vrijdag 23 december 2016

Kerst 2016

Het openbare geheim van de Kersttijd
 
Barnaba da Modena (1377)

Dertien dagen en nachten duurt de kersttijd vanaf kerstavond tot aan Driekoningen of Epifanie. Het zijn dertien dagen waarop elke ochtend de zon op hetzelfde tijdstip opkomt. Hier in Nederland is dat rond 8:48 u. Na Driekoningen op 6 januari wordt het ’s morgens snel vroeger licht, maar veel eerder begint de zon al later onder te gaan, n.l. vanaf 13 december, St. Lucia gaat hij met een rap tempo weer steeds later dan 16:28 u. onder. De winterzonnewende is dan nog niet geweest, want op 13 december is het nog ongeveer 7 uur en 47 minuten licht. Op de dag van de winterzonnewende, 21 december is dat zelfs nog 4 minuten korter, terwijl de zon dan wel al weer 2 minuten later ondergaat. De aarde en de zon voeren zo samen een prachtige en mysterieuze dansbeweging uit en het is dan ook niet verwonderlijk dat in oude tijden het Kerstfeest in dit deel van het jaar werd gedacht.
De evangeliegedeelten die al sinds de vroeg-christelijke tijd in deze serene periode van het jaar worden gelezen en die wij ook lezen tijdens de Handelingen die in de kersttijd worden gehouden, spreken van een ander geheim. Zij vertellen over een mysterie, dat niet samenhangt met de uiterlijke zon en fysieke aarde, maar dat samenhangt met de relatie tussen het geestelijke wezen van de zon en de aarde.

Op de 1e Kerstdag horen of lezen we over de herders van het veld, die het kind Jezus vinden in de stal, liggende in een kribbe (Lucas 2:1-20). Terwijl zij in de nacht met hun schapen in het veld zijn om getuige te zijn van de terugkomst van het licht (tja, week herder houdt zijn schapen 's nachts niet in de stal? Dan moet het een bijzondere nacht zijn!), verschijnt aan hen een goddelijke boodschapper en het openbaringslicht des Heren omstraalde hen.

'Heden is voor u een verlosser geboren,
Christus de Heer, in de stad van David.'

Rondom de engel werden de andere hemelse hierarchiën zichtbaar voor de herders. En zij hoorden hen ook zingen:

'Openbaar is geworden God in hemelhoogten
en vrede op aarde onder mensen van goede wil.'

Dit gedeelte uit het evangelie volgens Lucas wordt in de Lutherse perikopenlijst verdeeld over eerste en tweede kerstdag. Bach’s Weihnachtsoratorium volgt deze indeling door Luther ook.

Fra Angelico (1395-1455): Aanbidding door de wijzen
Op Nieuwjaarsdag lezen wij volgens onze perikopenlijst dan over de wijzen uit het oosten, de Drie Koningen die het kind Jezus na een lange zoektocht eindelijk in Bethlehem aantreffen in een huis. Het is een verhaal met een heel ander strekking. De priesterwijzen halen hun geschenken goud, mirre en wierook voor het kind Jezus uit hun schatkisten tevoorschijn.

Dit gedeelte uit het evangelie volgens Mattheus (2:1-15) wordt ook wel gelezen op 6 januari, maar dat is ook de datum waarop wordt gelezen over de verschijning van Christus in Jezus bij de Doop in de Jordaan. De dag van 6 januari draagt de naam Epifanie, een term die via het Kerklatijn uit het Grieks komt en ‘godsverschijning’ of ‘openbaring des Heren’ betekent.
Over die doop in de Jordaan wordt in alle vier de evangeliën geschreven. Mattheus, Marcus en Lucas beschrijven ieder op hun manier de gebeurtenis (Mattheus 3:13-17, Marcus 1:9-11, Lucas 3:21-22). Het evangelie volgens Johannes daarentegen verhaalt wat Johannes de Doper zelf getuigde over Jezus van Nazareth en de verschijning van het Christuswezen in de aardewereld (Joh. 1:29-34).

