werd hen geopenbaard wat er gebeurd zou zijn, wanneer het Mysterie van Golgotha niet zou hebben plaats gehad. Zij namen als concreet geestelijk gebeuren waar wat er dan zou zijn gebeurd, namelijk dat het fysieke organisme van de mens zo zou zijn verslechterd, dat de gehele toekomst van het mensdom in gevaar zou zijn gekomen. Als gevolg van dit fysieke verval zou het menselijk etherlichaam gevolg geven aan de aantrekkingskrachten die bij het etherische behoren. Het etherlichaam wordt namelijk altijd door de zon aangetrokken, niet door de aarde. Onze menselijke constitutie is zo dat het fysieke lichaam aardezwaarte kent, door de zwaartekracht; maar ons etherlichaam is onderhevig aan zon-levitatie. Was het menselijk fysieke lichaam geworden wat het zou zijn geworden als het Mysterie van Golgotha niet had plaatsgevonden, dan had het menselijke etherlichaam zijn eigen drang om op te stijgen naar de zon gevolgd en het fysieke lichaam achtergelaten. Het bestaan van de mensheid op aarde zou onvermijdelijk ten einde zijn gekomen.
Tot aan het Mysterie van Golgotha was de woning van Christus op de zon. Vandaar dat het etherlichaam van de mens ernaar streeft naar de zon op te stijgen. Het streeft naar de Christus. Stelt u zich nu het beeld van de Hemelvaart voor de geest. In een geestelijk schouwen zien de discipelen Christus zelf opstijgen naar de hemel. In een visioen wordt hen getoond hoe de Christuskracht zich verenigt met de etherische natuur van de mens; hoe op het tijdstip van het Mysterie van Golgotha de mens het gevaar liep dat zijn etherlichaam als een wolk naar de zon werd getrokken, maar hoe het nu in dit stromen naar de zon bijeen werd gehouden door Christus. Dit beeld moet worden begrepen, want het is in waarheid een waarschuwing. Christus is verwant aan die krachten in de mens, die van nature naar de zon streven, weg van de aarde, en dat altijd zullen doen. Maar Christus blijft verenigd met de aarde. Zo houdt de Christusimpuls de mens veilig op de aarde.
In het beeld van de Hemelvaart werd nog iets duidelijk aan de discipelen. Stel dat het Mysterie van Golgotha niet had plaatsgevonden en dat grote aantallen mensen tot die graad helderziende zouden zijn geworden, zoals de discipelen op dat ogenblik waren.
Deze mensen zouden de etherische organismen van bepaalde menselijke wezens hebben zien vertrekken van de aarde in de richting van de zon, en zij zouden tot de conclusie gekomen zijn: `Dit is de weg die het etherlichaam van de mens neemt. Het etherisch-aardse element in de mens wordt weggetrokken naar de zon.'
Maar nu, doordat het Mysterie van Golgotha voltrokken is, heeft Christus voor de aarde dit naar-de-zon-strevende etherlichaam gered. En daardoor wordt het feit duidelijk dat Christus met de mensheid op de aarde verenigd blijft. Aldus werd iets anders hier duidelijk, namelijk dat door het Mysterie van Golgotha Christus binnen de aarde-evolutie een kosmische gebeurtenis voltrok. Christus daalde neer uit geestelijke hoogten, verbond zich in Jezus van Nazareth met de mensheid, vervulde het Mysterie van Golgotha, en verbond Zijn ontwikkeling met die van de aarde. Dat was een kosmische daad voltrokken voor het geheel van de mensheid.

