Posts tonen met het label Laetare. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Laetare. Alle posts tonen

woensdag 27 maart 2019

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Spijziging van de vijfduizend
(Victoria and Albert Museum - Londen)
Johannes 6 : 1 – 15     De spijziging van de vijfduizend

In eerdere bijdragen op deze blog hebben we al veel over deze perikooptekst voor de 4e zondag in de vastentijd gedeeld.

Na de spijziging van de vijfduizend mensen wilden deze zich meester maken van Jezus om Hem tot koning uit te roepen. Hij trok zich daarop terug op de berg, alleen. Toen dan de apostelen zonder Hem per boot over het meer terug naar Kapernaüm voeren, zagen zij Hem over het meer naar zich toe komen. Overigens moet men ook hier de evangelie-taal leren lezen zoals het bedoelt is: in beelden. Zowel ‘op de berg’, als ‘in de boot’ wijzen op een situatie die zich afspeelt in het beleven tijdens de meditatie. Vaak leest men bij zo’n belevenis in het geestesgebied - bijvoorbeeld ook wanneer zich een engel aandient - de geruststellende woorden ‘Vrees niet’. Hier horen ook de apostelen deze woorden, nu gesproken dor Christus : ‘Ik ben, vrees niet.’ En verder staat er eigenlijk alleen dat zij Hem naar zich toe zagen komen. Er staat niet letterlijk dat Hij over het meer wandelde. En dan: 'Toen wilden zij Hem in de boot nemen en onmiddellijk bereikte de boot de kust waar zij op aanvoeren’ (6:21). Zij nemen dus Christus, het kosmische Ik-Ben-wezen, bij zich in de boot en komen meteen weer terug in de wereld van het concrete dagbewustzijn.

Na deze passage vertelt het evangelie dat de mensen uit de menigte de volgende dag zelf ook overvoeren naar Kapernaüm. Zij begrepen niet hoe Jezus daar gekomen was, want ze hadden de apostelen zonder Hem in hun boot zien wegvaren.

Een gesprek ontspint zich, waarmee de evangelist licht werpt op het karakter van het brood, dat de mensen bij de spijziging hebben ontvangen. Want het gaat niet om gewoon brood, maar Christus duidt op de geestelijke en levenbrengende krachten, die van Zijn eigen wezen uitgaan: ‘Want het brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.’

Amen, amen, ik zeg jullie: Jullie zoeken mij niet omdat jullie tekenen hebben gezien, maar omdat jullie van de broden hebben gegeten en zijn verzadigd. Doe geen moeite voor vergankelijk voedsel, maar werk voor voedsel dat blijvend is en in het eeuwige leven voert: het voedsel dat de Mensenzoon je zal geven: want God, de Vader heeft Hem door zijn zegel bevestigd. (6:16-28)

Daarop vroegen zij Hem: Wat moeten wij doen om de werken van God te verrichten? 
Jezus antwoordde hun: Dit is het werk van God: dat je gelooft in Hem die Hij heeft gezonden. 

Zij vroegen Hem: Wat voor teken doe je, zodat wij kunnen zien en je geloven? Welk werk verricht je? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: ‘Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten.’ 

Jezus zei tegen hen: 
Amen, amen, ik zeg jullie: Niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft het ware brood uit de hemel. 
Want het brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft. 
Zij zeiden tegen Hem: Heer geef ons altijd dit brood.
Jezus zei tegen hen: Ik ben het brood dat leven geeft. (6:32-35)

Hier vinden we een link met de spijziging van de vijfduizend en we lezen enkele richtinggevende zinnen na elkaar.
Want het brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.’ (6:32)
‘Dit is het werk van God: dat je gelooft in Hem die Hij heeft gezonden.’
‘Want het brood van God is Hij die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft.’ (6:33)
Ik ben het brood dat leven geeft.’ (6:35)

Verderop in dit evangelie-hoofdstuk lezen we nog:
Ik ben het brood dat leven geeft. […] Dit is het brood, dat uit de hemel neerdaalt opdat ieder ervan eet en niet sterft. Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neer gedaald, ; als iemand van dit brood eet, zal hij leven door de tijden heen En dit brood is mijn lichaam, dat ik zal geven voor het leven van de wereld. (6:48-51)


maandag 27 maart 2017

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Abraham Bloemaert 1566 – 1651
De wonderbaarlijke spijziging


Johannes 6 : 1 – 15     De spijziging van de vijfduizend

We lezen op deze 4e zondag in de Vastentijd over de spijziging van de vijfduizend, zoals dat wordt beschreven in het Evangelie volgens Johannes.
Voor onze beschouwing gaan we deze keer te rade bij Heinrich Ogilvie, die in zijn boekje 'Godszoon en Mensenzoon' (1946) beschouwingen geeft over het evangelie volgens Marcus en daarbij zowel de spijziging van de vijfduizend belicht als ook de spijziging van de vierduizend. Naast Johannes en Marcus beschrijft ook Mattheüs de spijzigingen. Ogilvie's beschouwing geeft een bijzondere blik op deze evangelie-verhalen en dat kan zeker bijdragen tot een verder begrip ervan.

Ten eerste stelt Ogilvie in zijn boekje dat de structuur van het Marcus-evangelie met zijn zestien hoofdstukken mede gezien kan worden als de beschrijving van een inwijdingsweg van de apostelen. En dat de evangelist daarnaast in de eerste acht hoofdstukken vertelt hoe de Christusgeest mens werd, hoe Hij zich belichaamde in Jezus middels de Doop in de Jordaan, en wat de werking daarvan was op de mensen in Zijn omgeving. Het 9e hoofdstuk dat begint met de Verheerlijking op de Berg, is een centraal punt in het evangelieboek, vanaf waar de evangelist de weg tot het grote Offer van Christus op Golgotha beschrijft.