Donatello (1396-1466): De Doop van Jezus in de Jordaan
Al eeuwenlang worden deze drie verschillende geboorteverhalen naast en na elkaar gelezen en door de mensen in hun innerlijk leven opgenomen. Veel kunstenaars (schilders, componisten) hebben op hun manier de verschillende verhalen willen verbeelden. Het mysterie rond de geboorte van Jezus Christus was altijd en is nog steeds een openbaar geheim, voor niemand verborgen, voor iedereen beschikbaar. Maar men ziet het pas als men ervan weet, om een bekende landgenoot te citeren: Je gaat het pas zien als je het door hebt. Sinds Rudolf Steiner zijn inzichten met de mensheid deelde is de diepte van het mysterie dat zich bij de menswording van het Christuswezen voltrok ook voor het denken van de mens toegankelijk geworden.

De christologische inzichten, die Rudolf Steiner meedeelde vanuit zijn geesteswetenschappelijk onderzoek, zijn best complex. Maar wanneer men probeert zich deze inzichten stap voor stap eigen te maken, kan het gemoed zich zeer verrijkt en getroost voelen. De menswording van het geestwezen, dat wij met de naam Christus aanduiden, kan zich toch niet anders dan op een complexe manier hebben voltrokken? Men kan leren inzien dat we in Jezus van Nazareth met de meest grootse samenhangen te maken hebben,. Het gaat hier om meer dan een gewone timmermanszoon, die aan het begin van de jaartelling ergens op aarde als religieus leraar optrad en een aantal volgelingen had.
De herders die Hem vonden in de kribbe en de wijzen die Hem bezochten in het huis, waren allen lieden die door de mysteriën waren voorbereid en wachtten op de verschijning van dit godswezen in de aardesfeer. Zij wisten dat de mensheid door Hem weer de weg naar geesteshoogten zal kunnen vinden, om zo werkelijk ware mensen te worden.
Gedurende de drie jaren vanaf de Doop in de Jordaan tot aan de kruisdood op Golgotha werd het op een complexe manier voorbereide aardse omhulsel van het Christuswezen omgevormd tot het lichaam en bloed, dat als kiem zou worden voor de hele verdere aardeontwikkeling en mensheidsontwikkeling tot aan het einde der aarderonden.

Rudolf Steiner schonk ons met de antroposofie zijn geesteswetenschappelijke inzichten, waarmee wetenschap, kunst en niet te vergeten religie bevrucht en samengebracht werden. We kunnen hem daarvoor niet dankbaar genoeg zijn.
Een goede kersttijd gewenst.

===
Deze tekst is in een iets andere vorm eerder verschenen als bijdrage aan de 4e Nieuwsbrief van de Landelijke Ledengroep Christologie en Antroposofie van de Antroposofische Vereniging in Nederland.




Barnaba da Modena - Altaarstuk (1374)

woensdag 5 oktober 2016

Michaël


Fra Angelico: Michaël

uit een voordracht van Rudolf Steiner:

De oude Rozenkruisers-beweging wordt gekenmerkt door het feit dat de meest verlichte geesten een intens verlangen hadden om Michael te ontmoeten. Zij konden dat alleen als in een droom. Sinds het einde van het laatste derde deel van de 19e eeuw, kunnen de mensen Michael op een bewuste manier ontmoeten in de geest.

Maar Michael is een eigenaardig wezen. Michael is een wezen dat eigenlijk niets openbaart, wanneer men hem zelf uit ernstige geestelijke arbeid op aarde niet iets tegemoet draagt. Michael is een zwijgzame geest. Terwijl de andere heersende Aartsengelen geestwezens zijn, die veel spreken - in geestelijke zin natuurlijk - is Michael een gesloten geest, een geestwezen dat heel weinig zegt, die hooguit zo nu en dan korte aanwijzingen geeft. Wat men van Michael ervaart, is eigenlijk niet echt het woord, maar - als ik het zo mag uitdrukken - zijn blik, de kracht van zijn blik.

Dat komt omdat Michael zich vooral bekommert om alles wat de mensen vanuit de geest scheppen. Hij leeft met de gevolgen van dat wat de mensen hebben gemaakt. De andere geestwezens leven meer met de oorzaken, Michael leeft meer met de resultaten. De andere geestelijke wezens impulseren in de mens wat hij moet doen. Michael wil eigenlijk de geestelijke held van vrijheid zijn. Hij laat de mensen zelf handelen, maar dan neemt hij op wat er uit de menselijke daden voortkomt. Hij ontvangt het en draagt ​​het aan en uit in de kosmos, om het in de kosmos verder te laten werken, wat de mens nu zelf nog niet kan doen.