Rudolf Steiner: Vom Leben des Menschen und der Erde (GA 349); voordracht van 7 mei 1923

De alledaagse, doorsnee opvatting over de Hemelvaart van Christus gaat er meestal van uit dat Christus terugkeert naar de goddelijke hemel. Inzichten die Rudolf Steiner aandraagt geven het tegendeel aan, n.l. dat Christus zich juist met de aardeplaneet verbindt. Dat is geheel in overeenstemming met de woorden van Christus zelf: ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ (Mattheüs 28:20).
In de perikopenteksten hebben we kunnen volgen hoe bij de Doop in de Jordaan het Christuswezen de aarde betrad en het lichaam van Jezus van Nazareth tot hulsel aannam. De wezensdelen van Jezus’ lichamelijke organisatie werden door Christus gereinigd van onzuiverheden bij de ‘Verzoeking in de woestijn’. Langzamerhand wordt de zonnekracht van het Christuswezen ook merkbaar in de omgeving en kan Hij genezend te werk gaan. De opstanding op Paasmorgen betekent de totale transformatie van Zijn lichamelijke substanties –de transsubstantiatie- en niet alleen van Zijn eigen lichamelijkheid, maar ook van de hele aardeplaneet.

Het wezen van Christus kon tot in de kern van het fysieke lichaam van Jezus doordringen en op die manier het door de goden gewilde en door de tegenstandersmachten gecorrumpeerde ‘oerbeeld’ van het mensenlichaam herstellen. Rudolf Steiner beschrijft de wezenlijke feiten van dit proces als volgt:
Er was tot aan de Doop van Jezus Christus in de Jordaan nog nooit in de aardeontwikkeling –noch onder ingewijden, noch onder niet-ingewijden- een menselijke individualiteit geweest, die macht had kunnen uitoefenen over het beenderstelsel tot en met de chemisch-fysische processen binnenin het skelet. Door het binnentrekken van Christus in het lichaam van Jezus van Nazareth werd het Ik-wezen van Christus heerser tot diep in het beenderstelsel. Het gevolg daarvan was dat eenmaal op aarde een lichaam leefde, dat in staat was zijn krachten zo te beheersen dat de vorm van dat beenderstelsel, de geestelijke vorm van het beenderstelsel in de aardeontwikkeling kon worden ingebracht. Er zou niets behouden blijven van wat de mens gedurende de aardeontwikkeling zou doormaken, wanneer niet de edele vorm van zijn beenderstelsel als wetmatigheid in de aardeontwikkeling kon worden ingebracht, wanneer hij niet stap voor stap heer zou worden over deze wetmatigheid van het beenderstelsel.Rudolf Steiner: Das Johannes Evangelium in Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112); 10e voordracht - 3 juli 1909

Bij de Hemelvaart zien wij Zijn kracht zich uitbreiden tot in de etheromgeving van de aarde, en daarbij tegelijk ook in de etherlichamen van de mensheid. Vanuit het doorgeestelijkte fysieke lichaam (het opstandingslichaam) kan Christus vormkrachten teruggeven aan het etherlichaam, zodat alles wat in het fysieke is verworven erin kon worden afgedrukt en zo voor de toekomst behouden kon blijven.
De mensheid is in het ontwikkelingsstadium gekomen dat het etherlichaam zich langzamerhand weer uit het fysieke lichaam terugtrekt. U moet echter niet denken dat het etherlichaam zo maar als vanzelf alles behoudt, wat het als een oud erfstuk van vroeger heeft meegebracht. Het etherlichaam van de mens zou, wanneer er niets zou gebeuren dan dat het uit het fysieke lichaam losraakt, er alleen maar uit losraken. Het zou niets overhouden van de krachten die het van vroeger had. Het etherlichaam wordt in de toekomst echter geboren vanuit het fysieke lichaam. Geeft dat fysieke lichaam aan het etherlichaam niets mee, dan zal het leeg zijn, dan zal het dor zijn. (…) Het is de opgave van de tegenwoordige mensheid om datgene in zich op te nemen wat kan worden opgenomen met de werking van het fysieke lichaam. Wat verwerkt wordt binnen het fysieke lichaam gaat mee in de ontwikkeling.
Rudolf Steiner: Der Orient im Lichte des Okzidents (GA 113); 7e voordracht -29 augustus 1909