En dan is verder van belang om in gedachte mee te nemen wat er aan de spijziging van de vijfduizend vooraf ging, namelijk dat de apostelen door Jezus werden uitgezonden. Twee aan twee moesten zij gaan.
(Marcus 6 : 7-12).
Meteen voegt de evangelist het verhaal over de onthoofding van Johannes de Doper in (Marcus 6:13-29) en hij vertelt dan dat de leerlingen bij Jezus terugkeren en dat Hij hen meeneemt naar een stille plek.
De offerdood van Johannes maakte het mogelijk dat de Twaalf als priesterlijke Christusboden konden uittrekken. Johannes was met zijn dood de genius van hun werkende gemeenschap geworden. Daarom kwam Herodes tot de uitspraak: ‘Het is Johannes, die ik heb onthoofd, die weer is opgestaan.’ (Marcus 6:16). Johannes de Doper is Elia die komen zou en de spijziging van de vijfduizend is zeker niet te begrijpen zonder zijn betrokkenheid.

Jezus en zijn leerlingen ‘voeren met de boot naar een afgelegen plaats, om daar alleen te kunnen zijn.’ Bij het lezen van Bijbelteksten moet men altijd alert zijn op aanwijzingen in mysterie-taal, zoals ‘op de berg’, ‘in het huis’ of ‘op het meer’. In dit geval dus ‘met de boot’. Het duidt erop dat de afgelegen plaats waarvan sprake is niet moet worden opgevat als een fysiek geografische plek, maar als het geestesgebied dat men betreedt in de meditatie.  De spijziging is dan niet op te vatten als een maaltijd met fysiek brood, maar meer als het uitdelen van geestelijk voedsel, zoals het in de 'Parzival' de Graal is, die hemelse spijzen verschaft aan de Graalridders in de Graalburcht.

Jezus voelde medelijden met de grote menigte, ‘omdat zij leken op schapen zonder herder en hij onderwees hen langdurig.’ (Marcus 6:34). Deze zinnen zouden erop kunnen wijzen, dat de menigte eigenlijk bestond uit vele volgelingen van Johannes de Doper, die kort daarvoor onthoofd was. Zij waren nu zonder herder.

‘Hij nam de vijf broden en de twee vissen en keek omhoog naar de hemel…’
Jezus Christus richtte zich daarmee tot de helende en verkwikkende krachten van de sterrenwereld. De Dierenriem omvat twaalf tekens, waarvan er vijf gerekend worden tot de nachtelijke tekens, nl. Schorpioen t/m Vissen. Hier, bij de spijziging van de vijfduizend, is sprake van vijf broden en er blijven twaalf manden met overgebleven stukken brood over. De getallen verwijzen naar macrokosmische verhoudingen in de sterrenwereld. ‘Er wordt ons niet zomaar een wonder verteld maar een geestelijk kosmisch gebeuren zoals de apostelen tijdens hun meditatie beleefd hebben. Zij beleefden in de meditatie, wat het wezenlijke was geweest in hun werk en wat zij in de toekomst zouden hebben te volbrengen. Tegenover het gruwelijk beeld van het bloedige hoofd van Johannes op de schotel, trad in hun geest het beeld op van de heilige maaltijd: hoe zij, de Twaalf, de sterrenspijs aan de menigte uitreikten als voedsel voor de zielen, die in hun aardse vereenzaming moesten hongeren naar eeuwig leven. De kracht van Johannes de Doper, die op hun kring was overgegaan, werd hun als levensbrood openbaar.’ (Ogilvie) De kracht van de broodvermenigvuldiging is een kenmerk van Elia, in de Bijbel verhaald in 1-Koningen 17. Johannes de Doper was de wedergekomen Elia. De vissen zijn het teken van Christus zelf.

Meteen daarna wordt verhaald, dat Jezus de apostelen terugstuurde en dat zij tijdens het varen over het meer een stevige tegenwind ervoeren. Het was een storm, die opstak uit de diepten van hun eigen zielenwezen, de kracht van hun schouwingen dreigde verloren te gaan, maar de Meester kwam hun zwakke zielen te hulp. Zij aanschouwden Hem ‘wandelend op de zee’ als de altijd tegenwoordige, altijd helpende Christus, maar ze begrepen nog steeds niet echt wie Hij was.
De spijziging van de vijfduizend was een 'nachtelijke' ervaring als in een droom waargenomen, die zij moesten zien over te brengen naar het wakkere bewustzijn van de dag.

In het 8e hoofdstuk verhaalt de evangelist de spijziging van de vierduizend. De leerlingen hebben nu zeven broden, het getal van de zeven dag-tekens van de Dierenriem (Ram t/m Weegschaal).
De spijziging van de vierduizend is niet gewoon een herhaling van eenzelfde trucje, maar het duidt erop dat de aanvankelijk nog verborgen werkzame kracht nu geïntensiveerd is. Ook hier duiden broden en vissen op geestelijke voedsel en niet op een fysieke maaltijd. Zowel de leerlingen als de menigte zullen innerlijke beelden hebben beleefd van een kosmisch gebeuren. De Bijbelse taal wijst er echter op dat de gebeurtenissen deze tweede keer meer tot het bewustzijn van de apostelen doordringen. Er staat bijvoorbeeld: ‘Hij zei tegen de mensen dat zij op de grond moesten gaan zitten.’ Het is de harde bodem van het dagbewustzijn, anders dan het zachte gras waarvan bij de spijziging van de vijfduizend  sprake is:  met groen gras bedekte grond, of zoals de Griekse tekst zegt: ‘χλωρῷ χόρτῳ - chloró chortó’. En er staat hier ook niet vermeld: ‘Hij zag op naar de hemel’. Er is geen sprake van een droomachtige nachtbelevenis, maar de leerlingen werkten nu in de realiteit van de dag voor de bewuste zielenkrachten van hun medemensen. Men zou zich deze spijziging van de vierduizend misschien ook wel kunnen voorstellen als een soort avondmaalsviering, een uiterlijk zichtbare handeling met kleine stukjes brood, waarbij de hoofdzaak is dat de zielen verzadigd worden, niet zozeer de magen. Er bleven zeven manden met brokken over. Opnieuw verwijst het getal naar kosmische verhoudingen.
Na deze spijziging van de vierduizend stapt Jezus met de leerlingen meteen weer in de boot om naar de overkant van het meer te varen. Er steekt dit keer geen storm op, maar Jezus onderwijst zijn leerlingen en waarschuwt hen voor ‘het zuurdesem van de Farizeeën en het zuurdesem van Herodes’, wat een beeld is voor de twee polaire krachten in de ziel, die de mens kunnen afbrengen van zijn eigenlijke weg. De leerlingen moeten die tegenmachten in de ziel nog leren onderkennen. En meteen daarna beginnen de leerlingen erover te spreken, dat zij geen brood hebben. Dat is bij eerste lezing een vreemde situatie, maar hier duidt de evangelist erop dat de leerlingen nog steeds niet helemaal begrijpen wat er plaatsheeft. Heeft het zuurdesem van de Farizeeën of het zuurdesem van Herodes hen toch in de greep? ‘Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie dan zo hardleers? Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (Marcus 8:17-18)
Daarop volgt in het evangelie de genezing van de Blinde van Betsaïda en met de genezing van deze blinde worden ook de ogen van de leerlingen weer een stuk verder geopend, waarna Jezus aan de apostelen de vraag kan stellen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ en ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordt dan: ‘U bent de Messias.’ Het inzicht breekt langzaam door.
In zijn 9e hoofdstuk verhaalt  de evangelist dan over de Verheerlijking op de Berg, waarbij Petrus, Jacobus en Johannes als enige van de Twaalf getuigen van zijn.