[…]

Michael is echter niet alleen maar een stille, zwijgzame geest. Michael komt, wanneer hij de mensheid tegemoet treedt, met een zeer duidelijk gebaar van afwijzing met betrekking tot veel dingen waarmee een mens tegenwoordig op aarde nog leeft.

Bijvoorbeeld bij alles wat de mens over het leven van mens, dier of plant aan kennis opbouwt, dat terugvoert op overgeërfde eigenschappen, dat wat in de fysieke natuur wordt overgeërfd, kunnen we voelen hoe Michael dat voortdurend afwijzend van zich afstoot. Michael wil daarmee laten zien dat zulke kennis de mens helemaal niet kan helpen in zijn relatie tot de geestelijke wereld.
Alleen dat wat de mens onafhankelijk is van het enkel zuiver overerfbare in mensheid, dieren- en plantenrijk, alleen dát kan omhoog worden gebracht tot Michael.

En daarvoor ontvangt men niet de veelbetekenende afwijzende handbeweging, maar de goedkeurende blik die zegt: Dat is juist en geheel in harmonie met de kosmische leiding. Want daar moeten we steeds meer naar leren streven: onze gedachten zo te richten, dat we kunnen doorstoten tot aan het astrale licht om achter de geheimen van het bestaan te schouwen, en dan voor Michael te treden en zijn goedkeurende blik te ontvangen die ons zegt: Dat is goed. Het is in harmonie met de kosmische leiding.

En zo verwerpt Michael ook streng alle scheidende elementen, zoals de verschillende menselijke talen. Zolang we elk onze kennis alleen omhullen in onze eigen taal en het niet in de gedachten recht omhoog dragen, zullen we niet in de nabijheid van Michael kunnen komen. Hierover wordt er in onze tijden in de geestelijke wereld een belangrijke strijd gevoerd. Want aan de ene kant is deze Michaël-impuls van de mensheidsontwikkeling binnengekomen. De Michaël-impuls is er. Maar aan de andere kant is er ook veel binnen de mensheidsontwikkeling dat deze de Michaël-impuls niet wil opnemen; dat deze Michaël-impuls wil afwijzen. Tot dat wat de impuls van Michael vandaag de dag wil terugwijzen behoren nationalistische gevoelens. Die kwamen op in de 19e eeuw en werden in de 20e eeuw steeds sterker - meer en meer sterker. Naar dit principe van de verschillende nationaliteiten zijn de laatste tijd veel dingen geregeld - of liever gezegd, helaas ontregeld.
Dat alles gaat in tegen het Michaël-principe. Het bevat ahrimanische krachten die strijden tegen de in het aardse leven van de mensen binnenstromende Michaël-krachten. En zo zien we een oorlog gevoerd worden door naar omhoog aanstormende ahrimanische wezens, die graag omhoog willen dragen wat voortkomt vanuit de overgeërfde nationalistische impulsen, die Michael streng afwijst en afstoot.

uit:
Rudolf Steiner: Die Weltgeschichte in anthroposophischer Beleuchtung (GA 233)
6e voordracht - Dornach, 13. Januar 1924

zondag 28 augustus 2016

14e zondag na Trinitatis

tekening Jan Luyken: Jezus geneest tien melaatsen - Amsterdam Museum

Lucas 17 : 11 – 19     Genezing van tien melaatsen

In de bijdragen over deze perikoop voor de 14e zondag na Trinitatis uit 2009 (klik hier) en 2010 (klik hier) hebben we op verschillende elementen gewezen waar we bij deze tekst op kunnen letten. Zo valt o.a. op dat in deze passage de genezing plaats heeft in het grensgebied tussen twee provincies van het bijbelse land, tevens op de grens tussen dorp en omliggend land, terwijl het handelt om genezing van melaatsheid, een ziekte die zich uit in de huid, de grens tussen binnen en buiten in de mens.
Ook hebben we in de eerdere bijdragen aandacht besteed aan het feit, dat van de tien melaatsen die genezen werden juist een Samaritaan terug kwam naar Jezus. We vermeldden dat ziekten in oude tijden altijd werden gezien als gevolg van een innerlijk en uiterlijk leven.
In Psalm 38 vinden we daar een voorbeeld van:

Wees niet vertoornd, HEER, straf mij niet,
bedwing uw woede, sla mij niet.
Diep zijn uw pijlen in mij gedrongen,
zwaar is uw hand op mij neergedaald.

