Posts tonen met het label Johannes de Doper. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Johannes de Doper. Alle posts tonen

maandag 27 maart 2017

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Abraham Bloemaert 1566 – 1651
De wonderbaarlijke spijziging


Johannes 6 : 1 – 15     De spijziging van de vijfduizend

We lezen op deze 4e zondag in de Vastentijd over de spijziging van de vijfduizend, zoals dat wordt beschreven in het Evangelie volgens Johannes.
Voor onze beschouwing gaan we deze keer te rade bij Heinrich Ogilvie, die in zijn boekje 'Godszoon en Mensenzoon' (1946) beschouwingen geeft over het evangelie volgens Marcus en daarbij zowel de spijziging van de vijfduizend belicht als ook de spijziging van de vierduizend. Naast Johannes en Marcus beschrijft ook Mattheüs de spijzigingen. Ogilvie's beschouwing geeft een bijzondere blik op deze evangelie-verhalen en dat kan zeker bijdragen tot een verder begrip ervan.

Ten eerste stelt Ogilvie in zijn boekje dat de structuur van het Marcus-evangelie met zijn zestien hoofdstukken mede gezien kan worden als de beschrijving van een inwijdingsweg van de apostelen. En dat de evangelist daarnaast in de eerste acht hoofdstukken vertelt hoe de Christusgeest mens werd, hoe Hij zich belichaamde in Jezus middels de Doop in de Jordaan, en wat de werking daarvan was op de mensen in Zijn omgeving. Het 9e hoofdstuk dat begint met de Verheerlijking op de Berg, is een centraal punt in het evangelieboek, vanaf waar de evangelist de weg tot het grote Offer van Christus op Golgotha beschrijft.

En dan is verder van belang om in gedachte mee te nemen wat er aan de spijziging van de vijfduizend vooraf ging, namelijk dat de apostelen door Jezus werden uitgezonden. Twee aan twee moesten zij gaan.
(Marcus 6 : 7-12).
Meteen voegt de evangelist het verhaal over de onthoofding van Johannes de Doper in (Marcus 6:13-29) en hij vertelt dan dat de leerlingen bij Jezus terugkeren en dat Hij hen meeneemt naar een stille plek.
De offerdood van Johannes maakte het mogelijk dat de Twaalf als priesterlijke Christusboden konden uittrekken. Johannes was met zijn dood de genius van hun werkende gemeenschap geworden. Daarom kwam Herodes tot de uitspraak: ‘Het is Johannes, die ik heb onthoofd, die weer is opgestaan.’ (Marcus 6:16). Johannes de Doper is Elia die komen zou en de spijziging van de vijfduizend is zeker niet te begrijpen zonder zijn betrokkenheid.

Jezus en zijn leerlingen ‘voeren met de boot naar een afgelegen plaats, om daar alleen te kunnen zijn.’ Bij het lezen van Bijbelteksten moet men altijd alert zijn op aanwijzingen in mysterie-taal, zoals ‘op de berg’, ‘in het huis’ of ‘op het meer’. In dit geval dus ‘met de boot’. Het duidt erop dat de afgelegen plaats waarvan sprake is niet moet worden opgevat als een fysiek geografische plek, maar als het geestesgebied dat men betreedt in de meditatie.  De spijziging is dan niet op te vatten als een maaltijd met fysiek brood, maar meer als het uitdelen van geestelijk voedsel, zoals het in de 'Parzival' de Graal is, die hemelse spijzen verschaft aan de Graalridders in de Graalburcht.

Jezus voelde medelijden met de grote menigte, ‘omdat zij leken op schapen zonder herder en hij onderwees hen langdurig.’ (Marcus 6:34). Deze zinnen zouden erop kunnen wijzen, dat de menigte eigenlijk bestond uit vele volgelingen van Johannes de Doper, die kort daarvoor onthoofd was. Zij waren nu zonder herder.

‘Hij nam de vijf broden en de twee vissen en keek omhoog naar de hemel…’
Jezus Christus richtte zich daarmee tot de helende en verkwikkende krachten van de sterrenwereld. De Dierenriem omvat twaalf tekens, waarvan er vijf gerekend worden tot de nachtelijke tekens, nl. Schorpioen t/m Vissen. Hier, bij de spijziging van de vijfduizend, is sprake van vijf broden en er blijven twaalf manden met overgebleven stukken brood over. De getallen verwijzen naar macrokosmische verhoudingen in de sterrenwereld. ‘Er wordt ons niet zomaar een wonder verteld maar een geestelijk kosmisch gebeuren zoals de apostelen tijdens hun meditatie beleefd hebben. Zij beleefden in de meditatie, wat het wezenlijke was geweest in hun werk en wat zij in de toekomst zouden hebben te volbrengen. Tegenover het gruwelijk beeld van het bloedige hoofd van Johannes op de schotel, trad in hun geest het beeld op van de heilige maaltijd: hoe zij, de Twaalf, de sterrenspijs aan de menigte uitreikten als voedsel voor de zielen, die in hun aardse vereenzaming moesten hongeren naar eeuwig leven. De kracht van Johannes de Doper, die op hun kring was overgegaan, werd hun als levensbrood openbaar.’ (Ogilvie) De kracht van de broodvermenigvuldiging is een kenmerk van Elia, in de Bijbel verhaald in 1-Koningen 17. Johannes de Doper was de wedergekomen Elia. De vissen zijn het teken van Christus zelf.

Meteen daarna wordt verhaald, dat Jezus de apostelen terugstuurde en dat zij tijdens het varen over het meer een stevige tegenwind ervoeren. Het was een storm, die opstak uit de diepten van hun eigen zielenwezen, de kracht van hun schouwingen dreigde verloren te gaan, maar de Meester kwam hun zwakke zielen te hulp. Zij aanschouwden Hem ‘wandelend op de zee’ als de altijd tegenwoordige, altijd helpende Christus, maar ze begrepen nog steeds niet echt wie Hij was.
De spijziging van de vijfduizend was een 'nachtelijke' ervaring als in een droom waargenomen, die zij moesten zien over te brengen naar het wakkere bewustzijn van de dag.

In het 8e hoofdstuk verhaalt de evangelist de spijziging van de vierduizend. De leerlingen hebben nu zeven broden, het getal van de zeven dag-tekens van de Dierenriem (Ram t/m Weegschaal).
De spijziging van de vierduizend is niet gewoon een herhaling van eenzelfde trucje, maar het duidt erop dat de aanvankelijk nog verborgen werkzame kracht nu geïntensiveerd is. Ook hier duiden broden en vissen op geestelijke voedsel en niet op een fysieke maaltijd. Zowel de leerlingen als de menigte zullen innerlijke beelden hebben beleefd van een kosmisch gebeuren. De Bijbelse taal wijst er echter op dat de gebeurtenissen deze tweede keer meer tot het bewustzijn van de apostelen doordringen. Er staat bijvoorbeeld: ‘Hij zei tegen de mensen dat zij op de grond moesten gaan zitten.’ Het is de harde bodem van het dagbewustzijn, anders dan het zachte gras waarvan bij de spijziging van de vijfduizend  sprake is:  met groen gras bedekte grond, of zoals de Griekse tekst zegt: ‘χλωρῷ χόρτῳ - chloró chortó’. En er staat hier ook niet vermeld: ‘Hij zag op naar de hemel’. Er is geen sprake van een droomachtige nachtbelevenis, maar de leerlingen werkten nu in de realiteit van de dag voor de bewuste zielenkrachten van hun medemensen. Men zou zich deze spijziging van de vierduizend misschien ook wel kunnen voorstellen als een soort avondmaalsviering, een uiterlijk zichtbare handeling met kleine stukjes brood, waarbij de hoofdzaak is dat de zielen verzadigd worden, niet zozeer de magen. Er bleven zeven manden met brokken over. Opnieuw verwijst het getal naar kosmische verhoudingen.
Na deze spijziging van de vierduizend stapt Jezus met de leerlingen meteen weer in de boot om naar de overkant van het meer te varen. Er steekt dit keer geen storm op, maar Jezus onderwijst zijn leerlingen en waarschuwt hen voor ‘het zuurdesem van de Farizeeën en het zuurdesem van Herodes’, wat een beeld is voor de twee polaire krachten in de ziel, die de mens kunnen afbrengen van zijn eigenlijke weg. De leerlingen moeten die tegenmachten in de ziel nog leren onderkennen. En meteen daarna beginnen de leerlingen erover te spreken, dat zij geen brood hebben. Dat is bij eerste lezing een vreemde situatie, maar hier duidt de evangelist erop dat de leerlingen nog steeds niet helemaal begrijpen wat er plaatsheeft. Heeft het zuurdesem van de Farizeeën of het zuurdesem van Herodes hen toch in de greep? ‘Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie dan zo hardleers? Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (Marcus 8:17-18)
Daarop volgt in het evangelie de genezing van de Blinde van Betsaïda en met de genezing van deze blinde worden ook de ogen van de leerlingen weer een stuk verder geopend, waarna Jezus aan de apostelen de vraag kan stellen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ en ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordt dan: ‘U bent de Messias.’ Het inzicht breekt langzaam door.
In zijn 9e hoofdstuk verhaalt  de evangelist dan over de Verheerlijking op de Berg, waarbij Petrus, Jacobus en Johannes als enige van de Twaalf getuigen van zijn.

Met deze beschouwingen aan de hand van Ogilvie kan men hopelijk en nieuwe en ruime invalshoek vinden voor het verstaan van de Perikooptekst voor de 4e zondag in de Vastentijd - Laetare.
zie ook de eerdere bijdragen op deze blog: http://vo-perikopen.blogspot.nl/search/label/Laetare 

geraadpleegde bron:
H.Ogilvie: Godszoon Mensenzoon - beschouwingen over het evangelie volgens Marcus
(Deventer, 1946)
illustratie: website Statenvertaling http://www.statenvertaling.net

maandag 13 december 2010

4e zondag van de Advent

Dominico Ghirlandaio - De Geboorte van Johannes


Lucas 1:26–38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria (zie 2e Advent)
Lucas 1:57-80 De lofzang (Benedictus) van Zacharias

Voor deze 4e zondag van de Advent staan twee gedeelten uit het Lucas-evangelie op de perikopenlijst. We kunnen de verkondiging aan Maria lezen, een mooie voorbereiding op het komende Kerstfeest. De kinderen horen bijna letterlijk de tekst van een gedeelte van het Oberufer Kerstspel voorbij komen.
Over deze passage kunt u notities lezen, die eerder op deze blog werden geplaatst. (klik hier).

De andere perikooptekst is het laatste gedeelte van het 1e hoofdstuk uit het Lucas-evangelie, dat Bijbelboek dat het meest uitgebreid verhaalt over de geboorte van Johannes de Doper.
Hier vindt men een ouder bericht over deze tekst (klik).

