zaterdag 31 juli 2010

10e Zondag na Trinitatis

Uitzicht op de Olijfberg vanuit de oude stad Jerusalem

Lucas 19 : 41 – 48 Weeklacht over Jeruzalem

De woorden van de perikooptekst voor de 10e zondag na Trinitatis volgen in het Lucas-evangelie direct op de voorbereiding voor de intocht in Jeruzalem. Daar halen twee leerlingen het veulen waarop Jezus gaat zitten; op weg naar de stad spreiden de leerlingen hun mantels voor Hem op de grond. Wanneer Jezus met hen de Olijfberg afdaalt beginnen de leerlingen vol vreugde God te prijzen en luid te roepen, waarop de Farizeeërs aan Jezus vragen of Hij zijn volgers terecht wil wijzen. Zijn antwoord luidt: ‘Indien zij zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen.’
Dan komt de tekst die we op deze zomerse zondag lezen en die begint met te vermelden dat Jezus de stad voor zich ziet liggen. Over een werkelijk binnengaan in de stad wordt niets gemeld, want na de weeklacht gaat de evangelietekst meteen over naar de reiniging van de tempel, die volgens de andere evangeliën pas op de volgende dag plaats heeft.

In de jaarkring van perikoopteksten lezen we tweemaal over de intocht in Jeruzalem, ten eerste natuurlijk op Palmzondag en ook op de 1e zondag van de Advent, juist wanneer we ons gaan voorbereiden op het aankomende Kerstfeest. Wanneer we dieper op de beelden van de intocht in Jeruzalem ingaan kunnen we misschien vinden waarom juist op dit moment in het jaar deze weeklacht over Jeruzalem klinkt.

In de bijdrage bij de evangelielezing voor de 1e Adventzondag (klik hier) wezen we er al op dat wanneer er sprake is van het beeld ‘de stad’ dit opgevat kan worden als een verwijzing naar het menselijke fysieke lichaam. Ook ‘de ezel’ en/of ‘het ezelsveulen’ representeren dit fysieke aspect van de mens. Lezen we over de Intocht in Jeruzalem aan het begin van de Advent, dan lijkt hiermee ook te worden geduid op het binnentrekken van de geest in de lichamelijke organisatie, wat vergelijkbaar is met het begin van het menselijke embryonale proces en zeker ook vergelijkbaar met de beweging van de geestelijke wezensdelen van de aardeplaneet, die zich in de wintertijd het sterkst met de aarde verbinden. De zin die in het Mattheüs-evangelie klinkt ‘Wie is Hij?’ lijkt vooral op een vraag, die jonge ouders zich stellen over hun nog ongeboren kind. Er spreekt verwachting uit, het blijde wachten op de winternacht waarin de geest zich met het lichamelijke wil verbinden.

Modern Jerusalem vanaf de Olijfberg

Lezen we nu in de zomer over Jezus’ weeklacht over Jeruzalem, wetende dat het zich afspeelt tijdens diezelfde intocht, dan zien we ook hier eenzelfde beeld van de fysieke mens of de fysieke aarde, maar we ervaren het karakter van dat beeld nu anders dan in de verwachtingsvolle adventtijd. In de zomer is onze ziel samen met de bewegingen van de aarde-atmosfeer -van licht en warmte, lucht en vocht- naar omhoog gestegen. We hebben ons heerlijk kunnen overgeven aan de uiterlijke wereld van de zintuigen. Onze ziel ging op wijde vlucht, genietend van de lossere verbinding met de aarde: het ultieme vakantiegevoel. Als de nachten lengen en de zon zich –al vanaf Sint-Jan- weer terugneemt, moet de verbinding met het lichamelijke weer worden aangetrokken, weer worden verdicht. Dat is opnieuw het begin van een intocht in ‘de stad’.

Uit Rudolf Steiners voordrachten over de jaarfeesten weten we dat tijdens de beweging van zomer naar herfst een strijd moet worden gevoerd tegen krachten, die in de zomer teveel vanuit het binnenste van de aarde omhoog zijn gekomen. Zoals in de aarde, zo ook in de mens. De strijd van Michaël met de draak wordt weer het thema voor de herfst. Wat we deze 10e zondag na Trinitatis als evangelietekst lezen mogen we misschien opvatten als een inleiding tot die strijd tegen de draak. Wat teveel naar buiten is gekomen moet op zijn plaats worden teruggedrongen. Het beeld van het uitdrijven der kooplui uit de tempel zou een dergelijke boodschap kunnen bevestigen, de 'tempel' is ook beeld van de menselijke lichamelijk organisatie.

In dit licht kunnen we de Weeklacht over de stad Jeruzalem proberen te begrijpen. Het is het oude Jeruzalem waarover Christus hier zijn weeklacht uitspreekt. Vanaf de Olijfberg ziet Hij neer op de stad met de tempel, de Joodse representant van de oude mysteriën. En het zijn de Farizeeërs –als vertegenwoordigers van die oude en vastgelopen mysteriën- die juist vlak voordat Jezus de stad ziet, klagen over het juichen van zijn leerlingen, die wel hebben herkend hoe God zich op aarde in Christus Jezus heeft geopenbaard. Christus’ openbaring op aarde gaf de aarde-ontwikkeling de noodzakelijke impuls, zodat de neergaande stroom van de schepping omhoog kan worden geleid. Dat wat de Christusimpuls niet kan opnemen op het ogenblik waarop Gods oog op u was gevestigd zal met de grond gelijk gemaakt worden en geen vrede kennen. In de Apocalypse komt een soortgelijk beeld voor: van de twee steden Babylon en het Nieuwe Jeruzalem. De naam van de eerste stad staat voor alles dat de Christuskracht niet kan opnemen en wat jammer genoeg niet kan worden meegenomen in een verdere ontwikkeling tot een nieuwe aardefase. Een weeklacht daarover is op zijn plaats. Wat het Nieuwe Jeruzalem genoemd wordt is daarentegen juist een imaginatie van wat over kan gaan in die toekomstige fase.