Met deze beschouwingen aan de hand van Ogilvie kan men hopelijk en nieuwe en ruime invalshoek vinden voor het verstaan van de Perikooptekst voor de 4e zondag in de Vastentijd - Laetare.
zie ook de eerdere bijdragen op deze blog: http://vo-perikopen.blogspot.nl/search/label/Laetare 

geraadpleegde bron:
H.Ogilvie: Godszoon Mensenzoon - beschouwingen over het evangelie volgens Marcus
(Deventer, 1946)
illustratie: website Statenvertaling http://www.statenvertaling.net

maandag 8 maart 2010

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd



Johannes 6 : 1 – 15 De spijziging van de vijfduizend.
De notitie over de perikopen uit 2009 kan men hier nogmaals na lezen.

Toen de Bruiloft in Kana in de rij der perikopen voorbij kwam, veroorloofde ik mij een herinnering in te voegen aan hoe ik in mijn puberjaren een pastor van de preekstoel hoorde verklaren, dat de bruidegom in Kana de goede wijn stiekem in de kelder had verborgen. De grote verontwaardiging over deze uitleg, maar vooral ook de gevoelde teleurstelling en zelfs de gevoelens van minachting van een puber voor degene, die deze duiding van de preekstoel verkondigde, staat me nog helder voor de geest. In het citaat uit een voordracht van Rudolf Steiner hieronder komt een soortgelijke verklaring voor, dan over de spijziging van de vijfduizend.

Ja, dat (de "broodvermenigvuldiging") was steeds een merkwaardig probleem voor de Bijbeluitleggers. In onze tijd zijn ze het erover eens geworden, dat "de mensen zelf brood bij zich hadden; toen ze in rijen waren neergezet, hebben ze hun pakjes brood uitgepakt." Dat is nu de uitleg, die als afspraak om zo te zeggen, zelfs geaccepteerd is door degenen, die streng vasthouden aan het Evangelie. Als men de dingen op een zo uiterlijke manier beschouwt, dan worden zulke verhalen eigenlijk niet meer dan aanhangsels, versiersels. Men begrijpt dan ook niet, waarom dit verhaal eigenlijk verteld wordt. Aan de andere kant mag men natuurlijk niet aan zwarte magie denken, want het tevoorschijn toveren van een grote hoeveelheid brood uit vijf stuks of zeven stuks zou volkomen zwarte magie zijn. Maar het kan hier niet gaan om zwarte magie, ook niet om een gebeuren, dat voor de filisters zeer aannemelijk zou kunnen zijn, nl. dat de mensen brood meegebracht en het uitgepakt hadden. Er is integendeel iets bijzonders mee bedoeld. Bij de uitleg van verschillende andere Evangeliën heb ik er al op gewezen, en in dit Evangelie wordt het duidelijk genoeg aangeduid, waar het om gaat.
Uit Rudolf Steiner: Voordrachten over het Marcus-evangelie
(GA 139): 6e voordracht Basel, 20 september 1912

De leerlingen verlangen van ons dat wij, wanneer wij over de perikopen spreken, met echte geestelijke inhouden komen. Rudolf Steiner geeft op verschillende plaatsen ook over dit gedeelte van de evangeliën inzichten, die hij door zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen heeft verkregen. Zijn mededelingen verlossen de gebeurtenissen in Palestina van de triviale uitleg die je tegenwoordig vaak hoort. Zelfs al doorgronden we de mededelingen vanuit de geesteswetenschappelijke onderzoeking niet helemaal, de moeite die wij daarvoor doen, wordt al door de leerlingen waargenomen en heeft een positieve werking.

Bij de spijziging van de vijfduizend verwezenlijkt Christus Jezus een van de zeven Ik-Ben woorden.
Rudolf Steiner vertelt daarover:
“Wie mijn brood eet, die treedt mij met voeten.” Hoe kan Jezus, hij die het aardebewustzijn heeft en de hele aarde als zijn lichaam voelt, deze woorden uitspreken? Hij kan het. Stelt u zich het bewustzijn van de aarde eens voor als dat van een enkele mens. Zou de aarde een bewustzijn hebben, dan zou zij tot de mensen zeggen: “Wie mijn brood eet, die treedt mij met voeten.” Christus heeft dat bewustzijn. Christus als de representant van de gehele aarde, mag zoiets zeggen.
Wat zal zich dan voltrekken, wanneer eens die liefde, die Hij voorgeleefd heeft, overgaat in de gehele mensheid en de mensen allen elkaar broeders geworden zijn? Dan zal er één ding zijn en als voorbeeld dienen. De mensen hebben de goederen van de aarde onder elkaar verdeeld, maar een ding, dat wat de uiterlijke omhulling van de aarde is, de lucht, kan niet worden verdeeld, en zoals deze “rok” van de aarde niet verdeeld worden kan, zo zullen later de goederen gemeenschappelijk zijn. Symbolisch is dat ook uitgedrukt bij de kruisiging van Christus als zijn kleren door de krijgsknechten verdeeld worden.
(Joh. 19:24) De lijfrok (het onderkleed) van Christus Jezus als de omhulling van het aardebewustzijn was niet genaaid, naadloos en uit een stuk geweven. Het bovenkleed, dat in vieren werd verdeeld, representeert door deze verdeling de vier belangrijkste continenten, de ondeelbare lijfrok, de ondeelbare atmosfeer. Het verhevene dat aan het christendom ten grondslag ligt, is dat het morele en het geestelijk-kosmische dat op zo’n grote wijze in het Johannes-evangelie is uitgedrukt, dat in alle uitingen van Christus Jezus erop wordt geduid: zo zal men in de toekomst leven, zoals Christus Jezus het heeft uitgelegd.
Wat Christus gedaan heeft, toen hij de uitspraak “Ik ben het brood des levens”
(Joh. 6:48) bij de spijziging van de vijfduizend heeft verwezenlijkt, is niet alleen een gebeurtenis van destijds, maar iets van dieper en langduriger betekenis. De aarde is het lichaam van Chistus Jezus: de weinige zaadkorrels, -de leerlingen- zullen vermenigvuldigd worden. Dat zijn de dingen waardoor het christendom zo groots is, omdat het fysieke en het morele zo wonderbaarlijk met elkaar overeenkomen.
Uit Rudolf Steiner: Kosmogonie (GA 94)
8e voordacht München, 6 november 1906 -'Theosofie aan de hand van het Johannes evangelie’