Door uw toorn is niets aan mijn lichaam nog gaaf,
door mijn zonden is niets van mijn gebeente nog heel.
Mijn schuld steekt hoog boven mij uit,
als een zware last, te zwaar om te dragen.

Mijn wonden zweren en stinken
vanwege mijn lichtzinnig leven.
Ik loop gebogen, diep gebukt,
ik ga in het zwart gehuld, dag in dag uit.
Psalm 38:1-7

In deze Psalm wordt de zonde duidelijk als iets persoonlijks, als gevolg van de eigen invulling van het leven opgevat. Wellicht dat deze manier van denken vooral eerst optrad in het Joodse volk, waarbinnen het persoonlijke, individuele bewustzijn eerder in de mensheidsontwikkeling ontwaakte dan bij andere volkeren, tegelijk met het aanvaarden van slechts één Godheid.

Want we lazen eerder bij Rudolf Steiner dat in de voorchristelijke tijden ziekte ook in verbinding stond met de erfelijkheid. Wat we kunnen begrijpen, wanneer we zien dat via de erfelijkheid en de lichamelijkheid ook de gevolgen van de zondeval worden doorgegeven. De vorm waarmee wij op aarde levende mensen zijn en zelfs de verschijning van de aarde zoals zij zich aan ons als zintuigwereld openbaart -met dieren, planten en stenen- moet eenvoudigweg worden toegeschreven aan het feit dat de mensheid is afgesneden van zijn geestelijke oorsprong. Vanaf het Mysterie van Golgotha is aan de mens zijn goddelijke wezenskern geschonken, waardoor de mens als enig wezen in de natuur het geestelijke tot in het lichamelijke kan opnemen. Met de tegenwoordig geaccepteerde term ‘embodiment’ (belichaming) zou men in wetenschappelijke kringen misschien kunnen gaan denken in de richting van een belichaming van de geest-ziel.

Waaraan we nog niet eerder aandacht hebben besteed is de afsluitende zin van deze perikooptekst: ‘Sta op en ga verder; je geloof heeft je gered’, een zin die als zovele subtiele aanwijzingen in het evangelie, niet over het hoofd mag worden gezien.

We mogen ons afvragen of het verschil heeft gemaakt, dat de negen andere genezen melaatsen niet zijn teruggekomen en deze ene Samaritaan wel de moeite nam om terug te keren, met krachtige stem God prijzend van zijn genezing te getuigen en voor Jezus voeten op zijn aangezicht neer te vallen om Hem te danken. Het kan toch bijna niet anders zijn, dat er een verschil moet zijn.
Door Jezus van Nazareth is sinds de Doop in de Jordaan het Zonnewezen werkzaam. Vanuit goddelijke sferen daalde dit macrokosmische wezen af naar de aarde om de mens de weg terug te wijzen naar het godsrijk.

Maar ‘Sta op en ga verder; je geloof heeft je gered’ geeft ook aan dat er van de mens die genezen wordt ook initiatief wordt verwacht. De Christus Jezus schenkt de mogelijkheid om te genezen, maar er heeft geen passieve genezing plaats of is er sprake van eenrichtingsverkeer en Christus is geen medicijnman, die zomaar alle kwaaltjes heelt. Uit deze perikooptekst blijkt duidelijk dat er van de mens ook actie wordt verwacht. Slechts een van de tien melaatsen, de Samaritaan, keerde terug nadat hij zich volgens de Joodse wet aan  de priesters had laten zien. Slechts zij alleen mochten een melaatse weer genezen verklaren. Hij keert terug en prijst God met krachtige stem. Dan valt hij voor Jezus neer om Hem te danken. Daarmee uit hij zijn geloof en vertrouwen. ‘Pistis' (ἡ πίστις σου σέσωκέν σε - je geloof heeft je gered) staat voor de overtuiging dat God bestaat en schepper van alle dingen is, en voor de sterke overtuiging of geloof, dat Christus Jezus de Messias is, waardoor de mensheid gered wordt.

Het is juist de Samaritaan, die in staat is om in vrijheid, d.w.z. niet gebonden aan de leer, wetten en leefregels, die binnen het Joodse volk golden, tot het inzicht te komen dat degene die hem genezen heeft niemand anders kan zijn dan de Heiland, Hij door wie de helende Geest kan werken.

