Posts tonen met het label Trinitatis - 14e zondag na. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Trinitatis - 14e zondag na. Alle posts tonen

zondag 28 augustus 2016

14e zondag na Trinitatis

tekening Jan Luyken: Jezus geneest tien melaatsen - Amsterdam Museum

Lucas 17 : 11 – 19     Genezing van tien melaatsen

In de bijdragen over deze perikoop voor de 14e zondag na Trinitatis uit 2009 (klik hier) en 2010 (klik hier) hebben we op verschillende elementen gewezen waar we bij deze tekst op kunnen letten. Zo valt o.a. op dat in deze passage de genezing plaats heeft in het grensgebied tussen twee provincies van het bijbelse land, tevens op de grens tussen dorp en omliggend land, terwijl het handelt om genezing van melaatsheid, een ziekte die zich uit in de huid, de grens tussen binnen en buiten in de mens.
Ook hebben we in de eerdere bijdragen aandacht besteed aan het feit, dat van de tien melaatsen die genezen werden juist een Samaritaan terug kwam naar Jezus. We vermeldden dat ziekten in oude tijden altijd werden gezien als gevolg van een innerlijk en uiterlijk leven.
In Psalm 38 vinden we daar een voorbeeld van:

Wees niet vertoornd, HEER, straf mij niet,
bedwing uw woede, sla mij niet.
Diep zijn uw pijlen in mij gedrongen,
zwaar is uw hand op mij neergedaald.

Door uw toorn is niets aan mijn lichaam nog gaaf,
door mijn zonden is niets van mijn gebeente nog heel.
Mijn schuld steekt hoog boven mij uit,
als een zware last, te zwaar om te dragen.

Mijn wonden zweren en stinken
vanwege mijn lichtzinnig leven.
Ik loop gebogen, diep gebukt,
ik ga in het zwart gehuld, dag in dag uit.
Psalm 38:1-7

In deze Psalm wordt de zonde duidelijk als iets persoonlijks, als gevolg van de eigen invulling van het leven opgevat. Wellicht dat deze manier van denken vooral eerst optrad in het Joodse volk, waarbinnen het persoonlijke, individuele bewustzijn eerder in de mensheidsontwikkeling ontwaakte dan bij andere volkeren, tegelijk met het aanvaarden van slechts één Godheid.

Want we lazen eerder bij Rudolf Steiner dat in de voorchristelijke tijden ziekte ook in verbinding stond met de erfelijkheid. Wat we kunnen begrijpen, wanneer we zien dat via de erfelijkheid en de lichamelijkheid ook de gevolgen van de zondeval worden doorgegeven. De vorm waarmee wij op aarde levende mensen zijn en zelfs de verschijning van de aarde zoals zij zich aan ons als zintuigwereld openbaart -met dieren, planten en stenen- moet eenvoudigweg worden toegeschreven aan het feit dat de mensheid is afgesneden van zijn geestelijke oorsprong. Vanaf het Mysterie van Golgotha is aan de mens zijn goddelijke wezenskern geschonken, waardoor de mens als enig wezen in de natuur het geestelijke tot in het lichamelijke kan opnemen. Met de tegenwoordig geaccepteerde term ‘embodiment’ (belichaming) zou men in wetenschappelijke kringen misschien kunnen gaan denken in de richting van een belichaming van de geest-ziel.

Waaraan we nog niet eerder aandacht hebben besteed is de afsluitende zin van deze perikooptekst: ‘Sta op en ga verder; je geloof heeft je gered’, een zin die als zovele subtiele aanwijzingen in het evangelie, niet over het hoofd mag worden gezien.

We mogen ons afvragen of het verschil heeft gemaakt, dat de negen andere genezen melaatsen niet zijn teruggekomen en deze ene Samaritaan wel de moeite nam om terug te keren, met krachtige stem God prijzend van zijn genezing te getuigen en voor Jezus voeten op zijn aangezicht neer te vallen om Hem te danken. Het kan toch bijna niet anders zijn, dat er een verschil moet zijn.
Door Jezus van Nazareth is sinds de Doop in de Jordaan het Zonnewezen werkzaam. Vanuit goddelijke sferen daalde dit macrokosmische wezen af naar de aarde om de mens de weg terug te wijzen naar het godsrijk.