In zijn voordrachten over het Marcus-evengelie spreekt Rudolf Steiner over de betekenis van Johannes de Doper voor de kring van de twaalf apostelen.

Zoals elk mens is, zo beschrijft het Oude Testament het hele oud-joodse volk als geheel. (…)
Elias als profeet lijkt op die eigenaardige ziel van het oud-joodse volk. Dan komen de andere profeten, waarvan ik u enige dagen geleden zei, dat ze de zielen van de meest verschillende ingewijden van andere volkeren in zich dragen en verzamelen zich in het oud testamentische volk. De ziel van dit volk luistert nu naar wat de zielen van andere volkeren te zeggen hebben. In een harmonisch akkoord, als in een reine samenklank vermengt zich datgene, wat blijvend is van Elias en wat de zielen van de andere volkeren door de verschillende profeten, die incarneren in het oud-joodse volk, te zeggen hebben.
Dit lichaam van het oud-joodse volk rijpt en sterft dan in zekere zin, doordat het slechts het geestelijke, dat wat als geestelijke substantie blijft bestaan, in zijn geloofsbekentenis opneemt, zoals we dat zo prachtig zien in de beschrijving van de Maccabeeërs. (…)

De Elias-ziel (ze is tevens de ziel van het hele oud-joodse volk, als ze optreedt in Johannes de Doper), als Johannes gevangen gezet en door Herodes onthoofd is, wat gebeurt er dan met deze ziel? We duidden het reeds aan: deze ziel wordt zelfstandig, verlaat het lichaam, maar werkt dan als een aura verder. In het gebied van deze ziel treedt Christus binnen. Maar wáár is de ziel van Elias, die ook de ziel van Johannes de Doper is? Het is in het Marcus-evangelie duidelijk genoeg aangegeven. De ziel van Johannes de Doper, dus ook die van Elias, wordt de groepsziel van de twaalf Apostelen; ze leeft verder onder de Twaalf. Dat wordt ons op zeer, zeer merkwaardige wijze aangegeven, men zou haast zeggen, dat het op kunstzinnige wijze getekend wordt; er wordt verteld in het Marcus evangelie vóórdat er sprake is van de dood van Johannes de Doper, hoe het onderricht, de manier van onderwijzen van Christus Jezus, is tegenover de grote massa en hoe tegenover zijn discipelen. Maar dat wordt anders, als de Elias-ziel van Johannes de Doper vrijkomt en als een soort groepsziel van de twaalf Apostelen verder leeft. Dat wordt aangeduid; want vanaf daar stelt Christus hogere eisen aan zijn leerlingen dan tevoren. Hij verlangt van hen, dat ze moeilijker dingen begrijpen zullen. Het merkwaardige is nl.: wát ze moeten begrijpen en wát het is, dat Hij hun later verwijt, omdat ze het nu niet begrijpen. Leest u dit in dat hoofdstuk eens precies! Op de ene kant van de zaak heb ik al gewezen, nl. dat er sprake is van een vermeerdering van brood als Elias bij de weduwe in Sarepta komt en dat er weer een broodvermenigvuldiging gemeld wordt, wanneer de ziel van Elias vrijkomt uit Johannes de Doper. Maar nu verlangt Christus juist van zijn discipelen, dat ze de bedoeling van deze broodvermenigvuldiging begrijpen zullen. Vóór die tijd spreekt hij niet op deze wijze tot hen. Maar dan, als ze het zouden moeten verstaan, wát het lot van Johannes de Doper is na zijn onthoofding door koning Herodes, wát er gebeurt met die vijfduizend door de vijf broden, waarbij de brokken in twaalf korven verzameld worden en wát met de zeven broden en de vierduizend gebeurt, waarbij de brokken in zeven korven bijeengebracht worden, dan zegt Hij tot hen:

"Verstaat ge nog niet en begrijpt ge niet? Blijven uw zinnen verduisterd? Gij hebt ogen en ziet niet, oren en hoort niet en herinnert ge u niet, toen ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken ge hebt opgenomen?" Ze zeiden tot Hem: "Twaalf." "En bij de zeven broden voor de vierduizend, hoeveel manden vol brokken hebt ge toen opgeraapt?" En ze zeiden tot Hem: "Zeven." En Hij zeide tot hen: "En begrijpt ge het nu nog niet?"
(Marcus 8 : 17 21).

Hij maakt hun het ernstige verwijt, dat ze niet begrijpen, wat er in deze openbaringen verborgen ligt. Waarom? Omdat Hij bedoelt: "Nu is de geest van Elias vrijgekomen, hij leeft in ulieden en ge moet u langzamerhand waardig tonen, dat hij in uw ziel binnentreedt, zodat ge geestelijke dingen beter begrijpen kunt dan dat vroeger mogelijk was." Als Christus Jezus tot de menigte sprak, deed Hij dat in gelijkenissen, in beelden, omdat deze mensen nog afstamden van degenen, die het bovenzinnelijke in imaginaties zagen; Hij moest dus tot het volk spreken, zoals de vroegere helderzienden dat deden. Op Socratische wijze, d.w.z. voor het gewone verstand begrijpelijk kon Hij hetzelfde doen tegenover degenen, die als zijn apostelen uit dit oud-joodse volk stamden. Hen kon Hij de gelijkenissen uitleggen; Hij kon op moderne wijze spreken, op de manier, zoals die voor de mensheid normaal geworden was, nadat het helderzien was verdwenen. Maar doordat de geest van Elias als groepsziel in de twaalf apostelen leefde en hen als een gemeenschappelijke aura omgaf, werden ze in hogere zin weer helderziend of liever, ze zouden het kunnen worden; zo konden ze als twaalf-éénheid door de geest van Elias de verlichting deelachtig worden, wat voor ieder afzonderlijk niet mogelijk zou zijn geweest. Daartoe wilde Christus hen opvoeden.
Uit Rudolf Steiner: Voordrachten over het Marcus-evangelie (GA 139): 6e voordracht Basel, 20 september 1912

Dat het in de evangeliën om meer gaat dan dagelijkse triviale zaken, blijkt uit de minst in het oog vallende zinnetjes in de tekst. In deze perikoop moet men letten op de zinnen: ‘En Jezus ging de berg op en zat neder met zijn leerlingen’ (Joh.6:3), en de mededeling: ‘Er was veel gras op die plaats.’ (Joh.6:10) Al eerder is al eens genoemd dat de mededeling ‘op de berg’ niet slechts als een plaatsaanduiding moet worden opgevat, maar dat het wijst op een bewustzijnstoestand, die boven de aardse werkelijkheid uitgaat. We mogen het lezen als ‘Jezus neemt zijn leerlingen mee in een vorm van hoger bewustzijn.’ Ook de onbeduidend lijkende mededeling over het vele gras is van betekenis. Het duidt op de wereld van de levenskrachten, groei- en kiemkrachten, of krachten van vermenigvuldiging, die te vinden zijn in het zaad van het gras, de voorloper van het graan. Deze twee onbeduidend lijkende zinnen kunnen ons erop wijzen dat de beschreven gebeurtenis zich niet zomaar afspeelt op het fysieke plan, maar in de wereld van het innerlijke zieleleven van de apostelen (op de berg) en in de sfeer van de levenskrachten (het etherlichaam).
Mattheüs (15:32-39) en Marcus (8:1-10) verhalen ook nog over een spijziging van vierduizend mensen. Hierover geeft Rudolf Steiner de resultaten van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek in een voordracht over het Mattheüs-evangelie:

Dan denken we er eerst nog eens aan, dat de inwijding twee kanten heeft; de ene is die, waarbij de mens in zijn stoffelijk lichaam en etherlichaam onderduikt, waarbij hij dus zijn eigen innerlijk leert kennen en gevoerd wordt naar die krachten, die in de mens scheppend werkzaam zijn. De andere kant van de inwijding is die, waarbij de mens in de geestelijke wereld wordt binnengevoerd, waarbij hij zich uitbreidt in de macrokosmos. U weet, dat dit in werkelijkheid niet voor wat betreft ons bewustzijn een gebeuren is, dat zich bij het inslapen telkens voltrekt; de mens tilt zijn astraallichaam en ik uit het stoffelijk en etherlichaam en doet die uitvloeien in de sterrenwereld, zodat hij dan krachten uit die hele sterrenwereld opzuigt, vandaar de naam 'astraallichaam'.
Wat de mens kan bereiken door die wijze van inwijding, als hij nl. met astraallichaam en ik buiten stoffelijk en etherlichaam verwijlt, is niet alleen een welbewust overzien van wat er op onze aarde is, maar het is een zich uitbreiden in de kosmos, het leren kennen van de sterrenwereld en een opnemen van krachten, die ons vanuit die sterrenwereld toevloeien. Dit echter, wat voor ons iets is, dat de mens zich langzamerhand verwerft door een zich uitbreiden in de kosmos, dit was reeds na de doop door Johannes in het Christuswezen aanwezig door zijn bijzondere gesteldheid. En dit was niet alleen het geval, als hij in een toestand verkeerde, die op de slaap leek, maar ook als hij niet sliep, als hij in zijn etherlichaam en fysieke lichaam was; dan was hij in staat zich te verbinden met de krachten der sterrenwereld en in deze stoffelijke wereld de sterrenkrachten binnen te dragen.
Wat Christus verrichtte, kan ook zo beschreven worden: door de aantrekkingskracht van zijn op bijzondere wijze voorbereide stoffelijk en etherlichaam, door zijn hele wezen, nam hij in zich op de kracht van zon, maan en sterrenwereld, van de hele kosmos, die bij onze aarde hoort. Als hij nu genas, werkte door zijn bemiddeling datgene, wat anders vanuit de kosmos aan gezond makend, versterkend leven de mens doorstroomt, als hij gedurende de slaap buiten zijn stoffelijk en etherlichaam verwijlt. De krachten, waarmee Christus Jezus werkte, waren krachten, die uit de kosmos door de aantrekkingskracht van zijn lichaam omlaag kwamen en vanuit zijn lichaam weer uitstroomden naar zijn discipelen. Voor de discipelen brak nu de tijd aan, dat ze voelen konden, werkelijk voelen konden: ja, deze Christus Jezus vóór ons is een wezen, door wiens toedoen ons als geestelijk voedsel de krachten uit de kosmos toestromen; ze worden over ons uitgegoten.
De discipelen zelf verkeerden echter in een tweeledige bewustzijnstoestand, omdat ze nog niet tot de hoogste graad ontwikkeld waren, maar zich juist nog maar aan Christus omhoog trachtten te ontwikkelen naar een verdere trap; zij zelf bevonden zich steeds in een tweeledige bewustzijnstoestand, die zich laat vergelijken met het waken en slapen van de gewone mens. Daarom kan men van de discipelen zeggen: doordat ze afwisselend bij waken en slapen de mogelijkheid hadden, in de ene of de andere toestand de magische krachten van Christus op zich in te laten werken, konden ze dat ondergaan bij dag, als hij hun tegemoet trad; maar zijn kracht werkte ook in de slaap, als ze buiten hun fysiek en etherlichaam waren. Terwijl een mens anders onbewust uitgegoten is in de sterrenwereld en er dus niets van weet, was dan bij hen de Christuskracht werkzaam; ze zagen dat. Ze wisten: die voedt ons vanuit de sterrenwereld.

Maar deze tweeledige bewustzijnstoestand der discipelen had betrekking op nog wat anders. In elke mens, dus ook bij een discipel van Christus Jezus moeten we, om zo te zeggen, op datgene letten, wat de mens nu is en wat hij als aanleg in zich draagt voor de volgende incarnaties in de verre toekomst. In u allen ligt reeds besloten datgene, waardoor u bv. in een volgende cultuurperiode de buitenwereld op een geheel andere manier zult aankijken, als het in een nieuwe incarnatie optreedt. Als hetgeen nu in u ligt, helderziend zou worden, dan zou het als eerste feit de naaste toekomst waarnemen. Wat er in de allernaaste toekomst te gebeuren staat, zou tot de allereerste helderziende indrukken behoren, als ze tenminste zuiver, echt en waarachtig zijn.
Zo was het in hoge mate bij de discipelen. Bij normaal waakbewustzijn vloeide de kracht van Christus in hen binnen; dan konden ze zeggen: als we wakker zijn, stroomt de kracht van Christus zo in ons binnen als dat wel moet zijn, omdat we nu normaal wakker zijn. Hoe was het nu voor hen, als ze sliepen? Doordat ze discipelen van Christus waren en de Christuskracht op hen ingewerkt had, werden ze gedurende de slaap altijd op bepaalde momenten helderziend. Dan zagen ze echter niet, wat er op dat moment voorviel, maar ze zagen, wat de mensen in de toekomst zou overkomen. Ze doken als het ware in de zee van het astrale gebeuren onder en voorzagen wat er in de toekomst zou gebeuren.
Er bestonden voor de discipelen dus twee bewustzijnstoestanden. Van de ene konden ze zeggen: in deze toestand bij dag brengt Christus Jezus ons uit kosmische werelden de krachten daarvan en deelt ze ons mee als geestelijk voedsel. Hij haalt, omdat hij de kracht van de zon zelf is, voor ons alles omlaag, wat we hebben omschreven als de leer van Zarathustra, zoals ze in het christendom is opgenomen. Hij schenkt wat de zon omlaag kan zenden vanuit de zeven dag-sterrenbeelden. Vandaar komt de spijziging voor de dag. Voor de nachtelijke toestand was het zo, dat de discipelen zeggen konden: dan nemen we waar, hoe door de kracht van Christus de nacht-zon -de zon, die in de nacht niet zichtbaar is en die door de vijf sterrenbeelden gaat- de hemelspijs in onze zielen zendt.
De discipelen konden dus in hun imaginatieve helderziendheid ervaren: 'wij zijn met de kracht van Christus, de kracht van de zon verbonden. Ze zendt ons datgene toe, wat voor de mens van deze tijd d.w.z. voor de mensen van de 4e cultuurperiode 'het juiste is. In de andere toestand zendt de Christuskracht ons, wat ze als nacht-zon kan toezenden, als kracht van de vijf nacht-sterrenbeelden. Dit geldt echter voor de tijd, die na ons komt, d.w.z. voor het 5e cultuurtijdperk'. Dat ervoeren de discipelen. Hoe zou men dat kunnen uitdrukken? In de volgende voordracht zullen we met enkele woorden ingaan op de manier van beschrijven. Nu zullen we met enkele woorden het volgende aangeven.

Een groot aantal mensen werd op de oude manier aangegeven als 'een duizendtal'. En men voegde, als men bijzonderheden wilde aangeven, een getal toe, dat het karakteristieke moet aangeven. De mensen van het 4e cultuurtijdperk bv. noemde men 'het 4e duizendtal' en degenen, die al leefden volgens de principes van deze cultuurperiode, noemde men 'het 5e duizendtal'. Dat zijn eenvoudige technische termen.
Daarom konden de discipelen zeggen: 'overdag nemen we waar, wat de Christuskracht ons aan krachten van de zeven dag-sterrenbeelden toezendt, zodat we dan het voedsel ontvangen, dat voor de mensen van het 4e cultuurtijdperk -de vierduizend- bestemd is. In onze nachtelijke, imaginatieve helderziende toestand nemen we door de vijf nacht-sterrenbeelden waar, wat voor de naaste toekomst, voor de vijfduizend, geldt.
De mensen van de 4e periode -de vierduizend- worden door de hemel gevoed door de zeven hemelsbroden, de zeven dag-sterrenbeelden; de mensen van het 5e cultuurtijdperk -de vijfduizend- worden door de vijf hemelsbroden, de vijf nacht-sterrenbeelden, gespijzigd. Daarbij wordt steeds gewezen op het snijpunt, waarop dag- en nacht-sterrenbeelden elkaar raken: de Vissen.
Daarmee wordt aan een geheim geraakt. Er wordt gewezen op belangrijk mysteriegebeuren, nl. de magische omgang van Christus Jezus met de discipelen. Christus maakt hun duidelijk, dat hij niet spreekt van het oude zuurdesem der Farizeeërs, maar dat hij hun vanuit de zonnekrachten van de kosmos de hemelspijs aanreikt, die hij omlaag haalt, hoewel hij de ene maal slechts zeven broden van de dag -de zeven dag-sterrenbeelden- en de andere keer vijf broden van de nacht -de nacht-sterrenbeelden- kan verstrekken. Daar tussenin altijd de Vissen, die de scheiding vormen; ja van twee vissen wordt zelfs eenmaal gespreoken, opdat het volkomen duidelijk zal zijn.
(Matt. 14:13-21 en 15:32-38)
(....)

In eerste instantie heeft Christus van zich uit op de discipelen doen uitstralen de kracht van het imaginatieve, astrale schouwen en daarmee, wat hij uit dat astrale schouwen uit kon dragen. Dat wordt een ook heel duidelijk aangegeven. Men zou willen zeggen: 'Wie ogen heeft om te lezen, leze!' zoals men vroeger, toen men nog niet alles opschreef, zei: 'Wie oren heeft om te horen, hore! 'Wie ogen heeft om te lezen, hij leze de evangeliën!
Is het ergens aangeduid, dat deze Christus-zonnekracht bij dag aan de discipelen anders verscheen dan bij nacht? Ja, dat is ons duidelijk aangegeven! Leest u in het Mattheüs-evangelie, hoe op een andere belangrijke plaats het volgende verteld wordt.
'In een vierde nachtwake -d.w.z. tussen 3 en 6 uur 's morgens- zagen de discipelen, in hun slaap, op het meer een gestalte lopen, die ze eerst voor een geestverschijning hielden, d.w.z. de nachtelijke zonnekracht, die door Christus wordt teruggestraald.
(Mattheüs 14: 25 26) Er wordt hier zelfs het tijdstip aangegeven, omdat de leerlingen er slechts op een bepaald tijdstip op gewezen kunnen worden, dat deze kracht uit de kosmos door bemiddeling van een wezen als Christus hun kan toestromen. Dat dus Christus Jezus in Palestina rondtrekt en dat door het rondtrekken van deze ene persoonlijkheid en individualiteit het middel gegeven was, waardoor zonnekracht in onze aarde in kan werken, dat blijkt, doordat overal duidelijk de stand van de zon wordt aangegeven, hoe ze stond in verhouding tot de sterrenbeelden, de hemelsbroden. Dit kosmische in het wezen van Christus, het werken van kosmische krachten door Christus, dát is, wat overal weer benadrukt wordt.
Uit: Rudolf Steiner: Voordrachten over het Mattheüs-evangelie
(GA 123):
10e voordracht Bern, 10 september 1910

maandag 16 maart 2009

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Laetare wordt genoemd naar het eerste woord uit het introïtus van de Mis op deze zondag: Laetare Jerusalem: et conventum facite omnes qui diligitis eam: gaudete cum laetitia, qui in tristitia fuistis: ut exsultetis, et satiemini ab uberibus consolationis vestrae: Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar, laat allen die om haar treuren nu samen met haar jubelen. (naar Jesaja 66:10)

Gebroeders Van Limburg (1375 – 1416): De vermenigvuldiging van de broden en de vissen


Johannes 6 : 1 – 15 De spijziging van de vijfduizend.

Deze zondag in de Vastentijd lezen we over de spijziging van de vijfduizend (mannen – ‘zonder de vrouwen en kinderen mee te tellen’, staat erbij vermeld in Mattheüs 14:21). Deze gebeurtenis vindt plaats meteen na de onthoofding van Johannes de Doper en vóór de wandeling op het meer van Genezareth. We kunnen dit verhaal ook lezen bij de drie andere evangelisten. (Mattheüs 14:1–21), (Marcus 6:30-44), en (Lucas 9:10-17).

Jezus, in wie de Christus - het hoogste zonnewezen - als mens op aarde vertoefde, deed niets zo maar. Elke voetstap die Hij op zijn weg zette, elke handeling deed Hij in volkomen vrijheid en toch in overeenstemming met de wil van de kosmos. Zo was elke daad die Hij verrichtte een scheppen van nieuw karma. Ook deze spijziging van een menigte met enkele broden en wat vissen is niet bedoeld als spektakel. Bij de verzoeking door de duivel in de woestijn had Christus juist niet brood uit stenen gemaakt. Deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het brood en de vissen moet dan ook een diepere betekenis hebben, welke echter niet meteen en eenvoudig te doorgronden is. We proberen naar die betekenis te zoeken.

Volgens het evangelie van Marcus zag Jezus “de schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen zonder herder.” (Marcus 6:34). Waarom was de schare als schapen zonder herder en waarom werd Hij daardoor zo met medelijden geroerd? De menigte waarover het hier gaat, bestond uit de leerlingen en volgelingen van Johannes de Doper, die door zijn dood hun leraar verloren waren. Dat was de reden waarom Jezus medelijden met hen had.
Rudolf Steiner wijst er in zijn voordrachten op dat de spijziging van deze menigte door Jezus wordt volbracht met behulp van de geestkracht van de onthoofde Johannes de Doper, die was de wedergekeerde Elia. En nu wordt er van Elia ook beschreven
(1Koningen 17)
dat hij de weduwe van Sarefat een kruik geeft, waarin steeds weer meel zit om brood te bakken. We kennen soortgelijke beelden ook uit sprookjes en mythen. Het is het beeld voor de levenbrengende en voedende wereld van de etherkrachten. Johannes/Elia had blijkbaar toegang tot de etherkrachten en kon die aanwenden.


In de perikoop van deze zondag lezen we de gebeurtenis in een beschrijving volgens het evangelie volgens Johannes. Daarin wordt de koppeling naar Johannes de Doper niet aangegeven. Hier staat echter: “Een grote schare volgde hem, omdat zij de tekenen zagen die hij de aan zieken volbracht.” In het licht van de perikoop van vorige week (Oculi, waar we lazen over de genezingen) kunnen we misschien zeggen dat de Christuskracht tot op dat moment het vermogen had om in te werken op het astraallichaam van de mensen (astraallichaam gezond maken = zonde te vergeven en daardoor te genezen).
Nu lezen we hier echter dat er iets gebeurt, waardoor we kunnen vermoeden dat de Christuskracht begint via de omhulsels van Jezus door te dringen tot op het niveau van het etherische, het gebied van de levenskrachten, de krachten van de instandhouding en de groeikrachten. De helende kracht Christus dringt bij deze gebeurtenis door tot een diepere laag dan de ziel, dan het astrale. Zijn kracht grijpt nu direct aan in het gebied van de levenskrachten.
Een zin in deze perikoop, die ik eerder steeds over het hoofd zag, maar waar op een dag mijn oog op viel, is daar wellicht een aanwijzing voor: “Er was op die plaats veel gras.” (Joh 6:10). Zulke zinnen staan er nooit zo maar. Het lijkt mij dat deze zin erop wijst dat er op die plaats veel groeikrachten aanwezig waren, d.w.z. krachten die samenhangen met de etherkrachten van de aarde. Dit is de plaats waar de Christus tot in het etherische kan doordringen. De omgeving werkt mee.

Jezus zegent de broden en de vissen en geeft ze aan zijn leerlingen. Op het moment van het zegenen laat Hij de levenschenkende krachten van zijn zonnewezen overgaan op zijn leerlingen. De leerlingen vormen een gemeenschap, mede door de kracht van de gestorven Johannes de Doper. Elke levensgemeenschap is een realiteit in het etherische, het gebied van de levenskrachten. Door deze ethergemeenschap van leerlingen kan de Christuskracht zijn werking hebben en de menigte voeden.

Er staat overigens ook niet voor niets: “En het Pasha, het feest der Joden was nabij.” (Joh 6:4) Ook deze schijnbaar onbeduidende toegevoeging heeft een ruimere betekenis dan slechts een tijdsaanduiding. Het Pasha is het feest der ongedesemde broden. Er staat een verwijzing naar het brood, maar ook naar het Paasfeest dat twee jaar later volgen zal. De hoogste zonnegeest is naar de aarde gekomen en de hele aardeplaneet zal door het komende Mysterie van Golgotha, dat zich voltrekken zal rond het Joodse Paasfeest, ook werkelijk Zijn lichaam worden. De betekenis die het geestwezen van Christus heeft voor de aarde, is als de betekenis van het desem voor het brood. Levenbrengende krachten zullen terugkeren in de substanties van de aarde, die anders als ongedesemd brood zou blijven.

Zoals aan het begin opgemerkt, volgt na deze scene de wandeling over het meer, zowel bij Johannes als bij Mattheüs en bij Marcus. Ook dit beeld –het lopen op het water- kan worden opgevat als een verwijzing naar de etherwereld waarin de Christuskracht werkzaam wordt. Het is alsof de Christus in de drie jaren tussen Jordaandoop en Golgotha steeds verder de wezensdelen van Jezus van Nazareth doordringt en daarmee tegelijkertijd ook zijn helende krachten in de wereld zendt. Hij wordt daarmee stap voor stap werkzaam in de 'zielendiepte binnen' evenals in de 'wereldruimte buiten'.

Er staat: "Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten." (Joh. 6:11).
In het 23e vers wordt nogmaals aangehaald dat het vooral om het gebed ging waardoor de mensen de ervaring hadden gekregen voldoende te hebben gegeten:
"Nu legden er andere boten uit Tiberias aan, dicht bij de plek waar ze het brood gegeten hadden nadat de Heer het dankgebed had uitgesproken." (Joh. 6:23).
Het belangrijke feit wordt dus steeds vernoemd: dat zij bij het eten van het brood de kracht van het Christuswezen ervoeren en hoe deze kracht Zijn etherlichaam doordrong en dat van de aarde. Ze hadden door het gebed van de Heer gegeten.

Met de kinderen vanaf klas 4 en 5 (na de periodes dierkunde en plantkunde) kan men te spreken komen over de levenbrengende krachten in de natuur. De planten dragen vruchten met veel zaden. Aan de halm die uit een enkele graankorrel groeit kunnen vele nieuwe graankorrels groeien. Wat doet de aarde met de kracht van de graankorrels? De graankorrels ontkiemen in de aarde en zullen dan later als korenaar ook weer vrucht dragen. Dat is vermenigvuldigen. Het is een beeld dat de Christus zelf ook gebruikt wanneer hij spreekt over zijn komende lijden, kruisdood en verrijzenis en zegt: "Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht." (Joh. 12:24).
Ook in de lagere dieren leven de sterke krachten van het vermenigvuldigen. Zij staan nog dicht bij het etherische en leggen heel veel eitjes, zoals vissen, reptielen, kikkers. Kippen leggen elke dag een ei. Maar niet alles wordt ook een nieuwe plant, een nieuwe vis of een kuikentje. Veel van die levenbrengende krachten wordt weer vernietigd, veel sterft af.
Een bijzondere zin is dan: “Verzamelt de overgebleven brokken, opdat er niets verloren gaat.” Anders dan in de gewone natuur, waar zoveel plantenzaden of eitjes verloren gaan en er in verhouding maar weinig werkelijk ontkiemen, wil de Christus er zorg voor dragen dat van hetgeen Hij in het etherische bewerkstelligt niets verloren gaat.
De aarde wordt na het Mysterie van Golgotha door de Christus doorleefd, en de werking daarvan kondigt zich in deze perikoop al aan.

Het eten van de vissen en het brood kan misschien ook gezien worden als een geestelijke ervaring, niet zozeer een fysieke maaltijd. We vinden een andere invalshoek om door te dringen tot de beeldenwereld van deze perikoop door te bedenken dat de schare, die is als schapen zonder hun herder Johannes de Doper, geestelijke leiding en geestelijke voeding moest missen. Het brood wat de Christus nu geeft is geestelijke voeding, een nieuw hemels manna. Want de Christus is het ‘brood des levens’. Alsof we hier al een vooruitblik krijgen op het Laatste Avondmaal en de daaruit voortkomende offercultus van de eucharistie (H.Mis), het avondmaal of de moderne Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap.
We kunnen ook letten op de occulte betekenis van getallen. Vijf broden en twee vissen maken samen het getal zeven, het getal van de zeven planeten (vijf planeten=broden + zon en maan=vissen). Na afloop blijven er twaalf korven met brokken over, het getal van de dierenriem. Misschien zou je hieruit mogen opmaken dat het wezen van de Christus vanuit het zielengebied zijn krachten laat instromen in het etherische gebied van de tijd (het getal 7) en zelfs nog verder tot in het gebied van de fysieke ruimte (het getal 12). De twaalf korven hebben volgens Rudolf Steiner te maken met de twaalfheid waaruit het lichaam van de mens bestaat, de tekens van de dierenriem in het lichaam van de mens. De kracht van het Christuslichaam bleef over. De Christuskracht werkte zo sterk dat men na afloop nog kon inzamelen. Het zijn deze krachten die de aarde tot nieuwe zon zullen maken.


Bronnen:
o.a. Rudolf Steiner: 3e voordracht over het Marcus-evangelie (GA 139)
Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Johannes (GA 109 en GA 112)