Met Hemelvaart werd voor de discipelen de kiem zichtbaar, die door het Mysterie van Golgotha gelegd was voor de toekomst van de mensheid. De werking van het opstandingslichaam werd afgedrukt in het etherische. Dit mag zeker worden opgevat als een kosmische daad van ongelooflijk hoge orde, door Christus onzelfzuchtig en geheel ten bate van de ontwikkeling van de mensheid volbracht. Het Ik-wezen van Christus doordringt en reinigt de menselijke lichamelijke organisatie, welke een resultaat is van de Oude-Saturnusontwikkeling (fysieklichaam), Oude-Zonontwikkeling (etherlichaam) en Oude-Maanontwikkeling (astraallichaam). De mens kan zijn zelfbewuste Ik alleen ontwikkelen in de driedimensionale fysieke wereld, die ook een resultaat is van de voorafgaande planetaire ontwikkelingen. Om de voortgang der wereldontwikkeling veilig te stellen moet het resultaat van Ik-ervaringen op aarde als geheugenbeeld worden afgedrukt in de wereldether.
Voor ons pedagogen kan dit grote macrokosmische beeld gelden als een oerbeeld voor hoe wij menskundig (op microkosmisch niveau) de werking van het geheugen bij de mens en bij het kind kunnen begrijpen. Het Ik kan -met behulp van het astraallichaam (denken, voelen, willen), het etherlichaam en het fysieke lichaam- de zintuigervaringen, die het heeft opgedaan in de fysieke wereld, terug afdrukken in het geheugen van het etherlichaam. Een juiste verankering van het Ik in de organisatie van het concreet-fysieke is daarvoor noodzakelijk.
Met dit gezichtspunt in het achterhoofd zou men de (laatste) regels van Rudolf Steiners 6e weekspreuk nog eens kunnen lezen, de spreuk voor de week van Hemelvaart.

maandag 11 mei 2009

Rogate - 5e zondag na Pasen

Rogate (Latijn van rogare) betekent vraag/verzoek. De zondag kreeg deze naam doordat op deze zondag in de Katholieke Kerk gebeden werd voor een goede opbrengst van het land. Door de reformatie zou dit gebruik later overgenomen worden op de Biddag voor gewas en arbeid.

Gebr. Van Limburg 1375 – 1416: Johannes op Patmos
uit: Les Très Riches Heures du Duc de Berry – Musée Condé, Chantilly
De teksten, met fraaie initialen, luiden:
"Inicium sancti evangelii secundum johanne" (Begin van het Heilig Evangelie naar Johannes) en
"In principio erat verbum et verbum erat apud deum" (In het begin was het Woord en het Woord was bij God)


Johannes 16 : 23 – 33 Vraagt in mijn naam


Op de zondagen rond Hemelvaart en voor Pinksteren lezen we in de perikopen wat Christus Jezus nog als laatste leerinhouden meegeeft aan zijn apostelen. Het thema van de Drievuldigheid komt naar voren. Voortbordurend op de perikooptekst van vorige zondag hierbij nog een citaat uit een voordracht*) van Rudolf Steiner met betrekking op de menselijke ziel en de Heilige Geest:

Wanneer het astraallichaam de verlichting ondergaat, bevat het geen onreine indrukken van de fysieke wereld meer doch alleen de organen voor het kennen van de geestelijke wereld. In de christelijke esoteriek werd dit gereinigde, gelouterde astraallichaam de ‘reine, kuise, wijze jonkvrouw Sophia’ genoemd. En tot ‘jonkvrouw Sophia’ komt het kosmische Ik, het Wereld-Ik, dat de verlichting teweeg brengt, dat dus maakt dat de mens geestelijk licht om zich heen heeft. Dat wat tot de ‘jonkvrouw Sophia’ komt heet in de christelijke esoteriek de ‘Heilige Geest’. Het is in christelijk-esoterische zin volkomen juist te zeggen: de christelijke esotericus brengt door zijn inwijding de reiniging en de loutering van zijn astrale lichaam teweeg; hij maakt zijn astrale lichaam tot ‘jonkvrouw Sophia’ en wordt overstraald – als u wilt, kunt u het ook overschaduwd noemen – door de ‘Heilige Geest’, door het kosmische Wereld-Ik.
Wie aldus verlicht is, wie met andere woorden de ‘Heilige Geest’ in zich heeft opgenomen, spreekt niet meer als voorheen. Wanneer diegene spreekt over saturnus, zon, maan, de verschillende menselijke wezensdelen, de ontwikkeling van de wereld, dan geeft hij niet zijn eigen mening ten beste. Wat hij zelf denkt doet er dan geheel niet toe. Wanneer zo’n verlichte spreekt over saturnus dan spreekt saturnus door hem heen; spreekt hij over de zon, dan spreekt het geestelijke wezen van de zon door hem heen. Hij is instrument geworden; zijn Ik is ondergegaan, dat wil zeggen tijdelijk onpersoonlijk geworden, en het kosmische Wereld-Ik bedient zich van hem om door hem heen te spreken.


In de evangelietekst voor deze zondag spreekt Christus Jezus over de Vadergod. De Apostelen waren gewend dat Jezus tegen het volk in beelden sprak. Wij zouden nu zeggen: het volk bestond uit beelddenkers. Vaak vertelde Hij de apostelen daarna over de inhoud op een manier, waarbij hun denken werd aangesproken. De apostelen waren blijkbaar verder in hun ontwikkeling zodat zij reeds het vermogen hadden de woorden van Christus op een andere manier op te nemen. Zij waren wellicht al ‘woorddenkers’.

In hogere klassen kun je met de leerlingen spreken over de manier waarop je in de lagere klassen aan de kleine kinderen iets uitlegt. Je gebruikt dan altijd beelden en voorbeelden, omdat de kleintjes de intellectuele stof niet met hun denken kunnen opnemen. Net zo goed als je een baby’tje geen zak patat voert, maar eerst melk en dan later een fruit- of groentehapje, zo ook moet je voor de ziel van het jonge kind iets uitleggen doordat je de stof ‘voorkookt en aanbiedt’ door middel van beelden. Dat heet ‘beelddenken’, wat overigens een normale en gezonde stap in de ontwikkeling van een kind is. Voor grotere kinderen hoeft dat niet meer zo, die denken al anders, zeker vanaf de 6e klas. Zij leren langzamerhand logisch na te denken. Zoiets gold ook voor de mensen in de Grieks-Romeinse tijd, de tijd dat de Christus op aarde wandelde en met zijn Apostelen sprak. Niet alle mensen hadden reeds het logische denkvermogen tot hun beschikking, hoewel het Griekse denken door grote individuen zich al wel aan het ontwikkelen was.


Na zo’n inleiding is de zin in vers 29 begrijpelijk: 'Zie nu spreekt ge rechtstreeks door het woord en gebruikt in het geheel geen beeldspraak.' Om de andere vertalingen hier eens naast te leggen:
Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV): 'Ja, nu spreekt u rechtstreeks en niet in beelden.'
Willibrord Vertaling: 'Kijk, nu gebruikt U eens geen versluierende taal, nu spreekt U onomwonden.'
Statenvertaling: 'Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis.'
Nederlands Bijbelgenootschap: 'Zie, nu spreekt Gij vrijuit, zonder beeldspraak te gebruiken.'

De Apostelen lijken het te begrijpen. Zij vertrouwen Christus omdat zij voelen dat Hij hen doorziet, maar of ze het werkelijk begrijpen? Hij verkondigt hen nog meer. In Hem echter kunnen zij –en wij- vrede vinden. De Christus heeft de wereld overwonnen. Hij is het Wereld-Ik geworden.