Als aanvulling op het 1e hoofdstuk van het Lucas-evangelie kunnen we in de Koran interessante passages vinden. Ten eerste wordt ook daar verteld dat de geboorte van Johannes aan Zacharias wordt aangekondigd:

‘Toen riepen de engelen tot hem terwijl hij in het heiligdom standvastig de salaat bad: ‘God kondigt jou Jahja (Johannes) aan, bevestiger van een woord van God, leidsman, asceet en profeet; een van de rechtschapenen.’ (Sura 3:39)
In een andere Sura:‘Wij kondigen u aan een knaap, wiens naam is Jahja, een naam die Wij nog nooit eerder aan iemand gegeven hebben.’ (Sura 19:7)

Deze (Zacharias) zei: ‘Hoe kan ik nog een jongen krijgen terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is en ik een hoge ouderdom heb bereikt?’ (Sura 19:8)

In het apocriefe evangelie volgens Jacobus wordt verhaalt dat Zacharias de hogepriester is die Maria in de tempel opneemt en opvoedt, en ook de man Jozef voor haar vindt. Deze passage is na te lezen in een eerder bericht (klik hier)

Dominico Ghirlandaio: Zacharias schrijft de naam

Ook in de Koran wordt daarover geschreven in Sura 3:35–37. Deze Mariafiguur is de moeder uit het Mattheüs-evangelie. Niet alleen tussen Johannes de Doper en het Jezuskind, maar ook tussen de naaste familieleden weven de mysteriegeheimen van het lot. Zelfs met materiaal uit niet-christelijke hoek kan dat worden belicht. Je krijgt het gevoel dat de tot in de verre toekomst werkende kracht van de Heilige Geest hierdoor voor ons een beetje zichtbaar wordt.

Met de moderne woorden van het Credo van de Christengemeenschap klinkt het zo:
‘De geboorte van Jezus is een werking van de Heilige Geest die, om de zondekrankheid aan het lichamelijke van de mensen geestelijk te helen, de Zoon van Maria tot hulsel van de Christus bereidde.’

geraadpleegde bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en Jordaan
uitgeverij Christofoor, Zeist
en: www.bijbelenkoran.nl

Fra Angelico: Johannes en Maria (Perugia)

maandag 6 december 2010

3e zondag van de Advent

Ikoon: Johannes de Doper in de woestijn

Johannes 1:19–28 Johannes de Doper over zichzelf
Lucas 1:39–56 Bezoek van Maria aan Elisabeth – Magnificat

Op de derde adventzondag handelt de perikooptekst opnieuw over Johannes de Doper. In de ene tekst spreekt Johannes zelf, in het andere evengelie-gedeelte horen wij opnieuw over het innig verweven zijn van het lot van Johannes de Doper en Jezus, en van het lot van hun ouders. Lees hierover in de bijdragen over deze teksten uit 2009 (zie onderaan),

Jezus van Nazareth leerde een eveneens jonge man kennen van ongeveer zijn eigen leeftijd, die, weliswaar op een geheel andere manier dan Jezus van Nazareth, in nauwe betrekking was gekomen met de orde van de Essenen, maar die desondanks ook niet helemaal Esseen was geworden. Deze jongeman, die bij wijze van spreken als lekenbroeder binnen de gemeenschap van de Essenen leefde, was Johannes de Doper. Hij kleedde zich als de Essenen, want deze droegen ’s winters kleren van kameelhaar. Maar nooit had hij de leer van het Jodendom volledig in zichzelf kunnen vervangen door de leer van de Essenen. (…)
Er hadden veel gesprekken plaats tussen Jezus van Nazareth en Johannes de Doper. En op een dag gebeurde het, dat Jezus van Nazareth, terwijl hij met Johannes de Doper sprak, voor zich zag hoe de fysieke lichamelijkheid van Johannes de Doper als het ware verdwenen was, en dat hij het visioen had van Elias.

Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 5 oktober 1913

Ikoon: Elias

Wanneer we terugblikken in de tijd van Mozes, dan zien we, hoe iets werd verkondigd aan het volk, we zien, dat aan de mensen werd verkondigd de godheid in de mens: ‘IK’, de God die was, is en zal zijn. In het IK moest Hij worden begrepen. In het Oud-Hebreeuwse werd het zo begrepen dat Hij de Ziel van het Volk was. Elias ging echter nog verder. Bij hem wordt nog niet duidelijk, dat het IK in de enkele menselijke individualiteit leeft als het hoogst goddelijke; maar hij kon het zijn volk in zijn tijd niet duidelijker maken, dan dat de wereld het toen in staat was op te nemen. Daardoor zien we dat er zogezegd een sprong in de ontwikkeling wordt gemaakt. Terwijl het tijdens de Mozes-cultuur bij de oude Herbreeërs duidelijk was: in het IK ligt het hoogste – en dit Ik werd in deze Mozes-tijd uitgedrukt in de volksziel-, wordt door Elias al op de individuele ziel gewezen. Maar ook hier was er nog een andere impuls nodig, en daartoe was opnieuw een voorloper nodig, die we kennen als de persoon van Johannes de Doper. Weer klinkt er een belangrijk woord, waardoor deze voorloperstijd tot uitdrukking komt. Wat drukt dit woord uit? Een groot occult feit. Het wijst erop dat de mensen eens, als oermensen, een oude helderziendheid hadden, zodat zij in de geestelijke wereld konden waarnemen, in het goddelijk-werkzame; daarna echter zijn de mensen meer en meer tot het materiële gekomen. De bik voor de geestelijke wereld sloot zich. Daarop duidt Johannes de Doper, wanneer hij zegt: Verander uw zielsgesteldheid! Schouw niet meer op dat wat je in de fysieke wereld kan verwerven, maar wees wakker, er komt nu een nieuwe impuls! –daarmee bedoelde hij de Christus-impuls- daarom zeg ik u, u moet de geestelijke wereld te midden van jullie zelf zoeken. Daarmee verschijnt het geestelijke, met de Christus-impuls. Daardoor werd Johannes de Doper de voorloper van de Christus-impuls.
uit: Rudolf Steiner: Christus und die menschliche Seele (GA 155)
1e voordracht 23 mei 1912: Über den Sinn des Lebens

Ikoon: Johannes de Doper

Men zou kunnen zeggen: Tegenwoordig klinkt opnieuw de Christus-waarschuwing ofwel de aansporing van Johannes de Doper: Verander uw zinnen, want de tijd van de crisis is nabij gekomen. De mensen zijn gewoon geworden, te veronderstellen dat het geestelijke ergens is, ergens waar het voor hen zorgt. Ze laten zich door religieuze predikers vertellen dat er ergens een geestelijke wereld is, die echter zo weinig mogelijk wordt gekarakteriseerd. De mensen willen zich niet inspannen met hun gedachten ook maar iets te weten te komen over de geestelijke wereld. Ze geloven er liever alleen maar in. Die tijd is echter voorbij! De tijd moet beginnen waarin mensen moeten weten: Niet enkel: Ik denk – ik denk misschien ook over het bovenzinnelijke, maar: Ik moet toegang verlenen aan de goddelijk-geestlijke machten in mijn denken, in mijn voelen. De geestwereld moet in mij leven, mijn gedachten zelf moeten van goddelijke natuur zijn. Ik moet God gelegenheid geven, dat Hij zich door mij uitspreekt. – Dan zal het geestelijk leven niet meer slechts ideologie zijn. Dat is de grootste zonde van de nieuwe tijd, dat het geestelijke leven tot ideologie is afgezwakt. En zelfs de theologie is tegenwoordig slecht ideologie, niet alleen de proletarisch socialistische wereldbeschouwing. Van deze ideologie moeten de mensen genezen. De geestelijke wereld moet voor hen iets reëels worden.
uit: Rudolf Steiner: Der innere Aspekt des sozialen Rätsels (GA 193)
2e voordracht Bern, 8 februari 1919

Met andere woorden: De tijd van het simpelweg geloven is voorbij. De mens moet de mysteriën van het christendom met de kracht van het denken en het inzicht leren doordringen, even exact als hij ook de wetten van de natuur probeert te doorgronden. Dat is de opgave van de bewustzijnsziel, het christendom als werking van de Heilige Geest.
Meer poëtisch klinkt het in Rudolf Steiners 36e weekspreuk, die in de adventtijd wordt gelezen:

Erfülle deiner Arbeit Ziele
Mit meinem Geisteslichte
Zu opfern dich durch mich.

Vervul het doel van al je arbeid
nu met mijn geesteslicht
en offer je door mij.


Voor de bijdrage uit 2009 over Johannes 1:19–28 klik hier.
Voor de bijdrage uit 2009 over Lucas 1:39–56 klik hier.

maandag 29 november 2010

2e zondag van de Advent

El Greco (1541-1614): Johannes de Doper

Mattheüs 11:2–15 Over Johannes de Doper
Lucas 1:26–38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria

In de vorige bijdrage werd al aangegeven dat de perikoopteksten voor de Adventweken wijzen naar de belangrijke rol van Johannes de Doper, als wegbereider voor de Heer.
Wanneer u onder ‘LABELS’ in de rechter kolom van deze pagina klikt op het label ‘Johannes de Doper’ krijgt u toegang tot alle bijdragen daarover.

In Lucas 1:17 lezen we: ‘Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia’, en bij Mattheüs (11:4) vinden we: ‘En voor wie het wil aannemen: hij is Elia die komen zou.’ De Bijbel spreekt duidelijke taal over met wie we van doen hebben wanneer we spreken over Johannes de Doper. De vraag is of oren het willen horen.

Rudolf Steiner belicht nog een ander aspect in een van zijn voordrachten:
[…] de individualiteit, die in de oude Elia leefde, werd opnieuw geboren in Johannes de Doper. En toen trok in de ziel van Johannes de Doper een engel in, die de lichamelijkheid en ook de ziel van Johannes de Doper gebruikte om iets te bewerkstelligen, wat geen enkel mens zou kunnen. In Johannes leeft een engel, die voor moet gaan en verkondigen wat als het ware ‘Ik’ in de meest omvattende zin zal leven in Jezus van Nazareth. Dat is buitengewoon belangrijk om te weten, dat Johannes de Doper, de uiterlijke verschijning (Maya) is en in hem een engel, een bode, leeft. In het Grieks staat er ook: Zie, ik zend mijn bode (angelos, engel) voor uw aangezicht uit. Daar denken wij niet meer aan, dat in het Grieks op deze plaats gesproken wordt van een engel: ‘Zie, ik zend mijn bode (angelos, engel) voor uw aangezicht uit, die u de weg bereiden zal.’ (Marcus 1:2). Daarmee wordt gewezen op een diep wereldmysterie, dat met Johannes de Doper samenhangt en dat door Jesaja werd geprofeteerd. Hij karakteriseert Johannes de Doper als een uiterlijk omhulsel (Maya) dat de engel (angelos) omkleedt, die moet verkondigen, wat de mens eigenlijk zal moeten worden door het opnemen van de Christusimpuls, omdat engelen nu eenmaal moeten verkondigen hoe de mens later worden zal. Eigenlijk zou er op deze plaats moeten staan: ‘Zie, dat, wat aan de wereld het ‘IK’ brengt, zendt de engel uit voor het aangezicht van degene die het ‘IK’ brengen zal.
uit: Rudolf Steiner: Exkurse in das Gebiet des Markus-Evangeliums (GA 124)
11e voordracht, München, 12 december 1910


Mattheüs 11:2–15 Over Johannes de Doper (klik hier voor bijdrage 2009)
Lucas 1:26–38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria (klik hier voor bijdrage 2009)

maandag 21 juni 2010

Sint Jan - 24 juni

Leonardo da Vinci: Johannes de Doper

Marcus 1 : 1 – 11

Op 24 juni (of een van de zondagen rond die datum) lezen we het begin van het evangelie volgens Marcus. In alle vier de evangeliën is ruim aandacht voor Johannes de Doper als wegbereider voor Christus.Het evangelie volgens Mattheüs begint na het geboorte verhaal waarin de Drie Koningen de nieuwgeboren koning komen eren, in het 3e hoofdstuk meteen over Johannes:

"In die dagen trad Johannes de Doper op en verkondigde zijn boodschap in de woestijn van Judea. Hij sprak: ‘Kom tot inkeer! Want het Rijk der hemelen is nabij gekomen.’
Hij is het van wie de profeet Jesaja gesproken heeft, toen hij zeide: ‘Een stem hoort men roepen in de eenzaamheid: Baant de weg voor de Heer, maakt zijn paden recht’. Johannes droeg een gewaad van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lenden; sprinkhanen en wilde honing waren zijn voedsel.
Toen trokken mensen uit Jeruzalem, geheel Judea en de Jordaanstreek naar hem toe, zij ontvingen door hem de doop in het water van de Jordaan en bekenden hun zonden."