Maar ‘Sta op en ga verder; je geloof heeft je gered’ geeft ook aan dat er van de mens die genezen wordt ook initiatief wordt verwacht. De Christus Jezus schenkt de mogelijkheid om te genezen, maar er heeft geen passieve genezing plaats of is er sprake van eenrichtingsverkeer en Christus is geen medicijnman, die zomaar alle kwaaltjes heelt. Uit deze perikooptekst blijkt duidelijk dat er van de mens ook actie wordt verwacht. Slechts een van de tien melaatsen, de Samaritaan, keerde terug nadat hij zich volgens de Joodse wet aan  de priesters had laten zien. Slechts zij alleen mochten een melaatse weer genezen verklaren. Hij keert terug en prijst God met krachtige stem. Dan valt hij voor Jezus neer om Hem te danken. Daarmee uit hij zijn geloof en vertrouwen. ‘Pistis' (ἡ πίστις σου σέσωκέν σε - je geloof heeft je gered) staat voor de overtuiging dat God bestaat en schepper van alle dingen is, en voor de sterke overtuiging of geloof, dat Christus Jezus de Messias is, waardoor de mensheid gered wordt.

Het is juist de Samaritaan, die in staat is om in vrijheid, d.w.z. niet gebonden aan de leer, wetten en leefregels, die binnen het Joodse volk golden, tot het inzicht te komen dat degene die hem genezen heeft niemand anders kan zijn dan de Heiland, Hij door wie de helende Geest kan werken.

Want behalve dat de Christus Jezus zijn genezende kracht aan de mens schenkt moet er andersom ook vanuit de mens een kracht naar Hem uitgaan, waaruit blijkt dat de mens zich met Christus verbinden wil. De mens moet willen inzien dat in Jezus Christus een goddelijk wezen zich met de aarde en mensheid verbonden heeft, opdat de mens uit vrijheid en zelfstandig de weg naar de hemelen weer betreden kan. Zou de redding van de mensheid buiten de medewerking van de mens zelf geschieden, dan zou de mens onvrij blijven. Het gaat om een keuze in vrijheid. En dat is wat deze Samaritaan ons laat zien.

Ook op andere plaatsen in de evangeliën kunnen we vinden, dat Christus Jezus rekent op de vrije daad van de mens, die zich met Hem verbinden wil. Slechts dan krijgt de genezing door Christus zin.
In Het Johannes-evangelie vraagt Jezus aan de zieke man bij het bad Bethesda: 'Wil je gezond worden?' (Joh.5:7). En ook dan klinkt Zijn oproep: 'Sta op!' De man moet namelijk eerst zelf in actie komen. Hij moet laten zien dat hij vertrouwen heeft, geloof heeft.
Er is bij de genezingen in de evangeliën nooit sprake van eenrichtingsverkeer. Christus Jezus rekent op de inzet, op het inzicht en op de goede wil van de individuele mens:  
‘Sta op en ga verder; je geloof heeft je gered.'

literatuur:
Peter Selg (Hrsg.): Es war einer krank, Die Heilungen in die Evangelien (2003 Stuttgart, Verlag Urachhaus)
Judith von Halle: Over ziekten en genezingen
(2015 - Amsterdam, Uitgeverij Cichorei)

maandag 30 augustus 2010

14e zondag na Trinitatis

Rembrandt: Genezing van een Melaatse

Lucas 17 : 11 – 19 Genezing van tien melaatsen
(klik hier voor de bijdrage uit 2009)

In het verhaal over de genezing van de tien melaatsen is er opnieuw een speciale rol weggelegd voor een Samaritaan. Daarover hebben we in de bijdrage voor de vorige zondag al kunnen lezen.

Rudolf Steiner legt uit dat in de oude tijden de geneeskunst een mysteriekunst was, geneesheren kregen hun opleiding binnen mysteriescholen. Ook het genezen was een totaal ander proces dan wat wij er tegenwoordig onder verstaan.
Bij het verschijnen van Christus in de aardewereld treedt ook voor de geneeskunst een nieuw tijdperk in. Wie niet inziet wat het nieuwe ervan is, kan eigenlijk de Bijbelteksten niet goed begrijpen.