Aan het begin van deze perikoop spreekt Christus over het vragen in Zijn naam. De formulering “Zijn Naam” zijn we eerder tegen gekomen. We kennen ook 'Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren' , wat ook vertaald zou kunnen worden met: Hij die komt met de naam van de Heer´. Van welke naam is hier sprake? Rudolf Steiner zegt tijdens een van de esoterische uren: 'De ware en enige naam van Christus is Ik-ben.' Het gaat dus om het Ik-Ben, het Ik principe in de mens. Dat is niet de persoonlijkheid ofwel het lagere-ik, dat bij de zondeval in ons bloed is gelegd en eigenlijk een “vals Ik” is, dat in het astraallichaam van de mens oplicht. In dit lagere-ik ligt de bron van de begeerte, trots, jaloezie, en egoïsme. Het ware Ik wordt gevormd door de hogere wezensdelen van de mens, welke nu nog onder de hoede zijn van hogere hiërarchische wezens.
Tot aan de Christustijd heeft de mensheid op aarde niets kunnen vragen vanuit het Ik. Het Ik van de mens leefde als het ware in de periferie, zoals je ook nu aan kleine kinderen kunt ervaren. De werkelijke kracht van het hogere Ik heeft met Christus het innerlijk van de mensheid kunnen doordringen. Misschien mogen we Christus’ aanwijzing over het vragen in Zijn naam zo opvatten dat we aan de goddelijke wereld mogen vragen vanuit onze eigen innerlijke goddelijke kern. In de Griekse tekst staat: εν τω ονοματι μον εν (en too onomati moy). Het woordje ‘en’ kan o.a. ook vertaald worden door ‘met’. De zin: ’Vraag met Mijn naam’ duidt op een innerlijk actieve houding van de mens; dat we er niet vanuit hoeven te gaan dat de mensheid bestaat uit passieve gelovige slaven, gelovend in een hoge God die alles regelt en voorbestemt. De mens zelf kan actief deelnemen aan de voortgang van de schepping. Door Christus is de mens lotgenoot van de goddelijke wereld en medeschepper van een toekomstige wereld geworden. Ons vragen zou daarom vooral ook niet ten bate van persoonlijk gewin moeten zijn, maar gebaseerd op het geestelijke inzicht in de opdracht van de aarde- en mensheidsontwikkeling. We kunnen onszelf nogmaals voor ogen houden dat in het Onzevader geen enkele maal het woord ‘Ik’ of ‘mij’ voorkomt, daarentegen wel negen keer het woord ‘ons’ of ‘onze’.

In een van de voordrachtencycli over het Johannes-evangelie**) legt Rudolf Steiner uit dat de stroom van de Vader God gezien moet worden als het goddelijk-geestelijke principe waaruit alles is ontstaan: lucht, water, aarde, steen, plant, dier en mens. De stroom waarin het geestelijke als substantie tot verdichting komt, moet tot een eindpunt in de materie leiden, de dood. De mens kwam echter steeds verder van zijn goddelijke oorspong af te staan, vergat het goddelijke. De Vader God gaf de dood, als tegenwicht opdat de mensheid niet geheel verstrikt zou raken in het aardse en in de tijd tussen dood en nieuwe geboorte in het gebied van het geestelijke verkeren moet. Alleen op de fysieke aarde kan de mens de vrucht van zijn Ik ontwikkelen. Opdat de mens zijn goddelijke oorsprong niet vergeet is de dood gegeven als een maatregel van de Vadergod. De woorden ‘Ik ben uitgegaan van de Vader’ en ‘Ik ga tot de Vader’ kunnen de apostelen moeilijk begrijpen. Christus spreekt met de apostelen over de dood. Hij kan de dood omvormen tot een kiem voor het eeuwige leven. Alleen Christus kon, als een wezen dat buiten de aardeontwikkeling was gebleven en daardoor vrij van zonden was, deze dood binnengaan. De Zoon Gods verenigt zich daarbij met de Vader = ook de fysieke dood van de 'wereld'. De laatste hoopgevende zin van deze perikooptekst, die klinkt vóór de opstanding, luidt: ‘Houdt moed, Ik heb de wereld overwonnen.’

