Posts tonen met het label Marcus-evangelie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Marcus-evangelie. Alle posts tonen

maandag 27 maart 2017

Laetare - 4e zondag in de Vastentijd

Abraham Bloemaert 1566 – 1651
De wonderbaarlijke spijziging


Johannes 6 : 1 – 15     De spijziging van de vijfduizend

We lezen op deze 4e zondag in de Vastentijd over de spijziging van de vijfduizend, zoals dat wordt beschreven in het Evangelie volgens Johannes.
Voor onze beschouwing gaan we deze keer te rade bij Heinrich Ogilvie, die in zijn boekje 'Godszoon en Mensenzoon' (1946) beschouwingen geeft over het evangelie volgens Marcus en daarbij zowel de spijziging van de vijfduizend belicht als ook de spijziging van de vierduizend. Naast Johannes en Marcus beschrijft ook Mattheüs de spijzigingen. Ogilvie's beschouwing geeft een bijzondere blik op deze evangelie-verhalen en dat kan zeker bijdragen tot een verder begrip ervan.

Ten eerste stelt Ogilvie in zijn boekje dat de structuur van het Marcus-evangelie met zijn zestien hoofdstukken mede gezien kan worden als de beschrijving van een inwijdingsweg van de apostelen. En dat de evangelist daarnaast in de eerste acht hoofdstukken vertelt hoe de Christusgeest mens werd, hoe Hij zich belichaamde in Jezus middels de Doop in de Jordaan, en wat de werking daarvan was op de mensen in Zijn omgeving. Het 9e hoofdstuk dat begint met de Verheerlijking op de Berg, is een centraal punt in het evangelieboek, vanaf waar de evangelist de weg tot het grote Offer van Christus op Golgotha beschrijft.

En dan is verder van belang om in gedachte mee te nemen wat er aan de spijziging van de vijfduizend vooraf ging, namelijk dat de apostelen door Jezus werden uitgezonden. Twee aan twee moesten zij gaan.
(Marcus 6 : 7-12).
Meteen voegt de evangelist het verhaal over de onthoofding van Johannes de Doper in (Marcus 6:13-29) en hij vertelt dan dat de leerlingen bij Jezus terugkeren en dat Hij hen meeneemt naar een stille plek.
De offerdood van Johannes maakte het mogelijk dat de Twaalf als priesterlijke Christusboden konden uittrekken. Johannes was met zijn dood de genius van hun werkende gemeenschap geworden. Daarom kwam Herodes tot de uitspraak: ‘Het is Johannes, die ik heb onthoofd, die weer is opgestaan.’ (Marcus 6:16). Johannes de Doper is Elia die komen zou en de spijziging van de vijfduizend is zeker niet te begrijpen zonder zijn betrokkenheid.

Jezus en zijn leerlingen ‘voeren met de boot naar een afgelegen plaats, om daar alleen te kunnen zijn.’ Bij het lezen van Bijbelteksten moet men altijd alert zijn op aanwijzingen in mysterie-taal, zoals ‘op de berg’, ‘in het huis’ of ‘op het meer’. In dit geval dus ‘met de boot’. Het duidt erop dat de afgelegen plaats waarvan sprake is niet moet worden opgevat als een fysiek geografische plek, maar als het geestesgebied dat men betreedt in de meditatie.  De spijziging is dan niet op te vatten als een maaltijd met fysiek brood, maar meer als het uitdelen van geestelijk voedsel, zoals het in de 'Parzival' de Graal is, die hemelse spijzen verschaft aan de Graalridders in de Graalburcht.

Jezus voelde medelijden met de grote menigte, ‘omdat zij leken op schapen zonder herder en hij onderwees hen langdurig.’ (Marcus 6:34). Deze zinnen zouden erop kunnen wijzen, dat de menigte eigenlijk bestond uit vele volgelingen van Johannes de Doper, die kort daarvoor onthoofd was. Zij waren nu zonder herder.

‘Hij nam de vijf broden en de twee vissen en keek omhoog naar de hemel…’
Jezus Christus richtte zich daarmee tot de helende en verkwikkende krachten van de sterrenwereld. De Dierenriem omvat twaalf tekens, waarvan er vijf gerekend worden tot de nachtelijke tekens, nl. Schorpioen t/m Vissen. Hier, bij de spijziging van de vijfduizend, is sprake van vijf broden en er blijven twaalf manden met overgebleven stukken brood over. De getallen verwijzen naar macrokosmische verhoudingen in de sterrenwereld. ‘Er wordt ons niet zomaar een wonder verteld maar een geestelijk kosmisch gebeuren zoals de apostelen tijdens hun meditatie beleefd hebben. Zij beleefden in de meditatie, wat het wezenlijke was geweest in hun werk en wat zij in de toekomst zouden hebben te volbrengen. Tegenover het gruwelijk beeld van het bloedige hoofd van Johannes op de schotel, trad in hun geest het beeld op van de heilige maaltijd: hoe zij, de Twaalf, de sterrenspijs aan de menigte uitreikten als voedsel voor de zielen, die in hun aardse vereenzaming moesten hongeren naar eeuwig leven. De kracht van Johannes de Doper, die op hun kring was overgegaan, werd hun als levensbrood openbaar.’ (Ogilvie) De kracht van de broodvermenigvuldiging is een kenmerk van Elia, in de Bijbel verhaald in 1-Koningen 17. Johannes de Doper was de wedergekomen Elia. De vissen zijn het teken van Christus zelf.

Meteen daarna wordt verhaald, dat Jezus de apostelen terugstuurde en dat zij tijdens het varen over het meer een stevige tegenwind ervoeren. Het was een storm, die opstak uit de diepten van hun eigen zielenwezen, de kracht van hun schouwingen dreigde verloren te gaan, maar de Meester kwam hun zwakke zielen te hulp. Zij aanschouwden Hem ‘wandelend op de zee’ als de altijd tegenwoordige, altijd helpende Christus, maar ze begrepen nog steeds niet echt wie Hij was.
De spijziging van de vijfduizend was een 'nachtelijke' ervaring als in een droom waargenomen, die zij moesten zien over te brengen naar het wakkere bewustzijn van de dag.

In het 8e hoofdstuk verhaalt de evangelist de spijziging van de vierduizend. De leerlingen hebben nu zeven broden, het getal van de zeven dag-tekens van de Dierenriem (Ram t/m Weegschaal).
De spijziging van de vierduizend is niet gewoon een herhaling van eenzelfde trucje, maar het duidt erop dat de aanvankelijk nog verborgen werkzame kracht nu geïntensiveerd is. Ook hier duiden broden en vissen op geestelijke voedsel en niet op een fysieke maaltijd. Zowel de leerlingen als de menigte zullen innerlijke beelden hebben beleefd van een kosmisch gebeuren. De Bijbelse taal wijst er echter op dat de gebeurtenissen deze tweede keer meer tot het bewustzijn van de apostelen doordringen. Er staat bijvoorbeeld: ‘Hij zei tegen de mensen dat zij op de grond moesten gaan zitten.’ Het is de harde bodem van het dagbewustzijn, anders dan het zachte gras waarvan bij de spijziging van de vijfduizend  sprake is:  met groen gras bedekte grond, of zoals de Griekse tekst zegt: ‘χλωρῷ χόρτῳ - chloró chortó’. En er staat hier ook niet vermeld: ‘Hij zag op naar de hemel’. Er is geen sprake van een droomachtige nachtbelevenis, maar de leerlingen werkten nu in de realiteit van de dag voor de bewuste zielenkrachten van hun medemensen. Men zou zich deze spijziging van de vierduizend misschien ook wel kunnen voorstellen als een soort avondmaalsviering, een uiterlijk zichtbare handeling met kleine stukjes brood, waarbij de hoofdzaak is dat de zielen verzadigd worden, niet zozeer de magen. Er bleven zeven manden met brokken over. Opnieuw verwijst het getal naar kosmische verhoudingen.
Na deze spijziging van de vierduizend stapt Jezus met de leerlingen meteen weer in de boot om naar de overkant van het meer te varen. Er steekt dit keer geen storm op, maar Jezus onderwijst zijn leerlingen en waarschuwt hen voor ‘het zuurdesem van de Farizeeën en het zuurdesem van Herodes’, wat een beeld is voor de twee polaire krachten in de ziel, die de mens kunnen afbrengen van zijn eigenlijke weg. De leerlingen moeten die tegenmachten in de ziel nog leren onderkennen. En meteen daarna beginnen de leerlingen erover te spreken, dat zij geen brood hebben. Dat is bij eerste lezing een vreemde situatie, maar hier duidt de evangelist erop dat de leerlingen nog steeds niet helemaal begrijpen wat er plaatsheeft. Heeft het zuurdesem van de Farizeeën of het zuurdesem van Herodes hen toch in de greep? ‘Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie dan zo hardleers? Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (Marcus 8:17-18)
Daarop volgt in het evangelie de genezing van de Blinde van Betsaïda en met de genezing van deze blinde worden ook de ogen van de leerlingen weer een stuk verder geopend, waarna Jezus aan de apostelen de vraag kan stellen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ en ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordt dan: ‘U bent de Messias.’ Het inzicht breekt langzaam door.
In zijn 9e hoofdstuk verhaalt  de evangelist dan over de Verheerlijking op de Berg, waarbij Petrus, Jacobus en Johannes als enige van de Twaalf getuigen van zijn.

Met deze beschouwingen aan de hand van Ogilvie kan men hopelijk en nieuwe en ruime invalshoek vinden voor het verstaan van de Perikooptekst voor de 4e zondag in de Vastentijd - Laetare.
zie ook de eerdere bijdragen op deze blog: http://vo-perikopen.blogspot.nl/search/label/Laetare 

geraadpleegde bron:
H.Ogilvie: Godszoon Mensenzoon - beschouwingen over het evangelie volgens Marcus
(Deventer, 1946)
illustratie: website Statenvertaling http://www.statenvertaling.net

dinsdag 7 maart 2017

Vasten

Anonymus: Acht genezingen van Jezus
houten paneel uit de 12e - 14e eeuw - El Escorial, bij Madrid

Het optreden van Christus op aarde betekent een algehele omwenteling, juist doordat Hij niets afbreekt of ontbindt, maar alles positief vervult. Hij is de ‘bruidegom’ voor de ziel van de mens. Hij herenigt de mensheid, die in de aardse materie is verstrikt geraakt, opnieuw met de wereld van de geest. Dat duiden Zijn woorden aan in het gesprek over het vasten. (Marcus 2 : 23 - 28)

In het vasten - en wij moeten hierbij meer in het algemeen aan de oude lichamelijke ascese denken, waarvan het vasten (d.w.z. het tijdelijk zich onthouden van bepaalde soorten voedsel) vormde daar slechts een onderdeel van - in het vasten ziet Jezus de uitdrukking van een negatieve toestand: de zielen hebben de geest verloren, door zich in de loop van de aardeontwikkeling te diep met het aardse te verbinden. Door onthouding streven de Farizeeërs en ook de leerlingen van Johannes naar de kracht, om zichzelf los te rukken van die aardse gebondenheid en zo de weg naar het bovenaardse geestgebied te gaan.

Nu is echter Christus uit de hoogten op aarde gekomen. Nu wordt hier op aarde de eeuwige bruiloft gevierd. De aarde wordt heilig land. Het rijk der hemelse krachten breidt zich over de rijken van de aardse natuur en aardse mensdom uit. Nu stijgt men niet meer op naar hogere werelden, door zich aan de aarde te onttrekken. Onthouding, vasten, ascese mogen zeker nog van waarde zijn voor persoonlijke ontwikkeling en zelfopvoeding, maar zij brengen de ziel niet meer nader tot de goddelijke geest. In het aardse kan nu het reine goddelijke leven gevonden worden, wanneer de ziel de kracht van Christus opneemt. Wandelend met Christus, zien de leerlingen de aardse dingen anders: de lelies, de vogels, het licht, de medemensen. Hun gewaarwordingen, hun denken en hun willen verandert langzamerhand. Het gebruiken van spijs en drank wordt tot communie, de vereniging met het oorspronkelijke Goddelijke leven in de vergankelijke aardse natuur.
Waarvoor moeten zij nog vasten en de aarde mijden?

In het hierop volgende verhaal in het Marcus-evangelie komt iets dergelijks tot uiting
(Marcus 2 : 23 - 3 : 6).
De leerlingen, die met hun meester op een Sabbat door de korenvelden gaan, plukken argeloos aren af. Dat was meer dan wat een rechtschapen Jood op de Sabbat doen mocht. De Farizeeërs berispen daarom de meester. En Jezus wijst hen op het koninklijke oerbeeld van de Messias. Hij wijst hen op David, die eens met zijn begeleiders, tegen de rituele regels in, de gewijde toonbroden at, om in een dringende menselijk behoefte te voordien, zonder daardoor de Godheid te beledigen, zoals uit het Oude Testament blijkt.

In het Bijbelboek 1 Samuël staat het verslag opgetekend van David die op de vlucht is voor Koning Saul. Wanneer hij met zijn mannen in de tabernakel te Nob aankomt, vraagt hij de hogepriester Achimelech om wat voedsel. Omdat er niets anders voorhanden is dan het toonbrood, krijgen ze het vervangen toonbrood te eten, nadat ze Achimelech hebben verzekerd rein te zijn volgens de Joodse wetten.

De ‘Mensenzoon’ is de Messias, maar voor de wereld is Hij de Zoon des Mensen, Hij, die het menszijn volledig vertegenwoordigt, die het gehele wezen van de mens en de mensheid in zich draagt. Hij is ook de Heer van de Sabbat.

Daarmee wordt niet gezegd, dat Hij het ritme van de zeven dagen, dat diep in de menselijke natuur gegrond is en een spiegeling is van kosmische wetmatigheden, naar willekeur zou kunnen veranderen. Maar er wordt mee aangegeven dat Hij zonder uiterlijke voorschriften maar van binnen uit het juiste gebruik weer te maken van zulke oude wijze instellingen, zoals het vieren van elke zevende dag als rustdag op religieuze dag.

‘De Sabbat ontstond terwille van de mens, niet de mens terwille van de Sabbat.’ Voor de Joden was het houden van de Sabbat het kenmerk van een godsdienstig leven, van eerbied voor de Wet; het was de centrale religieuze plicht. Daarom zegt het woord van Jezus niet minder dan: de godsdienst, de Wet met de geboden en instellingen, die geïnspireerde uitdrukkingen van Goddelijke leiding zijn, zijn terwille van de mens gegeven. Nooit is de mens slechts middel of materiaal. De geboden van de goddelijke wil beogen niet een doelloze onderwerping en beheersing van het mensdom. De mens naar zijn ingeboren goddelijke bestemming is de zin en het doel van de goddelijke bemoeiing.

In de Mensenzoon is dat doel bereikt. Hij is de Heer van de Wet. Want Hij draagt de goddelijke wil in zichzelf en Hij verwezenlijkt die van binnen uit en oorspronkelijk.

In de grote godsdienstige culturen van de oudheid, ook in het leven van Israël, was de enkele mens slechts materiaal en middel voor de verwezenlijking van een bepaalde gezette ordening, voor een bepaalde godsdienstig-maatschappelijke opbouw en structuur. En zo is het nog steeds in de hedendaagse cultuur, in zoverre zij nog voorchristelijk, of on-christelijk of schijnbaar-christelijk is. De impuls van Christus betekent de grootste omwenteling: het aanbreken van een nieuwe werelddag.

=

tekst uit
H.A.P.J.Ogilvie: Godszoon en Mensenzoon, beschouwingen over het evangelie volgens Marcus
Amsterdam juli 1946
Uitgevers-mij. A.E.Kluwer, Deventer

bron afbeelding
www.statenvertaling.net

maandag 16 augustus 2010

12e Zondag na Trinitatis

Fresco uit de Johanneskirche in Müstair - Genezing van de doofstomme


Marcus 7 : 31 – 37 Genezing van een doofstomme

Voor de bijdrage over deze perikooptekst uit 2009: klik hier.

Het evangelie volgens Lucas staat bekend om de vele beschrijvingen van genezingen. Het evangelie volgens Marcus beschrijft er twaalf. Met het getal twaalf lijkt Marcus te duiden op de kosmische werking die van Christus uitgaat. Hij is tussen zijn apostelen als de zon temidden van de twaalf tekens van de dierenriem.
Het evangelie beschrijft Jezus’ tocht van Tyrus naar Dekapolis, het gebied van de Tien Steden, dat ligt ten oosten van het Meer van Galilea en het dal van de Jordaan. Het gebied reikte van Damaskus in het noorden tot Philadelpia, het huidige Amman. De steden in het gebied waren sterk beïnvloed door de Griekse cultuurimpuls. Ze waren opgebouwd of herbouwd in de tijden van Alexander de Grote. De Joden hielden het voor een gebied van heidenen, maar Jezus bezocht het verschillende malen, o.a. wanneer hij bezetenen in de grafholen geneest. (zie de perikoop van 4e zondag na Epifanie en ook Marcus 5:1-20) Het moet een gebied zijn geweest waar veel oude mysterieplaatsen waren, die in verval waren geraakt, decadent waren geworden. Vanuit dit gezichtspunt mogen we er vanuit gaan dat de dove en slecht sprekende man, niet zomaar de eerste de beste mens is die bij Jezus gebracht wordt, maar dat hij eerder iemand was, die bij deze mysterieplaatsen hoorde, daarvan een leerling of priester was.

Jezus neemt de man apart van de menigte, zodat Hij met hem alleen was. Hij geneest de dove en slecht sprekende man niet door slechts een woord uit te spreken, maar Christus Jezus raakt de dove man aan, stak Zijn vingers zelf in de oren van de dove man en met Zijn met spuug bevochtigde vingertoppen raakt Hij de tong van de man aan. Dan kijkt Hij op naar de hemel, naar het gebied van de sterren waarvandaan helende kosmische krachten stralen. Jezus zucht diep een roept. Tot in detail is deze genezing door Marcus beschreven. Men zou hierin kunnen herkennen dat de man op vier niveaus wordt aangesproken door de helende kracht van het Christuswezen: eerst de fysieke aanraking doordat Christus bij hem de vingers in de oren steekt, dan de heling van de levenskrachten (etherlichaam) doordat Christus met speeksel de tong bevochtigt, daarop de genezing van het zielelichaam (astraallichaam), door het diepe ademen en opkijken naar de sterrenwereld (astrale wereld) en tenslotte wekt Christus met het uitroepen van het woord ‘Effatha’, dat is Ga open! het Ik-wezen van de dove man op tot eigen activiteit.

Jezus wil echter niet dat er ruchtbaarheid gegeven wordt aan Zijn daden. Het evangelie schrijft dat Hij het verbood iemand iets te zeggen. Hoe meer Hij het verbood des te meer verkondigden zij het. Men kan zich voorstellen dat ook de dove en slecht sprekende man daaraan meedeed.
Wanneer binnen de oude mysteriën iemand werd ingewijd, werd hij in een doodslaap van enkele dagen gebracht, waarbij zijn ziel ervaringen opdeed in de goddelijk-geestelijke werelden. Bij het ontwaken kon zo’n inwijdeling vertellen wat hij had meegemaakt. Het zou kunnen zijn dat deze man het woord van de goden niet meer had kunnen vernemen en er ook niets meer over had kunnen meedelen. Nu echter heeft hij gehoord en kan hij spreken, want het goddelijke zonnewezen van Christus, dat eerst in de hemelen vertoefde, heeft hem apart genomen en zijn oren geopend, zijn tong losgemaakt.

Bronnen:
H.A.P.Ogilvie: Godszoon en Mensenzoon, beschouwingen over het evangelie volgens Marcus uitgeverij Kluwer Deventer 1946
Siegwart Knijpenga: Niets is verborgen, Kosmische dimensies in het Marcus-evangelie uitgeverij Kok Kampen 2004

maandag 21 juni 2010

Sint Jan - 24 juni

Leonardo da Vinci: Johannes de Doper

Marcus 1 : 1 – 11

Op 24 juni (of een van de zondagen rond die datum) lezen we het begin van het evangelie volgens Marcus. In alle vier de evangeliën is ruim aandacht voor Johannes de Doper als wegbereider voor Christus.Het evangelie volgens Mattheüs begint na het geboorte verhaal waarin de Drie Koningen de nieuwgeboren koning komen eren, in het 3e hoofdstuk meteen over Johannes:

"In die dagen trad Johannes de Doper op en verkondigde zijn boodschap in de woestijn van Judea. Hij sprak: ‘Kom tot inkeer! Want het Rijk der hemelen is nabij gekomen.’
Hij is het van wie de profeet Jesaja gesproken heeft, toen hij zeide: ‘Een stem hoort men roepen in de eenzaamheid: Baant de weg voor de Heer, maakt zijn paden recht’. Johannes droeg een gewaad van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lenden; sprinkhanen en wilde honing waren zijn voedsel.
Toen trokken mensen uit Jeruzalem, geheel Judea en de Jordaanstreek naar hem toe, zij ontvingen door hem de doop in het water van de Jordaan en bekenden hun zonden."

In het 11e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie spreekt Jezus zelf over Johannes de Doper:
Hij is het van wie de Schrift zegt: “Zie, ik zend mijn engel voor uw aangezicht uit, hij zal de weg voor u banen.”
Jezus gaat dan verder: Ja zo is het, ik zeg u: onder allen die uit vrouwen geboren zijn, is er geen grotere opgestaan dan Johannes de Doper; en de kleinste in het Rijk der hemelen is groter dan hij.
En tenslotte spreekt Jezus: 'En – indien gij het wilt aannemen - hij is Elia wiens komst men verwacht.' Wie het oor heeft, hore!
Deze laatste aanwijzing over het wezen van Johannes de Doper herhaalt Jezus nog een keer in Mattheüs 17: ‘Ik zeg u: Elia is reeds gekomen’ (Matt.17:13 - vertaling: H.Olgilvie)

De tekst waarmee het evangelie volgens Marcus begint, lezen we volgens de perikopenlijst op 24 juni. Marcus begint niet met een geboorteverhaal van Jezus maar meteen met een passage over Johannes de Doper en vervolgt meteen met de Doop van Jezus in de Jordaan. Op 6 januari (Epifanie, klik hier) lazen we dit in de versie volgens Mattheüs.

In een eerdere bijdrage over deze perikoop (klik hier) hebben we al genoemd dat het Grieks het woord κνριοσ wordt gebruikt in de zin ‘Bereid de weg van de Heer. Kyrios kan men vertalen met ‘Heer’, maar het betekent ook ‘de Soevereine’, waarvan men mag aannemen dat eigenlijk op het komende ‘Ik’ wordt geduid. Dan mogen we de zin lezen als: Bereid de weg van ‘het-Ik, maakt zijn paden recht.’ Johannes roept de mensen op om zich voor te bereiden op de komst van Christus, die eigenlijk de brenger van het ‘Ik’ aan de mensheid is.

Wanneer we de verschillende evangelieteksten opzoeken en aanvullen met wat we uit de antroposofie weten over Johannes de Doper, wordt het duidelijk welk een belangrijke rol Johannes de Doper heeft gespeeld bij de voorbereiding van het Mysterie van Golgotha. Het kan ons met eerbied vervullen en we kunnen begrijpen waarom Jezus hem de grootste onder allen die uit vrouwen geboren zijn noemt.

Ikoon: Johannes de Doper - Engel van de Woestijn

Het evangelie volgens Lucas beschrijft de aankondiging van de geboorte van Johannes en van zijn neef Jezus als in een wisselzang. De aankondiging aan Zacharias valt in de herfst op Yom Kippoer, de aankondiging aan Maria is in de lente, de geboorte van Jezus in de winternacht, Johannes’ geboorte is op de zomerdag 24 juni. Zo staan de gebeurtenissen rond deze twee belangrijke individualiteiten in relatie tot de kring van jaarfeesten.
In onze bijdragen in de Adventtijd hebben we uitgebreid stilgestaan bij de vertellingen uit het 1e hoofdstuk van het Lucas-evangelie. Vooral de naamgeving van Johannes valt in dit verhaal op, Zacharias krijgt zijn spraakvermogen terug wanneer hij de naam van het kind op een schrijftafeltje noteert. Hij kreeg een naam die in de familie niet voorkwam.


In de naam Johannes - oud-Grieks Ἰωάννης en in het Hebreeuws Jochanan wat 'Jahweh (JHWH) is genadig' betekent - vinden we de drie klinkers I O A (de medeklinker ‘J’ is eigenlijk de ‘I’). Deze drie klinkers representeren de drie kwaliteiten van de menselijke ziel Willen, Voelen en Denken:
I = Ik richt mijn WIL op de wereld
O = Ik omarm de wereld met mijn VOELEN
A = ik neem met aandacht en eerbied de wereld op in mijn WAARNEMEN
De medeklinker N (zelfs dubbel: NN), die volgt op de A kunnen we duiden als ‘Met mijn DENKEN treed ik de wereld tegemoet.’ De naamgeving moet wel duiden op het bijzondere wezen dat daar als Johannes de Doper geboren wordt. Hij moet als een representant van de archetypische mensenziel gezien worden.

Ook het Johannes-evangelie duidt op een andere manier op het bijzondere geest/zielewezen van Johannes. In de proloog uit het 1e hoofdstuk lezen we in het zesde vers: εγενετο ἄνθρωπος - ‘Er is een mens geworden’. Het gaat verder: ‘van God gezonden, zijn naam is Johannes.’ De zin 'Er is een mens geworden' wijst op een heel bijzondere maar verborgen manier op een geheim dat verbonden is met het geestwezen van Johannes de Doper, wanneer men zich realiseert dat het woord ‘mens’ in het Hebreeuws ADAM (אדם) is. Bij de evangelist Johannes dus ook een verwijzing naar het oerkarakter van het wezen van Johannes de Doper.

In Mattheüs 14 en Marcus 6 vindt men hoe Johannes de Doper gedood wordt op last van Herodes.

Hieronder volgen citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner, die veel over de figuur van Johannes de Doper heeft kunnen mededelen als resultaat van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek. Het kan ons via kennend begrip met veel eerbied vervullen, welke taak het wezen dat we kennen als Johannes de Doper (Sint Jan) op zich heeft genomen ten dienste van het Mysterie van Golgotha en alles wat daarmee samenhangt.

Het licht kwam in de duisternis. Nu moet de mens opnieuw omhoog geleid worden tot het begrip, dat het leven de overwinnaar is over de dood. De voorloper verscheen, Johannes de Doper. De Doper verkondigde dat het oude, dat nog steeds in het teken staat van wat goddelijke machten ooit hebben voortgebracht, nu door een nieuw rijk wordt afgelost. Tot nu toe was het: God zal u vernietigen, indien u niet volgens zijn wet handelt. – Het nieuwe rijk is echter datgene, wat de mens in zich zelf beleven kan, wanneer hij God ervaart. Het idee in het Oude Testament is: We moeten ons onderwerpen aan Gods gebod. Het Nieuwe Verbond zegt: De mens moet God volgen uit eigen vrije wil. Dat is de liefde voor het goede. Profetisch wordt zij verkondigd, Zij moet groeien. Christus, de representant van het nieuwe, moet groeien. Johannes, die Zijn voorloper is, moet afnemen.
uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Keulen 12 februari 1906

Zoals elk mens is, zo beschrijft het Oude Testament het hele oud-Joodse volk als geheel.(…) Als we nu volgen, wat er beschreven wordt, dan zou men kunnen zeggen: Tot een bepaald ogenblik treden zekere eigenschappen op de voorgrond als impulserende krachten in dit Oude Testament; de tijd breekt dan aan, dat dit volk zijn ziel gaat ontwikkelen; dat ziet er dan net zo uit als wanneer een mens in zijn twintiger jaren zijn zielekrachten ontplooit. Dat gebeurt, wanneer de profeet Elias optreedt, want Elias als profeet lijkt op die eigenaardige ziel van het oud Joodse volk. Dan komen de andere profeten, waarvan ik u enige dagen geleden zei, dat ze de zielen van de meest verschillende ingewijden van andere volkeren in zich dragen. Zij verzamelen zich in het Oudtestamentische volk. De ziel van dit volk luistert nu naar wat de zielen van andere volkeren te zeggen hebben. In een harmonisch akkoord, als in een reine samenklank vermengt zich datgene, wat blijvend is van Elias en wat de zielen van de andere volkeren door de verschillende profeten, die incarneren in het oud-Joodse volk, te zeggen hebben.
Dit lichaam van het oud Joodse volk rijpt en sterft dan in zekere zin, doordat het slechts het geestelijke, dat wat als geestelijke substantie blijft bestaan, in zijn geloofsbekentenis opneemt, zoals we dat zo prachtig zien in de beschrijving van de Maccabeeërs. Men zou het zo willen uitspreken: in deze beschrijving van de Maccabeeërs weerspiegelt zich het oudgeworden volk uit het Oude Testament, dat zich zo langzamerhand als oud geworden volk te ruste legt, maar dat laat blijken dat het zich bewust is van het eeuwige leven der mensenziel, hetgeen de zonen van Maccabaeus dan ook uitspreken. De "eeuwigheid van ieder afzonderlijk", dat is wat als overtuiging in dit volk blijkt geleefd te hebben. Het is net alsof, nu het lichaam van het volk te gronde gaat, de ziel ervan als een kiem in een geheel nieuwe persoonlijkheid optreedt. Waar leeft deze ziel?
Deze Elias ziel, ze is tevens de ziel van het hele oud-Joodse volk, als ze optreedt in de Doper. Als hij gevangengezet en door Herodes onthoofd is, wat gebeurt er dan met deze ziel? We duidden het reeds aan; deze ziel wordt zelfstandig, verlaat het lichaam, maar werkt dan als een aura verder. In het gebied van deze ziel treedt Christus binnen. Maar wáár is de ziel van Elias, die ook de ziel van de Doper is? Het is, in het Marcus-evangelie duidelijk genoeg aangegeven. De ziel van Johannes de Doper, dus ook die van Elias, wordt de groepsziel van de twaalf apostelen; ze leeft verder onder de twaalf. Dat wordt ons op zeer, zeer merkwaardige wijze aangegeven; men zou haast zeggen, dat het op kunstzinnige wijze getekend wordt ; er wordt verteld in het Marcus evangelie vóórdat er sprake is van de dood van Johannes de Doper, hoe het onderricht, de manier van onderwijzen van Christus Jezus is tegenover de grote massa en hoe tegenover zijn discipelen. Maar dat wordt anders, als de Eliasziel van Johannes de Doper vrijkomt en als een soort groepsziel van de 12 Apostelen verder leeft. Dat wordt aangeduid; want van daar af stelt Christus hogere eisen aan zijn leerlingen dan tevoren (leest u het na, men merkt het heel duidelijk). Hij verlangt van hen dat ze moeilijker dingen begrijpen zullen. Het merkwaardige is nl.: wát ze moeten begrijpen en wát het is, dat Hij hun later verwijt, omdat ze het nu niet begrijpen. Leest u dit in dat hoofdstuk eens precies! Op de ene kant van de zaak heb ik al gewezen, nl. dat er sprake is van een vermeerdering van brood als Elias bij de weduwe in Sarepta komt en dat er weer een broodvermeerdering gemeld wordt, als de ziel van Elias vrijkomt uit Johannes de Doper. Maar nu verlangt Christus juist van zijn jongeren, dat ze de bedoeling van deze broodvermeerdering begrijpen zullen. Vóór die tijd spreekt hij niet op deze wijze tot hen. Maar dan, als ze het zouden moeten verstaan, wát het lot van Johannes de Doper is na zijn onthoofding door koning Herodes, wát er gebeurt met die 5000 door de 5 broden, waarbij de brokken in 12 korven verzameld worden en wát met de 7 broden en de vierduizend gebeurt, waarbij de brokken in 7 korven bijeengebracht worden, dan zegt Hij tot hen:

"Verstaat ge nog niet en begrijpt ge niet? Blijven uw zinnen verduisterd? Gij hebt ogen en ziet niet, oren en hoort niet en herinnert ge u niet, toen ik de vijf broden brak voor de 5000, hoeveel manden vol brokken ge hebt opgenomen?" Ze zeiden tot Hem: "twaalf." "En bij de zeven broden voor de 4000, hoeveel manden vol brokken hebt ge toen opgeraapt?" En ze zeiden tot Hem: "zeven." En Hij zeide tot hen: "En begrijpt ge het nu nog niet?"
(Marcus 8, 17 21).
Hij maakt hun het ernstige verwijt, dat ze niet begrijpen, wat er in deze openbaringen verborgen ligt. Waarom?
Omdat Hij bedoelt: "Nu is de geest van Elias vrijgekomen, hij leeft in ulieden en ge moet u langzamerhand waardig tonen, dat hij in uw ziel binnentreedt, zodat ge geestelijke dingen beter begrijpen kunt dan dat vroeger mogelijk was." Als Christus Jezus tot de menigte sprak, deed Hij dat in gelijkenissen, in beelden, omdat deze mensen nog afstamden van degenen, die het bovenzinnelijke zagen in imaginaties; Hij moest dus tot het volk spreken, zoals de vroegere helderzienden dat deden. Op Socratische wijze, d.w.z. voor het gewone verstand begrijpelijk kon Hij hetzelfde doen tegenover degenen, die als zijn apostelen uit dit oud Joodse volk stamden. Hun kon Hij de gelijkenissen uitleggen; Hij kon op moderne wijze spreken, op de manier, zoals die voor de mensheid normaal geworden was, nadat het helderzien was verdwenen. Maar doordat de geest van Elias als groepsziel in de 12 apostelen leefde en hen als een gemeenschappelijke aura omgaf, werden ze in hogere zin weer helderziend of liever, ze zouden het kunnen worden; zo konden ze als twaalfeenheid door de geest van Elias de verlichting deelachtig worden, wat voor ieder afzonderlijk niet mogelijk zou zijn geweest. Daartoe wilde Christus hen opvoeden.
Waarheen richtte Hij deze opvoeding? Wat is dan in feite die hele vertelling van de "broodvermeerdering" de ene keer door verdeling van 5 broden over 5000 - de resten vullen 12 korven vol; de tweede maal door verdeling van 7 broden over 4000 - de resten vullen 7 korven vol? Ja, dat was steeds een merkwaardig probleem voor de Bijbeluitleggers. In onze tijd zijn ze het erover eens geworden, dat "de mensen zelf brood bij zich hadden; toen ze in rijen waren neergezet, hebben ze hun pakjes brood uitgepakt." Dat is nu de uitleg, die als afspraak om zo te zeggen, zelfs geaccepteerd is door degenen, die streng vasthouden aan het Evangelie. Als men de dingen op een zo uiterlijke manier beschouwt, dan worden zulke verhalen eigenlijk niet meer dan aanhangsels, versiersels. Men begrijpt dan ook niet, waarom dit verhaal eigenlijk verteld wordt. Aan de andere kant mag men natuurlijk niet aan zwarte magie denken, want het tevoorschijn toveren van een grote hoeveelheid brood uit 5 stuks of 7 stuks zou volkomen zwarte magie zijn. Maar het kan hier niet gaan om zwarte magie, ook niet om een gebeuren, dat voor de filisters zeer aannemelijk zou kunnen zijn, nl. dat de mensen brood meegebracht en het uitgepakt hadden. Er is integendeel iets bijzonders mee bedoeld. Bij de uitleg van verschillende andere Evangeliën heb ik er al op gewezen, en in dit Evangelie wordt het duidelijk genoeg aangeduid, waar het om gaat.

"En de Apostelen kwamen weder samen bij Jezus en berichtten Hem al wat ze gedaan en geleerd hadden. En Hij zeide tot hen: "Trekt u terug op een eenzame plaats en rust een weinig uit." (Marcus 6, 30 31).
Deze uitspraak moeten we goed bezien. Christus Jezus zendt de Apostelen naar een eenzame plaats om wat uit te rusten, d.w.z. dat ze zichzelf in een toestand brengen, waarin men komt, als men zich in de stilte en afzonde¬ring terugtrekt. En wat zien ze daar? Wat zien ze in een andere toestand verkerend? Ze worden gebracht tot een nieuwe wijze van helderzien; dat geschiedt, doordat de geest van Elias over hen komt.
uit: Rudolf Steiner Het Evangelie volgens Marcus (GA 139)
6e voordracht, Basel 20 september 1912

In de oude mysteriën was Christus Jezus, dat wil zeggen Christus die in de toekomst in de wereld zou verschijnen, zeker geen onbekend wezen. Alle mysteriën wezen op één die komen zou. Men noemde de oude ingewijden daarom profeten, omdat zij een toekomstig gebeuren hadden te voorzeggen. De inwijdingen waren erop gericht dat men zou inzien dat in de toekomst Christus zich aan de mensheid zou openbaren. Zo kon Johannes de Doper als ingewijde weten dat degene van wie in de mysteriën werd gesproken en van wie ook hij profeteerde, in de gestalte van Christus Jezus voor hem stond.
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Johannes (GA 103)
4e voordracht Hamburg 22 mei 1908

We moeten ons een voorstelling maken van wat besloten ligt in de uitdrukking: het mysterie van het rijk der hemelen. Dat is iets heel concreets, zoals we met een voorbeeld duidelijk hebben kunnen maken. Nu zegt Johannes de Doper bij de gelegenheid wanneer hij de doop voltrekt, dat de rijken der hemelen of de rijken Gods nabij zijn. Daar vinden we die voorstelling. En wat doet Johannes de Doper? Kennelijk, dat blijkt uit de hele context omdat de rijken der hemelen, de rijken van God nabij zijn, doet hij het volgende. Hij doopt met water, zoals hij het zelf omschrijft. Hij doopt met water tot vergeving der zonden. En hij zegt daarvoor dat 'Hij zal komen die zal dopen met de heilige Geest'. Wat is het verschil tussen de doop die Johannes voltrekt, en de doop waarvan hij zegt dat het een dopen met de heilige Geest is?
We begrijpen niet wat er eigenlijk met die waterdoop -over de manier waarop die werd uitgevoerd heb ik vaker verteld- bedoeld wordt, waarop hier gezinspeeld wordt, als we niet uitdrukkelijk proberen de zaak geesteswetenschappelijk te benaderen. Ik heb me jarenlang ingespannen om juist over deze dingen iets te weten te komen met de middelen die de geesteswetenschap aandraagt. Dan wordt het je plotseling duidelijk dat heel het karakteristieke beeld waarin Johannes de Doper ons tegemoet treedt, iets buitengewoon veelbetekenends is. Wat zijn het eigenlijk voor wateren waarmee Johannes doopt? Natuurlijk zijn het uiterlijk de wateren van de Jordaan. Maar we weten immers: de dopelingen in kwestie werden helemaal ondergedompeld, zodat tijdens de onderdompeling werkelijk een soort losraken van het etherlichaam uit het fysieke lichaam plaatsvond, waardoor zij zichzelf voor een ogenblik helderziend konden waarnemen. Dat is toch de werkelijke betekenis van de doop door Johannes en vergelijkbare doophandelingen. Maar Johannes doelt niet alleen hierop wanneer hij over de waterdoop spreekt, hij zinspeelt vooral op de plaats in het Oude Testament waar wordt gezegd: 'De geest der goden zweefde over de wateren.'
Want wat is het doel van de waterdoop in de Jordaan, wat moet ermee bereikt worden? Wat met de waterdoop in de Jordaan bereikt moet worden, is dat de dopelingen zich, door het genoemde losraken van het etherlichaam, in hun bewustzijn teruggevoerd voelen naar de tijd vóór de zondeval, zoals het wordt genoemd. Uit hun bewustzijn moet zogezegd alles worden uitgewist wat vanaf de zondeval is gebeurd; ze moeten worden teruggevoerd naar die oertoestand van onschuld, zodat ze kunnen zien hoe de mens vóór de zondeval was. De dopelingen moeten als het ware beseffen: de mens is een dwaalweg ingeslagen door de zondeval, en als hij op die dwaalweg verder gaat, kan het op den duur niet goed met hem gaan. Hij moet omkeren, terugkeren naar het begin, hij moet als het ware alles uit zijn ziel rukken wat door die dwaalweg in zijn ziel terecht is gekomen.
Het was een tendens bij heel veel mensen uit die periode -de geschiedenis wordt op dit punt beslist niet accuraat geschreven- om terug te gaan, zich te verplaatsen naar die tijd van onschuld, zich te zuiveren van alles wat de dwaalwegen hadden gebracht, het leven van de aarde als het ware nog eens te beginnen vanaf het beginpunt, voordat de erfzonde werd begaan, geen deel te hebben aan wat zich had afgespeeld en neergeslagen was in de sociale orde en de volksstructuur sinds de zondeval tot aan dat Romeinse rijk of tot aan dat Joodse rijk waarin Johannes de Doper leefde. Daarom trekken dergelijke mensen, die van mening zijn dat je je eigenlijk moet losrukken uit alles wat de wereld gebracht heeft na de zondeval, zich terug in woestijnen, in de eenzaamheid, en leiden ze een monnikenleven. Dat wordt ons aan het voorbeeld van Johannes de Doper heel precies beschreven, aangezien hij wordt afgeschilderd als iemand die leeft in de woestijn, zich enkel voedt met honing en dieren zoals ze in de woestijn te vinden zijn, en met een vel van kameelhaar is bekleed. Als de woestijnmens, de eenzaamheidszoeker bij uitstek wordt de doper Johannes opgevoerd.
Daarmee kunt u een brede stroming uit die tijd vergelijken, een stroming, die wat in het Johannes evangelie is aangeduid op allerlei manieren tot uitdrukking bracht. Men zei dat de mens zich moest terugtrekken van de materie, dat hij zich moest vergeestelijken. In de gnosis vindt dat nog, ik zou willen zeggen, zijn meest spirituele echo, dit niet met de wereld willen leven. En in het monnikendom is het tot uitdrukking gekomen. Ja, maar waarom gebeurde dit? Waarom kwam juist die sterke Johannes tendens die verhoudingsgewijs nog niet oud was , waarom kwam die tendens over de wereld? Het antwoord ligt in de zin: Het rijk der hemelen of het rijk Gods is nabij.
En op dit punt moeten we begrijpen wat we de vorige keer hebben gezegd over de zielen die sinds de zondeval steeds slechter zijn geworden, die steeds minder geschikt waren om datgene te zijn voor het menselijk lichaam wat ze moesten zijn, die zogezegd steeds meer gecorrumpeerd zijn. Dat kon zo een tijdlang in de ontwikkeling van de aarde doorgaan, maar dat moest eens tot een eind komen. Het moest tot een eind komen wanneer die hele aardeontwikkeling gegrepen wordt door de hemelontwikkeling, wanneer de hemelontwikkeling zich meester maakt van de aardeontwikkeling. Dat voorzagen mensen als Johannes met een profetische blik: nu komt de tijd waarin het er niet meer om gaat dat de zielen gered worden; nu komt de tijd waarin de zielen te gronde zullen gaan als er niet iets bijzonders gebeurt. Óf de zielen moeten zich terugtrekken uit het hele leven sinds de erfzonde, die tot gevolg heeft gehad dat de zielen gecorrumpeerd zijn, dus de ontwikkeling van de aarde zal tevergeefs zijn , of er moet iets anders gebeuren! Dat drukte Johannes de Doper uit met de woorden: 'Hij zal komen die zal dopen met de heilige Geest.' Johannes kon de mensen alleen redden van de gevolgen van de zondeval door hen aan de wereld te ontrukken. Christus Jezus wilde de mensen op een andere manier redden, hij wilde hen in de wereld laten en hen toch redden. Hij wilde hen niet terugvoeren tot het tijdstip voor de zondeval. Hij wilde hen de verdere weg van de aardeontwikkeling laten afleggen en hen toch deel laten nemen aan het rijk der hemelen.

uit: Rudolf Steiner Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA 175)
3e voordracht Berlijn 10 april 1917

Matthias Grünewald - Isenheimer Altaar, Musée d'Unterlinden - Colmar (F)

Tijdens de laatste voordracht die Rudolf Steiner voor zijn dood hield, en welke hij moest afbreken wegens zijn ziekte, sprak hij over zijn meest recente inzichten betreffende Johannes de Doper en Johannes de Evangelist. Rudolf Steiner gaf later aan enkele mensen die hem heel na stonden verdere mondelinge uitleg over wat hij in de voordracht niet meer kon meedelen.

Mondelinge mededeling van Rudolf Steiner aan Marie Steiner, opgetekend door Dr. Ludwig Noll, naast Ita Wegman een behandelende arts van Rudolf Steiner.
Bij de opwekking van Lazarus werd van boven af tot aan de bewustzijnsziel het geestelijk wezen van Johannes de Doper, die vanaf zijn dood (door Herodes) de beschermende geest van de schare leerlingen was geweest, opgenomen door het wezen van Lazarus. Van onderaf Lazarus, zodat beiden elkaar doordrongen. Zo is dan na de opwekking van Lazarus, Johannes (de apostel) de leerling, ‘die de Heer lief had’ (vergelijk dit met Steiners 6e voordracht over het evangelie volgens Marcus, waarin Elia als de groepsziel van de apostelen wordt beschreven. zie hierboven)

Mondelinge mededeling van Rudolf Steiner aan Ita Wegman, volgens Margarethe Kirchner-Bockholt.
Lazarus kon vanuit de aardekrachten in die tijd zich alleen volledig ontwikkelen tot aan de verstands-gemoedsziel. Het Mysterie van Golgotha had namelijk plaats in de vierde na-Atlantlische cultuurperiode tijd, de cultuurperiode waarin de verstands-gemoedsziel ontwikkeld werd. Daarom moest door een andere kosmisch wezen hem de bewustzijnsziel en Manas (Geestzelf), Budhi (Levensgeest) en Atman (Geestmens) geschonken worden.
uit: Rudolf Steiner Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge - Band 4 (GA238)


Leonardo da Vinci: Johannes de Doper (Bacchus)

Door te klikken op het label Johannes de Doper krijgt u alle perikopennotities waarin daarover iets is opgetekend.

maandag 24 augustus 2009

12e Zondag na Trinitatis





Marcus 7 : 31 – 37 Genezing van een doofstomme

Op deze zondag lezen we een gedeelte uit het Marcus-evangelie. Vlak voor deze tekst vertelt het Marcus-evangelie dat Jezus van Tyrus in het huidige Libanon via Sidon, dat meer noordelijk aan de Libanese kust is gelegen, naar het Meer van Galilea trok. Dekapolis (het gebied van de Tien Steden) lag zuidelijk van Damascus en oostelijk en zuidoostelijk van het Meer van Galilea. Het was een tienstedenbond, een zelfstandige politieke eenheid die verantwoording verschuldigd was aan de Romeinse legates van de provincie Syria. Jezus maakte dus blijkbaar een omweg van Tyrus met een boog via het noorden van Libanon naar het gebied ten oosten van de Jordaan, waarmee Hij door het gebied trok waar heidense godsdiensten werden beleden, waartegen het Joodse godsbesef zich zo verzette, getuige de vele passages uit het Oude Testament.



In Tyrus had Hij Zijn intrek genomen in een huis ‘en hoewel hij niet wilde dat iemand dat te weten zou komen, lukte het hem niet onopgemerkt te blijven.’ (Marcus 7:24). Daar had Jezus een onderhoud met een Griekse vrouw van Syro-Phoenisische afkomst. Deze vroeg Hem haar dochter te genezen. Tussen hen volgde een merkwaardig gesprek, waaruit men zou kunnen opmaken dat deze vrouw een soort priesteres moet zijn geweest in een van de plaatselijke heiligdommen. Zij herkende namelijk de beeldentaal van Jezus en wist die te beantwoorden. Haar dochter was bezeten van een demon, waarschijnlijk omdat ook zij diende in het heiligdom, dat verlaten was door de goede geestelijke machten en waar nu demonen heersten. Op verschillende andere plaatsen in de evangeliën worden soortgelijke situaties geschilderd, van oude in decadentie geraakte mysterieplaatsen en heiligdommen. Denk bijvoorbeeld aan Caeserea Phillippi (Matt 16:13-23), dat in de oudheid bekend was onder de naam Baal Hermon of Baal Gad (voor de god Baal) en later ook als heiligdom voor de natuurgod Pan diende. Zo ook de grafholen in het gebied van de Gadarenen (Matt 8:28 en Lucas 8:26). Het Woord van Christus brengt hier overal genezing, d.w.z. nieuwe goddelijke impulsen. Zijn Woord (het IK-Ben – Hijzelf) is het ‘Brood des Levens’, waarvan zelfs de honden de kruimels willen eten, die kinderen onder de tafel laten vallen.

In de daaropvolgende passage (onze perikooptekst) lezen we over een dove man, die ook moeilijk spreekt. Zijn genezing moet ook weer niet als een simpele fysieke handeling of zomaar als wonder worden gezien. Het gaat in de evangeliën altijd om een innerlijke genezing, een genezing van de ziel, de levenskrachten en daardoor van het lichamelijke. Even verderop in het Marcus-evangelie (8:22-26) geneest Jezus een blinde man op ongeveer gelijke wijze. Het gaat hier dus om oren en ogen, die niet slechts moeten worden opgevat als fysieke zintuigen, maar als zieke zintuigfunctie, op de manier zoals Jezus later zegt: ‘Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (Marcus 8: 18), zintuigen die het goddelijk-geestelijke in de wereld niet (meer) kunnen waarnemen.

Jezus neemt de dove man apart, weg van de menigte, zodat Hij met de man helemaal alleen is. Hij brengt de man daarmee in een nog groter isolement dan zijn doofheid hem al had gevoerd, maar tegelijk geeft Hij door het apart nemen, de man de mogelijkheid de zelfstandigheid van de Ik-kracht (=Christuskracht) op te nemen.

Met oudere leerlingen zou men naar de precieze opeenvolging van Jezus’ handelingen kunnen kijken om inzicht te ontwikkelen, dat de handelingen van Christus niet als goocheltrucs moeten worden beschouwd, maar werkelijk heilbrengende daden zijn.

We lezen over vier verschillende handelingen:
Jezus stopt de vinger in beide oren van de man, waardoor ze kunnen worden geopend. Deze handeling vindt plaats met de lichamelijke zintuigorganen, die min of meer als uiterlijk en mechanisch apparaat mogen worden beschouwd. Al onze zintuigen zijn gebouwd volgens de wetten van de uiterlijke fysieke natuur (licht-ogen, geluid-oren, chemie-smaak, temperatuurverschillen-warmte, zwaartekracht-evenwicht, dynamiek-bewegingszintuig etc.)
Dan raakt Hij de tong van de man aan met speeksel. Het is alsof Jezus ook de vloeistoforganisatie moet aanraken en weer tot leven wekken. Dit is het gebied van de levenskrachten, waarover ook de levende planten beschikken, die water nodig hebben om te blijven leven (het etherische).
Dan verheft Christus Zijn blik naar de hemel, het gebied waar de genezende geestkrachten van het oerbeeld van de mens te vinden zijn. Het Grieks gebruikt het woord αναβλέπω - ‘anablepo’ wat omhoogkijken betekent en werkelijk als ‘naar de hemelen opkijken’ mag worden geïnterpreteerd. Hiermee helpt Jezus de blik van de man (zijn ziel - astraallichaam) weer te verbinden met en op te zien naar het goddelijke en gezond makende oerbeeld van de mens.
Dan haalt Hij diep adem. In het ademen leeft de verbinding van de ziel met het lichamelijke omhulsel van de mens. Bij de geboorte adem je de eerste adem in, op het moment van de dood wordt de laatste adem uitgeblazen. Diep inademen betekent een sterkere verbinding tussen ziel en lichaam, bij teveel uitademen kun je flauwvallen, zoals bij hyperventilatie. Een oppervlakkige ademhaling verwijst naar een te losse verbinding tussen ziel en lichaam. Jezus haalt hier diep adem. Hij zorgt voor een sterke verbinding tussen ziel (astraallichaam) en lichaam.
Tenslotte roept Hij ‘Effata - Ga open!’ Het spreken is een vermogen waarover enkel de mens beschikt. Spreken wordt tot stand gebracht door de Ik-organisatie. Jezus roept in het Aramees: ‘Effata’ waarmee Hij ook de innerlijke wil van deze dove mens aanspoort tot eigen Ik-activiteit. De geestkracht van de man moet zelf actief deelnemen aan het genezingsproces. Hij moet het zelf ook willen.
Op deze manier geneest Hij in vier handelingen de vierledige organisatie van deze mens.

Men mag ervan uitgaan dat de dove, slecht sprekende man die hier genezen wordt niet de eerste de beste toevallige voorbijganger is, aan wie Christus deze genezende handelingen verricht. Christus is de Heer van het Lot -het Karma- en Zijn handelingen zullen daarom zeker een veel diepere betekenis hebben dan een toevallige ontmoeting. Meer is te verwachten dat deze man ook een in de oude en leeg geworden mysteriën ingewijde ziel was (in deze of een vorige incarnatie), welke nu bij deze gebeurtenis getuige wordt van het feit dat het hoogste goddelijke Zonnewezen zich niet meer op de zon bevindt, maar zich heeft verbonden met de aarde en de mensheid. Zijn eerder ontwikkelde inspiratieve vermogens worden door Christus naar de Nieuwe Mysteriën geleid. De Oude Mysteriën hebben hun vervulling bereikt en zijn decadent geworden. In de Nieuwe Mysteriën wordt het Christuswezen op aarde geopenbaard.

Bij de eerder genoemde passage over de genezing van de blinde man (Marcus 8:22-26) zijn ongeveer dezelfde vier stappen te onderscheiden. Ook deze man wordt apart genomen, met speeksel bestreken. De man begon daarna al iets waar te nemen (het astraallichaam), maar hij ziet mensen als bomen en moet nog leren onderscheiden. Door een tweede aanraking van Christus ontvangt hij daarvoor de kracht van het Ik, waarmee hij zijn blik sturing kan geven en zich bewust kan worden van wat hij met ogen ziet.

maandag 22 juni 2009

Sint Jan - 24 juni

Johannes de Doper - Titiaan ca. 1542 (Galleria dell’Academia, Venetië)

Marcus 1 : 1 – 11

Johannes de Doper was de laatste profeet van het Joodse volk voordat de Messias kwam. Volgens het evangelie van Lucas was hij een neef van Jezus. Johannes' vader Zacharias was priester in de tempel in Jeruzalem. Zijn moeder was een Aäronsdochter en stamde dus ook uit het priesterlijke geslacht.
Zacharias en Elisabeth zijn beide al op leeftijd maar zij hebben geen kinderen kunnen krijgen. In die tijd werd onvruchtbaarheid opgevat als een straf van God voor zonde, begaan in dit leven of in een vorig leven. Ook bij de Joden leefde nog het bewustzijn van meerdere aardelevens. Elisabeth schaamde zich daarvoor, terwijl zij en Zacharias beide als twee rechtschapen en vrome mensen leefden.
De engel Gabriel verschijnt aan Zacharias wanneer hij op Yom Kippoer in de tempel het wierookoffer brengt. Zacharias gelooft niet wat deze engel hem verkondigt en antwoordt ongelovig dat hij en zijn vrouw toch te oud zijn. Zes maanden later verschijnt de engel Gabriel ook aan Maria en ook zij antwoordt verbaasd en zegt dat zij te jong is en geen man heeft. Maar zij aanvaardt de boodschap en spreekt: 'Zie de dienstmaagd des Heren.'
Maria gaat daarop naar Elisabeth toe en helpt haar bij de bevalling. Zij is er waarschijnlijk ook bij wanneer Zacharias bevestigt dat de naam van het kind Johannes moet zijn. Het kind groeit op en wordt een kluizenaar in de woestijn, een profeet. Hij eet sprinkhanen en wilde honing en kleedt zich in een kameelharen mantel.
Jezus en Johannes kennen elkaar als neefjes en zo zie je ze vaak samen spelend op schilderijen afgebeeld. Maar wanneer Johannes 7 jaar oud is, verlaat hij zijn ouders en zoekt zijn verblijf in de grotten van de woestijn van Juda. Hij leidt daar een leven in eenzaamheid totdat hij met 28 jaar weer in de openbaarheid treedt. Tijdens zijn vroege jeugd is hij dus nog onder de zorg van zijn ouders, daarna zoekt zijn wezen de afzondering om de daarop volgende 3 x 7 jaren zich verder te ontwikkelen. De grote individualiteit, die Johannes is heeft blijkbaar die afzondering nodig ter voorbereiding op zijn missie.

Johannes heeft veel volgelingen, die naar hem toekomen om zich te laten dopen in de rivier de Jordaan. Door die doop, die een bijna-doodervaring door verdrinking is, schouwen de dopelingen terug op hun leven dat zij tot dan toe geleid hebben. Zij kunnen daardoor tot inkeer komen.
Jesaja profeteerde al dat Johannes zou komen:
Zie, Ik zend mijn bode voor U uit,
om uw weg te banen
een stem roept in de woestijn:
Bereid de weg van de Heer,
maak zijn paden recht


Voor het woord 'Heer' gebruikt het Grieks κνριοσ. Kyrios betekent ‘Heer’ (denk aan ‘Kyrie Eleison’ = Heer ontferm u), maar het betekent ook ‘de Soevereine’. Met dat woord wordt eigenlijk ‘het Ik’ van de mens aangeduid, datgene in de mens dat hetm soeverein -zelfstandig- maakt. Dan staat er dus: Bereid de weg van ‘het-Ik’
Johannes wijst niet alleen op de komst van de allerhoogste, het Ik-Ben - Christus, maar hij speelt zelfs een sleutelrol wanneer dit hoogste wezen zich verbindt met het lichaam van Jezus, zijn neef. Jezus wil zich laten dopen, Johannes weigert dat eerst (Mattheüs 3:14). Jezus ziet de Geest als een duif op zich neerdalen.

Na een vraag vertelt Jezus wie Johannes is. Johannes is de wederbelichaming van het wezen van Elia. Hij zegt: 'En voor wie het wil aannemen: hij is Elia die komen zou.' (Mattheüs 11:14)

Rudolf Steiner geeft als resultaat van zijn occulte onderzoekingen het inzicht dat Johannes niet alleen de wedergeboren Elia is maar ook Adam, die als de eerste mens na Lemurische tijd stamvader van alle op aarde levende mensen is. In Johannes is de ziel van de Oude Adam gereïncarneerd, de ziel van hem die door de zondeval is gegaan en de gevolgen van de verleiding van Lucifer heeft moeten dragen.
De Jezus uit het Lucas evangelie is drager van dat gedeelte van de ziel en geestwezen van Adam, dat niet door de zondeval is meegesleurd de aardediepte in. Wanneer Elisabeth de stem verneemt van Maria, die haar komt opzoeken, springt in haar schoot de vrucht op, die zich tot op dat moment amper had bewogen. Het is de vreugde in de ziel van de Oude Adam – Elia, die de vrucht doet opspringen in de schoot van Elisabeth. De Lucas-Maria draagt namelijk het andere –geestelijke- deel van zijn wezen. (Lucas 1:39–56) Wat door de zondeval gescheiden was, ontmoet elkaar weer bij deze begroeting.

Enkele apostelen waren eerst volgelingen van Johannes de Doper. Johannes wijst enkele van zijn leerlingen op Jezus, waarna zij Hem volgen. Toen dan Johannes gevangen genomen was en onthoofd, waren zijn volgelingen zonder herder. Jezus ontfermt zich over deze groep en met de kracht van Johannes kan Hij ze spijzigen. (Mattheüs 14:1-21)

maandag 6 april 2009

Pasen

Giotto di Bondone: Christus verschijnt aan Maria Magdalena

Marcus 16 : 1 – 8 (Paaszondag) Mattheüs 28 : 1 -10 (Paasmaandag)

Hij is opgestaan

Het is niet eenvoudig om voor deze weblog in het kort iets te schijven over het allergrootste mysterie dat op aarde heeft plaatst gevonden op en rond Golgotha. Via het christendom in het westen heeft vooral het lijden van Jezus Christus een plaats in de cultuur gekregen, terwijl in de oosterse kerk juist de opstanding van Christus gevierd wordt. Zoals hier de Matthäus Passion van Bach of Jesus Christ Superstar bij iedereen sporen op het netvlies of trommelvlies hebben achtergelaten, klinkt in het oosten elke Paasmorgen juist het: “De Heer is waarlijk opgestaan”.
Alle mysteriën van de Oudheid hebben juist naar deze laatste gebeurtenis uitgekeken. Nog teruggrijpend op Palmpasen kunnen we misschien zeggen dat op die laatste zondag (Palmzondag) de Oude Mysteriën hun vervulling kregen: Het Zonnewezen trok nu zelf ‘de stad’ binnen. Bij de verrijzenis, op de zondag een week later, begonnen de Nieuwe Mysteriën. Toen begon ‘de Christustijd van de mensheid’, zoals het in de Kersthandeling klinkt. Met de antroposofie heeft Rudolf Steiner de mensheid, welke langzamerhand de bewustzijnziel verder zal ontwikkelen, de handvatten gegeven om tot het begrijpen van deze gebeurtenissen te komen.

Het allerhoogste en grootste Zonnewezen had zich verbonden met een mensenlichaam. Dat gebeurde bij de Doop in de Jordaan. Een wezen zo groot als, misschien zelfs groter dan, de zon belichaamde zich in een klein mensenlichaam, in verhouding nog kleiner dan het oog van een naald waarin een draad zou moeten worden gestoken. De geestelijke zonnekracht van dit Wezen doorstraalde eerst dit lichaam van Jezus van Nazareth gedurende de drie jaren na de doop. In de perikopen hebben we kunnen volgen dat langzaamaan en stap voor stap de kracht van dit Zonnewezen ook zijn werking deed gelden in de omgeving: eerstens in de wereld van het astrale, dan in de wereld van het etherische, uiteindelijk zou ook de fysieke substantie geheel en al doordrongen worden met zonnekracht. Je zou kunnen zeggen dat in de drie jaren na de Doop in de Jordaan het Zonnewezen, de Wereldgeest, eerst van binnenuit het lichaam van Jezus van Nazareth doorlichtte en doorstraalde, waardoor dat lichaam, wat al op een wonderbaarlijke manier was voorbereid, gezuiverd werd van de invloeden van Lucifer, d.w.z. van de zondekrankheid aan het lichamelijke wezen van de mens als gevolg van de zondeval, en van Ahriman.
Op de Stille Zaterdag, nadat Zijn lichaam in het graf was verzonken, drong de Christuskracht door tot in het diepste van de aarde zelf, vanaf dan dus doordrong Zijn zonnekracht de buitenwereld van de aardeplaneet. Hij overwon de krachten die in de aarde dood veroorzaken en Hij verloste daarmee ook de in het fysieke verstrikt geraakte mensenzielen.

Fra Angelico: Afdaling ter Helle

De Wereldgeest doordrong met Zijn zonnekrachten de geestelijke/fysieke aarde. De Christusgeest was echter ook diep doorgedrongen tot in zelfs de chemische substanties, tot in het beenmerg van het skelet van Jezus van Nazareth en Hij transformeerde het. Zo werd Zijn lichaam tot het opstandingslichaam. Het werd weer een mensenlichaam zoals het oorspronkelijk door de Goden bedoeld en gedacht was. Daarna deed Hij hetzelfde met de fysieke substantie van de planeet aarde. Met het bloed dat vloeide vanaf het kruis op Golgotha en door het lichaam dat verzonken was in het graf werd de aardesubstantie doordrongen van Zijn kracht. Daarmee werd de aarde het lichaam van de Zonnegeest.
Vanuit de fysiek-geestelijke substantie vindt er vervolgens weer een helende werking plaats op de etherische omhulling van de aarde, van waaruit de Wereldgeest vanaf de Hemelvaart werkzaam is.