In het 11e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie spreekt Jezus zelf over Johannes de Doper:
Hij is het van wie de Schrift zegt: “Zie, ik zend mijn engel voor uw aangezicht uit, hij zal de weg voor u banen.”
Jezus gaat dan verder: Ja zo is het, ik zeg u: onder allen die uit vrouwen geboren zijn, is er geen grotere opgestaan dan Johannes de Doper; en de kleinste in het Rijk der hemelen is groter dan hij.
En tenslotte spreekt Jezus: 'En – indien gij het wilt aannemen - hij is Elia wiens komst men verwacht.' Wie het oor heeft, hore!
Deze laatste aanwijzing over het wezen van Johannes de Doper herhaalt Jezus nog een keer in Mattheüs 17: ‘Ik zeg u: Elia is reeds gekomen’ (Matt.17:13 - vertaling: H.Olgilvie)

De tekst waarmee het evangelie volgens Marcus begint, lezen we volgens de perikopenlijst op 24 juni. Marcus begint niet met een geboorteverhaal van Jezus maar meteen met een passage over Johannes de Doper en vervolgt meteen met de Doop van Jezus in de Jordaan. Op 6 januari (Epifanie, klik hier) lazen we dit in de versie volgens Mattheüs.

In een eerdere bijdrage over deze perikoop (klik hier) hebben we al genoemd dat het Grieks het woord κνριοσ wordt gebruikt in de zin ‘Bereid de weg van de Heer. Kyrios kan men vertalen met ‘Heer’, maar het betekent ook ‘de Soevereine’, waarvan men mag aannemen dat eigenlijk op het komende ‘Ik’ wordt geduid. Dan mogen we de zin lezen als: Bereid de weg van ‘het-Ik, maakt zijn paden recht.’ Johannes roept de mensen op om zich voor te bereiden op de komst van Christus, die eigenlijk de brenger van het ‘Ik’ aan de mensheid is.

Wanneer we de verschillende evangelieteksten opzoeken en aanvullen met wat we uit de antroposofie weten over Johannes de Doper, wordt het duidelijk welk een belangrijke rol Johannes de Doper heeft gespeeld bij de voorbereiding van het Mysterie van Golgotha. Het kan ons met eerbied vervullen en we kunnen begrijpen waarom Jezus hem de grootste onder allen die uit vrouwen geboren zijn noemt.

Ikoon: Johannes de Doper - Engel van de Woestijn

Het evangelie volgens Lucas beschrijft de aankondiging van de geboorte van Johannes en van zijn neef Jezus als in een wisselzang. De aankondiging aan Zacharias valt in de herfst op Yom Kippoer, de aankondiging aan Maria is in de lente, de geboorte van Jezus in de winternacht, Johannes’ geboorte is op de zomerdag 24 juni. Zo staan de gebeurtenissen rond deze twee belangrijke individualiteiten in relatie tot de kring van jaarfeesten.
In onze bijdragen in de Adventtijd hebben we uitgebreid stilgestaan bij de vertellingen uit het 1e hoofdstuk van het Lucas-evangelie. Vooral de naamgeving van Johannes valt in dit verhaal op, Zacharias krijgt zijn spraakvermogen terug wanneer hij de naam van het kind op een schrijftafeltje noteert. Hij kreeg een naam die in de familie niet voorkwam.


In de naam Johannes - oud-Grieks Ἰωάννης en in het Hebreeuws Jochanan wat 'Jahweh (JHWH) is genadig' betekent - vinden we de drie klinkers I O A (de medeklinker ‘J’ is eigenlijk de ‘I’). Deze drie klinkers representeren de drie kwaliteiten van de menselijke ziel Willen, Voelen en Denken:
I = Ik richt mijn WIL op de wereld
O = Ik omarm de wereld met mijn VOELEN
A = ik neem met aandacht en eerbied de wereld op in mijn WAARNEMEN
De medeklinker N (zelfs dubbel: NN), die volgt op de A kunnen we duiden als ‘Met mijn DENKEN treed ik de wereld tegemoet.’ De naamgeving moet wel duiden op het bijzondere wezen dat daar als Johannes de Doper geboren wordt. Hij moet als een representant van de archetypische mensenziel gezien worden.

Ook het Johannes-evangelie duidt op een andere manier op het bijzondere geest/zielewezen van Johannes. In de proloog uit het 1e hoofdstuk lezen we in het zesde vers: εγενετο ἄνθρωπος - ‘Er is een mens geworden’. Het gaat verder: ‘van God gezonden, zijn naam is Johannes.’ De zin 'Er is een mens geworden' wijst op een heel bijzondere maar verborgen manier op een geheim dat verbonden is met het geestwezen van Johannes de Doper, wanneer men zich realiseert dat het woord ‘mens’ in het Hebreeuws ADAM (אדם) is. Bij de evangelist Johannes dus ook een verwijzing naar het oerkarakter van het wezen van Johannes de Doper.

In Mattheüs 14 en Marcus 6 vindt men hoe Johannes de Doper gedood wordt op last van Herodes.

Hieronder volgen citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner, die veel over de figuur van Johannes de Doper heeft kunnen mededelen als resultaat van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek. Het kan ons via kennend begrip met veel eerbied vervullen, welke taak het wezen dat we kennen als Johannes de Doper (Sint Jan) op zich heeft genomen ten dienste van het Mysterie van Golgotha en alles wat daarmee samenhangt.

Het licht kwam in de duisternis. Nu moet de mens opnieuw omhoog geleid worden tot het begrip, dat het leven de overwinnaar is over de dood. De voorloper verscheen, Johannes de Doper. De Doper verkondigde dat het oude, dat nog steeds in het teken staat van wat goddelijke machten ooit hebben voortgebracht, nu door een nieuw rijk wordt afgelost. Tot nu toe was het: God zal u vernietigen, indien u niet volgens zijn wet handelt. – Het nieuwe rijk is echter datgene, wat de mens in zich zelf beleven kan, wanneer hij God ervaart. Het idee in het Oude Testament is: We moeten ons onderwerpen aan Gods gebod. Het Nieuwe Verbond zegt: De mens moet God volgen uit eigen vrije wil. Dat is de liefde voor het goede. Profetisch wordt zij verkondigd, Zij moet groeien. Christus, de representant van het nieuwe, moet groeien. Johannes, die Zijn voorloper is, moet afnemen.
uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Keulen 12 februari 1906

Zoals elk mens is, zo beschrijft het Oude Testament het hele oud-Joodse volk als geheel.(…) Als we nu volgen, wat er beschreven wordt, dan zou men kunnen zeggen: Tot een bepaald ogenblik treden zekere eigenschappen op de voorgrond als impulserende krachten in dit Oude Testament; de tijd breekt dan aan, dat dit volk zijn ziel gaat ontwikkelen; dat ziet er dan net zo uit als wanneer een mens in zijn twintiger jaren zijn zielekrachten ontplooit. Dat gebeurt, wanneer de profeet Elias optreedt, want Elias als profeet lijkt op die eigenaardige ziel van het oud Joodse volk. Dan komen de andere profeten, waarvan ik u enige dagen geleden zei, dat ze de zielen van de meest verschillende ingewijden van andere volkeren in zich dragen. Zij verzamelen zich in het Oudtestamentische volk. De ziel van dit volk luistert nu naar wat de zielen van andere volkeren te zeggen hebben. In een harmonisch akkoord, als in een reine samenklank vermengt zich datgene, wat blijvend is van Elias en wat de zielen van de andere volkeren door de verschillende profeten, die incarneren in het oud-Joodse volk, te zeggen hebben.
Dit lichaam van het oud Joodse volk rijpt en sterft dan in zekere zin, doordat het slechts het geestelijke, dat wat als geestelijke substantie blijft bestaan, in zijn geloofsbekentenis opneemt, zoals we dat zo prachtig zien in de beschrijving van de Maccabeeërs. Men zou het zo willen uitspreken: in deze beschrijving van de Maccabeeërs weerspiegelt zich het oudgeworden volk uit het Oude Testament, dat zich zo langzamerhand als oud geworden volk te ruste legt, maar dat laat blijken dat het zich bewust is van het eeuwige leven der mensenziel, hetgeen de zonen van Maccabaeus dan ook uitspreken. De "eeuwigheid van ieder afzonderlijk", dat is wat als overtuiging in dit volk blijkt geleefd te hebben. Het is net alsof, nu het lichaam van het volk te gronde gaat, de ziel ervan als een kiem in een geheel nieuwe persoonlijkheid optreedt. Waar leeft deze ziel?
Deze Elias ziel, ze is tevens de ziel van het hele oud-Joodse volk, als ze optreedt in de Doper. Als hij gevangengezet en door Herodes onthoofd is, wat gebeurt er dan met deze ziel? We duidden het reeds aan; deze ziel wordt zelfstandig, verlaat het lichaam, maar werkt dan als een aura verder. In het gebied van deze ziel treedt Christus binnen. Maar wáár is de ziel van Elias, die ook de ziel van de Doper is? Het is, in het Marcus-evangelie duidelijk genoeg aangegeven. De ziel van Johannes de Doper, dus ook die van Elias, wordt de groepsziel van de twaalf apostelen; ze leeft verder onder de twaalf. Dat wordt ons op zeer, zeer merkwaardige wijze aangegeven; men zou haast zeggen, dat het op kunstzinnige wijze getekend wordt ; er wordt verteld in het Marcus evangelie vóórdat er sprake is van de dood van Johannes de Doper, hoe het onderricht, de manier van onderwijzen van Christus Jezus is tegenover de grote massa en hoe tegenover zijn discipelen. Maar dat wordt anders, als de Eliasziel van Johannes de Doper vrijkomt en als een soort groepsziel van de 12 Apostelen verder leeft. Dat wordt aangeduid; want van daar af stelt Christus hogere eisen aan zijn leerlingen dan tevoren (leest u het na, men merkt het heel duidelijk). Hij verlangt van hen dat ze moeilijker dingen begrijpen zullen. Het merkwaardige is nl.: wát ze moeten begrijpen en wát het is, dat Hij hun later verwijt, omdat ze het nu niet begrijpen. Leest u dit in dat hoofdstuk eens precies! Op de ene kant van de zaak heb ik al gewezen, nl. dat er sprake is van een vermeerdering van brood als Elias bij de weduwe in Sarepta komt en dat er weer een broodvermeerdering gemeld wordt, als de ziel van Elias vrijkomt uit Johannes de Doper. Maar nu verlangt Christus juist van zijn jongeren, dat ze de bedoeling van deze broodvermeerdering begrijpen zullen. Vóór die tijd spreekt hij niet op deze wijze tot hen. Maar dan, als ze het zouden moeten verstaan, wát het lot van Johannes de Doper is na zijn onthoofding door koning Herodes, wát er gebeurt met die 5000 door de 5 broden, waarbij de brokken in 12 korven verzameld worden en wát met de 7 broden en de vierduizend gebeurt, waarbij de brokken in 7 korven bijeengebracht worden, dan zegt Hij tot hen:

