Posts tonen met het label Onze Vader. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Onze Vader. Alle posts tonen

zondag 15 november 2020

Alom heerst de macht van het boze

 

Sebastiano Ricci: De Bergpredeking (ca 1725)

Alom heerst de macht van het boze - het macrokosmische Onze Vader

In de vorige bijdrage op deze weblog met een tekst over het Onze Vader van Willem Zeylmans van Emmichoven, vonden we een verwijzing naar de macrokosmische omkering van het Onze Vader. In deze bijdrage wordt in Deel 1 beschreven op hoe en wanneer Rudolf Steiner over dit macrokosmische Onze Vader sprak. In Deel 2 wordt een poging gedaan om om enkele inhoudelijke aspecten ervan te belichten. 

Deel 1:

Rudolf Steiner heeft zich tijdens zijn leven zonder onderbreking bezig gehouden met het geesteswetenschappelijk onderzoek naar de betekenis van wat hij samenvatte met de term ‘het Mysterie van Golgotha’ d.w.z. de offerdaad van Christus ten behoeve van de ontwikkeling van de mensheid, de aarde en de gehele kosmos. Zijn inzichten vormden uiteindelijk de reden waarom Rudolf Steiner in 1912 de Theosofische Vereniging verliet, waarbinnen hij tot dan van de Duitse sectie de voorzitter was geweest. Voor Steiner waren die inzichten in het wezen en de daden van Christus zo essentieel, dat ze de eigenlijke kern van de antroposofie vormen. En men zou kunnen zeggen dat we zonder die christologische inzichten de antroposofie niet eens zouden hebben gehad.

Al heel vroeg sprak Rudolf Steiner over de betekenis van het Johannes-evangelie en enige jaren later ook over de Apocalyps en de andere evangeliën. Dat was nog in de tijd dat hij voorzitter was van de Duitse sectie van de Theosofische Vereniging. De voordrachtenreeks over de Brieven van Paulus in relatie tot de Bhagavad Gita (GA 142), die Steiner hield in Keulen, luidden de oprichting van de Antroposofische Vereniging in.

Rudolf Steiner ging echter nog een stap verder als hij naast zijn duidingen over de bekende bijbelgeschriften ook de inzichten deelde, die hij had verkregen door zijn geestelijke onderzoek van de Akasha-kroniek, dat geestgebied dat de drager is van het geheugen van de aarde.

Bij de grondsteenlegging voor het Eerste Goetheanum op 20 september 1913 in Dornach sprak hij voor het eerst de woorden van het macrokosmische Onze Vader. Hij voegde er daarna aan toe: 

‘Als wij de betekenis van deze woorden leren begrijpen, dan kunnen we proberen de kiemen op te pakken die moeten opbloeien om de aardeontwikkeling niet verder te laten verdorren, maar verder laten gedijen en vruchten te dragen, opdat de aarde door de wil van de mensen het doel kan bereiken, dat haar van het allereerste begin af is gesteld.’ 

Voor ons ligt er dus de opgave de betekenis van dit macrokosmische Onze Vader te leren begrijpen. 

Gelukkig heeft Rudolf Steiner het niet bij die oproep tijdens de grondsteenlegging gelaten. Een maand later was hij in staat om eerst maar eens binnen een kleinere kring meer mededelingen te doen. Dat gebeurde in Kristiania (Oslo), Noorwegen, een plaats die Rudolf Steiner waarschijnlijk bewust gekozen had omdat daar - zoals een van de toenmalige toehoorders rapporteerde - de atmosfeer nog bijzonder rein was om over zulke nieuwe geestelijke onderzoeksresultaten en christologische inhouden mededelingen te doen. Andrej Belyj beschreef het zo:

‘Gewoonlijk verscheen hij als volgt op een cursus: zeker van zichzelf, goed wetend wat hij te zeggen had; voorafgaand had hij al het materiaal over de afzonderlijke dagen van de cursus verdeeld […] hij strekte zijn arm boven de lessenaar als een pianist bij zijn klavier. In Kristiania ging het echter anders. […] Hier verscheen hij niet, hij vloog gewoon. […] Hij maakte de indruk van een man die met enorme krachtsinspanning de berg Sinaï had beklommen, daar bepaalde dingen had gezien, en plotseling geschokt was door iets wat hij niet verwacht had. […] Als door de bliksem getroffen werd deze man van de Sinaï naar beneden geworpen; en hij vluchtte naar Noorwegen, om zonder uit te rusten de zaal binnen te stormen, waar wij zaten te wachten […] Pas toen hij de lessenaar beklom begon hij te overdenken hoe hij ‘dat’ moest overbrengen.’

In vijf voordrachten voor het Noorse publiek deelde Rudolf Steiner voor het eerst ‘Bijzonderheden over het leven van Jezus', gebeurtenissen die niet direct te vinden zijn in de vier bekende evangelieboeken, maar hij waarbij vertelde over de resultaten van zijn onderzoek van die geestelijke sfeer, waarin het geheugen van de aarde is afgedrukt, de zogenaamde Akasha.

Alleen in de evangeliën volgens Mattheüs en Lucas vinden we gebeurtenissen uit de jeugd van Jezus tot aan ongeveer zijn twaalfde levensjaar. Daarna wordt de draad weer opgepakt bij zijn Doop in de Jordaan, die voltrokken wordt door Johannes de Doper.

Rudolf Steiner deed in zijn voordrachten mededelingen uit de jeugdjaren van Jezus. Hij vertelde dat Jezus eerst samen met zijn vader - en later alleen - rond trok door het hele gebied van het Midden-Oosten (het huidige Libanon, Syrië en Turkije) tot zelfs in Zuid-Europa. Zijn vader reisde rond als timmerman om overal zijn diensten aan te bieden en zijn oudste zoon vergezelde hem.

We weten dat al uit de beschrijving in het evangelie volgens Lucas (2:41-52) dat de twaalfjarige knaap zich tussen schriftgeleerden en leraren staande kon houden, naar hen luisterde, aan hen vragen stelde en zijn inzichten deelden. ‘Allen die hem hoorden stonden versteld.’ Maar tijdens de latere rondreizen met zijn vader ontmoette Jezus overal opnieuw leraren, wijzen, schriftgeleerden en priesters. Hij kwam daarbij ook in gebieden waar andere, niet-Joodse heiligdommen waren, voornamelijk waren dat Mitras-heiligdommen. Dat alles nam hij in zich op, maar zijn ziel vulde zich langzamerhand met steeds meer droefheid, want voor zijn schouwende blik bleef niet verborgen, dat in de oude mysterie-heiligdommen niet meer de goede goden werkzaam waren, maar dat hetgeen de priesters aan hun altaren met de cultische erediensten en offerhandelingen verrichtten juist demonen opriepen. Het volk dat in die tempelplaatsen in gebed bijeen kwam, werd door de opgeroepen demonen belaagd. De mensen werden erdoor bezeten, ziek gemaakt naar ziel en lichaam en zij werden slachtoffer van allerlei ziekten en in ellende gestort.

De jongeling Jezus doorzag en beleefde de grote ellende van de leeg geworden mysterieplaatsen zo sterk als niemand tevoren ooit had gedaan. In zijn ziel rees de grote vraag: Hoe en op welke manier kan aan de verbreiding van deze ellende op aarde een einde worden gemaakt? Diep medelijden met zijn medemensen leefde in zijn ziel en tegelijkertijd drong het tot hem door, dat het hem zo bekende Joodse mysterie-weten ook geen redding bieden kon. Het was of de inspirerende stem van Jahweh, die ooit sprak tot Elia of de andere profeten hem openbaarde niet meer de voortgang van het Joodse volk te kunnen inspireren. Het was de zuster-stem van Jahweh, die Bath-Kohl genoemd wordt. (Bath = zuster, Kohl = stem). Het gaf de zestien à zeventienjarige Jezus het gevoel dat de grond onder zijn voeten was weggenomen.

Zijn tochten zetten zich voort tot ongeveer zijn vierentwintigste levensjaar en steeds weer moest hij met bitterheid constateren, dat de mensen overgeleverd waren aan de werking van demonische wezens, die ziekmakend werkten. De mensen leden aan melaatsheid, waterzucht, kreupelheid, blindheid, doofstomheid, verlamming of waren bezeten en geestesziek.

Eenmaal kwam Jezus in een van zulke heidense heiligdommen, verlaten door de priesters en waar slechts een treurend en lijdend volk was achtergebleven. Jezus hoorde de mensen weeklagen en met diep medelijden aanschouwde hij deze arme mensen. Onmetelijke liefde welde op in zijn ziel, wat waarschijnlijk ook aan hem te zien was. Het volk jammerde en zag hem als een nieuwe priester, die naar het heiligdom gekomen was. Ze eisten dat hij een offerdienst zou voltrekken en tilden hem op het altaar. Maar Jezus viel als dood neer, zijn ziel ontvlood hem tot grote schrik van de mensen om hem heen.

