zaterdag 15 november 2014

Dodenzondag - Eeuwigheidszondag

Fra Angelico


De laatste zondag vóór het begin van de Advent, de laatste zondag van het kerkelijk jaar, wordt ook wel Zondag van de Voleinding, Eeuwigheidszondag of Dodenzondag genoemd. Dodenzondag is de oudste benaming. Het eigen karakter van deze zondag is ontstaan in 1816, toen koning Frederik Willem III van Pruisen bepaalde dat die laatste zondag een "algemeen christelijk feest ter herinnering aan de overledenen" zou zijn. Hierbij speelde ook de nagedachtenis een rol, aan hen die in oorlogen waren gesneuveld. Deze Dodenzondag, van oorsprong een Lutherse gewoonte, werd op die manier de protestantse tegenhanger van Allerheiligen (1 november) en Allerzielen (2 november), de gedenkdagen binnen de Rooms-Katholieke kerk van de gestorven gelovigen. In reformatorische kringen werd de Dodenzondag op theologische gronden steeds weer afgewezen en er werden andere namen aan gegeven, zoals Eeuwigheidszondag. Toch is het wel de gewoonte geworden op deze zondag de mensen die in het afgelopen jaar zijn overleden, met name te noemen en met hun nabestaanden in het gebed te gedenken.

Het is dus de laatste zondag van november, dat als dodenmaand begon met Allerheiligen en Allerzielen. In november is hier op het noordelijk halfrond de natuur afgestorven, de bomen en struiken zijn kaal, de akkers zijn leeg, het vee staat op stal. November heeft als oude naam ook Slachtmaand, de maand waarin overtollig vee geslacht werd. Nog voordat bij het begin van de Advent het innerlijk licht van kerstmis zich laat aankondigen, lijkt de wereld godverlaten. Maar juist in deze tijd is de geestwereld van de gestorven zielen het meest dichtbij.

In de oud-Keltische traditie werd dit werkelijk beleefd, waarvan de viering van Halloween (de Allerheiligenavond op 31 oktober) een herinnering is. De Kelten dachten namelijk dat op die dag de geesten van alle gestorvenen van het afgelopen jaar terug kwamen om te proberen een levend lichaam in bezit te nemen voor het komende jaar. Vandaar dat de atmosfeer van de aarde van die geesten moest worden gereinigd, die geesten worden afgeschrikt.
In de Keltische kalender begon het jaar op 1 november, dus 31 oktober was oudejaarsavond. De oogst was binnen, het zaaigoed voor het volgende jaar lag klaar en dus was er even tijd voor een vrije dag, het Keltische Nieuwjaar of Samhain (uitspraak Saun, het Ierse woord voor de maand november).


November is dus van ouds verbonden met het stervensproces en de wereld van de gestorvenen. Ook in onze moderne tijd kan het een goede gewoonte worden om ons in gedachten te wenden tot de wereld van de gestorvenen, in het bijzonder tot die welke wijzelf hebben gekend.
Met kinderen kunnen wij gerust ook vrij over de dood spreken. Helmut von Kugelgen (*) sprak eens tot kleuterleidsters en jonge moeders:

‘Dat men denkt dat men niet met kleine kinderen over de dood kan spreken, komt voort uit het materialisme, intellectualisme en de sentimentaliteit die in onze cultuur zijn binnengedrongen. Maar materialisme, intellectualisme en sentimentaliteit zijn voor de natuur van het kind vreemd. Het kind komt vanuit een geestelijk-hemels bestaan en begint nog maar net in de aardse omgeving en de stroom van zijn erfelijkheid thuis te raken. Wanneer in het bewustzijn van de volwassenen de dood kan leven als een moment van een hemelse geboorte, dan zullen de kinderen ermee omgaan als een feitelijkheid van het leven. We kunnen de hemelse geboortedag zelfs ook vieren. Ja, vier de sterfdag van een geliefd persoon als zoals je ook een gewone verjaardag viert, met vreugde en dankbaarheid jegens de persoon die eens met ons samen was en nu is teruggekeerd naar zijn thuisland. Wanneer we dit kunnen, gaat de dood weer tot het normale leven behoren. Kinderen die eraan gewend zijn om van jongs af aan de sterfdag te vieren van iemand, die deel van hun sociale leven uitmaakte, leren zij ook om de geestelijke zijde van de dingen als reëel te nemen. En dat geeft een bodem voor de religieuze ervaring en een brede visie op de mens en de wereld.'

Het volgende verhaal van Irene Johanson was bij een les religieuze oriëntatie aanleiding om met kinderen van een 4e klas (groep 6) over de gestorvenen te spreken.