"Verstaat ge nog niet en begrijpt ge niet? Blijven uw zinnen verduisterd? Gij hebt ogen en ziet niet, oren en hoort niet en herinnert ge u niet, toen ik de vijf broden brak voor de 5000, hoeveel manden vol brokken ge hebt opgenomen?" Ze zeiden tot Hem: "twaalf." "En bij de zeven broden voor de 4000, hoeveel manden vol brokken hebt ge toen opgeraapt?" En ze zeiden tot Hem: "zeven." En Hij zeide tot hen: "En begrijpt ge het nu nog niet?"
(Marcus 8, 17 21).
Hij maakt hun het ernstige verwijt, dat ze niet begrijpen, wat er in deze openbaringen verborgen ligt. Waarom?
Omdat Hij bedoelt: "Nu is de geest van Elias vrijgekomen, hij leeft in ulieden en ge moet u langzamerhand waardig tonen, dat hij in uw ziel binnentreedt, zodat ge geestelijke dingen beter begrijpen kunt dan dat vroeger mogelijk was." Als Christus Jezus tot de menigte sprak, deed Hij dat in gelijkenissen, in beelden, omdat deze mensen nog afstamden van degenen, die het bovenzinnelijke zagen in imaginaties; Hij moest dus tot het volk spreken, zoals de vroegere helderzienden dat deden. Op Socratische wijze, d.w.z. voor het gewone verstand begrijpelijk kon Hij hetzelfde doen tegenover degenen, die als zijn apostelen uit dit oud Joodse volk stamden. Hun kon Hij de gelijkenissen uitleggen; Hij kon op moderne wijze spreken, op de manier, zoals die voor de mensheid normaal geworden was, nadat het helderzien was verdwenen. Maar doordat de geest van Elias als groepsziel in de 12 apostelen leefde en hen als een gemeenschappelijke aura omgaf, werden ze in hogere zin weer helderziend of liever, ze zouden het kunnen worden; zo konden ze als twaalfeenheid door de geest van Elias de verlichting deelachtig worden, wat voor ieder afzonderlijk niet mogelijk zou zijn geweest. Daartoe wilde Christus hen opvoeden.
Waarheen richtte Hij deze opvoeding? Wat is dan in feite die hele vertelling van de "broodvermeerdering" de ene keer door verdeling van 5 broden over 5000 - de resten vullen 12 korven vol; de tweede maal door verdeling van 7 broden over 4000 - de resten vullen 7 korven vol? Ja, dat was steeds een merkwaardig probleem voor de Bijbeluitleggers. In onze tijd zijn ze het erover eens geworden, dat "de mensen zelf brood bij zich hadden; toen ze in rijen waren neergezet, hebben ze hun pakjes brood uitgepakt." Dat is nu de uitleg, die als afspraak om zo te zeggen, zelfs geaccepteerd is door degenen, die streng vasthouden aan het Evangelie. Als men de dingen op een zo uiterlijke manier beschouwt, dan worden zulke verhalen eigenlijk niet meer dan aanhangsels, versiersels. Men begrijpt dan ook niet, waarom dit verhaal eigenlijk verteld wordt. Aan de andere kant mag men natuurlijk niet aan zwarte magie denken, want het tevoorschijn toveren van een grote hoeveelheid brood uit 5 stuks of 7 stuks zou volkomen zwarte magie zijn. Maar het kan hier niet gaan om zwarte magie, ook niet om een gebeuren, dat voor de filisters zeer aannemelijk zou kunnen zijn, nl. dat de mensen brood meegebracht en het uitgepakt hadden. Er is integendeel iets bijzonders mee bedoeld. Bij de uitleg van verschillende andere Evangeliën heb ik er al op gewezen, en in dit Evangelie wordt het duidelijk genoeg aangeduid, waar het om gaat.

"En de Apostelen kwamen weder samen bij Jezus en berichtten Hem al wat ze gedaan en geleerd hadden. En Hij zeide tot hen: "Trekt u terug op een eenzame plaats en rust een weinig uit." (Marcus 6, 30 31).
Deze uitspraak moeten we goed bezien. Christus Jezus zendt de Apostelen naar een eenzame plaats om wat uit te rusten, d.w.z. dat ze zichzelf in een toestand brengen, waarin men komt, als men zich in de stilte en afzonde¬ring terugtrekt. En wat zien ze daar? Wat zien ze in een andere toestand verkerend? Ze worden gebracht tot een nieuwe wijze van helderzien; dat geschiedt, doordat de geest van Elias over hen komt.
uit: Rudolf Steiner Het Evangelie volgens Marcus (GA 139)
6e voordracht, Basel 20 september 1912

In de oude mysteriën was Christus Jezus, dat wil zeggen Christus die in de toekomst in de wereld zou verschijnen, zeker geen onbekend wezen. Alle mysteriën wezen op één die komen zou. Men noemde de oude ingewijden daarom profeten, omdat zij een toekomstig gebeuren hadden te voorzeggen. De inwijdingen waren erop gericht dat men zou inzien dat in de toekomst Christus zich aan de mensheid zou openbaren. Zo kon Johannes de Doper als ingewijde weten dat degene van wie in de mysteriën werd gesproken en van wie ook hij profeteerde, in de gestalte van Christus Jezus voor hem stond.
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Johannes (GA 103)
4e voordracht Hamburg 22 mei 1908

We moeten ons een voorstelling maken van wat besloten ligt in de uitdrukking: het mysterie van het rijk der hemelen. Dat is iets heel concreets, zoals we met een voorbeeld duidelijk hebben kunnen maken. Nu zegt Johannes de Doper bij de gelegenheid wanneer hij de doop voltrekt, dat de rijken der hemelen of de rijken Gods nabij zijn. Daar vinden we die voorstelling. En wat doet Johannes de Doper? Kennelijk, dat blijkt uit de hele context omdat de rijken der hemelen, de rijken van God nabij zijn, doet hij het volgende. Hij doopt met water, zoals hij het zelf omschrijft. Hij doopt met water tot vergeving der zonden. En hij zegt daarvoor dat 'Hij zal komen die zal dopen met de heilige Geest'. Wat is het verschil tussen de doop die Johannes voltrekt, en de doop waarvan hij zegt dat het een dopen met de heilige Geest is?
We begrijpen niet wat er eigenlijk met die waterdoop -over de manier waarop die werd uitgevoerd heb ik vaker verteld- bedoeld wordt, waarop hier gezinspeeld wordt, als we niet uitdrukkelijk proberen de zaak geesteswetenschappelijk te benaderen. Ik heb me jarenlang ingespannen om juist over deze dingen iets te weten te komen met de middelen die de geesteswetenschap aandraagt. Dan wordt het je plotseling duidelijk dat heel het karakteristieke beeld waarin Johannes de Doper ons tegemoet treedt, iets buitengewoon veelbetekenends is. Wat zijn het eigenlijk voor wateren waarmee Johannes doopt? Natuurlijk zijn het uiterlijk de wateren van de Jordaan. Maar we weten immers: de dopelingen in kwestie werden helemaal ondergedompeld, zodat tijdens de onderdompeling werkelijk een soort losraken van het etherlichaam uit het fysieke lichaam plaatsvond, waardoor zij zichzelf voor een ogenblik helderziend konden waarnemen. Dat is toch de werkelijke betekenis van de doop door Johannes en vergelijkbare doophandelingen. Maar Johannes doelt niet alleen hierop wanneer hij over de waterdoop spreekt, hij zinspeelt vooral op de plaats in het Oude Testament waar wordt gezegd: 'De geest der goden zweefde over de wateren.'
Want wat is het doel van de waterdoop in de Jordaan, wat moet ermee bereikt worden? Wat met de waterdoop in de Jordaan bereikt moet worden, is dat de dopelingen zich, door het genoemde losraken van het etherlichaam, in hun bewustzijn teruggevoerd voelen naar de tijd vóór de zondeval, zoals het wordt genoemd. Uit hun bewustzijn moet zogezegd alles worden uitgewist wat vanaf de zondeval is gebeurd; ze moeten worden teruggevoerd naar die oertoestand van onschuld, zodat ze kunnen zien hoe de mens vóór de zondeval was. De dopelingen moeten als het ware beseffen: de mens is een dwaalweg ingeslagen door de zondeval, en als hij op die dwaalweg verder gaat, kan het op den duur niet goed met hem gaan. Hij moet omkeren, terugkeren naar het begin, hij moet als het ware alles uit zijn ziel rukken wat door die dwaalweg in zijn ziel terecht is gekomen.
Het was een tendens bij heel veel mensen uit die periode -de geschiedenis wordt op dit punt beslist niet accuraat geschreven- om terug te gaan, zich te verplaatsen naar die tijd van onschuld, zich te zuiveren van alles wat de dwaalwegen hadden gebracht, het leven van de aarde als het ware nog eens te beginnen vanaf het beginpunt, voordat de erfzonde werd begaan, geen deel te hebben aan wat zich had afgespeeld en neergeslagen was in de sociale orde en de volksstructuur sinds de zondeval tot aan dat Romeinse rijk of tot aan dat Joodse rijk waarin Johannes de Doper leefde. Daarom trekken dergelijke mensen, die van mening zijn dat je je eigenlijk moet losrukken uit alles wat de wereld gebracht heeft na de zondeval, zich terug in woestijnen, in de eenzaamheid, en leiden ze een monnikenleven. Dat wordt ons aan het voorbeeld van Johannes de Doper heel precies beschreven, aangezien hij wordt afgeschilderd als iemand die leeft in de woestijn, zich enkel voedt met honing en dieren zoals ze in de woestijn te vinden zijn, en met een vel van kameelhaar is bekleed. Als de woestijnmens, de eenzaamheidszoeker bij uitstek wordt de doper Johannes opgevoerd.
Daarmee kunt u een brede stroming uit die tijd vergelijken, een stroming, die wat in het Johannes evangelie is aangeduid op allerlei manieren tot uitdrukking bracht. Men zei dat de mens zich moest terugtrekken van de materie, dat hij zich moest vergeestelijken. In de gnosis vindt dat nog, ik zou willen zeggen, zijn meest spirituele echo, dit niet met de wereld willen leven. En in het monnikendom is het tot uitdrukking gekomen. Ja, maar waarom gebeurde dit? Waarom kwam juist die sterke Johannes tendens die verhoudingsgewijs nog niet oud was , waarom kwam die tendens over de wereld? Het antwoord ligt in de zin: Het rijk der hemelen of het rijk Gods is nabij.
En op dit punt moeten we begrijpen wat we de vorige keer hebben gezegd over de zielen die sinds de zondeval steeds slechter zijn geworden, die steeds minder geschikt waren om datgene te zijn voor het menselijk lichaam wat ze moesten zijn, die zogezegd steeds meer gecorrumpeerd zijn. Dat kon zo een tijdlang in de ontwikkeling van de aarde doorgaan, maar dat moest eens tot een eind komen. Het moest tot een eind komen wanneer die hele aardeontwikkeling gegrepen wordt door de hemelontwikkeling, wanneer de hemelontwikkeling zich meester maakt van de aardeontwikkeling. Dat voorzagen mensen als Johannes met een profetische blik: nu komt de tijd waarin het er niet meer om gaat dat de zielen gered worden; nu komt de tijd waarin de zielen te gronde zullen gaan als er niet iets bijzonders gebeurt. Óf de zielen moeten zich terugtrekken uit het hele leven sinds de erfzonde, die tot gevolg heeft gehad dat de zielen gecorrumpeerd zijn, dus de ontwikkeling van de aarde zal tevergeefs zijn , of er moet iets anders gebeuren! Dat drukte Johannes de Doper uit met de woorden: 'Hij zal komen die zal dopen met de heilige Geest.' Johannes kon de mensen alleen redden van de gevolgen van de zondeval door hen aan de wereld te ontrukken. Christus Jezus wilde de mensen op een andere manier redden, hij wilde hen in de wereld laten en hen toch redden. Hij wilde hen niet terugvoeren tot het tijdstip voor de zondeval. Hij wilde hen de verdere weg van de aardeontwikkeling laten afleggen en hen toch deel laten nemen aan het rijk der hemelen.