Want behalve dat de Christus Jezus zijn genezende kracht aan de mens schenkt moet er andersom ook vanuit de mens een kracht naar Hem uitgaan, waaruit blijkt dat de mens zich met Christus verbinden wil. De mens moet willen inzien dat in Jezus Christus een goddelijk wezen zich met de aarde en mensheid verbonden heeft, opdat de mens uit vrijheid en zelfstandig de weg naar de hemelen weer betreden kan. Zou de redding van de mensheid buiten de medewerking van de mens zelf geschieden, dan zou de mens onvrij blijven. Het gaat om een keuze in vrijheid. En dat is wat deze Samaritaan ons laat zien.

Ook op andere plaatsen in de evangeliën kunnen we vinden, dat Christus Jezus rekent op de vrije daad van de mens, die zich met Hem verbinden wil. Slechts dan krijgt de genezing door Christus zin.
In Het Johannes-evangelie vraagt Jezus aan de zieke man bij het bad Bethesda: 'Wil je gezond worden?' (Joh.5:7). En ook dan klinkt Zijn oproep: 'Sta op!' De man moet namelijk eerst zelf in actie komen. Hij moet laten zien dat hij vertrouwen heeft, geloof heeft.
Er is bij de genezingen in de evangeliën nooit sprake van eenrichtingsverkeer. Christus Jezus rekent op de inzet, op het inzicht en op de goede wil van de individuele mens:  
‘Sta op en ga verder; je geloof heeft je gered.'

literatuur:
Peter Selg (Hrsg.): Es war einer krank, Die Heilungen in die Evangelien (2003 Stuttgart, Verlag Urachhaus)
Judith von Halle: Over ziekten en genezingen
(2015 - Amsterdam, Uitgeverij Cichorei)

woensdag 23 maart 2016

Pasen

Fra Angelico - Vrouwen bij het graf 

In de 3e voordracht van Algemene Menskunde, de eerste voordrachtencyclus voor de leraren van de vrijeschool in Stuttgart, stelt Rudolf Steiner de vraag: ‘Hoe zou het met de natuur gesteld zijn wanneer de mens er niet was?’
Het gangbare antwoord gaat meestal in de richting van: ‘alles zou hetzelfde zijn, aarde, planten en dieren, alleen de mens en zijn cultuuruitingen zouden ontbreken. Volgens Steiner is dat niet zo.

‘Zou de mens niet in de evolutie van de aarde bestaan, dan zou ook een groot deel van de dieren niet bestaan. (…) We dienen te weten dat niet alleen de lagere diersoorten, maar ook de wereld van de mineralen en planten al lang verstard zou zijn, zich niet meer verder zou ontwikkelen, wanneer de mens niet op aarde was. (…)’

Volgens Rudolf Steiner worden door de mensen die leven en sterven op aarde, nieuwe levenskrachten binnengebracht in de aarde en wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden.

‘Boerinnen op het land weten nog beter dan de vrouwen in de stad dat voor het bakken van een brood gist nodig is, hoe weinig ook. Ze weten dat een brood niet zou rijzen wanneer er geen gist in het deeg zou zitten.
Evenzo zou de aardeontwikkeling allang in de eindtoestand zijn terechtgekomen, wanneer niet voortdurend de krachten van de menselijke stoffelijke overschotten, die door de dood gescheiden worden van de geestziel, zouden overgaan in de aarde. Door deze krachten, die de aarde voortdurend ontvangt doordat stoffelijke resten van mensen aan haar worden overgegeven, respectievelijk door de krachten die in de stoffelijke overschotten huizen, wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden.
Dit bewerkstelligt dat mineralen hun kristallisatievermogen nu nog ontplooien – wat zij zonder die krachten allang niet meer zouden doen; ze zouden allang verbrokkeld, zijn opgelost. Dit bewerkstelligt ook dat planten die anders allang niet meer zouden groeien nu nog floreren. En dit geldt ook voor de lagere diersoorten.
De mens schenkt zijn lichaam aan de aarde als ferment, als gist als het ware, voor de verdere ontwikkeling.’

uit:
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie
(GA 293) 3e voordracht 23 augustus 1919

Wat Rudolf Steiner hier bespreekt heeft zeer zeker ook betrekking op alles wat zich afspeelde rond het Mysterie van Golgotha: de kruisdood, graflegging, nederdaling ter helle en de opstanding van Christus.
We mogen ons er werkelijk van doordringen, dat er in het voorjaar geen nieuwe lente-impuls had kunnen zijn, wanneer het Mysterie van Golgotha niet had plaats gevonden. Op dàt moment in de mensheidsontwikkeling werd er in de aardeplaneet een levenbrengende kiem gelegd ter voortgang van de wereld en mensheid, opdat de aarde eens zelf tot een levende zon zal kunnen worden.