Zoekend naar illustratiemateriaal voor deze bijdrage stuitte ik op een fragment uit de musical Jesus Christ Superstar, waarin deze weeklacht in een kort fragment wordt opgevoerd. En hoewel de insteek voor een duiding van het Mysterie van Golgotha in deze musical anders is, en zeker sterk uit de zeventiger jaren, zijn de woorden van de tekst misschien toch wel treffend:

De Jezusfiguur zingt:
Noch de Romeinen, noch de Joden
Noch de priesters, noch de schriftgeleerden
Noch het verdoemde Jeruzalem zelf
Begrijpen wat Macht is,
Begrijpen wat Openbaring is,
Begrijpen er iets van.
Wanneer je alles wist, wat Ik weet, mijn arm Jeruzalem,
Zou je de waarheid zien,
Maar je sluit je ogen.


In onze perikooptekst lezen we:
‘Mocht gij toch op deze dag inzien, wat u tot vrede leidt!’ (Lucas 19:42). Het inzicht reikte Christus later aan toen Hij dagelijks in de tempel was en onderricht gaf. Het bewustzijn van het Ik-Ben wil in het innerlijk van de mens binnentrekken. En ‘heel het volk luisterde zo naar Hem, dat het aan Zijn lippen hing.’

Klik hier voor de bijdrage bij deze perikooptekst uit 2009.

Poor Jerusalem: Neither you, Simon, nor the fifty thousand, Nor the Romans, nor the Jews, Nor Judas, nor the twelve Nor the priests, nor the scribes, Nor doomed Jerusalem itself Understand what power is, Understand what glory is, Understand at all, Understand at all. If you knew all that I knew, my poor Jerusalem, You'd see the truth, but you close your eyes. But you close your eyes.

maandag 26 juli 2010

9e Zondag na Trinitatis

Rembrandt (1606-1669): De predikende Jezus

Lucas 16:1–13 De oneerlijke rentmeester

De eerste zin van de perikoop voor deze 9e zondag na Trinitatis luidt: ‘Jezus sprak tot zijn leerlingen’. In het voorafgaande 15e hoofdstuk van het Lucas-evangelie spreekt Christus Jezus in gelijkenissen tegen allerlei mensen die Hem volgen: tollenaars en zondaars en ook de morrende farizeeërs en schriftgeleerden: de gelijkenissen van het verloren schaap, van de verloren drachme en de verloren zoon. Tegen het volk spreekt Jezus op een andere manier dan tegen zijn intieme leerlingen. De gelijkenis van de oneerlijke rentmeester, die aan de leerlingen wordt verteld is dan ook minder toegankelijk, vooral omdat de vraag opkomt waarom de rentmeester, wanneer hij de schuldenaren van zijn heer aanzet tot valsheid in geschrifte om bij hen meer sympathie te winnen, ook nog door diezelfde heer wordt geprezen omdat hij slim heeft gehandeld.
Rudolf Steiner bespreekt de gelijkenis als volgt tijdens zijn voordrachtencyclus over het Lucas-evangelie:

Tot de mooiste en meest overtuigende gelijkenissen in dit evangelie behoort de gelijkenis die meestal de 'gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester' wordt genoemd (16:1 13). Daarin wordt verteld dat een rijk man een rentmeester had die, naar hij hoorde, het bezit van zijn heer verkwistte. Daarom besloot hij deze rentmeester te ontslaan. Deze was daarover hoogst ontdaan en zei bij zichzelf: ‘Wat moet ik doen? Ik kan mijn brood niet verdienen door ergens op het land te gaan werken, want daar heb ik geen verstand van. Ik kan ook niet gaan bedelen, want daarvoor schaam ik mij.’ Toen vond hij een uitweg. Hij zei bij zichzelf: ‘Ik heb als rentmeester altijd de mensen met wie ik in aanraking kwam zo behandeld, dat ik alleen de belangen van mijn heer in het oog heb gehouden. Daarom zijn zij niet bijster op mij gesteld, want ik heb niet op hun belangen gelet. Ik moet iets doen om ervoor te zorgen dat zij mij in hun huis zullen opnemen, opdat ik niet te gronde ga. Ik zal iets doen waardoor die mensen zien dat ik het goed met hen voor heb.’ Toen ging hij naar een van de schuldenaars van zijn heer en vroeg hem: 'Hoeveel ben je schuldig?' en liet hem de helft van zijn schuld schrappen. Dit deed hij ook met de anderen. Op deze manier probeerde hij bij de schuldenaars in een goed blaadje te komen om, als zijn heer hem zou ontslaan, naar die mensen toe te kunnen gaan en onderdak te vinden, om niet van honger om te komen. Dat was zijn bedoeling.

Nu staat er verder in het evangelie iets waarover wellicht iemand die het evangelie naar Lucas leest heel verbaasd kan zijn: 'En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had.'
(16:8)
Onder het slag mensen dat tegenwoordig de evangeliën uitlegt, zijn er echt enkelen die zich afvragen welke 'heer' hier wordt bedoeld, hoewel er heel duidelijk staat dat Jezus zelf de rentmeester prees om zijn verstandige daad. En dan staat er verder nog: 'Want de kinderen van deze wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht'. Zo staat het sinds eeuwen in onze Bijbels. Men vraagt zich af of dan niemand erover heeft nagedacht wat dat moet betekenen: 'De kinderen van deze wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht'.