uit: Rudolf Steiner Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA 175)
3e voordracht Berlijn 10 april 1917

Matthias Grünewald - Isenheimer Altaar, Musée d'Unterlinden - Colmar (F)

Tijdens de laatste voordracht die Rudolf Steiner voor zijn dood hield, en welke hij moest afbreken wegens zijn ziekte, sprak hij over zijn meest recente inzichten betreffende Johannes de Doper en Johannes de Evangelist. Rudolf Steiner gaf later aan enkele mensen die hem heel na stonden verdere mondelinge uitleg over wat hij in de voordracht niet meer kon meedelen.

Mondelinge mededeling van Rudolf Steiner aan Marie Steiner, opgetekend door Dr. Ludwig Noll, naast Ita Wegman een behandelende arts van Rudolf Steiner.
Bij de opwekking van Lazarus werd van boven af tot aan de bewustzijnsziel het geestelijk wezen van Johannes de Doper, die vanaf zijn dood (door Herodes) de beschermende geest van de schare leerlingen was geweest, opgenomen door het wezen van Lazarus. Van onderaf Lazarus, zodat beiden elkaar doordrongen. Zo is dan na de opwekking van Lazarus, Johannes (de apostel) de leerling, ‘die de Heer lief had’ (vergelijk dit met Steiners 6e voordracht over het evangelie volgens Marcus, waarin Elia als de groepsziel van de apostelen wordt beschreven. zie hierboven)

Mondelinge mededeling van Rudolf Steiner aan Ita Wegman, volgens Margarethe Kirchner-Bockholt.
Lazarus kon vanuit de aardekrachten in die tijd zich alleen volledig ontwikkelen tot aan de verstands-gemoedsziel. Het Mysterie van Golgotha had namelijk plaats in de vierde na-Atlantlische cultuurperiode tijd, de cultuurperiode waarin de verstands-gemoedsziel ontwikkeld werd. Daarom moest door een andere kosmisch wezen hem de bewustzijnsziel en Manas (Geestzelf), Budhi (Levensgeest) en Atman (Geestmens) geschonken worden.
uit: Rudolf Steiner Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge - Band 4 (GA238)


Leonardo da Vinci: Johannes de Doper (Bacchus)

Door te klikken op het label Johannes de Doper krijgt u alle perikopennotities waarin daarover iets is opgetekend.

maandag 8 maart 2010

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd



Johannes 6 : 1 – 15 De spijziging van de vijfduizend.
De notitie over de perikopen uit 2009 kan men hier nogmaals na lezen.

Toen de Bruiloft in Kana in de rij der perikopen voorbij kwam, veroorloofde ik mij een herinnering in te voegen aan hoe ik in mijn puberjaren een pastor van de preekstoel hoorde verklaren, dat de bruidegom in Kana de goede wijn stiekem in de kelder had verborgen. De grote verontwaardiging over deze uitleg, maar vooral ook de gevoelde teleurstelling en zelfs de gevoelens van minachting van een puber voor degene, die deze duiding van de preekstoel verkondigde, staat me nog helder voor de geest. In het citaat uit een voordracht van Rudolf Steiner hieronder komt een soortgelijke verklaring voor, dan over de spijziging van de vijfduizend.

Ja, dat (de "broodvermenigvuldiging") was steeds een merkwaardig probleem voor de Bijbeluitleggers. In onze tijd zijn ze het erover eens geworden, dat "de mensen zelf brood bij zich hadden; toen ze in rijen waren neergezet, hebben ze hun pakjes brood uitgepakt." Dat is nu de uitleg, die als afspraak om zo te zeggen, zelfs geaccepteerd is door degenen, die streng vasthouden aan het Evangelie. Als men de dingen op een zo uiterlijke manier beschouwt, dan worden zulke verhalen eigenlijk niet meer dan aanhangsels, versiersels. Men begrijpt dan ook niet, waarom dit verhaal eigenlijk verteld wordt. Aan de andere kant mag men natuurlijk niet aan zwarte magie denken, want het tevoorschijn toveren van een grote hoeveelheid brood uit vijf stuks of zeven stuks zou volkomen zwarte magie zijn. Maar het kan hier niet gaan om zwarte magie, ook niet om een gebeuren, dat voor de filisters zeer aannemelijk zou kunnen zijn, nl. dat de mensen brood meegebracht en het uitgepakt hadden. Er is integendeel iets bijzonders mee bedoeld. Bij de uitleg van verschillende andere Evangeliën heb ik er al op gewezen, en in dit Evangelie wordt het duidelijk genoeg aangeduid, waar het om gaat.
Uit Rudolf Steiner: Voordrachten over het Marcus-evangelie
(GA 139): 6e voordracht Basel, 20 september 1912

De leerlingen verlangen van ons dat wij, wanneer wij over de perikopen spreken, met echte geestelijke inhouden komen. Rudolf Steiner geeft op verschillende plaatsen ook over dit gedeelte van de evangeliën inzichten, die hij door zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen heeft verkregen. Zijn mededelingen verlossen de gebeurtenissen in Palestina van de triviale uitleg die je tegenwoordig vaak hoort. Zelfs al doorgronden we de mededelingen vanuit de geesteswetenschappelijke onderzoeking niet helemaal, de moeite die wij daarvoor doen, wordt al door de leerlingen waargenomen en heeft een positieve werking.

Bij de spijziging van de vijfduizend verwezenlijkt Christus Jezus een van de zeven Ik-Ben woorden.
Rudolf Steiner vertelt daarover:
“Wie mijn brood eet, die treedt mij met voeten.” Hoe kan Jezus, hij die het aardebewustzijn heeft en de hele aarde als zijn lichaam voelt, deze woorden uitspreken? Hij kan het. Stelt u zich het bewustzijn van de aarde eens voor als dat van een enkele mens. Zou de aarde een bewustzijn hebben, dan zou zij tot de mensen zeggen: “Wie mijn brood eet, die treedt mij met voeten.” Christus heeft dat bewustzijn. Christus als de representant van de gehele aarde, mag zoiets zeggen.
Wat zal zich dan voltrekken, wanneer eens die liefde, die Hij voorgeleefd heeft, overgaat in de gehele mensheid en de mensen allen elkaar broeders geworden zijn? Dan zal er één ding zijn en als voorbeeld dienen. De mensen hebben de goederen van de aarde onder elkaar verdeeld, maar een ding, dat wat de uiterlijke omhulling van de aarde is, de lucht, kan niet worden verdeeld, en zoals deze “rok” van de aarde niet verdeeld worden kan, zo zullen later de goederen gemeenschappelijk zijn. Symbolisch is dat ook uitgedrukt bij de kruisiging van Christus als zijn kleren door de krijgsknechten verdeeld worden.
(Joh. 19:24) De lijfrok (het onderkleed) van Christus Jezus als de omhulling van het aardebewustzijn was niet genaaid, naadloos en uit een stuk geweven. Het bovenkleed, dat in vieren werd verdeeld, representeert door deze verdeling de vier belangrijkste continenten, de ondeelbare lijfrok, de ondeelbare atmosfeer. Het verhevene dat aan het christendom ten grondslag ligt, is dat het morele en het geestelijk-kosmische dat op zo’n grote wijze in het Johannes-evangelie is uitgedrukt, dat in alle uitingen van Christus Jezus erop wordt geduid: zo zal men in de toekomst leven, zoals Christus Jezus het heeft uitgelegd.
Wat Christus gedaan heeft, toen hij de uitspraak “Ik ben het brood des levens”
(Joh. 6:48) bij de spijziging van de vijfduizend heeft verwezenlijkt, is niet alleen een gebeurtenis van destijds, maar iets van dieper en langduriger betekenis. De aarde is het lichaam van Chistus Jezus: de weinige zaadkorrels, -de leerlingen- zullen vermenigvuldigd worden. Dat zijn de dingen waardoor het christendom zo groots is, omdat het fysieke en het morele zo wonderbaarlijk met elkaar overeenkomen.
Uit Rudolf Steiner: Kosmogonie (GA 94)
8e voordacht München, 6 november 1906 -'Theosofie aan de hand van het Johannes evangelie’

In zijn voordrachten over het Marcus-evengelie spreekt Rudolf Steiner over de betekenis van Johannes de Doper voor de kring van de twaalf apostelen.

Zoals elk mens is, zo beschrijft het Oude Testament het hele oud-joodse volk als geheel. (…)
Elias als profeet lijkt op die eigenaardige ziel van het oud-joodse volk. Dan komen de andere profeten, waarvan ik u enige dagen geleden zei, dat ze de zielen van de meest verschillende ingewijden van andere volkeren in zich dragen en verzamelen zich in het oud testamentische volk. De ziel van dit volk luistert nu naar wat de zielen van andere volkeren te zeggen hebben. In een harmonisch akkoord, als in een reine samenklank vermengt zich datgene, wat blijvend is van Elias en wat de zielen van de andere volkeren door de verschillende profeten, die incarneren in het oud-joodse volk, te zeggen hebben.
Dit lichaam van het oud-joodse volk rijpt en sterft dan in zekere zin, doordat het slechts het geestelijke, dat wat als geestelijke substantie blijft bestaan, in zijn geloofsbekentenis opneemt, zoals we dat zo prachtig zien in de beschrijving van de Maccabeeërs. (…)