In de tijden vóór het Mysterie van Golgotha verliep de ontwikkeling van de aarde vanaf zijn ontstaan in een neergaande lijn. Het was een ontwikkelingslijn, die uiteindelijk zou uitmonden in een totale verdichting en verharding, waardoor geen voortgaande ontwikkeling meer mogelijk was.

Ook het mensenwezen zelf zou steeds verder verharden en deformeren, d.w.z. afraken van het goddelijke scheppingsplan. In de verschillende evangeliën wordt verhaald over de zieken, melaatsen, kreupelen, verlamden, blinden en doven, geesteszieken en door demomen bezeten mensen. Zij zijn representanten van de mensheid in die neergaande ontwikkelingslijn. Maar Christus, die is de Geesteszon, kan dit alles ombuigen. Hij rekent daarbij echter ook op de wil en inzet van die individuele mensen. Zonder hun eigen wil en inzicht is er geen echte genezing mogelijk:
‘Schep moed dochter, uw geloof heeft u genezen’ (Math. 9:22)
‘Ook ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig voortaan niet meer.’ (Joh 8:11)

Het is ook het Christuswezen, dat aan de mensheid  het hogere Ik heeft geschonken. Ons hogere Ik komt vanuit die hemelse regionen van de Geest. Het lagere Ik is een vals  en egoïstisch Ik, dat op een andere manier in de menselijke ziel is ingeënt, waarmee een dalende lijn in de mensheidsontwikkeling werd ingezet.
Sinds het Mysterie van Golgotha is aan de mens de mogelijkheid gegeven om de geest (het Ik) tot in zijn lichamelijk organisatie op te nemen. De mens kan vervolgens aanvangen om zijn zielenkrachten, levenskrachten en uiteindelijk zelfs ook zijn fysiek-lichamelijke organisatie om te vormen en te vergeestelijken, met zijn Ik te doordringen.

Met het offer dat het Christus-wezen heeft gebracht in de Lijdensweek en bij de opstanding, is aan elke mens op aarde de mogelijkheid gegeven de weg naar geestelijke hemelrijken weer te vinden.

Bij het begraven of cremeren van de stoffelijke resten van een mens, worden de door de geest getransformeerde stoffen, de substanties waaruit het lichamelijke is opgebouwd, weer terug geschonken aan de aarde. Als een homeopathisch ferment worden daarmee nieuwe geestelijke krachten aan de aarde toegevoegd.

In de 52e spreuk van de antroposofische Zielenkalender (Weekspreuken), die gemediteerd zou moeten worden tijdens de Stille Week, vinden wij weergegeven dat juist in die week voor Pasen, vanuit hemelse verten levenskracht het menselijk lichaam binnen trekt, en dat op dat moment het wezen van de geest zich verenigt met het menselijk zijn.

Wanneer vanuit de zielendiepten
de geest zich wendt tot het wereldzijn,
en schoonheid opwelt uit ruimteverten,
dan trekt vanuit hemelsverten
levenskracht het menselijk lichaam binnen
en verenigt, machtig werkend,
het wezen van de geest met het menselijk zijn.

(zie http://weekspreuken.antrovista.com)

We kunnen deze waarheden niet letterlijk genoeg nemen.
Het gaat hier over het mysterie van de transsubstantiatie.

In de oeroude mysterietekens van brood en wijn herkennen wij het omgevormde en vergeestelijkte lichaam en het bloed van Christus; het lichaam als de drager van Zijn ziel, het bloed als de drager van Zijn geest. Zijn wezen heeft het gedeformeerde menselijk oerbeeld weer geheel hersteld, zoals het in oorsprong door de scheppende goden was gedacht, gesproken en gewild.