In de verschillende Bijbelvertalingen gaat het overal over 'hun geslacht'. Als iemand met maar een beetje kennis van zaken de Griekse tekst zou vertalen -hij moet die natuurlijk wel goed vertalen- dan zou er moeten staan: 'Want de kinderen van deze wereld gaan op hun wijze met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht'. Dat wil zeggen, op hun manier zijn de kinderen van de wereld heel wat verstandiger dan de kinderen van het licht. Naar de manier waarop zij het begrijpen zijn zij verstandiger, bedoelde Christus. Zij die door de eeuwen heen deze tekst hebben vertaald, hebben gewoon tot nu toe de uitdrukking 'op hun wijze' verwisseld met een woord dat er in het Grieks zeker veel op lijkt: τήν γενυαν (tèn genean). Zij hebben het verwisseld met 'geslacht', omdat men dat woord soms ook voor het andere begrip gebruikte.
Toch vraagt men zich af hoe het mogelijk is dat zoiets door de eeuwen heen wordt meegesleept. Er zijn tegenwoordig mensen van wie wordt gezegd dat zij goede Bijbelvertalingen hebben gemaakt en zich moeite hebben gegeven om uit te gaan van de juiste tekst, die zoiets toch niet anders doen.

(…)
Wat moet er dan eigenlijk in deze gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester tot uitdrukking komen? Dat staat er duidelijk. De rentmeester overlegde bij zichzelf. Als ik hier weg moet, dan moet ik de mensen voor mij innemen. Hij zag in dat men niet 'twee heren' kan dienen. 'Zo moeten ook jullie inzien,' zei Christus tot de mensen om hem heen, 'dat jullie evenmin twee heren kunnen dienen. Jullie kunnen niet zowel degene dienen die nu als God zijn intrek moet nemen in de harten, als degene die tot nu toe door de Schriftgeleerden is verkondigd, die immers de boeken van de profeten hebben geïnterpreteerd. Want jullie kunnen niet de God dienen die in het Christusbeginsel zijn intrek moet nemen in jullie zielen en die de mensheid in haar ontwikkeling een grote stap vooruit moet brengen, en daarnaast de God die zich als een hindernis voor deze ontwikkeling zou werpen.'

Want alles wat juist was in een voorbije tijd, wordt in een later stadium van de ontwikkeling een belemmering. De ontwikkeling berust er in zekere zin op dat wat in het ene tijdperk juist is, een belemmering wordt als het wordt meegenomen naar een volgend tijdperk. De machten die de hindernissen dirigeren, noemde men toentertijd met een technische term de Mammon. 'Jullie kunnen niet de god dienen die de vooruitgang wenst en de Mammon, de god van de hindernissen. Kijk naar de rentmeester, hoe hij als een kind van deze wereld inzag dat men nu eenmaal niet twee heren kan dienen, zelfs niet met behulp van wat gewoonlijk de Mammon heet! Zo moeten ook jullie inzien dat je niet twee heren kunt dienen, nu je je opmaakt om kinderen van het licht te worden.'

(Vgl. Lucas 16:11 13)
Zo moet ook ieder die in onze tijd leeft inzien dat er geen verzoening mogelijk is tussen de god Mammon van onze tijd, de Schriftgeleerden en natuuronderzoekers, en de richting die heden ten dage aan de mensen het voedsel moet geven dat zij nodig hebben. Dat is spreken als een christen. Dat is, in woorden die bij onze tijd passen, wat Christus Jezus in de zin van het evangelie naar Lucas heeft willen zeggen tot de mensen om hem heen. Met het voorbeeld van de rentmeester maakte hij in de gelijkenis duidelijk, dat men niet twee heren kan dienen.

Wij moeten de evangeliën als levende boeken begrijpen. Geesteswetenschap moet zelf iets levends worden! Daarom moet alles wat zij aanpakt onder haar invloed tot leven komen. Het evangelie moet voor ons iets zijn wat binnenstroomt in onze eigen geestelijke vermogens. Wij moeten er niet alleen gezellig over praten dat men in de tijd van Christus Jezus de Schriftgeleerden en farizeeën kon verwerpen; want dan zouden wij met onze gedachten alweer alleen aan een lang vervlogen tijd blijven hangen. Nee, wij moeten weten hoe in onze tijd weer tot leven komt wat Christus Jezus in zijn tijd als de god Mammon bestempelde, en waar diens aanhangers in onze tijd te vinden zijn. Zo begrijpen we de dingen op een levende manier.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas – esoterische achtergronden (GA 114)
9e voordracht – Basel 25 september 1909
Uitgeverij Christofoor, Zeist

In een eerder gehouden voordracht behandelde Rudolf Steiner dezelfde gelijkenis:

We begrijpen zo’n gelijkenis, wanneer we dieper op de betekenis ingaan. Iets moeten we van tevoren al bekijken, namelijk dat het een gelijkenis is, die alleen in het Lucas-evangelie staat en niet in de andere evangeliën voorkomt. Wat betekent dat? Dat betekent zeer veel. Wanneer u de verschillende evangeliën neemt, het Marcus-evangelie en het Lucas-evangelie en ze met elkaar vergelijkt, dan zult u vinden dat er een bepaalde stemming aan ten grondslag ligt. In de voordracht van gisteren heb ik gezegd dat het om bepaalde kanonische boeken gaat die uit verschillende inwijdingsstromingen stammen. Lucas leidt terug op de inwijding zoals de Esseners en de Therapeuten doormaakten. Daarom vindt u daar een trekje, dat een medisch karakter heeft, dat er naar streeft evenwicht te vinden tussen mensen, het verschil tussen mensen te overbruggen vanuit het besef dat in de geestelijke wereld alle mensen gelijk zijn. Het Lucas-evangelie lijkt vaak een boek voor de onderdrukten en de zwaarmoedigen te zijn. Dat zij zich daaraan kunnen optrekken omdat ze voor de geestelijke wereld gelijk zijn. Dat moet men bedenken en dan zal men de grondtoon, de stemming vinden, die in het Lucas-evangelie te vinden is.
(...)
We moeten op een wezenlijke basiseigenschap van het christendom ingaan, die we al in eerdere voordrachten hebben leren kennen. U weet dat ik vaak aan de volgende zin heb herinnerd:
‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn’ (Lucas 14:26).

U weet dat deze woorden op een grote stap voorwaarts in de ontwikkeling wijzen. Dat komt voort uit het feit dat in oude tijden de liefde bestond op basis van bloedbanden; dat deze vorm van liefde moest verdwijnen zodra de bloedbanden doorbroken werden. In de oude tijden hield mensen van elkaar, die door de bloedband waren verbonden. Christus onderrichtte de liefde die eruit bestaat dat de ene mens de andere mens verheffen zal, onafhankelijk van hoe hij via het bloed in relatie staat met hem. In deze broederschap zullen de mensen elkaar niet in de grootst mogelijke uiterlijke gelijkheid vinden, maar in dat wat het christendom als de gelijkheid voor de geestelijke wereld onderricht.
Zo snijdt de verschijning van Christus Jezus op aarde diep in in de mensheidsontwikkeling. Ze geeft de impuls tot voortgang van het mensengeslacht tot een grote wereldomvattende broederschap. Wat Christus Jezus heeft gebracht bestaat eruit dat ze kunnen worden geleid door de kracht, die stamt uit wat Christus Jezus gedaan heeft, de allesomvattende liefde, die wordt uitgedrukt in het woord broederschap. Uit het evangelie ontlenen wij de kracht om deze broederschap te verwerkelijken. Dat moet ons duidelijk zijn.
Wanneer we dat begrijpen, dan begrijpen we ook een woord wat we op allerlei manieren in de evangeliën vinden, het woord dat steeds weer op de oude geboden duidt, op die geboden die in de oude tijden van het Oude Testament geldig waren. Jezus zegt weliswaar dat van de Wet geen jota en tittel veranderd zal worden, maar Hij stelt iets totaal nieuws op de plaats van de geboden, iets, wat nog steeds niet verwerkelijkt is. Hij stelt de vrije, liefdevolle relatie van de een tot de ander in de plaats van wat tot vandaag de dag nog wordt beheerst door de geboden. Met de geboden is geregeld hoe de mensen moeten samenleven, wat de een met de ander te doen, te maken heeft. Maar er zullen tijden komen, waarin iedereen zal weten, vanuit een rechtstreeks gevoel, wat hij met zijn medebroeder te doen heeft, te maken heeft.

Vanuit dit perspectief, dat het Christendom voor ons open legt, kijken we nu naar deze gelijkenis. Nemen we het voorafgaande serieus dan zullen we de diepe betekenis vatten en begrijpen, dat de rijke man werkelijk vergeleken kan worden met de goddelijke wereldleiding. De vergelijking klopt echt: de rijke man is de goddelijke wereldleider. Maar hoe?
Wie deze vraag stelt kan ook vragen waarom de rentmeester onrechtvaardig is. Het wordt meestal aangenomen als reden dat hij in plaats van honderd mud tarwe tachtig laat schrijven enzovoorts. Mensen denken dat de rentmeester onrechtvaardig is, omdat hij de mensen iets laat doen, dat niet overeenkomt met de schuldbekentenis. Dat is fout. Veel eerder is het zo, dat de rentmeester oneerlijk wordt genoemd omdat hij vroeger onrechtmatig gehandeld heeft, omdat hij de mensen aan wie hij tarwe, olie enzovoort verkocht heeft, te hoge prijzen heeft berekend. Dan begrijpen we dat de mensen, wanneer zijn heer hem ontslaat, hem niet zullen helpen. Zou dat niet zo zijn, dan zouden we ervan moeten uitgaan, dat de rijke man zelf oneerlijk wil zijn, maar dat wordt echter nergens door de gelijkenis uitgedrukt. En als we de daarop volgende zinnen erbij nemen, vinden we dat het ook niet nodig is zoiets bij de rijke man te denken, alsof hij zijn rentmeester zou vragen, dat hij de mensen zou bedriegen. De rentmeester veronderstelde dat hij zijn heer een dienst verleende toen hij de hoogst mogelijke prijzen vroeg. Toch kon hij niet voorkomen dat hij beschuldigd werd de bezittingen van zijn heer te hebben verkwist. Laten we met deze aannames de gelijkenis bekijken en verduidelijken.

Men rekende het de rentmeester aan dat hij zijn meester bedrogen had. Hij wist dat als gevolg van de manier waarop hij met de hoge prijzen had gesjoemeld, hij geen steun bij de mensen zou krijgen. Dus dacht hij: Wat moet ik doen? Mijn heer vraagt om de afrekening, hij zet mij uit mijn ambt. De andere mensen zullen mij niet opnemen, zegt hij tegen zichzelf. En wat doet hij nu? Hij maakt iets goed van wat hij vroeger als rentmeester verkeerd had gedaan. Hij vermindert voor de mensen iets, dat betekent dat hij nu prijzen vraagt die menselijk zijn. Hij vermindert iets van de onrechtvaardige Mammon (hebzucht), dat hij voor zijn heer vergaard heeft. Wanneer we de gelijkenis zo opvatten, dan kunnen we de rijke man vergelijken met de goddelijke wereldleiding, dan kunnen we de rentmeester vergelijken met degene, die in opdracht van de goddelijke wereldleiding over de oude wereld is aangesteld, waarin hij volgens de geboden de verhoudingen moest regelen. Dan kunnen we het ook zo opvatten, dat verantwoording moet worden afgelegd over hoe de administratie is gevoerd. Bij de rentmeester blijkt dat hij oneerlijk is geworden. Datzelfde geldt ook voor de geboden. Oorspronkelijk waren zij goed, maar meer en meer zijn ze onrechtvaardig geworden. Er zijn standsverschillen door ontstaan en privileges gecreëerd, die niet langer houdbaar zijn. Daarom moet degene, die gezegd heeft dat er geen letter van de oude Wet zal worden veranderd hen nu ter verantwoording roepen, die de behoeders van de geboden zijn: de Farizeeërs en Schriftgeleerden. De gelijkenis gaat over de Farizeeërs en de Schriftgeleerden; zij waren de oneerlijke rentmeester, de behoeders van de geboden. Zij waren degene, die zich niet moesten inbeelden, dat zij in de huizen (eeuwige tenten, eeuwige tabernakels) van hen die onder deze geboden stonden, zullen worden opgenomen wanneer zij geen onderdak meer kunnen vinden bij de veronderstelde god. Nu kunnen we ook begrijpen waarom de gelijkenis niet de rijke man zelf laat optreden als de onrechtvaardige. Omdat hij de prijzen heeft verlaagd, juist om deze reden prijst hij de rentmeester. Wanneer de rijke man zelf had willen bedriegen, dan had hij zijn rentmeester toch niet geprezen, wanneer die van de hoge prijzen iets teruggeeft. De rentemeester geloofde echter zijn heer te dienen en werd oneerlijk tegenover de andere mensen. Zo ook geloofden degenen die de geboden moesten behoeden dat zij hun Heer dienden en zij werden onrechtvaardig tegenover andere mensen.

Dat veranderde op het moment dat Christus verscheen. Daar zien we dat het noodzakelijk is dat degene die de geboden hebben gehandhaafd, iets moeten rechtzetten van wat zij verkeerd hebben gedaan. De geboden zijn onrechtvaardig geworden. Nu de liefde tot alle mensen nodig wordt moeten degene die in de huizen (eeuwige tenten of tabernakelen) van de mensen willen worden opgenomen -dat staat in de gelijkenis voor de zielen van de mensen- voor die onderdelen van de Wet die onrechtvaardig zijn, het juiste in de plaats zetten. Ze moeten iets weglaten van wat oneerlijk geworden is. Daarom deelt het evangelie de oude Schriftgeleerden en Farizeeërs in bij die streng orthodoxen die zich Kinderen van God noemen. Het zijn degenen die door Christus Jezus worden veroordeeld als diegene waarmee hij niet te maken wil hebben. Het zijn degenen over wie hij zegt dat zij verre van hem moeten blijven; die zeggen: Wij dienen God, die ons de Wet heeft gegeven. Omdat zij zo aan de Wet vasthouden, daarom zijn zij de Kinderen van het Licht. Dat is de technische uitdrukking voor de dienaren Gods, die later worden vergeleken met de oneerlijke rentmeester. De anderen, die leven met de mensen, die de menselijke neiging hadden om samen te leven, dat zijn de Kinderen van deze Wereld. Die pochten niet met de starre letter van de Wet, ze hebben dat losgelaten, omdat je die niet onrechtvaardig kan aanhouden. Dat zijn degenen, die vroeger oneerlijk waren, maar omdat zij met hen moesten samen leven, gedwongen werden te veranderen. Daarom zijn de Kinderen van de Wereld slimmer dan de Kinderen van het Licht.
Deze gelijkenis wijst op de wereldbesturing. Dat wat vroeger juist was, wordt onder andere omstandigheden een kwelling en er moet iets anders voor in de plaats komen.

uit: Rudolf Steiner Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft
(GA 96) voordracht Berlijn, 27 april 1907

maandag 19 juli 2010

8e Zondag na Trinitatis

De vier Evangelisten - uit de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant (ca. 1230- ca. 1295)
Museum Meermanno, Den Haag


Mattheüs 7 : 13 – 23 Aan hun vruchten zult ge hen kennen

Deze zondag lezen we nogmaals een gedeelte uit de zogenaamde Bergrede. In de bijdrage over de perikooptekst voor de 6e zondag na Trinitatis citeerden we al uit een voordracht van Rudolf Steiner: 'De Bergrede is de belangrijkste openbaring van het christendom. … "De berg op gaan” betekent: Het diepste mysterie betreden en de woorden leren, die de discipelen dan weer aan het volk zullen verkondigen.'
In het 5e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie begint de Bergrede met de Zaligsprekingen. Daarna komen we verschillende uitspraken tegen, die diep in ons Nederlandse taalgebruik zijn ingeburgerd, zoals:
‘Men steekt geen lamp aan en zet hem onder de korenmaat’ (5:15), ‘Niemand kan twee heren dienen’ (6:24),
‘Weest niet bezorgd voor morgen, want de dag van morgen zal voor het zijne zorgen (6:34),
‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt’ (7:1).
Christus leert tijdens dit onderricht op de berg -tijdens de Bergrede dus- zijn intiemste leerlingen ook het Onze Vader (6:7-13).