De ziel van Jezus echter voelde zich als opgeheven in de geestelijke hoogten van de zon. En daar hoorde hij klinkend vanuit geestelijke sferen van de zon woorden zoals ze vroeger vaak vernomen waren. Vanuit de kosmos klonken de scheppende woorden vanuit een verleden tijd. Het was een ‘macrokosmisch Onze Vader’. Het was de Bath-Kohl die daar sprak, maar de woorden hadden nu een verandering ondergaan; ze getuigden van de Zondeval van mens en wereld. En toen Jezus uit de verdoving ontwaakte, bracht zijn ziel die woorden mee terug in het waakbewustzijn. Maar het volk was van de schrik en angst bij het heiligdom weggevlucht. De helderziende blik van Jezus schouwde de demonische wezens die deze mensen achtervolgden en in hun greep hadden.

====

Deel 2:


handschrift van Rudolf Steiner (notitieboekje)

Amen
Alom heerst de macht van het boze
getuigend van het zich losmakende ik
door oerschuld van anderen veroorzaakte schuld van het eigen zelf
beleefd in het dagelijks brood
waarin niet heerst de wil van de hemel
omdat de mens zich afscheidde van uw rijk
en uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.
Vertaling M. Macintosh

Eerst maar even iets over de begrippen macro- en microkosmos: Microkosmos en macrokosmos zijn twee aspecten van een theorie ontwikkeld door de oude Griekse filosofen om de mens en zijn plaats in het heelal te beschrijven. Deze vroege denkers zagen de individuele mens als een kleine wereld (microkosmos), waarvan de samenstelling en structuur overeenkwamen met die van het heelal, of 'grote wereld' (macrokosmos). Kosmos betekende bij hen in algemene zin orde: een impliciete harmonische ordening van de onderdelen in een organisch systeem. (bron: Wikipedia)

Vanuit de macrokosmos klonk tot Jezus van Nazareth de stem van de Bath-Kohl, de zusterstem van Jahweh. Wanneer we erbij stilstaan, kunnen we tot de voorstelling komen, dat het heelal met al die miljoenen sterren eigenlijk het verleden vertegenwoordigt. Wij zien sterren twinkelen aan het firmament, we weten echter dat veel van die sterren miljoenen lichtjaren ver staan. Wat wij nu als sterrenlicht kunnen zien is iets dat vanuit het verleden tot ons komt. 

Een lichtjaar is de afstand die het licht aflegt in een periode van één jaar, een afstand van ongeveer 9,46 biljoen kilometer. De afstand van de zon naar de aarde is 8,3 lichtminuten, de dichtstbijzijnde ster na onze zon is 4,22 lichtjaar (4,22 x 9,46 biljoen km) van ons verwijderd. Vanuit die macrokosmische regionen klonk ook het goddelijke Scheppingswoord, dat in gang heeft gezet dat vanuit een geestelijke dimensie de hele schepping tot verschijning kwam binnen de dimensies van ruimte en tijd. De oude Indiërs zeiden: 'Nada Brahma' - 'De Wereld is Klank', alles is door klank geworden, wat vergelijkbaar in met de proloog van het Evangelie volgens Johannes: 'In het begin was het Woord'.

In zijn boek Theosofie en ook in voordrachten voor de vrijeschoolleerkachten noemde Rudolf Steiner de krachten, die bewerkstelligen dat er afscheiding en verzelfstandiging optreedt ‘antipathie’. De tegenovergestelde kracht die de tendens vertegenwoordigt dat alles weer samenvoegt, samensmelt en zich verenigt noemt hij op die plaatsen ‘sympathie’. De eerste kracht doet alles in ruimte en tijd verschijnen, verdichten en zich openbaren. Met de andere kracht daarentegen wordt een oplossende tendens bedoeld, het overgaan naar een geestelijk niet ruimtelijke existentie. Hoewel in het gewone spraakgebruik antipathie en sympathie ook zielenbewegingen zijn, moeten deze begrippen binnen deze context veel ruimer worden opgevat.

Vanuit kosmische verte klonk sinds oertijden het scheppende wereldwoord waardoor alles is geworden:

‘de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde,
van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.’ (traditionele Credo)

‘Ex Deo Nascimur’ (uit de Rozenkruisersspreuk)

‘Uit God is de mensheid wezend’ (uit de Grondsteenspreuk)

‘In het bewustzijn van onze mensheid 
gevoelen wij de Goddelijke Vader.
Hij is in alles, wat wij zijn.
Onze substantie is zijn substantie.
Ons zijn is zijn zijn.
Hij gaat in ons door alle bestaan.’ (uit de Mensenwijdingsdienst)

‘Hij weeft in wereldgronden
Hij leeft in onze mensheid
Wij zijn alles
Wat wij zijn
In zijn wezen
Door zijn kracht.’ (Uit: Offerhandeling - vrije religieuze oriëntatie aan vrijescholen).


Maar de jongeling Jezus van Nazareth beleeft met grote smart dat die scheppende krachten vanuit de geestelijke wereld hun werkzaamheid verloren hebben. Zij moeten op de een of andere manier een nieuwe impuls krijgen. In het zielenwezen van de mens is namelijk een impuls gelegd, waardoor hij zich kon afscheiden van de goddelijke wereld, een gebeurtenis die wij kennen onder het begrip ‘de Zondeval’. Daarmee heeft de mens het vermogen gekregen voor zichzelf zelfbewustzijn en vrijheid te verwerven. De prijs ervan is dat de mens moet afdalen tot in de fysiek materiële wereld. Alleen daar kan de mens de vrijheid en het zelfbewustzijn ontwikkelen. Maar daardoor heeft hij ook de mogelijkheid tot het kwaad in zich op moeten nemen, het besef van en de keuze tussen goed en kwaad.

Alom heerst de macht van het boze
getuigend van het zich losmakende ik.

Dat de mens deze stap kan zetten, om daarmee voor de kosmos als geheel een volgende ontwikkelingsfase mogelijk te maken, is het werk van luciferische machten - achtergebleven geestelijke wezens die toegang hebben tot het zielenwezen van de mens, het astraallichaam. Tegelijk moet worden opgemerkt, dat deze impuls ook min of meer is toegelaten door de goddelijke machten. Zo is ook te begrijpen, dat in het Bijbelverhaal van de Zondeval Adam naar Eva wijst. En Eva wijst vervolgens weer naar de 'slang' en bekent in de tekst van het Oberufer Paradijsspel:

‘De boze slang, Heer dreef mij aan zó lang, totdat ik van de verboden vruchten at.’

Zo kunnen we de volgende regel van het macrokosmische Onze Vader ook verstaan. De schuld ligt niet meteen bij Eva of Adam zelf, hoewel zij volgens het Bijbelverhaal toegaven aan de verleiding:

door de oerschuld van anderen veroorzaakte schuld van het eigen zelf.

Doordat de mens nu de goddelijke sferen moest verlaten en dieper in de materie afdalen, veranderde ook zijn eigen wezen. In het aardse bestaan moet de mens namelijk aards voedsel tot zich nemen om te kunnen blijven leven. en daarom moet hij zich 'in het zweet werken'. Dat de mens moet eten is een gevolg van de afdaling in de materie, is eigenlijk een gevolg van zijn zondeval. In de goddelijk-geestelijke wereld hoeft je niet van aards voedsel te leven. Wanneer na de Doop in de Jordaan Christus zijn uiteenzetting heeft met de duivel in de woestijn wordt hij ook geconfronteerd met dit gevolg van de zondeval. De mens moet zorgen dat hij geld heeft om brood (voedsel) te kopen om te overleven. Dat maakt ook dat Christus Jezus wil verkeren met tollenaars en zondaars. Hij heeft zelf ervaren waar bij hen de schoen wringt. De schuld van de zondeval wordt:

beleefd in het dagelijks brood,
waarin niet heerst de wil van de hemel.

De laatste drie regels van het macrokosmische Onze Vader vermelden nog eens het lot van de mensheid:

omdat de mens zich afscheidde van uw rijk
en uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.

Zo klinkt de stem van de Bath-Kohl, die verhaalt over de uitzichtloze situatie van schepping en mensheid. De jongeling Jezus verneemt wat er vanuit de kosmos klinkt en dat de tijd is aangebroken voor een nieuwe ontwikkelingsimpuls omdat het zo niet verder kan.

Dit besef draagt de jongeling Jezus bij zich en het raakt hem tot in het diepste van zijn ziel. Tenslotte brengt het hem zover, dat hij geleid wordt naar de Jordaan, waar bij de Doop door Johannes het Christuswezen kan neerdalen.

Wanneer op een later moment zijn leerlingen vragen: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft’ geeft hij zijn leerlingen de omkering van dat wat hij vanuit de kosmos heeft vernomen. Door de Christus-impuls is namelijk de ommekeer mogelijk geworden. Het Scheppende Wereldwoord, de Logos klinkt niet meer vanuit verre kosmische verten. Sinds het Mysterie van Golgotha, waarbij die scheppende impuls zelf mens is geworden en zich met de mensheid heeft verbonden, klinkt het Wereldwoord - maar nu door mensen gesproken - vanaf de aarde terug naar de kosmos:

Onze Vader
Die in de hemelen zijt,
Uw naam worde geheiligd
Uw rijk kome tot ons
Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het boze. Amen.

Twee vragen kunnen opkomen: Waarom gaf Rudolf Steiner dit macrokosmische Onze Vader? En: In hoeverre is dat voor ons nu nog relevant?

Naar een antwoord op de eerste vraag kunnen we misschien alleen maar raden. De reden dat Rudolf Steiner de Theosofische Vereniging verliet was zijn inzicht in de fundamentele betekenis voor mens en kosmos van het Mysterie van Golgotha. De leden van de pas opgerichte Antroposofische Vereniging waren misschien nog sterk op oosterse inhouden georiënteerd. 

Als de twee delen van de grondsteen en de twee koepels van het daarboven opgetrokken Eerste Goetheanum vullen het macrokosmische en het microkosmische Onze Vader elkaar aan. Samen vormen zij een totaalbeeld van de inhoud van de antroposofie: de wijsheid omtrent de mens. Voor de huidige tijd zijn beide wat dat betreft ook nog relevant. 

Levend in ons tijdsgewricht, waarin we zeker beleven dat de macht van het boze alom werkzaam is, heeft het zin om beide gebeden in gedachten en met gevoel te overwegen: Dat wat uit het verleden klinkt en wat ons naar de toekomst wil en zal kunnen leiden.

Het centrum van de geestelijke zonnekracht is niet langer in de kosmos, maar straalt vanuit de aardeplaneet naar de kosmos terug. Door Christus heeft de mensheid de mogelijkheid gekregen om vanuit het aardse bestaan ‘de weg terug te vinden naar het rijk van de geest, dat zo lichtend is als de zon.’ (uit: de Kersthandeling/Kerst-Kinderdienst).

Amen.
Es walten die Übel
Zeugen sich lösender Ichheit,
Von Anderen erschuldete Selbstheitschuld,
Erlebet im täglichen Brote,
In dem nicht waltet der Himmel Wille,
Da der Mensch sich schied von Eurem Reich
Und vergaß Euren Namen,
Ihr Väter in den Himmeln.

Aum, Amen!
Werkzaam zijn de boze machten,
Getuigen van zich losmakende Ikheid,
Door anderen veroorzaakte zelfheidschuld,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt der hemelen wil,
Daar de mens zich scheidde van Uw rijk
En vergat Uw naam,
Gij Vaders in de hemelen.
Vertaling: Emanuel Zeylmans van Emmichoven


AUM, Amen!
Kwade machten heersen,
Getuigen van zich losmakende ikheid,
Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt de wil der hemelen, 
sinds de mens zich afscheidde van Uw rijk
En Uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.
Vertaling: Wijnand Mees


Bronnen:

Rudolf Grosse: De Weihnachtstagung als keerpunt in de mensheidsontwikkeling (Zeist 1981)

Andrej Belyj: Mijn jaren met Rudolf Steiner (Zeist 1989)

Rudolf Steiner: Het Vijfde Evangelie (uitgeverij Pentagon, Amsterdam)

Peter Selg: ‘Rudolf Steiner und die Vorträge überhaupt das Fünfte Evangelium’ (Dornach 2010)

 

zaterdag 26 september 2020

F.W. Zeylmans van Emmichoven: Het Onze Vader

 

Fra Angelico - Missaal  c. 1430 Museo di San Marco, Florence

Onze Vader, die in de hemelen zijt,

Uw naam worde geheiligd,

Uw rijk kome tot ons,

Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood

En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren

En leid ons niet in verzoeking

Maar verlos ons van het boze

Amen


Het Onze Vader is het oergebed van de Christenheid. Het werd gedurende vele eeuwen door miljoenen mensen gebeden, in alle levensstemmingen van vrome overgave, dank, angst en vertwijfeling, in smart en nood, zowel door hoog ontwikkelde als door eenvoudige mensen, door mensen van alle rassen. Voor iedereen is het het gebed geweest dat hun zielen met de hemelse krachten verbond. Eenvoudig van woorden, is het oneindig diep in zijn esoterische betekenis.


Rudolf Steiner hield al in 1907 voordrachten over het Onze Vader en kwam daarbij ook te spreken over de diepere verwantschap van meditatie en gebed. In deze tijd had hij ervóór en erná in het bijzonder over het boze gesproken, over de zin van het leed, over ziekte en dood. In zijn beschouwing van het Onze Vader wees hij er op dat er aan de gehele structuur van dit gebed de pythagorische figuur ten grondslag ligt: het vierkant met de driehoek erboven. In de driehoek zijn de hoogste krachten van de wereld verzinnebeeld, de goddelijke triniteit van Vader, Zoon en Heilige Geest, in de mens aanvankelijk slechts als kiem van atma, budhi en manas aanwezig. Na de aanroeping ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’ volgen de regels ‘Uw naam worde geheidligd, Uw rijk kome tot ons, Uw wil geschiede’ die overeenkomen met Heilige Geest, Zoon en Vader - en in de mens met manas (geestzelf), budhi (levensgeest) en atma (geestesmens).





In het volgende gedeelte van het ‘Onze Vader’ kan het gebed nu overgaan van de hemel naar de aarde: in de lemurische tijd is bij de mens het Ik ingeplant, dat tot dan toe nog in goddelijke hoogten was teruggehouden. In de vierhoek die onder de driehoek staat volgende de vier beden. Het is van bijzonder belang dat Rudolf Steiner in de genoemde voordracht de vier beden in verbinding bracht met de vier wezendelen van de mens: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en Ik; de woorden waarin deze beden zijn vervat krijgen daardoor hun eigenlijke zin. Hij wees er namelijk op, dat het fysieke lichaam in beginsel een soort doorgangsplaats is: de fysieke stoffen gaan er doorheen en worden daarbij omgevormd.


Vaak heeft hij erop gewezen dat in de loop van zeven jaren de hele stoffelijke samenhang van het mensenlichaam zichzelf vernieuwd. Wat een tiental jaren geleden in ons was, is nu buiten in de natuur, en andere stoffen zijn weer in ons binnengetrokken. De bede om het dagelijks brood heeft dus te betrekking op dit voortdurende proces van doorstroomd worden met substanties, die tot de goddelijke natuur behoren en waarin wij steeds zijn ingeschakeld.


De tweede bede ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren’ of ‘Vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven’ heeft betrekking op het etherlichaam; door dit lichaam bestaat de mens niet slechts voor zichzelf. Hij is door het etherlichaam verbonden met zijn menselijke omgeving, zijn familie, zijn volk en zijn tijdgenoten. Het etherlichaam is de drager van natuurlijke driften, neigingen en gewoontes; wanneer de mens in deze sfeer fouten begaat is hij, aldus Rudolf Steiner, hoofdzakelijk een zondaar in de kring van medemensen; terwijl individuele zonden meer door het astraallichaam worden begaan. ‘In alle geheime wetenschappen is van ouds datgene wat een fout tegen de gemeenschap is en wat uit het gebrekkige etherlichaam voortvloeit ‘schuld’ genoemd’.


De derde bede, ‘Leid ons niet in verzoeking’ of ‘Leid ons niet in bekoring’, heeft betrekking op het astraallichaam. Sinds door de Zondeval het astraallichaam een schijnbare zelfstandigheid heeft, is juist dit lichaam voortdurend aan de krachten der verzoeking of bekoring, aan verleidingen onderhevig. 

(Naar buiten gericht: passie ofwel de begeerte naar zintuigindrukken; Naar binnen gericht: innerlijke gevoelens van trots, eigendunk en superieur zijn, egoïstische zelfzucht. Twee zijden van dezelfde medaille.)


De vierde bede ‘Verlos ons van het (den) boze’ of ‘Verlos ons van het kwade’ heeft rechtstreeks betrekking op het Ik, omdat dit Ik rechtstreeks werd aangevallen door de krachten, die konden inzetten toen de mens tot zelfstandigheid kwam. Het is de zelfzucht, die in het Ik werkzaam is. ‘Het boze is een woord dat in de geheime wetenschappen nooit voor iets anders werd gebruikt dan voor een misstap vanuit het Ik. […] Schuld is dus de misstap die het etherlichaam in het sociale leven begaat, in het samenleven met de mensen. Verzoeking is datgene wat het astrale lichaam kan treffen, inzoverre het individueel, persoonlijk gebrekkig is […] Het fysieke lichaam neemt voortdurend fysieke stof als voedingsstof op, en houdt daardoor zijn bestaan in stand’.


Bij de grondsteenlegging voor het 1e Goetheanum op 20 september 1913 heeft Rudolf Steiner voor het eerst het makrokosmische Onze Vader als deel van het zogenaamde ‘Vijfde Evangelie’ meegedeeld. In zijn voordrachten van oktober 1913 schilderde hij op aangrijpende wijze hoe Jezus van Nazareth omstreeks zijn vierentwintigste jaar in een streek komt waar een heidense cultische plaats is. De priesters hadden dat heiligdom allang verlaten en het volk leefde er ziek en kwijnend verder. Wanneer de ziel van Jezus dan door een oneindige liefde wordt gegrepen, dringen de mensen hem naar het offeraltaar en zij verlangen van hem dat hij het offer voltrekt, opdat de zegen van de godheid weer over hen zal kunnen komen. Rudolf Steiner beschrijft hoe Jezus als dood neervalt; zijn ziel, van het lichaam bevrijd, voelt zich opgeheven in geestgebieden en hoort dan de woorden, die van een soort veranderde stem van de Bath-Kol uitgaan. Wat Jezus toen hoorde waren de woorden van het makrokosmische Onze Vader:


AUM, Amen!

Werkzaam zijn de boze machten, 

Getuigen van een zich losmakende Ik-heid,

Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,

Beleefd in het dagelijks brood,

Waarin niet werkt de wil van de hemelen,

Daar de mens zich afscheidde van Uw rijk

En Uw naam vergat

Gij Vader in de hemelen.


Later, met zijn leerlingen samen, vond Christus de mogelijkheid dit makrokosmische Onze Vader om te vormen, want de tjd was gekomen waarin de mens vanuit zichzelf, als het ware vanuit de laagte naar omhoog, de weg naar de geestelijke wereld zou moeten gaan. En zo vormde hij de woorden om, beginnend met de laatste regel. De mens moest zich nu niet meer tot de geestelijke hiërarchieën wenden, maar tot het éne geestwezen, dals als Vader moest worden aangesproken. En zo ontstond in aansluiting op de Bergpredeking het Onze Vader.


==


Uit: F.W.Zeylmans van Emmichoven: De Grondsteen - Zeist 1977

dinsdag 4 augustus 2020

Rudolf Steiner: 'We zouden elke dag het Onze Vader moeten bidden.'


Rudolf Steiner voordracht:  'Het Onze Vader' 
Keulen, 6 maart 1907 (GA 97)

Giovanni di Paolo (1430-35) 
Pinacoteca, Vaticaan

Wanneer men het heeft over een gebed in christelijke zin, dan moet men allereerst duidelijk maken dat de vorm van gebed nauwelijks iets anders is dan het verzinken in of een overgave aan het goddelijke. In de grote godsdiensten die dit proberen te bereiken door mentale overgave, noemt men het ‘meditatie’; en in die religies waarin de overgave meer vanuit het hart komt dan vanuit het hoofd, meer vanuit de persoonlijkheid, wordt dit verzinken in het goddelijke ‘gebed’ genoemd. 


In de christelijke religie heeft deze toewijding een persoonlijk karakter; in de oude religies was het veel onbewuster, onpersoonlijker. De mens heeft duizenden jaren geleden al geweten dat er iets eeuwigs, iets goddelijks is, zoals bijvoorbeeld een slaaf die zei: ‘Één van de vele levens.’ - Levenshoop, moed, kracht en zekerheid leefden daarom in die tijd in de mensen. Het was een soort kijken vanuit het tijdelijke naar het eeuwige. Maar er moest voor de mensheid een tijdperk komen waarin de mens persoonlijk opkijkt naar zijn god. Het exoterische christendom zegt:  Er hangt veel af van de persoonlijkheid die van geboorte tot dood gaat. Daarom nam de meditatie dus ook het persoonlijke karakter van het gebed aan. Maar we mogen niet vergeten dat er binnen het christendom een oer-gebed bestaat: 'Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan. Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’ (Matteüs 26:39).


Als je die stemming oproept, dan heb je een christelijk gebed. Het gebed dat vraagt ten bate van de persoonlijkheid, voor eigen zaken, dat is geen christelijk gebed. Twee legers staan bijvoorbeeld klaar voor de strijd, beide bidden om de overwinning. - Twee boeren, de ene vraagt ​​om regen, de andere vraagt ​​om zonneschijn. Wat moet god dan doen? Een werkelijk christelijk gebed heeft niets van doen met dat soort persoonlijke wensen en verlangens. Het persoonlijke gebed, het ware gebed, kan er ook zijn met een persoonlijk verzoek, maar het belangrijkste principe moet zijn: Niet mijn wil, maar uw wil geschiede! 


Dit geeft de stemming aan die het gebed zou moeten hebben, gebaseerd op het oorspronkelijke christelijke gebed van Christus Jezus, de Heer. Er zijn veel christelijke gebeden, maar het Onze Vader is het christelijke oer-gebed, waarvan kan worden gezegd dat er bijna niets ter wereld bestaat dat zo veel en zo belangrijks bevat als dit Onze Vader. En dan herinneren we ons hoe Christus Jezus dit gebed gebruikte. 'Als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is’, zegt Hij. (Mattheüs 6:6)


Overal, in alle godsdiensten vind je meditatieformules, magische formuleringen. Deze magische formuleringen hebben zelfs dezelfde meditatieve betekenis als de meditaties. De mens wilde zichzelf meditatief aan zijn god overgeven. Hij wilde zich ook door magische oefeningen aan zijn god onderwerpen. Maar de Christus Jezus waarschuwt: 'Je moet niet bidden om wat er op straat gebeurt. Je moet diep, diep in je innerlijk gaan als je bidt.' In de mens leeft er iets van het goddelijke wezen, een druppel van het goddelijke wezen leeft in de mens dat dezelfde substantie heeft als de godheid. - Zowel de hele oceaan als een druppel water zijn gemaakt van dezelfde stof. 


Laten we nu eens kijken naar het universum en de mens, zoals dat gebruikelijk was in de eerste esoterische scholen. We willen teruggaan naar de tijdstip dat de mensenlichamen die zich voorbereidden - als het ware wachtten - op de goddelijke kiem van de menselijke ziel die van de godheid afstamt. In die tijd bestond de wereldbevolking uit planten en andere dierlijke mensenlichamen. De mens zoals hij nu is, was er niet. De zielen waren geleidelijk hun tegenwoordige lichamelijkheid aan het voorbereiden. Over de aarde lag een geestelijke vloeistof. Stel je nu voor dat iemand honderd kleine sponzen nam en een druppel van deze vloeistof in elk van deze sponzen zou verzamelen. Nu heb je een druppel van het goddelijke in iedereen. De zielen waren voorheen in de zee van de Godheid, daarna werden ze als druppels belichaamd. In die tijd waren de zielen bij de eerste belichaming nog erg onvolmaakt, maar in de kiem bezaten ze al het hogere mensenwezen: Atma, Buddhi, Manas voor de ontwikkeling gedurende het leven op aarde. De dierlijke mens heeft de vier onderste hulsels al, maar eerst transformeert hij ze met de ziel en ontvangt dan Atma, Buddhi, Manas.*)


Nu willen we deze ontwikkeling esoterisch bekijken vanuit twee gezichtspunten: ten eerste wordt de mens steeds goddelijker in Atma, Buddhi, Manas; ten tweede zit de druppel godheid erin.

We willen eerst vanuit het goddelijke aspect de hogere mens beschouwen. Er werd in christelijke leerscholen gezegd: Kijk eerst naar de bovenste deel van het goddelijke wezen, waarnaar de mens aan het einde van zijn ontwikkeling zal zijn opgestegen. Atma, de wil, een wilsmatige natuur heeft dit bovenste wezensdeel. Als de mens volkomen zal zijn geworden, dan zal de wil zijn grootste kracht zijn. Zijn wil moet dan naar buiten stromen. Er zal dan in de mens geen wilsbesluit meer zijn dat niet onmiddellijk een daad wordt. Ons Atma heeft een wilskrachtige natuur.  De godheid heeft met het Atma bij ons eerst hun wil laten binnenstromen. De goddelijke wil leeft in ons en in alle dingen. 


Ten tweede hebben we de Buddhi in de mens. Terwijl de godheid naar de mensen stroomt, gaat ze van Atma naar Buddhi. Hoe werkt de goddelijke wil? We kunnen de goddelijke wil alleen met het idee van het offer vergelijken. Stel je voor dat wanneer je in een spiegel kijkt, dat je dan je gestalte ziet. Deze gestalte lijkt op jou. Stel je nu voor dat je over een scheppende wil beschikt en zou je alles wat je hebt, je hele leven, je hele wezen aan het beeld op offeren. Je zou daarmee in dit beeld leven. Zo kun je het opofferde scheppen van de goddelijke wil begrijpen. De goddelijke wil wordt niet alleen weerspiegeld in de dingen, in beelden, maar ze offert alles erin op. En dus heb je de geofferde goddelijke wil in de hele wereldruimte. Zo ziet de christen in alles in de wereld een weerspiegeling van de godheid, van de goddelijke wil. Je hebt de geofferde godheid in de wereldruimte en dit beeld van de godheid werd in het esoterische christendom beschreven als het ‘Koninkrijk”. Miljoenen malen weerspiegelde goddelijke wil, dat ervoer men als het ‘Koninkrijk’ of ‘Rijk’. Dat wat als Atma schept, wat in ons leeft als Buddhi, wat in de buitenwereld schept, werd ‘het Rijk’ genoemd. 


Kijk u nu omhoog naar wat er in het spiegelbeeld leeft van de godheid in de kosmos. Het individuele wezen kan dit onderscheiden door de Naam’. Dit is in ons Manas, het geestelijke zelf, dat is onze Naam. Manas is de naam in ons en in alle dingen daarbuiten. Dus voor de mens was de Naam van alles geheiligd. En ze zeiden tegen de leerlingen: Het moet je duidelijk zijn, dat zelfs wanneer je een stuk brood eet, dat ook iets is waarin de Godheid aanwezig is. Daarom zou het heilig voor je moeten zijn.

Voor zover onze Naam in God is, is het Manas, de Naam. Onze Buddhi is het Rijk. In ons Atma leeft de goddelijke Wil. Deze drie zijn goddelijke wezenleden van de mens. De mens heeft deze goddelijke wezenleden en in de buitenwereld worden ze als Naam, Rijk en Wil aangeduid.


Stel je nu voor dat Christus zijn discipelen wilde onderwijzen door tegen hen te zeggen: De godheid werd de Vader genoemd en het goddelijke de Hemel. Eenwording met het goddelijke was alleen mogelijk, doordat dit goddelijke zich overgaf aan de drie hogere wezensleden van de mens. Wat moet de christen te zeggen als hij dit wil uitdrukken?


Onze Vader, die in de hemelen zijt,

Uw Naam worde geheiligd,

Uw rijk kome tot ons,

Uw wil geschiede, gelijk in de hemelen, alzo ook op de aarde.


En zo krijgt u in de eerste drie beden van het Onze Vader de drie hogere wezensdelen van de mens op de meest duidelijke manier uitgedrukt. Deze eerste beden van het Onze Vader zijn uit het hogere geestelijke wezen van de mens gevormd.


Nu bekijken we esoterisch naar de vier onderste wezensdelen van de mens: het fysieke lichaam, het etherische lichaam, het astrale lichaam en het ik.

Het fysieke lichaam is datgene wat de mens gemeen heeft met alle mineralen en waarin de fysieke stoffen en krachten elke dag in- en uitgaan. Wanneer de mens zijn fysieke lichaam wil opbouwen, moet hij erom smeken dat de fysieke substanties die er in de fysieke wereld zijn, aan hem worden gegeven. 

Geef ons heden ons dagelijks brood.


We hebben het etherlichaam samen met alle mensen om ons heen. Een astraallichaam hebben dan weer meer persoonlijk. In het etherlichaam hebben we iets gemeenschappelijks binnen de familie, in ieder volk. Je behoort meer tot een soort, een geslacht, omdat je een etherlichaam hebt. Je bent meer een individualiteit doordat je een astraal lichaam hebt. Je verstoort de etherlichamen in jouw omgeving wanneer je er niet mee in harmonie bent. Dit werd ‘schuld’ genoemd, dat wat men anderen via het etherlichaam aandoet. Daardoor wordt men ook zelf geschaad. Schuld is dus gerelateerd aan het etherlichaam of levenslichaam. Je bent je naaste iets verschuldigd door zijn etherlichaam of levenslichaam te verwonden of te beschadigen. Hoed je daarvoor, want alleen dan kunnen je jouw eigen schulden vergeven worden.

Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.


Waardoor gedijt het astrale lichaam? Verleiding of verzoeking is: de individualiteit van het rechte pad afhouden. Het astraallichaam is onderhevig aan verleidingen. Alles waaraan de individualiteit zich bezondigt is verleiding of verzoeking. 

En leid ons niet in verzoeking.


Het Ik is de bron van de zelfstandigheid in de mens, maar tegelijkertijd ook de bron van egoïsme, van de zelfzucht. In die zin is het ik ook het kwaad, het symbool daarvoor. ‘Sed libera nos a malo.’ Het woord ‘malum’ betekent zowel ‘appel’ als ‘slecht’. De zondeval is het kwaad, het falen, het gevallen zijn uit egoïsme.

Maar verlos ons van het boze.


Wil de christen bidden om een gedijen van zijn vier onderste wezensleden, dan bidt hij voor deze wezensdelen de woorden:

Geef ons heden ons dagelijks brood.

Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

En leid ons niet in verzoeking.

Maar verlos ons van het boze.


Dat zijn de vier andere beden van het Onze Vader. Zo moest de christen binnen de esoterische scholen bidden, deze vier formuleringen zijn voor de vier lagere wezensleden van de mens. Kijk je naar de laatste vier beden van het Onze Vader voor de lagere natuur van de mens, dan heb je de vier beden voor de onderste wezensleden, zoals de eerste drie beden voor de drie hogere ledematen van de mens zijn. Dus in de zeven beden van het Onze Vader heb je de leer van het zevenledige wezen van de mens, zoals dat geleerd wordt door de geesteswetenschap.


Bij alle grote godsdiensten bestaat geen gebed, geen formulering dat niet uit hele diepe wereldwijsheid is genomen. En alleen omdat ze daaruit zijn voortgekomen, hebben deze gebeden een diepgaande werking. De grote godsdiensten danken hun duizendjarige werkzaamheid aan de oer-wereldwijsheid.


'De Vader' drukt het oerwezen van de wereld tot uit. Je kunt het niet mooier omschrijven dan zoals het wordt geschilderd in het Onze Vader. Vandaar de werkzaamheid van het Onze Vader. Dat is recht tot het hart sprekende, dat is krachtige van dit gebed. Je kunt niet zeggen dat gewone mensen niets van deze wijsheid weten. De gewone mens beleeft daaraan hetzelfde. Het is net zo, als wanneer hij verrukt is van bloemen maar ook geen idee heeft van de wijsheid waarmee die bloemen zijn geschapen. Zo kan dus ook zijn ziel, zonder de wijsheid ervan te begrijpen, verrukt zijn van het Onze Vader. Als men deze wijsheid die in het gebed leeft niet begrijpt, kan het toch kracht hebben voor mensen. Degene die de mensen dit gebed heeft gegeven, heeft dit uit de diepste wijsheid geput; daarom de kracht van dit grote wereldgebed. Dat is het geheim van deze gebeden, dat ze door ingewijden en religieuze stichters uit de oerwijsheid zijn gehaald.


Nu is het tijd aangebroken, dat mensen weten wat met deze gebeden is bedoeld. We zouden elke dag het Onze Vader moeten bidden. Je hoeft over de natuur van de mens niets anders te weten, dan wat er in het Onze Vader gezegd wordt. Want daarmee zou de mens krijgen wat de antroposofische wijsheid te vertellen heeft over het wezen van de mens.

De esoterie van de door de apostel Paulus gestichte school was diep. Daarbuiten werd het christendom exoterisch vertegenwoordigd. Paulus gaf Dionysius de Areopagiet opdracht deze wijsheid esoterisch te verzorgen. Dus stelde men zich het rijk van de geest voor in de Machten, Krachten en Heerschappijen en men zei: Als we leven zoals het Onze Vader het verlangt, dan leven we ons een weg omhoog door de Machten, Krachten, Heerschappijen tot aan de Cherubijnen, Serafijnen, tot aan de godheid zelf in het Onze Vader. Daar heb je deze drie stappen: ‘Want van u is het Rijk en de Kracht en de Heerlijkheid’, want deze drie stappen zijn in het rijk van de geest.


Het is moeilijk om over het ‘Amen’ iets te zeggen. Ik kan alleen maar zeggen dat het een oude formule is, een enigszins verminkte uitdrukking.


We hebben dus gezien, hoe het Onze Vader zijn krachtige werking in de ziel van de mens heeft en de leer van de zevenledige mens representeert. Het is daarom het werkzaamste gebed. Door dit ritme dat in de ziel werd aangeslagen, werden diegene bewust die esoterisch wisten: De christen had door het Onze Vader te bidden, de menselijke antroposofie gebeden en in het gebed beleefd. - Deze antroposofie is niets nieuws, maar is dat wat in alle harten is, dat in de geest wordt begrepen, zodat het licht van kennis zich over het gebied van het goddelijke kan verspreiden. Als dit in de harten en zielen gebeurt, vindt de mens zijn weg naar de hoogste hoogten van de geest waarnaar hij zich kan ontwikkelen.


*) Atma, Buddi, Manas

Steiner gebruikte in zijn voordrachten voor de Theosofische Vereniging nog de oude theosofische termen voor de wezensdelen van de mens. De namen Manas, Buddhi en Atma van de hogere en geestelijke wezensdelen verving hij later door de moderne termen Geestzelf, Levensgeest en Geestmens.


Bron tekst:

Rudolf Steiner voordracht over Het Onze Vader

Keulen, 6 maart 1907 (GA 97)







donderdag 31 oktober 2013

Over het Onze Vader (deel 2)

Fra Angelico: de Bergrede
Nadat we ons eerst ter voorbereiding hebben bezig gehouden met de stemming en het zorgvuldig spreken (zie vorige bijdrage), richten we ons nu op enkele inhoudelijke aspecten. Wat we daarover via dit medium delen, kan niet meer zijn dan het meenemen van de lezer op een zoektocht om een hernieuwde verbinding te maken met het Onze Vader, een zoektocht die nog lang niet beëindigd is.

Bij een eerste inhoudelijke beschouwing valt direct op dat het zevenregelige Onze Vader uit twee delen bestaat. Vooral de werkwoordsvorm, die in de eerste drie regels wordt gebruikt, valt op. Het lijkt alsof de werkwoorden van dat eerste gedeelte (worde, kome, geschiede) in de conjunctief staan (aanvoegende wijs = wensvorm), alsof er wordt gesproken over iets waarvan men wenst dat het eens realiteit zal worden. Zoiets als 'Hij leve lang, hij leve lang!’.
Hans-Werner Schroeder wijst er in zijn boekje op dat we dit echter zo niet moeten opvatten. De woorden verwijzen niet naar iets wat in de toekomst gerealiseerd zal worden. Wat gezegd wordt gebeurt nu. De werkwoordsvorm is op te vatten als 'Modus Creationis’, wat wil zeggen dat op het moment dat de woorden gesproken worden, het gesprokene ook geschiedt. We staan op het moment dat we deze woorden van ons gebed spreken, midden in een geestelijke realiteit. Wanneer we deze woorden spreken en bidden dragen we bij aan de vervulling ervan.

Laten we dan nog maar een stap verder op de inhoud ingaan.
In zijn voordracht van 28 januari 1907 over het Onze Vader geeft Rudolf Steiner met een bordtekening een meditatiebeeld bij het Onze Vader in de vorm van een driehoek en vierkant. We herkennen meteen de oervorm van de kindertekening van een huis of de vorm van een Griekse tempel en ook het altaar voor de Handelingen. De geometrische vorm die Rudolf Steiner gaf kan men in gedachten afgaan/tekenen, wanneer men de woorden van het Onze Vader mediteert.



Om iets met deze tekening te kunnen beginnen, moeten we ons eerst wel voor de geest halen, dat de mens niet eenvoudig in elkaar zit. Ten eerst moeten we begrijpen dat er in de menselijke organisatie een tweedeling is opgetreden. We onderscheiden in de menselijke organisatie een deel van de mens dat door de zondeval is gegaan. Door de invloed van tegenwerkende krachten is in het mensenwezen op een te vroeg moment de kiem van het Ik gelegd. Die kiem is gelegd in de ziel (het astraallichaam) als een 'vals licht', waardoor er in de hele organisatie van de mens een verschuiving heeft plaatsgevonden. Met de zondeval heeft de mens ook de dieren, planten en mineralen meegesleurd in een materiële, zintuigelijke wereld. Maar er is ook nog gedeeltelijk hemelse mens, waarvan de werkelijk geestelijke wezensdelen nog in de schoot van de hiërarchieën worden bewaard tot het moment dat de mens die kan individualiseren.

In het Onze Vader kunnen we volgens Rudolf Steiner de tweedeling terugvinden: de cesuur tussen de eerste drie (naam, rijk, wil) en de volgende vier regels (brood, schulden, verzoeking, boze). De eerste drie regels zijn gerelateerd aan de geestelijke wezensdelen van de mens, die nu nog slechts buiten het bewustzijn van de mens in hem werkzaam zijn. Deze wezensdelen zijn o.a. verbonden met de zintuigen voor evenwicht, (eigen) beweging en met het zintuig dat de conditie van het eigen lichaam waarneemt. Tegenwoordig zijn deze drie zintuigen bekend als viscerale input, proprioceptie en het vestibulaire systeem. Het kleine kind leert in de eerste drie levensjaren staan/lopen, spreken en denken onder de leiding van hogere geestelijke wezens middels deze drie zintuigen en de daarmee verbonden hogere wezensdelen: Manas, Geestzelf - de geestelijke vorm van het astraallichaam, Buddhi, Levensgeest - de geestelijke vorm van het etherlichaam, en Atma, Geestmens - de vergeestelijkte fysieke mens. Zij vormen gedrieën het hogere Ik van de mens, de geestelijke mens. Door mediterend ons met deze ideeën bezig te houden kan men een vermoeden krijgen van de relatie tussen dit geestelijke aspect van de mens en de woorden die Rudolf Steiner tekende bij de driehoek: 'Uw Naam worde geheiligd', 'Uw Rijk kome tot ons' en 'Uw Wil geschiede'.

Het vierkant wordt omgeven door de vier volgende zinnen, met ook daar een koppeling aan de lichamelijke organisatie van de mens: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en het (lagere) Ik.

De passage die volgt op de Doop in de Jordaan zouden we kunnen beschouwen als de ervaringen van Christus nadat Hij als hemels wezen voor het eerst te maken krijgt met de lichamelijke organisatie van een mens, die door de zondeval is gegaan. Hij krijgt te maken met de noodzaak voedsel tot zich te nemen, met de zwaartekracht en het egoïsme dat in de ziel kan huizen door het daarin, door de invloed van tegenkrachten, te vroeg ingebrachte Ik-element. Zie hierover ook: De Perikopennotitie over De verzoeking in de woestijn - Mattheüs 4:1–11

Onze Vader, die in de hemelen zijt
Laat ons nu kijken naar de aanheft: Onze Vader. 'Onze Vader' is in de Joodse traditie een bekende aanheft wanneer men zich tot god richt. Zo bestaat er bijvoorbeeld het gezang Avinu Malkeinu, dat wordt gezongen op Jom Kipoer, de grote verzoekdag. Barbra Streisand zong een moderne versie. Avinu betekent onze vader. Het is een vervoeging van het woord Abba, vader. Het Onze Vader in het Hebreeuws begint met: 'Avinu shebash’mayim'. Daarmee zien we ook meteen dat de aanhef ‘Onze Vader' niet vreemd is. De Joodse traditie kende deze aanhef. In het Aramees zou het ‘Abwoen' zijn geweest.

Uw Naam worde geheiligd
Wat is de Naam van God? In de Joodse traditie mag de naam van God niet worden uitgesproken. Wel kent die traditie vele vormen om god aan te duiden: Ehyeh-Asher-Ehyeh (Ik ben het Ik ben), Yah (zit in 'Elijah', 'Hallelujah'), YHWH Tzevaot (Sabbaoth), Adonai (Heer), HaShem ('De Naam' zoals men in gewone conversatie over God spreekt) en nog vele andere vormen. (zie: wikipedia)

In de voor-christelijke tijd lijkt het bij het noemen van 'De Naam' te gaan om de Scheppergod (Vadergod) en in andere gevallen om JHWH. In het evangelie vindt men echter dat Christus Jezus op een gegeven moment zegt: 'De Vader en Ik zijn één'. Daarmee hebben we het bij het spreken over 'de naam' ook over Christus' naam en mogen we ervan uit gaan dat het na de christelijke tijd ook gaat om de naam van Christus.

In de tweede cursus voor priesters (GA 343) zegt Rudolf Steiner het zo:
'Het kan opmerkelijk lijken dat ik zeg dat de woorden 'Uw Naam worde geheiligd' in ons de Christus-naam aanspreekt. Maar daarin ligt het hele mysterie van Christus. Dit Christus-geheim zal niet worden begrepen, zolang het begin van het evangelie volgens Johannes niet op een juiste manier wordt begrepen. We lezen aan dit begin van het Johannes-evangelie de woorden: ‚Alles is door het Woord ontstaan, en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.’ Wanneer men de wereldschepping aan de Vadergod toeschrijft dan gaat men tegen het Johannes-evangelie in. Men houdt aan het Johannes-evangelie vast wanneer men zeker is, dat alles wat bestaat, wat men als wereld om zich heen heeft, in de christelijke betekenis door Christus, door de Zoon is ontstaan en dat de Vader het substantieel daaraan ten grondslag liggende, het substantie gevende is, en dat de Vader geen naam heeft, maar dat zijn naam juist datgene is, wat in Christus leeft. Dit hele mysterie lig in die woorden 'Uw Naam worde geheiligd’, omdat de naam van de Vader wordt gegeven in Christus.'

In Padraic Colums 'De Koningszoon van Ierland' -een prachtig verhaal om te gebruiken vanaf klas 3 (groep 5)- komt een passage voor dat de hoofdpersoon door een woud rijdt, waarin hij belaagd wordt door de geesten van de schaduwen, de doden. Hij hoort dan van onder de grond een stem, die hem zegt zijn eigen naam te roepen. Hij doet het en dat brengt hem weer tot zelfbewustzijn, zijn angst verdwijnt. Wat is die naam die de Koningszoon van Ierland moet roepen? Dat vertelt het verhaal van Padraic Colum niet. Maar misschien moet hij wel ‘IK’ roepen, want 'Ik' is de eigen naam, waarmee iedere mens alleen zichzelf aanduidt, het hogere Ik dat door de Christus-kracht aan de mens wordt gegeven.

Uw Rijk kome tot ons
Over het Rijk Gods spreekt Christus Jezus in Mattheüs 13 'De Gelijkenis van de Zaaier', waarin gesproken wordt over het zaad (het Woord van God) dat op de weg viel, op rotsachtige bodem, tussen de distels, en in goede grond.
Verder vinden we nog:
-Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide.
-Het koninkrijk van de hemel lijkt op zuurdesem die door een vrouw met drie zakken meel werd vermengd tot alle meel doordesemd was.
-Het is met het koninkrijk van de hemel als met een schat die verborgen lag in een akker. -Het is met het koninkrijk van de hemel als met een koopman die op zoek was naar mooie parels.
-Het is met het koninkrijk van de hemel ook als met een sleepnet dat in een meer werd geworpen en waarmee allerlei soorten vis werden gevangen.

Mensen kunnen in vrijheid een gemeenschap in Christus vormen, een Rijk met Christus als koning. Dat Rijk van Christus moge tot ons komen.

Uw Wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde
Wanneer aan het einde van de aarde-ontwikkeling het mensengeslacht de weg naar het hemelrijk weer gevonden heeft, dan zal ook het menselijk fysieke lichaam van de mens tot Geestmens getransformeerd zijn. Bij de Verrijzenis heeft de Nieuwe Adam met het Opstandingslichaam de kiem daarvoor gelegd. Wanneer de mens zich tot Geestmens heeft ontwikkeld, zal hij in staat zijn datgene te doen wat noodzakelijk is, niet dat waar hij zelf zin in heeft, niet dat wat hij zelf wil, maar datgene wat noodzakelijk is voor de hele wereld inclusief de kosmische wereld der hiërarchieën. Rudolf Steiner noemde dat in een verre toekomst zelfs de draaiing van de aarde om haar as door mensenwil in gang zal worden gehouden. Nu staat dat nog onder de beschermende leiding van de hemelse machten en gelukkig is het nu nog niet zover, dat dit afhankelijk is van mensenwil. Het zou nu nog tot totale chaos leiden. Maar in een verre toekomst zullen de woorden 'Uw Wil geschiede’ een werkelijkheid zijn.

Aan het einde van het Onze Vader klinken vaak ook de woorden:
Want van U is het Koninkrijk en de Kracht en de Heerlijkheid tot in eeuwigheid.
Deze laatste woorden heb ikzelf nog niet voldoende onderzocht om er op deze plaats iets over te melden.

tenslotte:
Op YouTube vond ik een filmpje waarin de Amerikaanse zanger John Denver het Onze Vader laat zien in de Indiaanse gebaren taal. De verschillende Indianenstammen in Amerika spraken in evenzoveel andere talen. Om met elkaar te communiceren kenden zij een ‚Sign Language’. Toen Amerika werd gekolonialiseerd gebruikte men dit ook bij de communicatie met de Europeanen. John Denver laat de gebaren zien terwijl hij uitleg geeft. Met een beetje inspanning en creativiteit kun je jezelf de gebaren aanleren. Hier en daar moet de volgorde van de Engelse tekst worden aangepast. Voor een 6e klas (groep 8) is het een nieuwe mogelijkheid om de tekst van dit gebed aan de orde te stellen, zeker ook wanneer de leerkracht ook wat van de uitleg door John Denver aan de kinderen doorgeeft. Wanneer de kinderen de gebaren kennen, is het een indrukwekkende ervaring dit met een klas in stilte uit te voeren.

klik hier om de video naar van John Denver te gaan



Rudolf Steiner: Das Vaterunser - een voordracht Berlijn 28 januari 1907 (GA 96)
Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forschung - Das Fünfte Evangelium (GA 148)
Rudolf Steiner: Priesterkurse II (GA 343)
Hans-Werner Schroeder: Gebed en Meditatie (UitgeverijChristofoor 1977)
Friedrich Rittelmeyer: Das Vaterunser, ein Weg zur Menschwerdung (Verlag Urachhaus)
Peter Selg: Das Vaterunser in der Darstellung Rudolf Steiners (verlag Freies Geistesleben)
Judith von Halle: Het Onze Vader (Uitgeverij Christofoor 2008)

vrijdag 25 oktober 2013

Over het Onze Vader (deel 1)

Rembrandt (1606 - 1669): De Bergrede

(De volgende tekst is een bewerking van een bijdrage op een themadag van de Vakgroep Religieuze Oriëntatie)

Tijdens de lessen Religieuze Oriëntatie is het niet verkeerd om met kinderen in klas 5 of 6 (groep 7-8) te spreken over het Onze Vader. Wanneer je de leerlingen vraagt of zij het Onze Vader kennen of er weleens van gehoord hebben, dan komt het steeds minder voor dat kinderen daarop met ‚ja’ antwoorden. In een enkel geval vertelt een kind, dat het dit gebed kent doordat opa of oma het Onze Vader bidt, bijvoorbeeld aan tafel. Het is geen overbodige luxe om de leerlingen het Onze Vader te leren en het in de klassen 5 en 6 elke week aan het begin van de godsdienstles ook te spreken. Men kan niet weten voor welke opgroeiende mens en in welke situatie het ooit nog eens van pas zal kunnen komen. ‘In nood leert men bidden”, zegt men wel maar het is natuurlijk handiger om al op een eerder moment iets aan voorbereiding te hebben ervaren.

Het Onze Vader is misschien wel het enige dat werkelijk alle christenen verenigt, terwijl alle andere elementen veelal splijtend in de christenheid hebben gewerkt. Bij dat laatste kunnen we bijvoorbeeld denken aan de diverse Geloofsbelijdenissen, Bijbelinterpretaties, kerkelijke dogma’s, geloofsartikelen en zelfs inrichting van de cultus bleek een bron van twist te kunnen zijn. Maar afgezien van wat verschillen in de gebruikte vertalingen, is het Onze Vader iets wat alle christen over de hele wereld met elkaar delen.

Om te voorkomen dat het bidden van dit gebed een traditioneel routinematige handeling wordt, is het zaak dat de moderne mens er zich met bewustzijn mee verbindt. Het is eigenlijk niet te verteren, dat de woorden van dit gebed worden opgedreund of afgeraffeld. Elk woord zou met gevoel voor de betekenisvolle inhoud en met aandacht voor het spreken zelf moeten worden uitgesproken. Misschien is het niet eens overdreven om zelfs elke klank van de te spreken woorden met aandacht en eerbied te vormen.

In de begintijd van het christendom werd dit gebed met enorme schroom en eerbied behandeld. Het gebed werd ook niet meteen aan nieuwe volgelingen doorgegeven. De  mensen werden een langere tijd voorbereid op hun doop en pas nadat zij de doop ontvangen hadden, werden zij bekend gemaakt met de woorden van het Onze Vader. In de begintijd van het christendom maakte het Onze Vader ook nog geen deel uit van de cultische dienst, de viering van het Avondmaal, de Eucharistie. Het werd apart gebruikt.

Men ervoer intens dat het Onze Vader gegeven was door Christus, de Logos, het Scheppende Wereldwoord zelf. Het waren de woorden (Logoi) die door Hemzelf (de Logos) waren gesproken en gegeven. Dat vervulde de mensen met grote eerbied. Het was daarom gebruik dat voor en na het spreken van dit gebed, er een moment van bezinning moest zijn. Het Onze Vader mocht niet zomaar onvoorbereid worden gesproken.
We kennen een dergelijk moment nu nog wanneer vóór het lezen van het Evangelie (in de Offerhandeling en de Mensenwijdingsdienst) woorden van voorbereiding klinken. Ook ná het lezen van het evangelie klinkt er een bede, dat de woorden van het evangelie de onreinheid in de woorden, die wij als gewone mens spreken, uitdelgen. Dergelijke momenten van bewustzijn moeten er ook zijn geweest voordat men de woorden van het Onze Vader uit kon spreken of uit mocht spreken. Men wist of voelde: In het Onze Vader hebben we de Woorden van de Logos zelf, van de Logos, van het Woord dat in het begin was, het Woord dat bij God was, het Woord dat zelf God was. Het was in het oerbegin bij God. Alles is er door ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat ontstaan is. En nu hebben wij van het Woord de woorden van dit gebed gekregen. We kunnen niet anders doen dan daar met de grootst mogelijke eerbied mee omgaan.

In het evangelie volgens Mattheüs en het evangelie volgens Lucas wordt verteld hoe de leerlingen Jezus vroegen om hen te leren bidden.

Mattheüs 6:5-15
En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.
Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voort prevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het hem vragen. Bid daarom als volgt:
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen
en uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons vandaag het brood
dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze schulden,
zoals ook wij hebben vergeven
wie ons iets schuldig was.
En breng ons niet in beproeving,
maar red ons uit de greep van het kwaad.
Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven.
Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven.

Lucas 11:1-4
Eens was Jezus aan het bidden, en toen hij zijn gebed beëindigd had, zei een van zijn leerlingen tegen hem: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft.’
Hij zei tegen hen: ‘Wanneer jullie bidden, zeg dan: “Vader, laat uw naam geheiligd worden en laat uw koninkrijk komen.
Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben.
Vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven iedereen die ons iets schuldig is.
En breng ons niet in beproeving.”’

Vooral het evangelie van Mattheüs is scherp in de aanwijzingen hoe dat men het beste kan bidden. Het vormt een onderdeel van de zogenaamde Bergrede: “... als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. [...] Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voort prevelen.”

Ter voorbereiding op de introductie van het Onze Vader in een klas zouden we eerst zelf moeten oefenen in het spreken ervan.  Eerst zouden we echter aandacht moeten geven aan de juiste zielenstemming bij het bidden.
Hiervoor kunnen we eigenlijk het beste een voorbeeld zoeken bij de biddende Christus-Jezus in de Hof van Getsemane:
‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan!
Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’

In Zijn gebed klinkt een totaal objectieve stemming, een open houding zonder enige eigen zelfzuchtige motieven.
We kunnen ons ook bezinnen op het wonder dat de mens überhaupt spreken kan, iets dat hem onderscheidt van de wereld der dieren. Met het leren spreken verheft ieder mensenkind zich boven het animale uit. Gedurende het eerste levensjaar leert het kind te gaan staan en te lopen. In het jaar daarna leert het steeds beter de menselijke taal te gebruiken en tegen het einde van het derde levensjaar treedt de verinnerlijking van de taal op en ontstaat het vermogen tot denken. Met die drie ontwikkelingsstappen herhaalt ieder mensenkind wat de mensheid in een verre oertijd vanuit kosmische regionen geschonken heeft gekregen. In de katholieke traditie klonk ‘Sursum Corda’ - ‘Verheft uw hart’ en ook in de Kinderhandeling/Kinderdienst klinkt dat wij ons verheffen, waarmee o.a. herinnerd wordt aan het verheffen uit de zwaarte die ons aan het aardse bindt, zoals in die eerste drie jaren van de kinderlijke ontwikkeling. Ook zulke gedachten kunnen ons vervullen met eerbied.

Nog iets anders, dat we ons kunnen realiseren wanneer we het Onze Vader biddend willen spreken: Toen de apostelen aan Christus Jezus vroegen of hij hen wilde leren bidden, deed hij iets wat tot op dat moment in de mensheidsgeschiedenis nog niet was gedaan. Tot dan toe werden de cultische gebeden in tempels, op mysterie-plaatsen, in alle cultische diensten van de oudheid, gezongen. Gesproken taal was niet geschikt voor het vereren en aanbidden van en voor het offeren aan de godheid. En op hun vraag spreekt Christus de woorden van het Onze Vader. De Logos, het scheppende Wereldwoord, sprak het gebed uit dat Hij hen gaf. Het moet als een schok door de aanwezigen zijn heen gegaan.
Dat in gedachten houden zou een hulp kunnen zijn om ons in de juiste stemming voor te bereiden op het spreken van het Onze Vader.

Dus eerst hebben we aandacht voor de stemming waarin we het gebed gaan spreken. Nu volgt de zorg voor het spreken.
In een boekje met spreuken en gedichtjes van Lena Struyk kan men een spreukje vinden voor het zuiver spreken:
De adem van het Scheppingswoord
Leeft in al ons spreken voort.
Vervolgens vormen we bij het spreken langzaam en zorgvuldig de klanken, dus vooral ook letten op het vormen van alle spraakklanken. We richten ons bewustzijn nog niet op de inhoud, maar we letten op het spreken zelf, waarbij we met aandacht de vorming van elk woord, van elke letter volgen.
Wie in de cultus van de Christengemeenschap door de priester het Onze Vader heeft horen spreken, zal hebben kunnen ervaren wat het doet wanneer de klanken en woorden op zo'n bewuste manier worden gevormd en gesproken. Daarmee gaat het tempo van het spreken ook meteen omlaag en wordt het opdreunen of afraffelen voorkomen. Op die manier kan men gaan beleven dat in het gebed een gesprek ontstaat tussen de hemelse wereld en de eigen ziel.

Ten derde komt dan het richten op de inhoud. Het is tenslotte in onze tijd ook noodzakelijk om vooral ook deze dingen denkend te benaderen. Bij het gebed moeten we vooral niet zwijmelen in onze eigen gevoelens en wensen, tegelijk ook niet wegdromen in onze meditatieve klankervaringen. Het is aan de tijd dat de mens met een wakker bewustzijn en op een objectieve manier de inhoud denkend leert doordringen.

Rudolf Steiner vertelde tijdens een gelegenheid over het Onze Vader:
Gedurende de jeugdjaren van Jezus trok hij met zijn vader, de timmerman Jozef, door het land Palestina en de wijde omgeving daarvan, door de gebieden die wij nu kennen als Libanon, Syrië, Jordanië. Overal in die omstreken waren mysterieplaatsen en tempels. Jezus deed op die plaatsen de voor hem schokkende ervaring op dat die heilige cultische plaatsen godverlaten waren. Slechts de demonen huisden er en de mensen, die daar door de priesters ingewijd werden, vielen aan de invloed van die lage demonen ten prooi. Uit de evangeliën kennen we de passage over ‚de bezetenen in de grafholen’, wat deze situatie kan illustreren. (zie perikoop voor de 4e zondag na Epifanie) Op een van die plaatsen nl. in Caesarea Phillippi, wordt Jezus door de situatie zo overmand, dat hij voor het altaar neervalt. Dan hoort Jezus vanuit de macrokosmos woorden klinken, die beschrijven hoe de mensheid zich losmaakte uit de samenhang met de goddelijke wereld, verstrikt raakte in de zonde en in de materie. Rudolf Steiner spreekt deze woorden uit als het macrokosmische Onze Vader.
Het macrokosmische Onze Vader vertelt over de gevolgen van de zondeval, de mensheid heeft de godenwereld verlaten en vergeten.

AUM, Amen!
Werkzaam zijn de boze machten,
Getuigen van zich losmakende Ikheid
Door anderen veroorzaakte zelfheidschuld,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt der hemelen wil,
Daar de mens zich scheidde van uw rijk,
En vergat uw naam
Gij vaders in de hemelen.
(Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forschung - Das Fünfte Evangelium (GA 148)   
4e voordracht Kristiania (Oslo), 5. Oktober 1913
vertaling: F.W. Zeylmans van Emmichoven)


Later en op vraag van de apostelen geeft Christus Jezus met het Onze Vader de zevenvoudige omkering in het microkosmische Onze Vader, dat de mens vanuit de situatie op de aarde kan spreken tot de Goden in de hemelen en zich weer met die wereld kan verbinden. De Logos, Het Woord (Christus) spreekt op de aarde zijn gebed. Scheppende Logos sprak eerst vanuit de hemelse periferie = cirkel. In het Onze Vader spreekt de scheppende Logos als mens op aarde = punt. Wij kunnen Hem daarin volgen.

Onze Vader die in de hemelen zijt
Uw naam worde geheiligd
Uw rijk kome tot ons
Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het boze.
Amen.

(wordt vervolgd)