De helende werking op wereld en mensheid, die door de komst van Christus op aarde mogelijk werd, kan voortgang vinden wanneer mensen de Christuskracht in hun harten willen opnemen.
Voor de eerste maal werd dit alles ingevoegd in de aarde tijdens de Stille Week en de Paasmorgen. En elk jaar weer vindt een vernieuwing van deze impuls plaats in de lentetijd, met Pasen.


dinsdag 12 januari 2016

2e zondag na Epifanie


Johannes 2 : 1 – 11   De bruiloft in Kana

(voor klas 5, groep 7)
Wanneer we de verschillende delen van een plant bekijken kunnen we onderscheiden: de wortels, stengel en blad, de bloem en de vrucht. De wortels van een plant zijn nog onder de aarde, waar aarde en water er samen voor gezorgd hebben dat het zaadje ontkiemde. Komt de ontkiemde plant boven de grond uit, dan maakt hij blad en stengel. De stengel en de bladeren zijn groen. Dat komt door het licht. In het blad zit bladgroen wat een rol speelt bij de ademhaling van de plant. Aan een prei zie je bijvoorbeeld heel goed welk gedeelte onder de grond en welk gedeelte boven de grond heeft gezeten. Witlof groeit in het donker en blijft daarom wit.
Het blad hoort dus bij de lucht en het licht. Wanneer het licht sterker wordt dan vormen zich ook bloemen aan de plant. Bloemen zijn een beeld voor de invloed van het licht van de zon,  van de maan en ook de sterren op de plant. In de vorm van de bloem kun je vaak zelfs herkennen welk van deze hemellichamen het meest op een bepaalde bloem heeft ingewerkt. De ene bloem ziet er uit als een sterretje, de andere bloem is een prachtige zon, enz. Wanneer in de lente (t/m 21 juni) het zonlicht steeds sterker wordt, vormen de meeste planten hun bloemen. Wanneer na de midzomer de zon weer gaat dalen, heeft de aarde al zoveel zonlicht opgenomen, dat zij dat als warmte gaat terugstralen. In de warmte, die als licht naar de aarde is gekomen en nu als een warme ovensteen van onder af de plant verwarmt, kunnen de vruchten rijpen. De bloemen hebben stuifmeel opgenomen en in hun kern ontwikkelden zij het zaad, dat met de herfst in de moederschoot van de aarde valt. De zonnekracht doet als warmte vanaf de aarde de vruchten rijpen.
Zo werken aarde, water, lucht/licht en warmte mee bij de groeicyclus van de plantenwereld.

Nu is er een bepaalde plant, die de mens gebuikt als voedsel om te nuttigen. Zijn stam en stengel is vaak al heel oud en hout geworden. Uit dat oude hout groeien ieder jaar opnieuw weer stengels, lange stengels met grote vijfvingerige bladeren. We noemen de stengels van deze plant: ranken. Verderop in het jaar verschijnen er natuurlijk ook kleine bloemetjes aan de planten. Ze zitten in trosjes bij elkaar.


Uiteindelijk vallen de bloemblaadjes af en worden de vruchtbeginsels tot kleine vruchtjes. Die vruchtjes zijn eerst groen van kleur en smaken nogal zuur. De wortel van de plant neemt water uit de bodem, in de plant wordt dat tot plantensap en ook de vruchtjes worden groter middels dat plantensap dat zij opnemen. De vruchtjes worden steeds groter, maar ze blijven nog een hele tijd zuur. Ze zijn dan nog niet rijp. Dat gebeurt ook bij appels en peren, bramen, en noem maar op.
Wanneer de aarde de opgenomen zonnekracht als warmte begint terug te stralen, dan gebeurt er iets bijzonders in de vruchten: in het zure plantensap begint de plant langzaam suiker aan te maken. De vruchten worden zoeter en rijp. Dan kun je ze eten. Dat is pas in oktober, wel vier maanden later dan de midzomernacht.

In oude tijden aten de mensen van die vruchten. Ze aten de vruchten zoals de aarde die voor hen bereid had. In de oude Perzische tijd begon men ook druiven te telen en te veredelen. Zo’n 2000 jaar voor Christus ontdekte men, dat wanneer je het druivensap niet meteen opdronk maar liet staan, dat het sap dan ging gisten. We weten nu dat met het gisten van de suikerhoudende sappen alcohol ontstaat. Dat gebeurt ook met andere vruchten. Zo kan een boer bijvoorbeeld geen rotte peren of appels aan zijn koeien voeren. Door de alcohol zouden de koeien dan dronken in de stal staan. Van appels, peren, graan of ander vruchten kun je alcoholische dranken maken.