Na nog andere overbekende uitspraken als: ‘Haal eerst de balk uit je eigen oog, en pas dan de splinter uit het oog van de ander’ (7:5) en ‘Werpt uw parelen niet voor de zwijnen (7:6) volgen er nog enkele soortgelijke woorden, waarmee het Mattheüs-evangelie zich duidelijk afzet tegen de traditionele oudtestamentische omgang met de Joodse wetten en voorschriften. In deze context moeten we de perikooptekst van de 8e zondag na Trinitatis een plaats geven. Zeker wanneer we vlak voor die tekst in het evangelie nog de woorden lezen:
‘Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten.’ (NBG-vertaling)
‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten’. (Mattheüs 7:12 NBV-vertaling)

Het beeld van de nauwe poort en de smalle weg spreekt waarschijnlijk wel voor zich, maar het is in dit verband misschien eens goed om er op te wijzen dat het christendom niet alleen een geloofsleer is, die door de grondlegger van de religie is gepredikt. In het Christendom leeft het element van de daad; Christus heeft het Christendom ‘gedaan’.
Anders gezegd in woorden voor de pedagoog: het gaat er bij het Christendom niet alleen om het kennen dat samenhangt met de tijdstroom uit het verleden, het gaat om de wil, om het doen, met datgene dat samenhangt met de tijdstroom vanuit de toekomst. Inzichten die in het bewustzijn opwellen moeten doordringen tot het morele leven, tot in daden van mensen.

Rudolf Steiner zegt het zo:
Iets dat begrepen moet worden, als we het mysterie van Golgotha werkelijk willen benaderen, is dit: wat is eigenlijk het beeld van wat Christus Jezus zelf geloof of vertrouwen noemt? We hebben tegenwoordig een veel te theoretische, veel te abstracte voorstelling van het geloof. Gaat u eens na wat een mens van nu zich veelal voorstelt bij geloof, wanneer hij over de tegenstelling tussen geloof en weten spreekt. Hij stelt zich dan voor: wat je op de een of andere manier kunt bewijzen, dat is een weten; wat je niet kunt bewijzen maar toch als waar beschouwt, dat is een geloof. Het is mensen erom te doen op een bepaalde manier iets te kennen, iets in te zien. Maar als ze deze kennis, dit inzicht een geloof noemen, menen ze dat deze kennis, dit inzicht niet volledig te bewijzen valt……

Wat is het doel van geloven, van het geloof? Het doel van het geloof is dat het iets bewerkstelligt, iets voortbrengt. Het moet niet alleen een voorstelling, een weten opwekken; er moet, als we geloof hebben, iets kunnen gebeuren door dat geloof. Kijkt u het evangelie er maar op na. Overal waar u het opslaat en waar u de uitdrukkingen ' vertrouwen' en 'geloof' vindt, overal zult u vinden dat het om deze actieve voorstelling gaat, dat we iets moeten hebben waardoor iets tot stand gebracht wordt, iets gedaan wordt, waardoor er iets gebeurt. Dat is buitengewoon belangrijk…..

Denkt u nu terug aan wat we eerder hebben gezegd: het geloof moet niet enkel een surrogaat voor weten zijn; het geloof moet iets teweegbrengen. Wat het teweeg moet brengen is: het moet onze morele voorstellingen reëel maken. Het moet die op zijn schouders nemen en er een nieuwe wereld uit bouwen. Daar gaat het om, dat onze geloofsvoorstellingen niet alleen een onbewezen weten zijn, iets wat ik geloof omdat ik het niet weet, het gaat erom dat in wat ik geloof de kracht ligt om uit de kiem 'moraliteit' een nieuwe planeet te realiseren. Die kracht moest door het Mysterie van Golgotha in de ontwikkeling van de aarde worden neergelaten. Die kracht moest in de ziel van de leerlingen worden geplant, toen zij erop gewezen werden wat diegenen niet meer hadden die alleen de schrift hadden. Op de kracht van het geloof komt het aan. En als we niet begrijpen wat Christus brengt, juist waar het woord 'vertrouwen', 'geloof’ zo dikwijls wordt uitgesproken, begrijpen we niet wat zich in de tijd waarin het Mysterie van Golgotha plaatsvond, met de ontwikkeling van de aarde heeft verbonden.

uit: Rudolf Steiner: Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA 175)
3e voordracht – Berlijn, 10 april 1917
uitgeverij Christofoor - Zeist

Het Christendom is hoofdzakelijk een zaak van de WIL, een zaak van het handelen. Misschien vandaar die nauwe poort, waarvan sprake is in de perikooptekst voor deze zondag en de zin: ‘Niet ieder die tot mij zegt: Heer, Heer zal het rijk der hemelen binnengaan,maar wie doet wat mijn vader in de hemelen wil.‘ Zoals hierboven al vermeld had Christus zijn leerlingen het Onze Vader met de zin: Uw wil geschiede… al geleerd en voorgebeden.