Friedrich Benesch***) schrijft: Wanneer het Christus-IK na Zijn dood in het gebied komt waar de doden verkeren, kunnen zij aan Hem beleven dat zijn innerlijke, existentiële verhouding tot de Vader op aarde niet verloren is gegaan, zoals bij henzelf. Met Christus verschijnt in het rijk van de doden een IK dat niet alleen van zijn verbinding met de Vader God weet, maar er ook mee verbonden blijft en oplicht; daardoor wordt Hij 'de bijstand der gestorven zielen, die hun goddelijk zijn verloren hadden.' (citaat uit het Credo van de Christengemeenschap)

Bronnen:
*) Rudolf Steiner: Het evangelie naar Johannes, esoterische achtergronden (GA 103), 12e voordracht - 31 mei 1908.
**) Rudolf Steiner: Das Johannes-Evangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112) 14e voordracht
***) Friedrich Benesch: Natuurwaarnemingen als sleutel tot de hemelvaart van Christus

maandag 4 mei 2009

Cantate Domino - 4e zondag na Pasen

Cantate Domino 4e zondag na Pasen – heet naar het eerste woord van de antifoon die als introïtus op deze zondag wordt gezongen: Cantate Domino canticum novum, cantate Domino omnis terra – Zingt voor de Heer een nieuw lied, zingt voor de Heer gij ganse aarde (psalm 96:1).

Leonardo da Vinci: La Última Cena - Milaan
-dubbelklik op de afbeelding voor een vergroting-


Johannes 16 : 5 – 15 Wanneer de geest der waarheid komt

Zoals in de vorige notitie al aangegeven, gaat deze tekst in het evangelieboek volgens Johannes vooraf aan de perikooptekst van de vorige week. In het jaarritme van de perikopen lezen we nu woorden over de Heilige Geest en zo beleven we dat we op weg zijn naar Pinksteren - via de Hemelvaart.

In de RO-les zou men met de kinderen kunnen bespreken dat deze tekst een weergave is van de gesprekken, die Jezus met de apostelen voerde in de tijd tussen het Laatste Avondmaal en de gevangenneming, kruisdood en opstanding. Het is de laatste mogelijkheid voor Golgotha dat Jezus zijn leerlingen nog kan onderwijzen. Leonardo da Vinci’s fresco La Última Cena (zie afbeelding) is prachtig om de kinderen te laten zien. Vertel de kinderen over de laatste uren van de Witte Donderdag na het Laatste Avondmaal, nadat Judas Iskariot naar de overkant van de straat is gegaan om bij het huis van Kajafas aan te kloppen en Hem te verraden. Bij de Joden was het gebruik dat men op die avond na zonsondergang en na het Pesachmaal niet meer naar buiten ging. Het is de avond waarop de ‘worgengel’ -de engel des doods- langs de deuren kwam en iemand zou kunnen doden (herinnering aan de uittocht uit Egypte). Desondanks verlaat Judas juist op deze avond de bovenzaal.

Het gespreksthema van deze perikoop is hetzelfde als in die van de vorige week: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, nu met meer nadruk op de laatste. Christus gebruikt het woord ‘de Trooster’ als kwaliteit van de Heilige Geest. In andere vertalingen staat: ‘de helper’, ‘de pleitbezorger’, of ‘Hij die jullie bijstaat’. Het zijn allemaal mogelijke vertalingen van de Griekse tekst die zegt: παρακλητος - paraklètos. In Joh. 14:16-17 wordt die Trooster ‘de Geest der Waarheid’ genoemd: πνευμα της αληθειας - pneuma tès aletheias.

'Het is goed voor u dat ik heenga', klinkt er. Maar, zoals in de notities bij de vorige perikoop is opgemerkt, begrijpen de leerlingen het niet. Alles wat moet geschieden ligt voor hun zielen op dat moment nog in de duisternis van de toekomst. In de vroegte van de volgende ochtend -de Goede Vrijdag- zal het enorme drama werkelijk beginnen. De harten van de leerlingen zijn nu reeds met droefheid vervuld, maar het licht van hun denken kan nog niet doordringen tot het geestelijke mysterie.

Proberen we in aansluiting op de vorige notitie de Triniteit nog eens kort te omschrijven, dan mag men het misschien als volgt samenvatten:
In de Vader hebben we voor ons: de kracht die vanuit de geestelijke periferie de bestaansgrond van hemel en aarde schept -geest tot substantie verdicht, van periferie naar centrum.
In de Zoon betreedt de kracht van de Geest het centrum van de tot substantie gekomen schepping. Hij brengt de geworden schepping tot nieuw leven. In zijn boekje ‘Opvoeding van het Kind in het Licht van de Antroposofie’ schrijft Rudolf Steiner: ’Met het “Ik” begint de godheid, die zich bij de lagere wezens slechts van buitenaf in de verschijnselen der omgeving openbaart, in de innerlijke wereld te spreken.’
Wanneer de Christuszon in het hart van de mens is opgegaan, dan vangt Zijn licht aan het denken, voelen en willen van de mens te doorstralen. In het vuur van de Heilige Geest herkennen we de lichtkracht waarmee het inzicht kan opvlammen, dat de geschapen wereld dezelfde geestelijke oorsprong heeft als het eigen wezen van de mens en waardoor de mens aan de substantie tot zelfkennis kan komen.

'Nog veel heb ik te zeggen, maar gij kunt het nog niet dragen' spreekt Christus tegen de leerlingen. Wij hoeven niet trots te zijn en te denken dat wij het allemaal al wel begrijpen. Sinds het ingaan van de bewustzijnszieletijd en doordat Rudolf Steiner de mensheid de antroposofische geesteswetenschappelijke onderzoeksmethode heeft aangereikt, kunnen we leren om met ons denken de geesteswaarheden te leren begrijpen. De antroposofie geeft ook aan hen die (nog) niet bewust in de geesteswerelden kunnen schouwen, de mogelijkheid om de geestelijke werkelijkheden via het denken te benaderen. Dat is een gave van de Heilige Geest.

Christus spreekt van zonde – rechtvaardigheid – oordeel. Deze drie begrippen mogen we wellicht op een bepaalde manier in verband zien met de Triniteit. Wat is zonde? Zonde is: de Zoon niet willen kennen. De aarde is de schepping Gods en grondslag van de wereld die wij kennen als zintuigervaring. Het is Zijn openbaring, maar het is een wereld die ten onder gaat. De mens zou meegesleept worden in die ondergang. Wanneer men slechts bij het principe van de Vadergod wil blijven, zal men geen verdere ontwikkeling kunnen doormaken. Christus heeft door zijn liefdedaad de aarde en de mens een nieuwe impuls gegeven voor een verdere ontwikkeling. Juist doordat de mens bestaat, het wezen waarin de geest tot zelfbewustzijn kan komen, is die verdere ontwikkeling mogelijk. Die impuls niet willen kennen is een zonde, wat is: afzondering van het wereldproces. Het Ik-ben, de Christusimpuls niet (willen) opnemen betekent meegesleept (willen) worden in en meewerken aan de neergang van wereld en mens.

Rechtvaardigheid heeft betrekking op de Vader, het geestelijk-natuurlijk godswezen dat de bestaansgrond vormt van de substantie. Dat Christus zich verbindt met de Vader, met de aardesfeer, is heilzaam voor alle mensen op aarde, zonder onderscheid. Dat is rechtvaardigheid. Andere vertalingen gebruiken: ‘het recht’ of ‘gerechtigheid’. De Christuskracht is doorgedrongen tot in de fysieke substantie van de aardeplaneet en heeft die daardoor kunnen transsubstantiëren. Daarom is Hij de Heiland, de Genezer van aarde en mensen. Door zijn offerdaad kan de transsubstantiatie (het omvormen van fysieke substantie) van de aarde plaats hebben. De Vader is de oerbron van de fysieke substantie, die de grondslag vormt voor wereld en mens, maar deze scheppende stroom leidt tot een eindpunt: de dood. Door de daad van Christus wordt deze stroom opnieuw tot leven gewekt.