De eerste mens waarover we kunnen lezen, dat hij wijn dronk en geen gewoon druivensap, was Noach. Volgens het Bijbelverhaal gebeurde dat na de zondvloed en nadat de Ark weer op vaste grond terecht was gekomen. Noach is dan ook zo dronken geworden dat hij zijn roes moest uitslapen. (Genesis 9:20-23)

Voor die tijd dronken de mensen dus geen wijn of andere alcoholische drank, zeker niet in de tempels, of wanneer zij offerden aan de goden wanneer er erediensten werden gehouden. Ze gebruikten water bij hun offers en misschien sap bij hun offers. Pas in de Griekse tijd komt het gebruik van wijn ook in de godsdienst voor.

Dionysos
De Griekse god van de wijn is Dionysos. Eigenlijk stonden ook alle bomen en alle boomvruchten onder zijn hoede. Daarom waren hem alle vochtige plaatsen geheiligd, vooral de daardoor vruchtbare bodem. Vele bronnen waren aan hem gewijd, hij kon ook bronnen doen stromen uit rotsen door er met zijn thyrsosstaf tegenaan te slaan - niet alleen bronnen van water, maar  dus ook bronnen van wijn, melk en honing.
Bij de Romeinen werd het gebruik van wijn nog meer of nog erger. Dionysos werd bij de Romeinen Bacchus genoemd en Bacchus werd in de Romeinse godsdienst de god van de wijn, maar ook god van dronkenschap en van de roes.

Dionysos met mitra (hoofdband) en thyrsos en een op de kithara spelende Ariadne (detail van de zogenaamde Vase Borghèse; Attische marmeren kylix, ca. 40–30 v.Chr., Louvre).

In die tijd, de Romeinse tijd leefde Christus op aarde. Op een dag werd er een bruiloft gehouden in een dorpje Kana. Het gebeurde een korte tijd nadat Jezus door Johannes gedoopt was in de Jordaan. We weten dat vanaf die doop het hoge zonnewezen zich met Jezus van Nazareth heeft verbonden. Vanaf dat moment mogen we pas van Christus Jezus, of Jezus Christus spreken.

De bruiloft was tussen twee verwanten van Jezus, naar we mogen aannemen, want de moeder van Jezus, Maria, was ook op het feest in het dorpje Kana aanwezig en ook nam Jezus zijn pas bij elkaar gevonden leerlingen mee naar het feest. Van de leerlingen weten we ook, dat een flink aantal van hen tot de verwanten van Jezus behoorden. Jacobus was zelfs een van zijn broers.


Toen het feest in volle gang was, raakte de wijn op. Je kunt je voorstellen hoe vervelend dat moet zijn geweest voor de bruidegom. Hij zal zich wel geschaamd hebben: te weinig drank voor zoveel gasten.
Jezus’ moeder -Maria- sprak tot de bedienden dat zij moesten doen wat Jezus hen zou opdragen. Zij schepten op Jezus’ aanwijzing water uit kruiken, die daar stonden. En net zoals het plantensap, wat eigenlijk ook water is uit de aarde, kan veranderen in een zoete en lekker drank die dan ook nog eens wijn kan worden, zo proefde de tafelmeester nu geen water, maar hij proefde de heerlijke smaak van wijn.

De evangelist Johannes merkt op dat dit het eerste teken was, dat Christus na zijn Doop volbracht op aarde. Het was alsof het licht van de zon vanaf dat moment niet meer van buitenaf, vanuit de hemel scheen, in de plant blad, bloem en vrucht liet ontstaan. Nu was het wezen van de zon op aarde gekomen. In Zijn Zonnewarmte, die nu vanaf de aarde opsteeg, werd de onrijpe waterige vloeistof omgezet in een heerlijke zoete wijn. Het zonnewezen was op de aarde gekomen. Vanaf die tijd zou Hij altijd bij de aarde blijven en de aarde is een levende aarde geworden, waarin het zonnewezen van Christus nog steeds liefdevol verwarmend en leven brengend werkzaam is.

zie ook: de eerdere bijdragen over deze perikooptekst (klik hier)