zondag 15 november 2015

De Vrienden van de heilige Nicolaas (een verhaal voor kinderen vanaf klas 4, groep 6)



Sint Nicolaas is weer aangekomen in het land. Een feest voor de kleintjes, waarin jammer genoeg de commercie zijn klauwen heeft uitgeslagen. De oudere kinderen vanaf een jaar of 9 zou men de betekenis van dit feest kunnen helpen begrijpen. Het zou jammer zijn, wanneer zij het gevoel zouden krijgen al die jaren 'bedonderd' te zijn. De moreel-opvoedende waarde van het feest, dat in de eerste Adventweek wordt gevierd ter voorbereiding op kerstmis,  heeft enorm te lijden onder de commercie. Vooral de laatste alinea van het verhaal kan kinderen helpen een innerlijk zekere verhouding te ontwikkelen ten opzichte van die mindere kanten van het Sint-Nicolaasfeest.
Het onderstaande verhaal werd tijdens de godsdienstlessen aan oudere kinderen verteld. Ook voor leerkrachten van klas 4 (groep 6) kan het gebruikt worden.

Het verhaal van de vrienden van Sint Nicolaas
(voor klas 4)

Nicolaas leefde als bisschop in een grote stad. Hij woonde in een paleis met marmeren trappen en pilaren, grote zware deuren en tapijten aan de muren. Het zag er allemaal rijk uit, maar Nicolaas zelf gaf helemaal niet om al die rijkdom. Hij was als jongetje geboren in een arm dorpje. Dat was hij zijn hele leven niet vergeten, ook niet toen hij gevraagd werd om bisschop te worden. Wanneer je bisschop bent horen pracht en statie er nu eenmaal bij. Dat is nou eenmaal wat mensen graag zien.
Wanneer Nicolaas zijn verjaardag vierde, kwamen er meestal veel belangrijke mensen op bezoek, de burgemeester van de stad met de raadsheren, de rechters, de schout en de schepenen, de gildebroeders, kooplieden, noem maar op. En omdat het dan Nicolaas’ verjaardag was brachten al deze belangrijke lieden prachtige en vooral dure geschenken voor de bisschop mee. Hij kreeg bijvoorbeeld vazen met goud beschilderd, kunstige gebeeldhouwde marmeren beelden, gouden sieraden, kettingen, ringen, edelstenen, kledingstukken van dure zijde, kussens uit Arabië, een gouden pijp voor tabak, een zilveren koffieketel. Kortom, allemaal dingen waar je eigenlijk niet echt iets aan hebt, die alleen maar duur zijn, maar waar je best ook zonder kan. Nicolaas vond dat hij eigenlijk alleen maar een bed met een dekentje nodig had en een matje op om te knielen wanneer hij wilde bidden tot God. En wat deed hij wanneer het bezoek vertrokken was? Hij liet door een knecht alles weer netjes inpakken en liet de dure geschenken weer verkopen. Met het vele geld dat de knecht voor al die goederen kreeg, liet hij nuttige dingen kopen voor de arme kinderen uit de stad. Er werden warme mutsen gekocht, sokken en sjaals voor kinderen die het koud hadden, wat gereedschap voor een jongetje dat timmerman moest worden, nieuwe schoenen voor een meisje wiens voeten groter waren gegroeid. En heel vaak deed Nicolaas er ook een heel klein stukje speelgoed bij om mee te spelen. Een klein houten paardje, een karretje, een tol, of een springtouw. Want spelen is voor kinderen heel erg belangrijk wist Nicolaas. Daar worden ze groot van.

De kinderen wisten eerst niet wie hun die nuttige geschenken en dat speelgoed gaf, maar voor lieve en eerlijke kinderen blijven geheimen meestal niet lang verborgen. En zo kwamen de kinderen van de stad erachter dat Nicolaas op de dag van zijn verjaardag altijd iets uitdeelde voor de kinderen die dat nodig hadden en die het ook verdienden omdat zij heel het jaar lief en gehoorzaam waren geweest. Zo ging dat ieder jaar. De kinderen van de stad kwamen er achter op welke dag in het jaar de verjaardag van Nicolaas was en zij waren ieder jaar weer vol verwachting óf en wat hij hen zou schenken. En nooit stelde hij de kinderen teleur. Ieder jaar opnieuw dacht hij aan de lieve kinderen van de stad. De kinderen hielden veel van Nicolaas en Nicolaas hield nog veel meer van de kinderen. Hij kende ze allemaal, want heel het jaar schreef hij in zijn grote boek, wat de kinderen voor goede dingen deden. Soms moest hij verdrietig ook iets opschrijven wat niet zo leuk was. Maar ook dan wist Nicolaas met een plagerig presentje, een ondeugend kind nog wel een lesje te leren. Alleen bij heel stoute kinderen, moest Nicolaas iets anders verzinnen. Die kregen  dan natuurlijk geen cadeau. De kinderen waren altijd heel dankbaar en blij en zij zongen de mooiste liederen ter ere van Nicolaas. Zo ging het vele jaren.

Maar op een dag voelde de oude Nicolaas dat hij heel moe was en ziek werd. Hij wist dat hij niet erg lang meer zou leven. Hij piekerde erover wat er moest gebeuren met de kinderen van de stad, wanneer hij niet meer als levende mens op aarde zou zijn? Nicolaas kreeg een idee. Hij riep zijn beste vrienden tot zich. Zij kwamen en zaten naast zijn ziekbed. Nicolaas zei: ‘Jullie weten dat ik ieder jaar de kinderen geschenken geef, dingen die ze echt nodig hebben maar ook iets om mee te spelen, want spelen is voor kinderen heel belangrijk. Daar worden ze groot van.’ De vrienden knikten want ze wisten er allemaal van. Sommigen van hen hadden zelf als klein kind van Nicolaas een geschenk gekregen en ze waren hem zo dankbaar dat ze voor altijd zijn vriend geworden waren.
‘Jullie zien dat ik nu oud en ziek ben,’ ging Nicolaas verder. ‘Het gaat niet meer zo goed met mij. Het duurt ook niet meer zo lang en dan zal ik sterven en het aardse leven verlaten.’ De vrienden schrokken. ‘Mijn grootste zorg is wat te doen met de kinderen. Zij zijn ieder jaar op mijn verjaardag vol verwachting. En ze zijn altijd zo blij en ze zingen dan zo mooi. Ik wil de kinderen niet teleurstellen. Ik wil dat er voor de kinderen van de stad ieder jaar op mijn verjaardag toch geschenken kunnen worden uitgedeeld. Ook wanneer ik niet meer op de aarde zal leven.’
De vrienden keken Nicolaas aan. Wat had deze wijze en goede man voor een plan in gedachten? Zij luisterden toen hij verder sprak.
‘Wanneer ik er niet meer zal zijn, wil ik dat jullie de kinderen de geschenken uitreiken en dat mijn verjaardag voor de kinderen een feestdag blijft. Want alleen zo blijven de kinderen geloven dat de goede God van ons verlangt dat de mensen weten dat geven beter is dan nemen.’
‘Hoe wil je dat wij dat dan doen, goede Nicolaas?’ vroegen de vrienden.
‘Jullie verkopen de dingen die je niet echt nodig hebt en kopen van het geld geschenken voor de lieve kinderen. Ik zal jullie mijn gewaden geven, mijn mantel, mijn mijter en mijn staf. Een van jullie moet zich aankleden en doen alsof hij Nicolaas is. Dan komen de kinderen naar het paleis en dan krijgen zij toch hun geschenk.’
‘Maar goede Nicolaas’, zeiden de vrienden, ‘dat gaat toch niet. De kinderen zien dan toch meteen dat u het zelf niet bent, maar dat een van ons doet alsof?’ Maar Nicolaas hield vol en zei: ‘Vanuit de hemel zal ik jullie helpen. Ik zal ervoor zorgen dat wanneer een van jullie, een van mijn goede vrienden, gekleed als Nicolaas naar de kinderen komt, die lieve kinderen dat niet zullen merken. Ik zegen vanuit de hemel jullie werk. Dan zullen alle kinderen denken dat de echte Nicolaas met zijn knecht voor hun staat. Zo wil ik graag dat jullie aan mij denken en mijn werk hier op aarde eren en voortzetten. Willen jullie dat mij beloven? Ik help dan vanuit de hemel met mijn zegen. En je merkt het vanzelf. Wanneer de kinderen echt denken en zien dat ik het ben die voor hen staat, dan weten ze dat door mijn zegen vanuit de hemel.’
Natuurlijk beloofden de vrienden van de goede Nicolaas te doen wat hij hen vroeg. Nicolaas was blij en kon zich zonder zorgen overgeven aan zijn ziekte en ouderdom. Na een paar weken stierf hij met een glimlach op zijn oude gelaat, alsof hij erop vertrouwde dat de vrienden hun belofte zouden houden.

Toen het jaargetijde weer keerde en het tegen de winter liep, begonnen de vrienden zich een beetje zorgen te maken. Zou het lukken wat Nicolaas hen gevraagd had? Ze kochten geschenken. ‘Wie moet de geschenken uitreiken aan de kinderen?’, vroegen zij aan elkaar en ‘Hoe zou het gaan?’ Een van de beste vrienden van Nicolaas besloot het te proberen. Met de hulp van de anderen trok hij de mantel aan, deed de stola om. Hij zette de mijter op zijn hoofd. Hij leek helemaal niet op de echte Nicolaas. Er moest een pruik gemaakt en een baard met net zulke mooie witte haren als de wijze Nicolaas had. Het gezicht van de vriend van Nicolaas werd een beetje wit gemaakt zodat hij er oud en wijs uitzag. De staf werd gepakt en zelfs aan een paard werd gedacht. Zou het lukken? Zouden de kinderen iets merken?
De vriend van Nicolaas ging zenuwachtig het paleis uit naar de kinderen, maar hij ging moedig door te denken aan wat hij beloofd had aan de oude zieke Nicolaas. Zijn hart klopte in zijn keel toen hij al die kinderstemmen vol verwachting hoorde zingen, vol verwachting van de komst van hun wijze en goede vriend Nicolaas. Ja hoor, daar was hij. En hij gaf alle lieve kinderen een geschenk, moest hier of daar nog een wijze of strenge raad geven. Het was een feest, een feest als ieder jaar. Iedereen was blij op deze feestdag.
De vriend van Nicolaas verbaasde zich dat geen van de kinderen zag dat hij eigenlijk helemaal Nicolaas zelf niet was, maar slechts de mantel, de mijter en de staf van Nicolaas droeg. Alle andere vrienden waren net zo verbaasd. Maar waarom moesten ze eigenlijk verbaasd zijn? Zij hadden gedaan wat zij aan Nicolaas beloofd hadden, want wat je belooft dat moet je doen. Maar ook Nicolaas had iets beloofd. Nicolaas had beloofd dat hij zijn vrienden van uit de hemel zou helpen, zodat de kinderen zouden denken dat hijzelf hen kwam bezoeken met geschenken. Ook Nicolaas deed wat hij beloofd had. Hij schonk zijn hemelse zegen aan iedereen die het goed voor had met de kinderen. En zo kwam het dat de kinderen niet zagen dat het niet de echte Nicolaas zelf was, die voor hun stond maar slechts een goede vriend van Nicolaas. En zij zongen vol blijdschap en dankbaarheid hun liederen, even hard als altijd.

Sinds die eerste keer, hadden de vrienden van Nicolaas steeds weer moed om de belofte aan Nicolaas na te komen. Elk jaar kleedden zij zich weer in zijn gewaden en bezochten de kinderen. En steeds opnieuw kwam Nicolaas, die we nu wel de Heilige Nicolaas kunnen noemen, om hun te helpen vanuit de hemel met zijn zegen. Welzeker bad Nicolaas wel bij de goede God om heel veel kracht voor zijn zegen.

Tot op de dag van vandaag is dat zo gebleven. Echte vrienden van Sint Nicolaas trekken op die bijzondere dag zijn gewaden aan en zij spelen dat zij de echte Nicolaas zijn. De Heilige Nicolaas helpt hen en zorgt ervoor dat de kinderen denken dat zij met de echte levende Nicolaas te maken hebben. Dat is natuurlijk niet zo, maar de Heilige Nicolaas zorgt ervoor dat de lieve kinderen dat niet zien. En heb je gemerkt dat het werkt. Hebben jullie de zegen van Sint Nicolaas ook gevoeld? Hebben jullie ook gemerkt dat het net was of de echte Nicolaas voor je stond? Dan zijn jullie ook gezegend door Sint Nicolaas. Misschien mag je als je groot bent hem ook nog wel eens echt helpen als een echte vriend!

Er zijn natuurlijk ook nep Sinterklazen. Die zitten bij V&D, bij de HEMA of bij de Intertoys of lopen in het winkelcentrum. Dat zijn geen echte vrienden van Sint Nicolaas, want zij doen het voor het geld, zodat de winkels nog meer kunnen verkopen en verdienen. Die nepklazen hoeft de Heilige Nicolaas natuurlijk niet te helpen. Ze worden niet gezegend en daarom zie je dan vaak gelijk dat hun baard scheef zit, de mijter scheef staat of zulke dingen. Maar échte vrienden van Sint Nicolaas, die voelen zelf heel stil van binnen in hun hart, dat de heilige man vanuit de hemel hen bijstaat met zijn kracht. Op die manier is het Sint-Nicolaasfeest een feest voor de kinderen en een feest voor Nicolaas in de hemel. Want niet alleen de kinderen zijn blij, ook de Heilige Nicolaas is blij dat er nog steeds vrienden van hem zijn, die zijn goede werk op aarde willen voortzetten.

bron:
opgetekend door Bert Verschoor en Joep Eikenboom naar het verhaal dat werd verteld door wijlen Jan de Bats, priester van de Christengemeenschap in Rotterdam

maandag 9 november 2015

24e Zondag na Trinitatis

Friedrich Overbeck: Het Dochtertje van Jaïrus
Het dochtertje van Jaïrus

Hieronder het verhaal van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, zoals het is opgetekend uit de mond van Anna Katherina Emmerich. Rudolf Steiner zei tegen de eerste priesters van de Christengemeenschap over haar: 'Het is een betrouwbare slaapwandelaarster. Lees alles, wat u in handen kunt krijgen. Het is uiterst belangrijk!' Emil Bock haalt haar uitspraken in zijn werken regelmatig aan. Haar beschrijvingen kunnen in ieder geval een hulp zijn om ons de omstandigheden rond de gebeurtenissen in dit verhaal levendig voor te stellen, zodat we daarmee beeldend kunnen vertellen.


Anna Katherina Emmerich:
Jezus en de leerlingen namen hierop een verkwikking. Vervolgens trok Hij naar de markt van Kafarnaüm en genas daar vóór de synagoge verscheidene zieken. Terwijl Hij daarmee bezig was, kwam Jaïrus, de synagogeoverste, zich vóór Jezus neerwerpen en Hij bad Hem mee te gaan om zijn zieke dochter die op sterven lag, te genezen. Maar Jezus was met andere genezingen bezig, en toen Hij met Jaïrus wilde meegaan, baden de zieken Hem met aandrang, te blijven en zij wilden Hem niet laten gaan, maar Hij zei hun dat Hij nog vóór het sluiten van de sabbat tot hen zou weerkeren.
 

Op het ogenblik nu dat Hij met Jaïrus vertrok, kwamen daar boden uit het huis van Jaïrus, die Hem zeiden: “Uw dochter is gestorven, gij moet de Meester niet verder lastig vallen.” (vergelijk: Marcus 5:35). Maar Jezus zei tot Jaïrus: “Vrees niet, geloof aan Mij en dan zult gij geholpen worden.”
 

Nu gingen zij aan de noordzijde van de stad opwaarts, waar Cornelius woonde. Op geen grote afstand van zijn huis stond het huis van Jaïrus. Zodra zij in de nabijheid van dit laatste kwamen, zagen zij aanstonds ook vele rouwlieden en klaagvrouwen vóór de deur en in het voorhuis.
 

Nu nam Jezus alleen Petrus, Jakobus de Meerdere en Joannes met zich naar binnen mee. In het voorhof zei Hij tot de klagers: “Waarom jammert en schreit gij zo? Gaat van hier weg: het dochtertje is niet dood, maar slaapt slechts!”
 

Nu begonnen de klagers en klaagsters te lachen en te spotten, omdat zij wisten dat zij dood was; doch Jezus herhaalde zijn bevel heen te gaan en zij moesten het voorhof uit, dat nu aanstonds gesloten werd. (vergelijk: Marcus 5:40). 

Nu trad Jezus in de keuken, waar de bedroefde moeder en haar dienstmeid bezig waren met de lijkdoeken in gereedheid te brengen, en Hij ging met de vader, de moeder en de drie leerlingen in de kamer, waar de dochter lag.
 

Jezus trad bij het bed; de ouders stonden achter Hem en de leerlingen rechts aan het voeteinde van het bed.
 
De moeder stond mij (Anna Katherina E.) volstrekt niet aan; zij had geen vertrouwen en was koud; ook de vader was geen enthousiaste vriend van Jezus, maar zo gesteld dat hij er vooral op bedacht was het bij de Farizeeën niet te verkerven; alleen de angst en nood hadden hem tot Jezus gedreven: “Geneest Jezus het kind, zo had hij geredeneerd, dan heb ik het terug; geneest Hij het niet, dan zal dit een triomf zijn voor de Farizeeën.” Doch ten laatste had de genezing van de knecht van Cornelius een diepe indruk op hem gemaakt en hem meer vertrouwen ingeboezemd.

Het dochtertje was niet zeer groot en als uitgeteerd; ik hield haar ten hoogste voor 11 jaar oud, doch van de kleinste van die leeftijd, want men treft Jodenmeisjes van twaalf jaren aan, die lichamelijk geheel gevormd zijn. Zij lag op het bed, in een lang kleed gewikkeld. Jezus nam haar zeer gemakkelijk op zijn armen; legde haar tegen zijn borst en ademde haar aan.
 

Toen zag ik iets wonderbaars. Ik had naast het lijk aan de rechterzijde een kleine lichtgestalte in een heldere kring gezien en op het ogenblik dat Jezus het meisje aanademde, zag ik dit licht naar haar mond gezweefd komen en als een kleine schitterende mensenfiguur er in neerzinken.
Jezus legde het lichaam weer neer op het bed, vatte de arm van het meisje als een geneesheer bij de pols boven de hand vast en zei: “Meisje, richt u op.”
 

Toen zette het zich rechtop in haar bed en Hij hield het voortdurend bij de hand vast. Dan zette het zich rechtop in haar bed, richtte zich volkomen op en steeg aan Jezus’ hand van het bed. Daar de opgestane nog zeer zwak was en zich wankelend vooruit sleepte, leidde Jezus ze in de armen van haar ouders, die in het begin van de handeling koel en verlegen, daarna sidderend en bevend toegezien hadden en nu van vreugde geheel buiten zichzelf waren.
Jezus zei hun: “Geeft het kind wat te eten en maakt van deze zaak geen onnodig gerucht.” (vergelijk: Marcus 5:43).
 

Na de dankbetuiging van de vader ontvangen te hebben, daalde Jezus weer naar de stad af.
 

De vrouw was zo beschaamd en ontsteld, dat zij Jezus nauwelijks bedankte. Ondertussen was het gerucht reeds onder de klaagvrouwen verspreid dat het dochtertje weer leefde; zij traden voor Jezus uit de weg; enige waren beschaamd; andere (nog steeds ongelovig), laag van karakter, durfden nog te schimpen; dan gingen die vrouwen in het huis en zagen het meisje daar zitten eten.
 

Op de terugweg sprak Jezus met de leerlingen over deze genezing en zei: “Deze mensen hebben weliswaar geen behoorlijk geloof gehad en geen blijk van een ridderlijke gezindheid gegeven, maar hun dochter heb ik om harentwil van de dood opgewekt en tot bevordering van het Rijk van God. Deze dood was een onschuldige dood, doch zij moet zich voor een ergere dood, de zieledood in acht nemen.”
 

In de stad keerde Hij terug naar de markt en genas er nog vele zieken, die daar op zijn terugkeer waren blijven wachten. Vervolgens leerde Hij in de synagoge tot het sluiten van de sabbat. Maar de Farizeeën waren zo verbitterd, zo vol nijd en woelige onrust, dat zij licht de hand aan Hem geslagen zouden hebben, indien Hij zich daarna met hen nog ingelaten had; zij kwamen reeds weer met hun laster voor de dag dat Hij zijn wonderen door toverij verrichtte. Maar Jezus verdween onder de menigte en verliet de stad en ging door de tuinen van Serobabel. Ook de leerlingen moesten zich verspreiden.

bronnen:
http://www.emmerick.be
Hans Lüthje: 'War es so?' - Das Wunder von Christi Inkarnation und Katherina Emmerichs Gesicht
(Lüthje was priester van de Christengemeenschap)

= = = = =
Irene Johanson vertelt het verhaal als volgt:
Op een dag kwam er een man naar Jezus toe die Jaïrus heette. Hij was een van de oversten van de synagoge. Hij wierp zich aan Jezus voeten neer en zei: “Heer, ik heb een dochtertje dat op sterven ligt. Ze is nog maar twaalf jaar oud. Al sinds haar geboorte is ze ziekelijk. Ze heeft te weinig bloed. Van jaar tot jaar is ze bleker geworden en zwakker. Ik smeek U lieve Heer, kom en red haar.” 
Jezus ging met Jaïrus op weg. Maar er waren zoveel mensen gekomen om Jezus te zien dat ze bijna niet op de plek konden komen waar ze heen wilden. Onder de menigte was een vrouw die al twaalf jaar aan een ziekte leed. Ze had teveel bloed en kon het niet bij zich houden. Ze leed er erg onder maar ze had niet de moed om Jezus te vragen haar te genezen. Ze sloop stiekem Simon voorbij en liep van achteren Jezus tegemoet. Simon zag het gebeuren en dacht: “Wat gaat zij nu doen? Ze is ziek. Waarom vraagt ze de meester niet haar te genezen? Misschien is moedeloosheid haar ziekte.” Hij zag hoe de vrouw de zoom van de mantel van Jezus aanraakte. Ze ging weer staan en verdween in de menigte. “Wie heeft Mij aangeraakt?” vroeg Jezus. En Petrus zei: “Heer, er kunnen zo veel mensen u hebben aangeraakt. Het is een gedrang en geduw van jewelste. Waarom vraagt u dat? Het kunnen er zoveel zijn geweest". Jezus zei: “Nee, daarom vraag Ik het niet. Ik voelde dat er een kracht van mij uitging die iemand bij Mij weghaalde”. De vrouw merkte dat het niet onopgemerkt kon blijven wat ze had gedaan. Ze knielde bevend aan de voeten van Jezus en vertelde Hem waar iedereen bijstond dat ze al twaalf jaar lang teveel bloed had, dat doorlopend vloeide en dat zij al haar krachten met het bloed verloor. Ze had slechts de zoom van Zijn kleed had aangeraakt. Het bloeden had meteen opgehouden. 
Simon dacht: “Wat het meisje te weinig heeft, had zij teveel. En allebei leden ze al twaalf jaar lang aan het teveel of te weinig. De Heer van de nieuwe gerechtigheid zal dit in evenwicht brengen.” 
Jezus zei tegen de vrouw: “Mijn dochter, je geloof heeft je moed gegeven om dit tegen mij te zeggen, waar iedereen bij stond. Deze moed zit van nu af in je bloed. Ga heen in vrede.”
 

Nog terwijl Hij dit zei kwam een van de oversten van de synagoge naar Jaïrus en zei: “Je dochtertje is gestorven. Val de Meester niet langer lastig.” Maar Jezus zei tegen hem: “Wees niet bevreesd, je hebt gezien hoe de vrouw met de bloedziekte door haar geloof moed gekregen heeft. Zo kun jij ook door de kracht van je geloof en je moed meehelpen je kind gezond te maken. Hij ging het huis binnen, en liet behalve Petrus, Jacobus en Johannes en de vader en moeder niemand binnen. Alle mensen huilden en klaagden over de dood van het meisje. Simon zei: “Huil maar niet, ze is niet dood, ze slaapt. Maar ze lachten hem uit want ze wisten zeker dat ze was gestorven. Simon zei: “Jullie zullen meemaken dat de Heer de weegschaal van het lot in evenwicht brengt. Aan de ene kant is de vrouw van daarnet bevrijd van datgene wat ze al twaalf jaar lang teveel had, en nu krijgt aan de andere kant het meisje erbij wat ze al die twaalf jaar te weinig had. Wie in Hem gelooft komt in evenwicht met het lot. Toen Simon dit zei kwam de vrouw bij de groep van treurende mensen aan. Ze wilde met haar nieuwe moed in haar bloed voor het zieke meisje bidden en Jezus smeken haar te genezen. Gelijk gingen de deuren open, Jacobus kwam naar buiten en zei: “Hij heeft haar in het leven teruggeroepen en mij gevraagd of ik haar brood wilde brengen.” De mensen verwonderden er zich over en gingen beschaamd naar huis. Alleen Simon, de vrouw en de andere leerlingen bleven over en wachtten op Hem. Daar kwam Hij naar buiten, het twaalfjarige dochtertje van Jaïrus aan de hand. Hij bracht haar bij de vrouw. De twee genezen mensen keken elkaar aan. Het was alsof ze elkaar lang hadden gezocht en eindelijk gevonden. Van die dag af zochten ze elkaar iedere dag op en werden goede vrienden van elkaar.
(met dank aan Bert Verschoor voor de vertaling)

bron: Irene Johanson: Wie die Jünger Christus erlebten - Verlag Urachaus, Stuttgart