In de perikooptekst wordt ook gesproken over valse profeten. Die valse profeten worden ook op andere plaatsen in de evangeliën genoemd zoals:

‘Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden.’
(Mattheüs 24:23-24)

‘Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, zie, Hij is daar, gelooft het niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen tekenen en wonderen doen om, ‘ware het mogelijk, de uitverkorenen te verleiden. Doch gij, ziet toe: Ik heb het u alles voorzegd. (Marcus 13:21-23)

maandag 12 juli 2010

7e Zondag na Trinitatis

Christus en de twaalf apostelen - Spaans houten paneel

Mattheüs 9 : 35 - 10 : 4 - Vraag om Arbeiders

De perikoop van deze zondag sluit in zekere zin aan op die van de vorige week. Jezus onderrichtte Zijn leerlingen ‘op de berg’ en had hen in de intimiteit van het ‘op-de-berg-zijn’ voorbereid op hun toekomstige priesterlijke taak. ‘Toen Jezus van de berg afgedaald was, volgden Hem veel mensen.’ (Matth.8:1)
Wanneer we het Mattheüs-evangelie verder lezen, volgen er in het 8e en 9e hoofdstuk vele genezingen: de genezing van een melaatse (8:1-4), de genezing van de zoon van de hoofdman in Kapernaüm (8:5-13), de genezing van Petrus’ schoonmoeder (8:14-15), en de genezing van bezetenen (8:16-17). Dan volgt de scène met de Storm op het Meer (8:23-27) waarna in het land van de Gadarenen door Hem opnieuw bezetenen worden genezen (8:28-34). De genezing van de verlamde op het draagbed (9:1-8) gaat vooraf aan de roeping van de tollenaar Levi/Mattheüs en het gesprek met de leerlingen van Johannes de Doper. Dan volgt de genezing van het dochtertje van Jairus (9:18-26), de genezing van twee blinden en opnieuw van een bezetene (9:27-32).
De eerste zinnen van de perikoop voor deze 7e zondag na Trinitatis kan men dan ook lezen met al deze beelden in gedachten: ‘En Jezus ging rond langs alle steden en dorpen. Hij gaf onderricht in hun synagogen en verkondigde de goede boodschap van het rijk Gods en genas iedere ziekte en iedere zwakte.’
Het priesterschap in christelijke zin, waarover de apostelen ‘op de berg’ waren onderricht, zou anders moeten zijn dan wat men in de oude mysteriën gewend was. Christus Jezus doet het Zijn leerlingen voor.
Ook moesten kosmische wetmatigheden op een nieuwe manier en met nieuwe inhoud vormgegeven worden. Sinds de Doop in de Jordaan heeft het hoogste Zonnewezen Zijn woonstee immers niet meer op de zon, maar heeft Hij zich verbonden met de aardewereld en de mensheid. Hij omringt zich nu met twaalf intieme leerlingen, zoals de zon omringd wordt door de twaalf tekens van de Zodiak.
Via de structuur van de twaalf kan de kracht van het Zonnewezen nu werkzaam worden in de aardewereld. Zij worden de eerste arbeiders om de grote oogst binnen te halen.
Wanneer men het 10e hoofdstuk van het Matthëus-evangelie verder leest, vindt men hoe Christus de twaalf doordringt met Zijn kracht -d.w.z. met de kracht van het ‘Ik-ben’- en hen op weg zendt. Op deze kracht van het ‘Ik-ben’ wordt wellicht ook gewezen wanneer Jezus spreekt over de mensenmenigte –de schare van het volk- die als schapen zonder herder is.

De bewoording ‘Heer van de oogst’ wordt ook wel vertaald als ‘eigenaar van de oogst’. Het Grieks gebuikt hier het woord: κύϱιος – kyrios, wat o.a. eigenaar, meester, prins, opperhoofd, en Heer betekent. Kyrios is ook een naam die gebruikt wordt voor God en voor de Messias. Die naam is echter ook ‘Ik-ben’. In dit licht mogen we wellicht zien hoe het ‘Ik-ben-wezen’ van Christus aan de twaalf leerlingen Zijn macht en kracht doorgaf om onreine geesten uit te drijven, anders gezegd: om aan de zielen van de mensen de Ik-kracht gegeven, zodat zij de valse lagere Ik-kracht (der demonen) zouden kunnen overwinnen. Door het reinigen van de zielen wordt de destructieve werking op de constitutie van de mens getransformeerd tot een gezondmakende kracht om iedere ziekte en zwakte te genezen.

maandag 5 juli 2010

6e Zondag na Trinitatis

Cosimo Rosselli (1439–1507): De bergrede - fresco Sixtijnse kapel, Vaticaanstad
bron: www.statenvertaling.net


Mattheüs 5 : 20 – 26 Wie boos is op zijn broeder

Op de vorige zondag, de 5e zondag na Trinitatis, lazen we de perikooptekst over de ‘Rijke Visvangst’, volgens het Lucas-evangelie. Deze gebeurtenis, die plaatshad na de onthoofding van Johannes de Doper, wordt ook door Mattheüs beschreven in het 4e hoofdstuk, de verzen 12 t/m 22. Simon Petrus en zijn broer Andreas, en verder Jacobus en diens broer Johannes volgden Christus Jezus als Zijn eerste leerlingen. In de bijdrage uit 2009 over dit gedeelte uit het evangelie (klik HIER) werd al opgemerkt dat Jezus begon rond te trekken in Galilea en te prediken in de synagogen. Het nieuws over Hem verspreidde zich over heel het land, tot in Judea en Jeruzalem, zelfs tot in Syrië, Dekapolis. (Matth. 4:23-25). Een mensenmenigte volgde Hem. Wanneer Hij zich op een zeker moment met Zijn leerlingen terugtrekt ‘op de berg’, zoals wordt vermeld in Mattheüs 5:1, dan begint de zogenaamde Bergrede, het intieme onderricht aan Zijn meest nabije leerlingen.

Rudolf Steiner hierover:
De Bergrede (Mattheüs 5) is de belangrijkste openbaring van het christendom. Het wordt meestal zo begrepen dat Jezus die preek zou hebben gehouden vanaf een berg sprekend tot het volk. Maar, ‘ging de berg op’ is een sleutelwoord, dat terug is vinden is in alle occulte mededelingen en het is een zeer oude term. "Liefhebben” is ook een occult sleutelwoord, zoals in "de leerling die de Heer liefhad”. En bij de opwekking van Lazarus: "Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief." (Johannes 11:5) …. "De berg op gaan” betekent: Het diepste mysterie betreden en de woorden leren, die de discipelen dan weer aan het volk zullen verkondigen. Men leest tegenwoordig de woorden van de Bijbel niet op de juiste manier, maar men leest gewoon over de woorden heen.
uit: Rudolf Steiner – Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Stuttgart - 19 januari 1907

In de vorige perikopennotitie lazen we al dat Rudolf Steiner uitlegde dat over het Mattheüs-evangelie moet worden gezegd, dat het is geschreven met de bedoeling voluit stelling te nemen tegen het traditionele Jodendom; dit ondanks de zin ‘Ja zo is het, ik zeg u: totdat hemel en aarde vergaan, zal geen letter of komma van de Wet vergaan; éérst moet alles geschieden.’ (Mattheüs 5:18 - vertaling: H.Ogilvie)
In het licht van dit afzetten tegen het traditionele Jodendom en tegen de schriftgeleerden en Farizeeërs begrijpen we ook de eerste zin van de perikooptekst voor deze zondag, zeker wanneer we beseffen dat voor het woord ‘rechtvaardigheid’, zoals het door Julia van Andel vertaald is en ook wel als ‘gerechtigheid’ wordt weergegeven, in de Griekse tekst δικαιοσυνη (dikaiosynè) gebruikt wordt. Dat woord betekent o.a.: ‘de toestand waarin men behoort te verkeren’ - ‘acceptabel zijn in de ogen van de godheid’ – ‘integer, deugdelijk, correct in denken, voelen en doen’. Rechtvaardigheid zou men naar zijn betekenis dus in een meer verticale zin moeten opvatten: de houding van de mens tot God. Christus Jezus maande zijn leerlingen aan meer integer te zijn dan de schriftgeleerden en Farizeeërs. De oude en traditioneel Joodse mysterietraditie richtte zich op de geworden wereld van de schepping. Maar die wereld is een neergaande.

In Rudolf Steiners woorden moeten we de woorden van Christus als volgt opvatten:
‘Het is niet genoeg wanneer jullie je aan de oude geboden houden, die onder andere omstandigheden gegeven zijn, ook niet wanneer jullie die geboden vernieuwen, maar wanneer jullie de weg zoeken naar die andere orde die niet de natuurlijk orde is.’…..
Christus verlangt als ideële instelling dat er, tenminste op moreel gebied, in onze voorstelling meer leeft dan in de uiterlijke werkelijkheid. … Daarvoor moeten we meer in onze voorstellingen hebben dan enkel dat wat aansluit bij de wereld rondom ons. … Degene die deel wil nemen aan die redding van de wereld waartoe de Christus-impuls de aanzet wil geven, waardoor de wereld weer opwaarts kan worden gedragen naar hogere regionen, die moet meer dan de ons omringende wereld van principes uitgaan die niet uitsluitend met de buitenwereld samenvallen. Dan zal dat gebeuren wat onze morele ideeën, onze morele voorstellingen weer fysieke kracht zal geven.
Willen we het evangelie opvatten in de zin van het Mysterie van Golgotha, dan is daarvoor in de eerste plaats een innerlijke moed, een zielemoed nodig die de mensen zich eigen moeten maken in deze tijd. Daarvoor is nodig dat we in de eerste plaats die dingen serieus nemen waarbij Christus Jezus tegenover het rijk dat zich in de loop van de tijd ontwikkeld heeft binnen de neerdalende stroom, tegenover het rijk der wereld, de rijken der hemelen plaatst.

uit: Rudolf Steiner: Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA175)
4e voordracht Berlijn -12 april 1917
Uitgeverij Christofoor, Zeist

‘Rechtvaardigheid’ of ‘gerechtigheid’ mogen we dus invullen als ‘de toestand waarin men behoort te verkeren’, ‘innerlijk integer en deugdelijk, of wel ‘correct in denken, voelen en doen’.
In de verdergaande tekst van de perikoop worden nog enkele geboden onder de loep genomen. De perikooptekst voor deze zondag eindigt met het 26e vers, maar men kan in de rest van het 5e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie lezen hoe Christus Jezus nog verder op andere geboden ingaat.

‘Meen niet dat ik gekomen ben om de Wet van de Profeten te ontbinden; ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.’ (Matt. 5:17)
‘Wie dan één van die kleinste geboden opheft en aldus de mensen leert, zal in het rijk der hemelen zeer klein heten. Doch wie ze volbrengt en leert, die zal groot heten in het rijk der hemelen.’ (Matt. 5:19)
‘Gij dus: uw doel zij voleinding, daar uw hemelse Vader de voleinding is.’ (Matt. 5:48) - (vertalingen H.Ogilvie)
‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’
(Matt. 5:48 NBV)