De Elias-ziel (ze is tevens de ziel van het hele oud-joodse volk, als ze optreedt in Johannes de Doper), als Johannes gevangen gezet en door Herodes onthoofd is, wat gebeurt er dan met deze ziel? We duidden het reeds aan: deze ziel wordt zelfstandig, verlaat het lichaam, maar werkt dan als een aura verder. In het gebied van deze ziel treedt Christus binnen. Maar wáár is de ziel van Elias, die ook de ziel van Johannes de Doper is? Het is in het Marcus-evangelie duidelijk genoeg aangegeven. De ziel van Johannes de Doper, dus ook die van Elias, wordt de groepsziel van de twaalf Apostelen; ze leeft verder onder de Twaalf. Dat wordt ons op zeer, zeer merkwaardige wijze aangegeven, men zou haast zeggen, dat het op kunstzinnige wijze getekend wordt; er wordt verteld in het Marcus evangelie vóórdat er sprake is van de dood van Johannes de Doper, hoe het onderricht, de manier van onderwijzen van Christus Jezus, is tegenover de grote massa en hoe tegenover zijn discipelen. Maar dat wordt anders, als de Elias-ziel van Johannes de Doper vrijkomt en als een soort groepsziel van de twaalf Apostelen verder leeft. Dat wordt aangeduid; want vanaf daar stelt Christus hogere eisen aan zijn leerlingen dan tevoren. Hij verlangt van hen, dat ze moeilijker dingen begrijpen zullen. Het merkwaardige is nl.: wát ze moeten begrijpen en wát het is, dat Hij hun later verwijt, omdat ze het nu niet begrijpen. Leest u dit in dat hoofdstuk eens precies! Op de ene kant van de zaak heb ik al gewezen, nl. dat er sprake is van een vermeerdering van brood als Elias bij de weduwe in Sarepta komt en dat er weer een broodvermenigvuldiging gemeld wordt, wanneer de ziel van Elias vrijkomt uit Johannes de Doper. Maar nu verlangt Christus juist van zijn discipelen, dat ze de bedoeling van deze broodvermenigvuldiging begrijpen zullen. Vóór die tijd spreekt hij niet op deze wijze tot hen. Maar dan, als ze het zouden moeten verstaan, wát het lot van Johannes de Doper is na zijn onthoofding door koning Herodes, wát er gebeurt met die vijfduizend door de vijf broden, waarbij de brokken in twaalf korven verzameld worden en wát met de zeven broden en de vierduizend gebeurt, waarbij de brokken in zeven korven bijeengebracht worden, dan zegt Hij tot hen:

"Verstaat ge nog niet en begrijpt ge niet? Blijven uw zinnen verduisterd? Gij hebt ogen en ziet niet, oren en hoort niet en herinnert ge u niet, toen ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken ge hebt opgenomen?" Ze zeiden tot Hem: "Twaalf." "En bij de zeven broden voor de vierduizend, hoeveel manden vol brokken hebt ge toen opgeraapt?" En ze zeiden tot Hem: "Zeven." En Hij zeide tot hen: "En begrijpt ge het nu nog niet?"
(Marcus 8 : 17 21).

Hij maakt hun het ernstige verwijt, dat ze niet begrijpen, wat er in deze openbaringen verborgen ligt. Waarom? Omdat Hij bedoelt: "Nu is de geest van Elias vrijgekomen, hij leeft in ulieden en ge moet u langzamerhand waardig tonen, dat hij in uw ziel binnentreedt, zodat ge geestelijke dingen beter begrijpen kunt dan dat vroeger mogelijk was." Als Christus Jezus tot de menigte sprak, deed Hij dat in gelijkenissen, in beelden, omdat deze mensen nog afstamden van degenen, die het bovenzinnelijke in imaginaties zagen; Hij moest dus tot het volk spreken, zoals de vroegere helderzienden dat deden. Op Socratische wijze, d.w.z. voor het gewone verstand begrijpelijk kon Hij hetzelfde doen tegenover degenen, die als zijn apostelen uit dit oud-joodse volk stamden. Hen kon Hij de gelijkenissen uitleggen; Hij kon op moderne wijze spreken, op de manier, zoals die voor de mensheid normaal geworden was, nadat het helderzien was verdwenen. Maar doordat de geest van Elias als groepsziel in de twaalf apostelen leefde en hen als een gemeenschappelijke aura omgaf, werden ze in hogere zin weer helderziend of liever, ze zouden het kunnen worden; zo konden ze als twaalf-éénheid door de geest van Elias de verlichting deelachtig worden, wat voor ieder afzonderlijk niet mogelijk zou zijn geweest. Daartoe wilde Christus hen opvoeden.
Uit Rudolf Steiner: Voordrachten over het Marcus-evangelie (GA 139): 6e voordracht Basel, 20 september 1912

Dat het in de evangeliën om meer gaat dan dagelijkse triviale zaken, blijkt uit de minst in het oog vallende zinnetjes in de tekst. In deze perikoop moet men letten op de zinnen: ‘En Jezus ging de berg op en zat neder met zijn leerlingen’ (Joh.6:3), en de mededeling: ‘Er was veel gras op die plaats.’ (Joh.6:10) Al eerder is al eens genoemd dat de mededeling ‘op de berg’ niet slechts als een plaatsaanduiding moet worden opgevat, maar dat het wijst op een bewustzijnstoestand, die boven de aardse werkelijkheid uitgaat. We mogen het lezen als ‘Jezus neemt zijn leerlingen mee in een vorm van hoger bewustzijn.’ Ook de onbeduidend lijkende mededeling over het vele gras is van betekenis. Het duidt op de wereld van de levenskrachten, groei- en kiemkrachten, of krachten van vermenigvuldiging, die te vinden zijn in het zaad van het gras, de voorloper van het graan. Deze twee onbeduidend lijkende zinnen kunnen ons erop wijzen dat de beschreven gebeurtenis zich niet zomaar afspeelt op het fysieke plan, maar in de wereld van het innerlijke zieleleven van de apostelen (op de berg) en in de sfeer van de levenskrachten (het etherlichaam).
Mattheüs (15:32-39) en Marcus (8:1-10) verhalen ook nog over een spijziging van vierduizend mensen. Hierover geeft Rudolf Steiner de resultaten van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek in een voordracht over het Mattheüs-evangelie:

Dan denken we er eerst nog eens aan, dat de inwijding twee kanten heeft; de ene is die, waarbij de mens in zijn stoffelijk lichaam en etherlichaam onderduikt, waarbij hij dus zijn eigen innerlijk leert kennen en gevoerd wordt naar die krachten, die in de mens scheppend werkzaam zijn. De andere kant van de inwijding is die, waarbij de mens in de geestelijke wereld wordt binnengevoerd, waarbij hij zich uitbreidt in de macrokosmos. U weet, dat dit in werkelijkheid niet voor wat betreft ons bewustzijn een gebeuren is, dat zich bij het inslapen telkens voltrekt; de mens tilt zijn astraallichaam en ik uit het stoffelijk en etherlichaam en doet die uitvloeien in de sterrenwereld, zodat hij dan krachten uit die hele sterrenwereld opzuigt, vandaar de naam 'astraallichaam'.
Wat de mens kan bereiken door die wijze van inwijding, als hij nl. met astraallichaam en ik buiten stoffelijk en etherlichaam verwijlt, is niet alleen een welbewust overzien van wat er op onze aarde is, maar het is een zich uitbreiden in de kosmos, het leren kennen van de sterrenwereld en een opnemen van krachten, die ons vanuit die sterrenwereld toevloeien. Dit echter, wat voor ons iets is, dat de mens zich langzamerhand verwerft door een zich uitbreiden in de kosmos, dit was reeds na de doop door Johannes in het Christuswezen aanwezig door zijn bijzondere gesteldheid. En dit was niet alleen het geval, als hij in een toestand verkeerde, die op de slaap leek, maar ook als hij niet sliep, als hij in zijn etherlichaam en fysieke lichaam was; dan was hij in staat zich te verbinden met de krachten der sterrenwereld en in deze stoffelijke wereld de sterrenkrachten binnen te dragen.
Wat Christus verrichtte, kan ook zo beschreven worden: door de aantrekkingskracht van zijn op bijzondere wijze voorbereide stoffelijk en etherlichaam, door zijn hele wezen, nam hij in zich op de kracht van zon, maan en sterrenwereld, van de hele kosmos, die bij onze aarde hoort. Als hij nu genas, werkte door zijn bemiddeling datgene, wat anders vanuit de kosmos aan gezond makend, versterkend leven de mens doorstroomt, als hij gedurende de slaap buiten zijn stoffelijk en etherlichaam verwijlt. De krachten, waarmee Christus Jezus werkte, waren krachten, die uit de kosmos door de aantrekkingskracht van zijn lichaam omlaag kwamen en vanuit zijn lichaam weer uitstroomden naar zijn discipelen. Voor de discipelen brak nu de tijd aan, dat ze voelen konden, werkelijk voelen konden: ja, deze Christus Jezus vóór ons is een wezen, door wiens toedoen ons als geestelijk voedsel de krachten uit de kosmos toestromen; ze worden over ons uitgegoten.
De discipelen zelf verkeerden echter in een tweeledige bewustzijnstoestand, omdat ze nog niet tot de hoogste graad ontwikkeld waren, maar zich juist nog maar aan Christus omhoog trachtten te ontwikkelen naar een verdere trap; zij zelf bevonden zich steeds in een tweeledige bewustzijnstoestand, die zich laat vergelijken met het waken en slapen van de gewone mens. Daarom kan men van de discipelen zeggen: doordat ze afwisselend bij waken en slapen de mogelijkheid hadden, in de ene of de andere toestand de magische krachten van Christus op zich in te laten werken, konden ze dat ondergaan bij dag, als hij hun tegemoet trad; maar zijn kracht werkte ook in de slaap, als ze buiten hun fysiek en etherlichaam waren. Terwijl een mens anders onbewust uitgegoten is in de sterrenwereld en er dus niets van weet, was dan bij hen de Christuskracht werkzaam; ze zagen dat. Ze wisten: die voedt ons vanuit de sterrenwereld.

Maar deze tweeledige bewustzijnstoestand der discipelen had betrekking op nog wat anders. In elke mens, dus ook bij een discipel van Christus Jezus moeten we, om zo te zeggen, op datgene letten, wat de mens nu is en wat hij als aanleg in zich draagt voor de volgende incarnaties in de verre toekomst. In u allen ligt reeds besloten datgene, waardoor u bv. in een volgende cultuurperiode de buitenwereld op een geheel andere manier zult aankijken, als het in een nieuwe incarnatie optreedt. Als hetgeen nu in u ligt, helderziend zou worden, dan zou het als eerste feit de naaste toekomst waarnemen. Wat er in de allernaaste toekomst te gebeuren staat, zou tot de allereerste helderziende indrukken behoren, als ze tenminste zuiver, echt en waarachtig zijn.
Zo was het in hoge mate bij de discipelen. Bij normaal waakbewustzijn vloeide de kracht van Christus in hen binnen; dan konden ze zeggen: als we wakker zijn, stroomt de kracht van Christus zo in ons binnen als dat wel moet zijn, omdat we nu normaal wakker zijn. Hoe was het nu voor hen, als ze sliepen? Doordat ze discipelen van Christus waren en de Christuskracht op hen ingewerkt had, werden ze gedurende de slaap altijd op bepaalde momenten helderziend. Dan zagen ze echter niet, wat er op dat moment voorviel, maar ze zagen, wat de mensen in de toekomst zou overkomen. Ze doken als het ware in de zee van het astrale gebeuren onder en voorzagen wat er in de toekomst zou gebeuren.
Er bestonden voor de discipelen dus twee bewustzijnstoestanden. Van de ene konden ze zeggen: in deze toestand bij dag brengt Christus Jezus ons uit kosmische werelden de krachten daarvan en deelt ze ons mee als geestelijk voedsel. Hij haalt, omdat hij de kracht van de zon zelf is, voor ons alles omlaag, wat we hebben omschreven als de leer van Zarathustra, zoals ze in het christendom is opgenomen. Hij schenkt wat de zon omlaag kan zenden vanuit de zeven dag-sterrenbeelden. Vandaar komt de spijziging voor de dag. Voor de nachtelijke toestand was het zo, dat de discipelen zeggen konden: dan nemen we waar, hoe door de kracht van Christus de nacht-zon -de zon, die in de nacht niet zichtbaar is en die door de vijf sterrenbeelden gaat- de hemelspijs in onze zielen zendt.
De discipelen konden dus in hun imaginatieve helderziendheid ervaren: 'wij zijn met de kracht van Christus, de kracht van de zon verbonden. Ze zendt ons datgene toe, wat voor de mens van deze tijd d.w.z. voor de mensen van de 4e cultuurperiode 'het juiste is. In de andere toestand zendt de Christuskracht ons, wat ze als nacht-zon kan toezenden, als kracht van de vijf nacht-sterrenbeelden. Dit geldt echter voor de tijd, die na ons komt, d.w.z. voor het 5e cultuurtijdperk'. Dat ervoeren de discipelen. Hoe zou men dat kunnen uitdrukken? In de volgende voordracht zullen we met enkele woorden ingaan op de manier van beschrijven. Nu zullen we met enkele woorden het volgende aangeven.