Tijdens het Laatste Avondmaal eerder die avond heeft de eerste transsubstantiatie plaatsgevonden. De hemelkracht doordrong daarbij het aardse, brood en wijn werden vervuld van Zijn kracht, waarbij het nieuwe sacrament werd gegeven. Jezus en zijn leerlingen genoten het Pesachmaal -een ritueel uit het Oude Testament, waarbij het breken van het brood en het offeren en drinken van wijn gebruikelijk was. Nog steeds wordt op de sabbat in de synagoge gezamenlijk het challebrood gebroken en wijn gedronken. Behalve dat dit terug grijpt naar de oudtestamentische tijd, is er wat betreft het offeren van brood en wijn ook een relatie met de Egyptische zonnemysteriën (het Joodse volk was in Egypte) en met Melchizedek -koning van Salem en priester van de allerhoogste God, die brood en wijn bracht aan Abraham. (Genesis 14:18).
In het nieuwe sacrament schenkt het Christuswezen zichzelf aan de zielen van de leerlingen en ook aan onze zielen bij het voltrekken van de communie.
Rudolf Steiner bespreekt in de ‘Algemene Menskunde’ (3e voordracht) de betekenis voor de aardeontwikkeling van de op aarde gestorven mensenlichamen, de lichamen die dragers zijn geweest van geest, van een Ik. Hij spreekt hier voor de leraren eigenlijk ook over de transsubstantiatie. Rechtvaardigheid is dat Christus als zonnewezen zich met de aarde heeft verbonden tot voortgang van de wereld. Voor hen die het werk van Audrey McAllen kennen: Zij noemt in haar boekje 'Sleep' de rechtvaardigheid als morele deugd (=beweging) bij de stroming van het fysieke lichaam (van links naar rechts), wat de stroom van de Vader is.

Met de Heilige Geest hangt oordeel samen:
‘Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden. Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet.’ (Joh. 3:19-21)

Tot het Mysterie van Golgotha hadden de tegenstandersmachten (‘de heerser’) macht over de aarde. Op de Stille Zaterdag zijn deze machten overwonnen. Joh 12:31 vertelt: ‘..thans zal de Vorst dezer wereld worden uitgestoten.’ De dood is overwonnen. De doodskrachten waaraan de tot sterven gedoemde schepping van de zintuigwereld onderhevig zijn, werden door toedoen van Christus overwonnen. Daardoor is er ook een opgaande ontwikkeling mogelijk geworden. Joh 14:30 zegt: ‘…want de Vorst der wereld komt; en in Mij is niets wat hem behoort. Of ‘…want de Vorst der wereld komt; en hij heeft geen macht over Mij.’
Dat is het oordeel. Ogilvie vertaalt dit als enige met ‘crisis’, het woord dat er ook staat in het Grieks: κρισεως (kriseoos) van κρισις (krisis) wat scheiding, afzondering, test of oordeel betekent.

Rudolf Steiner: 'Adelt de mens zijn zedelijke idealen door het zich-bewust-zijn van de Christus, door de impuls van Christus, ontwikkelt hij zijn zedelijke idealen zo, dat zij zijn zoals zij zouden moeten zijn tengevolge van het feit dat Christus op aarde is gekomen, dan leeft in hem, in de wereld van zijn innerlijk, als een kiem voor de toekomst datgene, wat nu niet een ondergaande, maar een opgaande wereld is.'

Bronnen:
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde 3e voordracht
Audrey McAllen: Sleep, an unobserved element in education
Rudolf Steiner: Anthroposophie als Kosmosophie (GA 207) voordracht van 24-9-1921, gepubliceerd in Samen met de ander - uitgeverij Christofoor