Het geheim van de Lelie
een verhaal van Irene Johanson

Achim was de zoon van een visser. Hij was nog lang niet volwassen, toen hij al met zijn vader mee ging naar zee en hij hem mocht helpen de netten uit te werpen en vol met vis weer op te halen. Toen hij 17 jaar oud was, kwam er een een dodelijke ziekte in het land, die talloze mensen uit het leven wegnam. Achim verloor door deze ziekte zijn beide ouders en zo was hij van de ene op de andere dag helemaal alleen. Hij was het allerliefst zelf ook doodgegaan. Voor wie zou hij moeten blijven leven, nu hij zijn ouders niet meer had? Met wie zou hij daarover kunnen praten? Wat had het leven nu nog voor zin? Eerst kon hij zelfs niet meer huilen, zo bedrukt van ontzetting was zijn hart geworden. Daarna weende hij vele dagen achter elkaar. Hij liep de tuin achter het huis in. Een witte lelie bloeide daar op een hoge stengel. Zij verspreidde een wonderlijke geur, die de hele tuin vervulde. Zo opgericht en recht stond ze voor hem. Haar kelk was naar het licht toe gewend. Achim keek erin en zag de gele stralen van een ster daar binnenin die kelk. ‘Wat ben je mooi’, sprak hij zacht tot de lelie. En het leek hem alsof de lelie ook tegen hem sprak. Zij vertelde, hoe zij uit de grote aarde voor zichzelf een kleine aarde had geschapen, de bloembol, waaruit zij de kracht putte die nodig was om te groeien, om te bloeien en vrucht te vormen. Zij vertelde hem ook, hoe de sterren haar hun licht schonken, waaruit zij haar op een ster gelijkende bloem gevormd had. Achim luisterde naar alles wat de lelie tot zijn droeve hart sprak. Hij zou voor zichzelf ook een kleine aarde willen scheppen, net als de lelie, om de kracht te krijgen om te groeien, te bloeien en vruchten te vormen. Hij zou zich ook willen oprichten zoals de lelie. Hij wilde zich, zoals zij, naar het licht richten. ‘Dank je’, sprak hij tot de lelie. Toen ging hij het huis binnen, pakte de netten, repareerde die, want sinds de dood van zijn ouders had hij ze niet meer aangeraakt.
Nu wilde hij opnieuw uitvaren de zee op om te vissen.


uit: Irene Johanson: Jeder Mensch birgt sein Geheimnis
Ogham Verlag Stuttgart ISBN 3-88455-854-4

Nadat het verhaal verteld was, werd de kinderen van de klas gevraagd of zij ook mensen  hadden gekend, die nu gestorven zijn. De vingers gingen omhoog, want ja, daar was een flink aantal kinderen dat graag wilde vertellen over hun gestorven opa, oma, tante of andere bekende. De verhalen over de gestorven hond, cavia en poes konden we snel parkeren, omdat iedereen snapte dat dat van een andere orde was. Er werd met gepaste aandacht naar elkaar geluisterd. Op de vraag of de kinderen ook wel eens aan zo’n gestorven persoon dachten, kwamen opnieuw vele verhalen. De een had een foto van de gestorven mens op de eigen kamer, een ander brandde regelmatig een kaars, nog een ander vertelde dat zij zelf een klein altaartje had gemaakt met fotootjes en een kaarsje, weer een ander vertelde dat zij soms ineens aan de geliefde gestorven mens dacht, maar niet met regelmaat. Het laatste kind deelde met de klasgenootjes: ‘Wanneer ik weleens ’s avonds naar de lucht kijk en dan zie ik de sterren en dan kijk ik naar een kleine ster en dan denk ik dat daar mijn opa in de hemel is.’

Het kan zo belangrijk en waardevol zijn, wanneer wij met regelmaat aan de ons bekende gestorven mensen denken. Zoals wij naar de hemel kijken en daar sterren zien, zo beleven de gestorvenen ook een licht, wanneer wij aan hen denken. Het is dan alsof we een kaarsje voor hen branden en dat geeft hen vreugde. Net zoals wij met eerbied en vreugde naar de sterrenhemel kunnen opzien, zo bemerken de gestorvenen dat wij met goede gedachten aan hen denken. Voor de gestorven ziel van iemand waaraan nooit meer aan wordt gedacht, is het bestaan in de geestwereld eenzaam en droevig.

Voor eigen gebruik door een volwassene kan de volgende spreuk van Rudolf Steiner misschien een mooie aanleiding zijn om met regelmaat in gedachten iets met de zielen van gestorven mensen te delen. De vroege morgen van de zaterdag (dag van Saturnus) zou een mooie gelegenheid kunnen zijn:

Ik was met je (jullie) verenigd,
blijf in mij verenigd.
Wij zullen spreken met elkaar
in de taal van het eeuwige zijn.
Wij zullen samenwerken
daar waar de vrucht der daden werkt.
Wij zullen weven in de geest
daar waar in het woord de eeuwige gedachten
mensengedachten worden geweven.



(*) materiaal van Helmut von Kugelgen met teksten en spreuken betreffende dit onderwerp(in het Engels)  is te downloaden:
http://waldorflibrary.org/books?task=view&id=1561&catid=133