Een groot aantal mensen werd op de oude manier aangegeven als 'een duizendtal'. En men voegde, als men bijzonderheden wilde aangeven, een getal toe, dat het karakteristieke moet aangeven. De mensen van het 4e cultuurtijdperk bv. noemde men 'het 4e duizendtal' en degenen, die al leefden volgens de principes van deze cultuurperiode, noemde men 'het 5e duizendtal'. Dat zijn eenvoudige technische termen.
Daarom konden de discipelen zeggen: 'overdag nemen we waar, wat de Christuskracht ons aan krachten van de zeven dag-sterrenbeelden toezendt, zodat we dan het voedsel ontvangen, dat voor de mensen van het 4e cultuurtijdperk -de vierduizend- bestemd is. In onze nachtelijke, imaginatieve helderziende toestand nemen we door de vijf nacht-sterrenbeelden waar, wat voor de naaste toekomst, voor de vijfduizend, geldt.
De mensen van de 4e periode -de vierduizend- worden door de hemel gevoed door de zeven hemelsbroden, de zeven dag-sterrenbeelden; de mensen van het 5e cultuurtijdperk -de vijfduizend- worden door de vijf hemelsbroden, de vijf nacht-sterrenbeelden, gespijzigd. Daarbij wordt steeds gewezen op het snijpunt, waarop dag- en nacht-sterrenbeelden elkaar raken: de Vissen.
Daarmee wordt aan een geheim geraakt. Er wordt gewezen op belangrijk mysteriegebeuren, nl. de magische omgang van Christus Jezus met de discipelen. Christus maakt hun duidelijk, dat hij niet spreekt van het oude zuurdesem der Farizeeërs, maar dat hij hun vanuit de zonnekrachten van de kosmos de hemelspijs aanreikt, die hij omlaag haalt, hoewel hij de ene maal slechts zeven broden van de dag -de zeven dag-sterrenbeelden- en de andere keer vijf broden van de nacht -de nacht-sterrenbeelden- kan verstrekken. Daar tussenin altijd de Vissen, die de scheiding vormen; ja van twee vissen wordt zelfs eenmaal gespreoken, opdat het volkomen duidelijk zal zijn.
(Matt. 14:13-21 en 15:32-38)
(....)

In eerste instantie heeft Christus van zich uit op de discipelen doen uitstralen de kracht van het imaginatieve, astrale schouwen en daarmee, wat hij uit dat astrale schouwen uit kon dragen. Dat wordt een ook heel duidelijk aangegeven. Men zou willen zeggen: 'Wie ogen heeft om te lezen, leze!' zoals men vroeger, toen men nog niet alles opschreef, zei: 'Wie oren heeft om te horen, hore! 'Wie ogen heeft om te lezen, hij leze de evangeliën!
Is het ergens aangeduid, dat deze Christus-zonnekracht bij dag aan de discipelen anders verscheen dan bij nacht? Ja, dat is ons duidelijk aangegeven! Leest u in het Mattheüs-evangelie, hoe op een andere belangrijke plaats het volgende verteld wordt.
'In een vierde nachtwake -d.w.z. tussen 3 en 6 uur 's morgens- zagen de discipelen, in hun slaap, op het meer een gestalte lopen, die ze eerst voor een geestverschijning hielden, d.w.z. de nachtelijke zonnekracht, die door Christus wordt teruggestraald.
(Mattheüs 14: 25 26) Er wordt hier zelfs het tijdstip aangegeven, omdat de leerlingen er slechts op een bepaald tijdstip op gewezen kunnen worden, dat deze kracht uit de kosmos door bemiddeling van een wezen als Christus hun kan toestromen. Dat dus Christus Jezus in Palestina rondtrekt en dat door het rondtrekken van deze ene persoonlijkheid en individualiteit het middel gegeven was, waardoor zonnekracht in onze aarde in kan werken, dat blijkt, doordat overal duidelijk de stand van de zon wordt aangegeven, hoe ze stond in verhouding tot de sterrenbeelden, de hemelsbroden. Dit kosmische in het wezen van Christus, het werken van kosmische krachten door Christus, dát is, wat overal weer benadrukt wordt.
Uit: Rudolf Steiner: Voordrachten over het Mattheüs-evangelie
(GA 123):
10e voordracht Bern, 10 september 1910

maandag 4 januari 2010

Epifanie - 6 januari

Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)

Anonymus: De Doop van Jezus in de Jordaan (ca.1400)


Mattheüs 3 : 13 – 17
De doop in de Jordaan
(klik hier voor de bijdrage uit 2009)


Over de tijd in het leven van Jezus tussen zijn twaalfde en dertigste levensjaar is niets te vinden in de evangeliën. Rudolf Steiner heeft over enkele momenten mededelingen gedaan. In de buurt van de Esseeër-gemeenschap van Nazareth woonde een grotere gemeenschap van mensen, die handwerk en ambachten uitoefenden, waarmee zij voor de hele gemeenschap geld verdienden. Deze handwerkslieden reisden rond om hun vakmanschap in dienst van buitenstaanders te stellen. Ook Jozef behoorde tot deze groep. Men kan zich voorstellen dat Jezus als oudste zoon zijn vader Jozef op die reizen vergezelde en hielp. Zo moet Hij in zijn jongere jaren door het gebied van Galilea en de daaromheen liggende landstreken zijn getrokken.
In de in die omgeving liggende mysterieplaatsen moet Hij kennis hebben gemaakt met de cultische gebruiken, maar deze ontmoetingen betekenden voor Jezus van Nazareth een grote teleurstelling. Hij kwam uiteindelijk tot het besef dat de mensheid in onbeschrijflijke innerlijke verarming en vereenzaming verkeerde.
Drie geestelijke stromingen leerde Jezus kennen:
- Het Jodendom, dat in vroegere tijden de openbaringen van de goddelijke geestwereld had kunnen opnemen, was nu niet meer in staat daardoor geïnspireerd te worden. De lichamen van de Joden konden deze inspiratie niet meer opnemen. De Joodse schriftgeleerdheid was alles wat er van de oude inspiraties uit de tijden van Mozes en de profeten was overgebleven.
- Niet Joodse, zogenaamd heidense mysteriën waren eveneens totaal in verval geraakt. Daar werden niet de goede heidense goden in de offerplaatsen aanbeden, maar slechts demonen aangeroepen en opgeroepen. Jezus had op die plaatsen de grote nood en ellende van de mensheid kunnen ervaren.
- Tenslotte was Jezus tijdens zijn verblijf bij de orde van de Esseeërs tot het inzicht gekomen dat het voor het grootste deel van de mensheid niet mogelijk was iets van het diepste geheime weten van de Esseeërs te kunnen ervaren. Het gaan van een dergelijke strenge esoterische scholingsweg kon alleen nog maar in afzondering van de uiterlijke wereld. Andere mensen moeten daarvoor de prijs betalen. Zoals bijvoorbeeld Boeddhistische monniken hun geestelijk leven kunnen leiden door te bedelen, waardoor zij afhankelijk worden van mensen die afzien van dat geestelijk leven. Het bereiken van het hogere leven is op die manier dus niet voor alle mensen weggelegd, slechts enkelen kunnen het bereiken dank zij anderen. Daardoor is zulk streven altijd gebaseerd op een vorm van egoïsme. Dat alles vervulde Jezus met grote droefheid, die Hij in de tijd voor de Doop in gesprekken met Zijn moeder met haar deelde .

Rudolf Steiner vertelt over de tijd voor de Doop in de Jordaan:
In de tijd voor de Doop in de Jordaan ontmoette Jezus ook weer Johannes. Rudolf Steiner beschrijft het in een voordracht als volgt:
Jezus van Nazareth leerde een eveneens jonge man kennen van ongeveer zijn eigen leeftijd, die, weliswaar op een geheel andere manier dan Jezus van Nazareth, in nauwe betrekking was gekomen met de orde van de Essenen, maar die desondanks ook niet helemaal Esseen was geworden. Deze jongeman, die bij wijze van spreken als lekenbroeder binnen de gemeenschap van de Essenen leefde, was Johannes de Doper. Hij kleedde zich als de Essenen, want deze droegen ’s winters kleren van kameelhaar. Maar nooit had hij de leer van het Jodendom volledig in zichzelf kunnen vervangen door de leer van de Essenen. (…)
Er hadden veel gesprekken plaats tussen Jezus van Nazareth en Johannes de Doper. En op een dag gebeurde het, dat Jezus van Nazareth, terwijl hij met Johannes de Doper sprak, voor zich zag hoe de fysieke lichamelijkheid van Johannes de Doper als het ware verdwenen was, en dat hij het visioen had van Elias.

Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148) voordracht: Kristiania 5 oktober 1913

In de tijd voor de doop had Jezus diepgaande gesprekken met zijn moeder over Zijn ervaringen en diepe teleurstellingen. Opnieuw in de woorden van Rudolf Steiner:
Hij zei: ‘Wanneer ik als zoon uit het geslacht van David, de verheven openbaringen, die als een verlichting in mijn ziel zijn uitgestort, zou willen uitspreken, en die dezelfde openbaringen zijn die in vroeger tijden aan het Joodse volk geschonken waren, thans zijn er geen mensen meer die ze kunnen horen!’
Dat had Zijn ziel diep vervuld van smart en leed, dat weliswaar eens de grootste waarheden der wereld aan het Hebreeuwse volk waren geschonken en de mensen van dit volk toen ook zodanige lichamen hadden dat zij die openbaringen konden begrijpen, maar dat thans de tijden waren veranderd en ook de lichamen van het Hebreeuwse volk anders waren geworden, zodat men de oude openbaringen van de voorvaderen niet meer kon begrijpen.
Het was een ongehoord ingrijpende smartelijke ervaring voor Jezus, dat Hij voor zichzelf moest erkennen: Eens werd begrepen wat de profeten leerden, het Hebreeuwse volk heeft het woord van God begrepen; thans echter is er niemand die het kan opnemen; men zou voor dove oren prediken. Zulke woorden zijn in deze tijd niet meer op hun plaats; er zijn geen mensen meer die oren hebben om ze te horen! Waardeloos en nutteloos is alles wat men op zo’n manier zou kunnen zeggen. En als een samenvatting van wat Hij in deze richting te zeggen had, sprak Jezus van Nazareth tot zijn moeder: De verkondiging van het oude Jodendom is niet meer mogelijk voor deze aarde, want de oude Joden zijn er niet meer om die verkondiging op te nemen. Dat moet op onze aarde worden beschouwd als iets wat waardeloos is.
En het was merkwaardig hoe zijn moeder rustig naar Hem luisterde toen Hij sprak over de waardeloosheid van datgene wat voor Hem het heiligst was. Maar zij had Hem innig lief en voelde slechts haar oneindige liefde. Daardoor stroomde in haar iets binnen van een diepvoelend begrip voor Hij wat haar te zeggen had.
(…)
Sinds dat gesprek leek ook Hij totaal veranderd, zo veranderd dat Zijn broers of stiefbroers en de andere familieleden die in Zijn omgeving waren de indruk kregen dat Hij zijn verstand verloren had. Wat jammer, zeiden ze, hij wist zo veel; hij was altijd al heel zwijgzaam, maar nu is hij volkomen abnormaal geworden, nu heeft hij zijn verstand verloren! Men beschouwde hem als een verlorene. Hij liep ook inderdaad dagenlang als in een droom door het huis. Het Zarathustra-ik was juist bezig dit lichaam van Jezus van Nazareth te verlaten en in de geestelijke wereld over te gaan. Een laatste besluit ontwrong zich aan Hem: als gedreven door een innerlijke drang, een innerlijke noodzaak, ging Hij na enige dagen als werktuiglijk het huis uit en begaf zich naar Johannes de Doper, die Hij reeds kende, om van hem de doop te ontvangen.
En toen voltrok zich de gebeurtenis die ik al vaker heb beschreven als de Doop in de Jordaan: in Zijn lichaam daalde het Christuswezen neer.

Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 6 oktober 1913

Na de intieme en droeve gesprekken met Zijn moeder trok het Ik-wezen van Zarathustra zich terug uit de lichamelijke omhulling van Jezus van Nazareth. Dit Zarathustra-Ik had sinds het twaalfde levensjaar (zie: perikoop 1e zondag na Epifanie) de lichamelijke en zielenconfiguratie van Jezus doordrongen. Hij die nu naar Johannes bij de Jordaan liep, was weer geworden als diegene die de vrucht in de schoot van Elisabeth -het Johanneskind- deed opspringen. In Johannes en Jezus kwamen de Oude Adam en de Nieuwe Adam opnieuw bij elkaar. Johannes ontwaarde Jezus tussen de menigte en doopte Jezus, daarmee bewerkstelligend dat de Christusgeest zich met Jezus verbond.

Rudolf Steiner:
Het leven van de Christus vanaf de doop tot aan het Mysterie van Golgotha begrijpen wij, als wij het vergelijken met het leven dat de mensenkiem doormaakt in het lichaam van de moeder. Het is dus in zekere zin een kiemontwikkeling die het Christuswezen doormaakt tussen de Doop in de Jordaan en het Mysterie van Golgotha. Het Mysterie van Golgotha zelf moeten wij dan zien als de geboorte van Christus op aarde, dus de dood van Jezus als de aardse geboorte van Christus. En zijn eigenlijke aardeleven moeten wij zoeken na het Mysterie van Golgotha, de tijd waarin Christus omgang had met de apostelen, toen deze apostelen, zoals ik gisteren zei, in een ander soort van bewustzijnstoestand waren. Dat was iets dat na de geboorte van het Christuswezen plaatsvond.
Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 3 oktober 1913

Zie voor verdere aanvullingen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan blz. 163 ev.
Emil Bock: Van de Jordaan tot Golgotha blz.35 ev.

maandag 14 december 2009

4e zondag van de Advent (2)

'En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God.'


Lucas 1 : 57 - 80

Het is volgens de kerkelijke traditie op 24 juni dat Johannes wordt geboren. Zacharias laat de familie weten wat de naam van het kind moet zijn. De naam Johannes is een vreemde naam in de familietraditie. Het was gebruikelijk om kinderen namen te geven die voorkwamen in de stam waartoe de ouders behoorden. Zoals wij in de perikooptekst kunnen lezen behoort Zacharias tot de vermaarde priestergroep Abia en is Elisabeth een Aäronsdochter.

Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en tot de priesterafdeling Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van Aäron. (Lucas 1:5 - NBV)

Binnen de Joodse traditie heeft iemands naam een grote betekenis en wordt opgevat als een uitdrukking van zijn wezen. Zacharias betekent: herinnerd door Jahwe, Elisabeth betekent: Eed van God.
Zacharias doet uiteindelijk wat de engel Gabriël hem heeft opgedragen en hij noemt zijn kind Johannes: JHWH is genadig.

Wat Zacharias overkomt zou men misschien mogen zien als een omkering van wat er plaats vindt bij het celibaat. Wat was het oorspronkelijke doel van het celibaat? Niet alle priesters hoefden zich aan het celibaat te onderwerpen, slechts een verder gevorderde rang van priesters. Het terugdringen van de krachten, die met de seksualiteit samenhangen (laten we zeggen met het onderste chakra) heeft een effect op de geestelijke scholing, en daardoor bijvoorbeeld ook op het spreken van woorden tijdens cultische diensten, wellicht op het profeteren van wat men innerlijk schouwde of innerlijk als inspiratie waarnam. Voor onze tijd is het celibaat eigenlijk een achterhaald middel. De moderne innerlijke scholing gaat via het wakkere bewustzijn van de mens, de weg van het inzicht en de scholing van het denken. Door Gabriël wordt aan Zacharias het zwijgen opgelegd. Het terughouden van de krachten van de spraak zou misschien bij Zacharias een dusdanige werking op het gebied van de voortplanting kunnen hebben gehad, dat de geboorte van Johannes alsnog mogelijk werd.

En wanneer Johannes dan eindelijk wordt geboren doet Zacharias het volgende: ‘Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd.’ (Lucas 1: 63)

De mond van Zacharias wordt losgemaakt, hij wordt vervuld van heilige Geest en begint te profeteren. ‘En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God. Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen besproken. Ieder die het hoorde bleef erover nadenken, en vroeg zich af: Hoe zal het verder gaan met dit kind? Want de machtige hand van de Heer beschermde hem.'

Zacharias spreekt een lofzang uit (Benedictus):
Zijn vader Zacharias werd vervuld van de heilige Geest en sprak deze profetie: ‘Geprezen zij de Heer, de God van Israël, hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost. (Lucas 1: 64-68)
En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste, want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken, en om zijn volk bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden.
(Lucas 1: 76-77)

maandag 7 december 2009

3e zondag van de Advent (1)

Rogier van der Weyden (1400 - 1464): Johannes de Doper


Johannes 1 : 19 – 28 Johannes de Doper over zichzelf

De perikoop voor de 3e adventzondag gaat opnieuw over Johannes de Doper, de wegbereider voor de Heer. In deze tekst horen we Johannes de Doper over zichzelf spreken. Het blijkt dat Johannes niet weet dat hij de wedergekomen Elia is. In de perikoop voor 2e Adventzondag lazen we echter dat Christus zelf meedeelt dat Johannes welzeker de wedergekomen Elia is.
De Joodse priesters uit Jeruzalem en Levieten vragen hem daarna of hij de profeet is. De kanttekeningen bij de Statenbijbel verwijzen naar een passage in het boek Deuteronomium waar staat: ‘Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de HEER, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren.’ (Deut. 18:15). De Nieuwe Bijbel Vertaling gebruikt in dit stukje een meervoudsvorm ‘Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren’, hoewel er in het Hebreeuws toch enkelvoud lijkt te staan. Misschien mogen we ervan uitgaan dat ook in het boek Deuteronomium op de profeet Elia wordt gewezen.

In de perikooptekst voor deze 3e Adventzondag volgens het evangelie naar Johannes geeft de Doper hen het antwoord: ‘Ik ben de stem die roept in deze eenzaamheid (wildernis, woestijn): “Maak recht de weg van de Heer.” Bij Mattheüs kan men lezen: Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.” (Mattheüs 3:3). Het is volgens de evangelietekst een profetie, die blijkbaar door Jesaja over hem verkondigd is, maar bij Jesaja hebben wij vooralsnog niet iets dergelijks kunnen vinden.

'Maak recht de weg van de Heer.' In het Grieks staat er: Εὐθύνατε τὴν ὁδὸν κυρίου (Euthunate ten odon kyrion). Kyrios betekent ‘Heer’ of ‘Meester’, maar mag hier misschien ook worden opgevat als een woord dat verwijst naar het menselijk ‘IK’. Het ‘IK’ is Heer over de ziel van de mens, over de andere wezensdelen van de mens. Zo opgevat staat er: ‘Maak recht de weg voor het IK’. Dat is namelijk wat Johannes met zijn doop wilde bewerkstelligen, de voorbereiding op de komst van het mensheids-Ik, van Christus.

De Farizeeërs vragen Johannes waarom hij doopt als hij niet de Christus is, niet Elia, noch de profeet. De Farizeeërs hadden hun strenge scholing in de Joodse mysteriën. Zij wisten wel degelijk wat zij vroegen. Het antwoord dat Johannes geeft is dan ook in de taal van de mysteriën. ‘Ik doop in water’.
Rudolf Steiner beschrijft dat in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mysteriën de verschillende elementen in de cultische handelingen werden beleefd; in de aller-oudste mysteriën speelde het element aarde een belangrijke rol, later maakte het element water een belangrijk onderdeel uit van de cultische handelingen, en nog later het element lucht.
Over het waterelement in de cultus van de oude mysteriën:
'Waar het hier om gaat is dat datgene wat de priester voltrok, minder met het element op zich te maken had, maar dat door de aangewende innerlijke kracht van de offerhandeling, de vloeistofmens –de mens waarin de krachten van het etherische lichaam werken- op dat moment één werden met het universum.'
(Rudolf Steiner: Apokalypse en priesterschap GA 346 - 2e voordracht 6-9-1924).

De doop die Johannes verrichtte had een uitwerking op de vloeistofmens, het etherische in de mens, zoals ook in de vorige bijdrage werd aangeduid. Bij die doop kregen de mensen een blik op hun levenspanorama, op het levenspad dat afgedrukt is in het geheugendragende etherlichaam. De Oudindische Yogascholing werkt op een ander wezensdeel. Zij werkt o.a. bewust met de ademhaling, d.w.z. met ‘de luchtmens’ ofwel het astraallichaam. De Farizeeërs moeten hebben begrepen waar Johannes op doelde.

‘Midden tussen u is komen staan, die gij niet kent, die na mij komt.’
Wij kunnen deze woorden van Johannes misschien letterlijk nemen. De volgende dag komt Jezus weer naar Johannes en Johannes roept dan uit: ‘Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.’ (Joh.1:29). We mogen ervan uitgaan dat Jezus in de dagen van Zijn doop door Johannes steeds in de buurt van de doopplaats in de Jordaan verbleef en waarschijnlijk werkelijk ‘midden tussen’ de mensen stond. De volgende dag gaan enkele dopelingen van Johannes achter Jezus aan en worden Zijn leerling. (Joh. 1:40)
Op een andere manier kunnen we de uitspraak misschien zo opvatten, dat Johannes erop duidt dat het hoogste godswezen, dat eerst in de sfeer van de kosmische zon te vinden was en in alle mysteriën gezocht werd, nu op aarde midden tussen de mensen staat. De mensen kennen hem niet.

Zoals in de vorige notitie is aangeduid, hangt de levensopgave van Johannes de Doper heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien mogen zeggen dat Johannes de Doper de vertegenwoordiger is van de gehele erfelijkheidstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.

Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door het evangelie volgens Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen.