woensdag 29 september 2010

18e zondag na Trinitatis

Caravaggio (1571–1610): De Roeping van Mattheüs

Mattheüs 22:34–46 Het grote gebod
(zie ook Marcus 12: 29-31 en Lucas 20:27–47)
Voor de bijdrage uit 2009: klik hier.

Heinrich Ogilvie schreef in zijn boek ‘Godszoon en Mensenzoon’ over de met onze perikooptekst corresponderende passage volgens het Marcus-evangelie.
Een van de diepe raadsels, die in het leven van Jezus te vinden zijn, is gelegen in de verhouding tussen Hem en de leidende kringen van Zijn volk. […] Opmerkelijk is de rustige en tegelijk strenge houding van Jezus. Het is alsof Hij in de tegenstand van de leidende kringen (Farizeeërs en schriftgeleerden) iets noodzakelijks zag, iets wat Hij niet anders kon verwachten. […]
Na de verschillende groepen uit de leidende kringen van het volk treedt nog een enkeling op: één der schriftgeleerden. Hij stelt ook een vraag, maar eerlijk uit een zoekend hart. En Jezus kan met hem spreken over de Gods- en mensenliefde die het hoogst is. […]
Nu nam Hijzelf van Zijn kant het woord en sprak tot het volk over het Christusgeheim. De oude Joodse wijsheid der schriftgeleerden en Farizeeërs kon zich de Christus (Messias) alleen als nakomeling van David en Abraham voorstellen, als laatste afsluiting van een reeks generaties. Zij kon Hem slechts zien, zoals Hij moest voortkomen uit het verleden van volk en bloed. Jezus nu, aansluitend bij Psalm 110, duidt aan, hoe het ware wezen en geheim van de Christus alleen uit het eeuwige, uit hetgeen vóór Abraham en David was, begrepen kan worden. Al is dan de Christus “Davids Zoon” naar vlees en bloed, in wezen was Hij “Davids Heer”. Hij is (zo mogen wij de zin van het gezegde verder weergeven) de verborgen Heer over de gehele geschiedenis van Israël en is nu gekomen als haar vervulling. Hij is de eeuwige Heer over de gehele ontwikkeling van de mensheid en is nu gekomen om haar te verlossen. Hij wordt de volbrenger van Gods daden en onderwerpt de vijanden van het mensdom.

uit: H.A.P.J. Ogilvie Godszoon en Mensenzoon, beschouwingen over het evangelie volgens Marcus (1946)

In het 23e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie lezen we hoe Jezus zich tot de menigte richt en zich in duidelijke woorden uitlaat over de Farizeeërs:
Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd. (Matt. 23:1-7) NBV-vertaling

zaterdag 25 september 2010

Michaël - 29 september

Vincenzo Foppa (ca.1430-ca.1515): Michael

Openbaring 12 : 1 – 18 Strijd in de hemel

In de bijdrage over deze perikooptekst uit 2009 (klik hier) is op een bepaalde manier gekeken naar de beelden, die door de woorden van de Apocalyps voor ons worden geschilderd. Rudolf Steiner behandelde de betekenis van de Apocalyps heel diepgaand en uitgebreid in een laatste cursus voor de priesters van de Christengemeenschap. Hij schreef zelf in een brief aan zijn vrouw Marie Steiner-von Sivers op 2 oktober 1924, dat deze cursus een maximum van zijn krachten had gevergd, omdat hij de inhouden van zo’n spirituele hoogte moest halen.
(Peter Selg: Marie Steiner-von Sivers biografie, blz. 221).

Uit deze cursus de volgende passage:
Ziet u, beste vrienden, sinds het mysterie van Golgotha werd door degenen die als geïnitieerden de kosmische geheimen begrepen, Christus beschouwd als het zonnewezen dat vóór het mysterie van Golgotha met de zon verbonden was. De mysteriepriesters uit de voorchristelijke tijd zagen omhoog naar de zon als ze zich met Christus wilden verbinden. Christus is sinds het mysterie van Golgotha geest van de aarde geworden. We moeten hem in het aardse leven, in de aardse activiteit zoeken: Christus, de zonnegeest. Zij die hem wilden schouwen, die zich met hem wilden verenigen voor het mysterie van Golgotha, moesten zich omhoog richten naar de zon.
Deze zonnegeest, die we op de manier waarop hij op aarde is gekomen volkomen terecht als een mannelijk wezen aanduiden, die is -ofschoon soortgelijke gebeurtenissen ook voor vroegere tijdperken beschreven kunnen worden, zoals ik dat herhaaldelijk heb gedaan- in deze vorm schitterend beschreven in het gezicht van de schrijver van de Apocalyps, in die diepzinnige schouw, dat visioen dat direct, bijna materieel, in het midden van het atlantische tijdperk in een schitterende fysieke verschijning voor ons staat. Na dit tijdstip zagen de mysteriewijzen, als ze opzagen naar de zon, in de zon Christus zich verder ontwikkelen en rijp worden tot op het punt dat hij door het mysterie van Golgotha heen kon gaan. Als ze naar dit punt in de ontwikkeling van de atlantische tijd keken, dan zagen ze in deze atlantische tijd dat zich buiten in de kosmos een geboorte voltrok in de zon.
De priesters die in het midden van de atlantische tijd de geboorte van Christus als een mannelijk wezen in de zon zagen, zagen voordien in de zon een vrouwelijk wezen. Dat is de veelzeggende verandering die zich in het midden van de atlantische tijd voltrok, dat men voor het midden van de atlantische tijd in de geestelijke zonneaura de kosmische vrouw zag, 'de vrouw bekleed met de zon'. Dit kwam werkelijk overeen met wat indertijd bovenaards, in de hemel gebeurde: 'de vrouw bekleed met de zon die daarna een jongeling baart'. Het wordt door de schrijver van de Apocalyps juist aangeduid als de geboorte van een jongeling, die hetzelfde wezen is dat daarna door het mysterie van Golgotha heen gaat en die vroeger andere vormen heeft doorgemaakt. Een soort geboorte, die evenwel een gecompliceerd soort metamorfose was, vond indertijd plaats in de atlantische tijd. Men kon zien hoe de zon het mannelijke, het zoonachtige baarde. Welnu, wat betekent dat voor de aarde? In het midden van de atlantische tijd voelde men zoiets als het zonnebestaan natuurlijk heel anders dan nu. Nu beschouwt men de zon alsof zij een verzameling kraters en brandende massa's is; het is een afschuwelijk beeld dat de huidige fysici beschrijven. Maar toentertijd zag men zoiets als wat ik nu beschreven heb. Men zag werkelijk de met de zon beklede vrouw, de draak onder haar voeten, een jongeling barend. Degenen die zoiets zagen en begrepen, zeiden bij zichzelf: dat is voor de hemel de geboorte van Christus, dat is voor ons de geboorte van ons ik ook al kwam dit ik pas veel later in het innerlijk van de mens aan.
Sedert dit tijdstip in het midden van Atlantis verliep de ontwikkeling zodanig dat de mensen zich steeds meer bewust werden van hun ik. Ze waren zich van hun ik weliswaar niet zo bewust als wij in deze tijd, maar meer op een elementaire manier; ze werden zich echter van hun ik steeds meer bewust doordat ze er door de mysteriepriesters opmerkzaam op werden gemaakt dat de zon het ik in de mens doet ontvlammen. En door deze geboorte, die de schrijver van de Apocalyps als een beeld laat zien, ontvlamde het ik onophoudelijk van buitenaf door de inwerking van de zon, tot het vierde na-atlantische tijdperk toen het Ik bij de mens was binnengetrokken. Dat voelde men; men voelde dat de mens eigenlijk bij de zon hoorde. Dat was toen een heel diep in de menselijke natuur insnijdende ervaring.
Tegenwoordig, nu we met betrekking tot het beleven van de ziel zulke zachtaardige mensen geworden zijn, kunnen we absoluut niet meer beseffen hoe stormachtig de zielebelevenissen van de mensen in vroeger tijden op en neer golfden. Want tegenover het feit dat de mens het Ik uit de kosmos geschonken kreeg, ervoer de mens destijds op aarde dat alles wat zijn vroegere natuur geweest was, nu iets anders wordt. Vroeger was hij in wezen op zijn astrale lichaam aangewezen, op dat wat zich in het astrale bevond, en dat werkte in ziel en geest op zo'n manier dat de mens in die oude tijd het idee had: hier [afbeelding, links] staat hij, daarboven is de zon, het ik is er nog niet, maar vanuit de zon werkt het astrale in de richting naar beneden. De mens draagt van de zon het astrale lichaam in zich, het astrale lichaam dat nog niet door het Ik wordt beheerst, dat innerlijk nog drager is van weliswaar verfijnde maar toch dierachtige emoties. Nu is hij een heel ander mens geworden, hij is een ik geworden, dat voordien alleen door het astrale lichaam doortinteld was. Dat kwam allemaal van de zon.

Rudolf Steiner: detail van de bordtekening bij de voordracht

Laten we ons nu eens voorstellen ik zal het heel schematisch tekenen [afbeelding, links] hoe het beeld, het zonnebeeld in de vroegste atlantische tijd doordrongen was met een levend lichtschijnsel dat zich tintelend in de onderste helft van het zonnewezen bewoog.

Daaruit wordt boven iets geboren, men voelde vaag hier iets van een gelaat. Onderin het zonnewezen voelde de mens de oorsprong van wat bij hem in het eigen astrale lichaam als emoties opborrelde, maar ook alles wat aan de mens zijn zielewezen en geestwezen gaf. De volgende fase, zoals de zon later werd gezien, zou zo geweest zijn [afb. midden]: het kristalliseert zich uit, het gelaat wordt helderder, het neemt de gestalte van een vrouw aan, nog onduidelijk [blijft] datgene wat de beheersing door het ik de mens zal brengen. Steeds kleiner wordt de ruimte, dat wat daaronder dierlijk kronkelt. Tenslotte komt de tijd dat de vrouw dus in de zon is, de jongeling baart en onder de voeten van de vrouw nu dat wat er vroeger was [afb. onder rechts], dus waar de Ik barende vrouw vanuit de zon het beeld toont dat ze de draak beheerst: de astrale wereld van het vroegere tijdperk, die nu onder haar voeten ligt.
In die tijd begon op de zon de strijd van Michaël met de draak en dat leidde ertoe -men zag dat helemaal in fysieke verschijning- dat alles wat er in de zon was zich langzaam naar de aarde toe bewoog en aards ingrediënt werd, aardse inhoud werd. Dat beheerste daardoor nu de mens in zijn onbewuste, terwijl in zijn bewustzijn steeds meer het Ik zijn intrek nam.
Dat wat daar kosmisch gebeurde in de atlantische tijd had zijn mythologische tegenbeeld in het Grieks-Latijnse tijdperk. Het vroegere beeld van Isis met het Horuskind, dat nadien het beeld van de jonkvrouw met het Jezuskind werd, dat zal door de mensheid in een terugblik als visioen beleefd kunnen worden in het eerstvolgende tijdperk, dat ons binnenkort te wachten staat. De mens zal in dit beeld de met de zon beklede vrouw zien, die de draak onder de voeten heeft die door Michaël op de aarde werd geworpen, zodat hij niet meer in de hemel te vinden is. Dit beeld dat dan zal veranderen, zal verschijnen in het tijdperk waarin de draak los zal zijn en waarin zal optreden wat ik u gisteren beschreven heb. Het is werkelijk zo dat de mensheid een verdiept schouwen van de oertijd van de aarde, van de oorsprong van de mensheid en tegelijk een etherisch schouwen van het Christuswezen te wachten staat, want in het Michaël tijdperk zal datgene optreden waar de schrijver van de Apocalyps op doelt als hij erover spreekt dat Michaël het drakenmonster op aarde heeft geworpen, waar het in de natuur van de mens werkzaam is. Maar Michaël zal zich wederom bekommeren om datgene in de natuur van de mens wat hij als drakenmonster naar beneden geworpen heeft.
Laten we ons levendig voorstellen, beste vrienden, hoe dat is. Men zal weer kunnen waarnemen in de atlantische tijd. De schrijver van de Apocalyps doet het op voorhand, hij heeft het visioen van de met de zon beklede vrouw die het Jezuskind baart en de draak onder de voeten heeft. Dit beeld wordt steeds zwakker naarmate de atlantische ontwikkeling verder gaat. En aan het eind van de atlantische ontwikkeling zullen er nieuwe continenten uit de zee beginnen op te rijzen, de continenten die de krachten omvatten waardoor de mensen van de na-atlantische tijd in al hun afdwalingen terecht zijn gekomen. Uit de zee komt het beest omhoog met de zeven koppen (Openbaring 13:1) en zevenvoudig land komt uit de zee omhoog, de mensen omlaag trekkend door dat wat uit zijn emoties geestelijk door de aarde wordt uitgewasemd.
In de gestalte van dit uit de zee oprijzende zevenkoppige beest wordt immers voor de schrijver van de Apocalyps de atlantische catastrofe zichtbaar en dit zal in de toekomst opnieuw zichtbaar worden wanneer datgene waarop de schrijver van de Apocalyps wijst, in het michaëlische tijdperk weer plaatsvindt. Het zijn volstrekt reële gebeurtenissen waar de schrijver van de Apocalyps over spreekt die ons zeer ter harte gaan met betrekking tot het geestelijk leven van de mensheid. En juist dat wat hier in dit beeld ligt, hangt samen met het wezen van Christus.
We gaan een tijdperk tegemoet waarin inderdaad weer zal worden waargenomen hoe de geest in het aardse leeft, waarin dus ook de geestelijke processen van de transsubstantiatie voor de mensenziel zich zullen kunnen vertonen. Dan zal juist in de transsubstantiatie de aardse afspiegeling verschijnen van dat wat zich in de regionen van de hemel heeft voltrokken, waarvan datgene wat sinds het midden van de atlantische tijd is gebeurd een klein fragment is en wat allemaal verbonden is met het wezen van Christus.

uit: Rudolf Steiner Apocalypse en Priesterschap (GA 346)
12e voordracht, Dornach 16 september 1924

Bamberger Apocalypse, Het Boek met de Zeven Zegels - ca 1000 n.Chr
bron: www.bamberger-apokalypse.de

maandag 20 september 2010

17e zondag na Trinitatis

Rudolf Steiner: de Mensheidsrepresentant
Goetheanum, Dornach (CH)



Lucas 14:1–11 Genezing van een waterzuchtige

In de bijdrage uit 2009 (klik hier) is vanuit een bepaald gezichtspunt al uitgebreid ingegaan op de perikooptekst voor de 17e zondag na Trinitatis. Wanneer men in evangelieteksten vooral op details let kan men tot verrassende inzichten komen. In dit fragment is het bijvoorbeeld al van belang dat de genezing op de sabbat plaatsvindt, net zoals de genezing in het voorafgaande hoofdstuk van het Lucas-evangelie (13:10-17). Men ziet dat Christus de Joodse wet niet slechts naar de letter neemt, maar de morele inhouden juist vertaalt in praktische handelingen. Dat houdt Hij de schriftgeleerden en Farizeeërs dan ook voor in zijn antwoorden. Hij zet hen eigenlijk klem.

En zie, er stond een waterzuchtig mens vóór Hem. En Jezus antwoordde en zeide tot de wetgeleerden en Farizeeën, zeggende: Is het geoorloofd op de sabbat te genezen of niet? En zij hielden zich stil. En Hij vatte hem bij de hand en Hij genas hem en liet hem gaan. En Hij zeide tot hen: Als een zoon of een os van iemand van u in een put valt, wie zal hem er dan niet terstond uittrekken (ook) op de sabbatdag. En zij waren niet in staat iets daartegen in te brengen. (Luc. 14:2-6) (NBG-vertaling)

Uit de bijdrage uit 2009 kan ook worden gelezen over de samenhang met de passage uit Lucas 13, waarin over die andere genezing op een Sabbat wordt verteld, namelijk van een kromme vrouw.

Hij was bezig te leren in een der synagogen op sabbat. En zie, er was een vrouw, die reeds achttien jaren een geest van zwakheid had en verkromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Toen Jezus haar zag, sprak Hij haar toe en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw zwakheid; en Hij legde haar de handen op, en terstond richtte zij zich op en zij verheerlijkte God. (…) Huichelaars, maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? (Luc. 13:10-15) (NBG-vertaling)

In deze twee gedeelten uit het Lucas-evangelie gaat het om het vinden van het evenwicht tussen krachten die los en week willen maken, vervluchtigen, en krachten die de tendens tot verharding hebben, verschraling en verschrompeling teweeg brengen. Deze zogenaamde luciferische en ahrimanische krachten zijn werkzaam in de ziel van de mens en kunnen daardoor ook de constitutie beïnvloeden, zoals we hier zien tot in het pathologische. Wanneer de mens de Christuskracht in zijn ziel opneemt, kan hij het evenwicht leren bewaren tussen de invloed van Ahriman (verdroogd en krom worden) en Lucifer (te waterig worden).

Rudolf Steiner vertelt in een van de voordrachten:
Midden in de wereld van het Oude Testament komt het Christendom op. Met de persoon van Christus Jezus treedt het in de wereld. Laten we kijken naar de verschijnselen die er zijn gebeurd binnen de wereld van het Oude Testament, wanneer het Christendom geboren wordt. We zien hoe die wereld uiterlijk in twee van elkaar gescheiden stromingen leeft: in de stroming van de Farizeeërs en de stroming der Sadduceeërs. In principe is het noodzakelijk om deze zaken vanaf nu in een nieuw licht te bezien. Wanneer we ons voor de geest halen de manier waarop we kijken naar de individuele ontwikkelingsweg die de enkele mens gaat en de weg die de hele mensheid door het gehele aardebestaan aflegt, dan worden deze wegen voor ons steeds duidelijker, wanneer we alles als een evenwichtstoestand tussen het luciferische en ahrimanische opvatten. Maar dat zijn slechts de namen die wij gebruiken. Een besef van het bestaan van het luciferische, het ahrimanische en de evenwichtstoestand daartussen, was in de diepe natuur van de mensheid altijd al voorhanden. Eigenlijk is het element van de Farizeeërs met haar tegenstelling tot de Sadduceeërs binnen de oude Hebreeuwse ontwikkeling niets anders dan de tegenstelling tussen het ahrimanische en het luciferische. Als evenwicht is daartussen geplaatst Christus Jezus, die in de uiterlijke wereld binnentreedt. Hij verschijnt in de uiterlijke wereld op juist die plaats, waarvan het innerlijke karakter tot aan het Mysterie van Golgotha werd bepaald doordat juist op deze plaats de tempel van Salomo was gebouwd. In zekere zin kan men de hele essentie van Salomo’s tempel alleen begrijpen, wanneer men tegelijk leert inzien dat deze tempel opgevat kan worden als tegenstelling tot het christendom. Het is bekend, dat hij al snel na het ontstaan van het christendom vernietigd werd voor het uiterlijke bestaan.
uit: Rudolf Steiner Wie kann die Menschheit den Christus wiederfinden? (GA187)
2e voordracht Dornach, 24 december 1918

maandag 13 september 2010

16e zondag na Trinitatis

The church of Saint Patrick - Timberscombe (near Minehead) -Somerset

Lucas 7 : 11 – 17 Opwekking van de jongeling van Naïn
(zie ook de bijdrage uit 2009 - klik hier)


Op de 16e zondag na Trinitatis wordt het evangelieverhaal over de opwekking van de jongeling van Naïn gelezen.
Rudolf Steiner spreekt over de verschillende opwekkingen in de evangeliën: van het dochtertje van Jaïrus (Lucas 8:41, Mattheüs 9:18-26 en Marcus 5:22-43), van de Jongeling van Naïn (Lucas 7:11-17), en de opwekking van Lazarus (Johannes 11:1-54). Ieder van deze daden van Christus Jezus heeft een eigen karakter. De opwekking van de jongeling van Naïn grijpt in in de wetten van karma en reïncarnatie. Christus Jezus geeft hier de lotsdraden uit het verleden een nieuwe toekomstimpuls .

Rudolf Steiner:
Wat we lezen over de "opwekking" van de jongeling te Naïn, behelst het geheim van de voortzetting van het werk van Christus. Terwijl bij het verhaal van de genezing van de dochter van Jaïrus, dat ik u eergisteren even in het kort beschreven heb, de geheimen zo diep zijn, dat Christus daarbij maar weinig mensen aanwezig wil hebben en hun opdraagt er niet verder over te spreken, zien we dat deze "opwekking" direct bekend gemaakt wordt. De eerste genezing (van het dochtertje van Jaïrus) kon alleen verricht worden door iemand, die diep inzicht had in de geheimen van het fysieke lichaam. De andere (de opwekking van de jongeling van Naïn) was een inwijding. De persoonlijkheid, die leeft in het lichaam van de jongeling van Naïn moet een zeer bijzondere soort inwijding beleven.
Er zijn namelijk verschillende soorten inwijding. De ene soort bestaat hieruit, dat de betrokkene onmiddellijk na de inwijding de kennis over de hogere werelden voor zich ziet oplichten; hij krijgt dan inzicht in de gebeurtenissen en wetmatigheden van de geestelijke werelden. Een andere soort kan een zodanige zijn, waarbij in de ziel als het ware een kiem wordt gelegd, zodat deze ziel nog een volgende incarnatie moet afwachten; dan komt die kiem tot rijpheid en wordt de gereïncarneerde een ingewijde in de volste zin van het woord.
Zo'n ingewijde nu werd de jongeling van Naïn. Tijdens het gebeuren in Palestina voltrok zich een verandering in zijn ziel; hij had nog niet de indruk tot de geestelijke wereld te zijn opgestegen. Pas in de volgende incarnatie kwamen de krachten te voorschijn, waarvan de kiem bij zijn inwijding in zijn ziel was gelegd. In deze niet-esoterische voordrachten kan niet de naam genoemd worden van de geïncarneerde; er kan alleen op gewezen worden, dat later in een zeer beroemd godsdienstleraar de ziel geïncarneerd was, die door Christus in de jongeling te Naïn was "opgewekt". Op deze wijze kon er in later tijd een nieuwe verkondiger van het Christendom opstaan, die dus beschikte over de krachten, die in eerste aanleg door Christus zelf in zijn ziel waren gelegd. Op deze wijze heeft Christus ervoor gezorgd, dat er later een persoonlijkheid zou opstaan, die het Christendom weer verder kon brengen. De persoonlijkheid, die in de jongeling van Naïn "opgewekt" werd, is ertoe uitverkoren, later steeds meer en meer het Christendom te doordringen met de leer van karma en reïncarnatie; deze kon in de tijd van Christus niet uitdrukkelijk als leer verkondigd worden, omdat er in de mensenzielen eerst een gevoel voor moest worden wakker geroepen.

uit: Rudolf Steiner Voordrachten over het Evangelie volgens Lucas (GA 114)
10 voordracht Bazel, 26 september 1909

In de passage uit de voordrachtcyclus over het Lucas-evangelie hierboven kan Rudolf Steiner niet ingaan op de individualiteit van de jongeling van Naïn. In persoonlijke gesprekken en in een esoterisch uur sprak hij daar wel over.

De jongeling van Naïn volgde na zijn opwekking Christus als leerling. Hij behoorde niet bij de twaalf.
Vraag: Wordt hij niet als leerling van Christus in de apocriefe evangeliën genoemd?
Antwoord: In de volgende incarnatie verscheen hij als Manes; de volgende belichamingen zijn te herkennen aan legenden, die op de opwekking van Lazarus lijken.(overgeleverd uit persoonlijke gesprekken van priesters van de Christengemeenschap W.Klein en Emil Bock met Rudolf Steiner, februari 1924)
uit: Rudolf Steiner Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der esoterischen Schule 1904–1914 (GA 264)

Volgens aantekingen van Elisabeth Vreede:
In het Lucas-evangelie (hoofdstuk 7) wordt ons in aangrijpende woorden de opwekking van de jongeling van Naïn geschildeld. Elk woord heeft betekenis in deze vertelling, die erop wijst dat in de jongeling van Naïn het hele derde na-atlantische tijdperk leefde, de Egyptisch-Chaldeeuwse cultuur, hoe deze zich heeft kunnen ontwikkelen onder de invloed van die krachten, die toentertijd inwerkte op de menselijke ziel.
De jongeling van Naïn uit het Lucas-evangelie is geen ander dan de jongeling van Saïs; tot in de namen is het onderscheid tussen de geestelijke omgeving van het derde en het vierde cultuurtijdperk verstopt. De jongeling van Saïs wilde onvoorbereid kennis nemen van de geheimen der wereld; hij wilde zoals de andere ingewijden een “Zoon van de Weduwe” worden, van de weduwe Isis die treurde om haar verloren gemaal Osiris. Maar omdat hij niet voorbereid was, omdat hij hier op fysiek niveau zelf het beeld van Isis wilde onthullen en de hemelse geheimen wilde schouwen, stierf hij. Geen sterveling kon de sluier van Isis oplichten. In de jongeling van Saïs wordt de onmacht van de wijsheid der Egyptische tijd gesymboliseerd.
Hij wordt opnieuw geboren, hij groeit op als de jongeling van Naïn, hij is opnieuw een “Zoon van de Weduwe”; opnieuw sterft hij op jonge leeftijd. En Christus Jezus komt naderbij wanneer de dode uit de stadspoort gedragen wordt. En
“veel mensen uit de stad gingen met haar”, gingen met zijn moeder; dat is de schare van Egyptische ingewijden. Zij zijn allen doden, die een dode gaan begraven. “Toen de Heer haar zag, voelde Hij diep medelijden met haar en hij zeide tot haar: Weeklaag niet.” Zij weeklaagde, de moeder, die daar is zoals Isis, die de zuster en tegelijk de gemalin van Osiris was. “En Hij sprak: Jongeling, u zeg ik: Sta op! En de dode richtte zich op en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.” De vroegere Isis is naar de aarde afgedaald; haar krachten kunnen nu op de aarde opnieuw tot leven gewekt worden. De zoon wordt weer aan de moeder teruggegeven. Het is nu aan hem om zich vol met haar te verbinden. “Ontzag vervulde hen allen, zij prezen Gods openbaring en zeiden: Een groot profeet is onder ons opgestaan!” Aan de jongeling van Naïn schonk Christus Jezus een kiem welke pas in een volgende incarnatie tot bloei zou komen.
Hij werd later een groot profeet, een geweldige godsdienstigleraar. Hij trad op in het Babylon van de derde eeuw na Christus als Mani of Manu, de grondlegger van het Manicheïsme.

uit: Rudolf Steiner Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der esoterischen Schule 1904–1914 (GA 264)
zonder plaats- of datumvermelding, uit herinneringsnotities van Elisabeth Vreede


The church of the Holy Ghost - Crowcombe - Somerset

maandag 6 september 2010

15e zondag na Trinitatis

Ikoon: aartsengel Michaël

Mattheüs 6 : 24 – 34 Laat u niet door zorgen beheersen

Over deze perikooptekst is een bijdrage geplaatst in 2009. (klik hier)

Aan het begin van deze septembermaand, de maand waarin het Michaëlsfeest gevierd wordt, kunnen we de volgende tekst van Rudolf Steiner door onze gedachten laten gaan - met de evangelietekst van de 15e zondag na Trinitatis in het achterhoofd.

Dat moeten we in onze tijd leren: leven in het volle vertrouwen, zonder een enkele zekerheid van bestaan,
vanuit het volle vertrouwen op de altijd aanwezige hulp van de geestelijke wereld.
Waarachtig, op een andere wijze gaat het niet.
Laten we onze wil flink in de tang nemen en zoeken hem op te wekken elke morgen en elke avond:
O Michaël,
In uw bescherming beveel ik mij aan,
Met uw leiding verbind ik mij
met geheel mijn hartenkracht.
Dat deze dag een beeld moge worden
van uw lots-ordenende wil.


O.Michael,
In deiner Schutz befehl’ ich mich,
Mit deiner Führung verbind’ ich mich
Aus ganzer Herzenskraft.
Daß dieser Tag Abbild werden möge
Deines Schicksalsordnenden Willens.