Uit een voordracht over het evangelie volgens Marcus:
Geen mens zou in die tijd aan een wonder hebben gedacht als iemand zijn hand uitstak naar een melaatse en tegen hem zei: ‘Ik wil het, word rein!’ De hele natuur van Christus Jezus, die naar de ander overstroomde, was het geneesmiddel. In onze tijd zou het niet meer werken, omdat het etherische en het fysieke lichaam van de mens heel anders in elkaar zitten. Maar in die tijd genazen de artsen alleen maar zo. Daarom hoeven we er bij Christus Jezus helemaal niet zo de nadruk op te leggen dat hij de melaatsen door medelijden en handoplegging genas. Dat was voor die tijd vanzelfsprekend. Waarop deze hoofdstukken de aandacht willen vestigen is iets volkomen anders, en dat moeten we onder ogen zien.
Laten we daarom eens een blik werpen op de manier waarop in die tijd bijvoorbeeld de lagere of hogere artsen werden opgeleid. Hun opleiding kregen zij aan scholen die waren toegevoegd aan de mysteriescholen. Zij kregen de beschikking over krachten die uit de bovenzinnelijke wereld door hen heen werkzaan werden op aarde, zodat de geneesheren in die tijd als het ware een medium waren voor bovenzinnelijke krachten. Zij brachten bovenzinnelijke krachten over door hun eigen mediumschap, waartoe zij door de medische mysteriescholen werden verheven. Wanneer een dergelijke arts de hand oplegde, waren het niet zijn krachten die uitstroomden maar krachten uit de bovenzinnelijke wereld. En dat hij een kanaal kon zijn voor de werkzaamheid van bovenzinnelijke krachten, werd mogelijk gemaakt door zijn inwijding in de mysteriescholen.
Verhalen dat een melaatse of een koortslijder door zulke bovenzinnelijke processen was genezen, zouden de mensen van die tijd niet zo wonderbaarlijk zijn voorgekomen. Het opmerkelijke was niet dat er een genezing plaatsvond, maar dat er iemand optrad die op deze manier kon genezen zonder in een mysterieschool te zijn geweest. Dat er iemand optrad bij wie de kracht die vroeger uit de hogere werelden naar beneden stroomde zijn plaats had gekregen in het hart, in de ziel zelf, en dat deze krachten persoonlijke krachten waren geworden, individuele krachten. Zichtbaar moest worden dat de tijd vervuld was, dat de mens voortaan niet meer een kanaal kon zijn voor bovenzinnelijke krachten, dat dit ten einde liep. Ook degenen die zich door Johannes lieten dopen in de Jordaan was het duidelijk geworden dat deze tijd ten einde loopt, dat alles wat er in de toekomst moet gebeuren, door het menselijk ik moet gebeuren, door wat zijn intrek neemt in het goddelijke, innerlijke centrum van de mens, en dat er nu iemand onder de mensen is die uit zichzelf de dingen doet die de anderen deden met behulp van de wezens die in de bovenzinnelijke werelden leven en hun krachten op hen lieten neerstromen.
Daarom gaat men zelfs voorbij aan de betekenis van de Bijbel, als men het genezingsproces zelf als iets bijzonders voorstelt. Dat was het in het avondrood van de oude tijd zo nog niet, toen zulke genezingen nog konden plaatsvinden. Wat er wordt gezegd is dat Christus in de tijd van het avondrood genezingen verrichtte maar met de nieuwe krachten die voortaan nodig waren. Met een duidelijkheid die eigenlijk niet is mis te verstaan laat het evangelie daarom ook zien hoe Christus Jezus geheel en al van mens tot mens werkt. Overal wordt er de nadruk op gelegd dat hij van mens tot mens werkt.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Marcus (GA 139)
3e voordracht, Basel 17 september 1912

In de volgende passage uit een voordracht van Rudolf Steiner is ook sprake van melaatsheid. Dat is de eerste reden om hem hier op te nemen.
De tweede reden is, dat Rudolf Steiner in deze voordracht voor artsen en studenten geneeskunde spreekt over het belang van de pedagogie. Hij zegt dat het opvoeden tot volwassenheid ook gezien kan worden als verwant aan het genezingsproces. Het belang van de opvoeding en van (vrijeschool)-pedagogie heeft Steiner bij jonge artsen later ook nog eens middels een brief onder de aandacht willen brengen. De woorden uit die brief worden steeds als spreuk gelezen tijdens bijeenkomsten van antroposofische schoolartsen, o.a. de Kolisko-conferenties.

Realiseert u zich dat we in onze tijd volledig zijn afgestapt van de opvatting dat de mens als een zondig wezen in het aardeleven binnenkomt, beladen met zonde. Dat komt omdat de moderne opvatting helemaal niet meer bewust is van wat zonde is. Wat houdt het begrip ‘zonde’ in? Daarin ligt de wet van de erfelijkheid, die ligt in de zonde: de erfzonde, zoals ik hier de afgelopen dagen heb laten zien. En ook de individuele zonde is iets, dat de mens in de tweede helft van zijn leven moet overwinnen: hij moet het van zonden doortrokken lichaamsmodel, dat afkomstig is uit de erfelijkheid, werkelijk overwinnen, men zou ook kunnen zeggen, dit naar oude begrippen zieke model. Maar zou de mens dat model als zijn lichaam behouden, dat wat in het model werkt tot aan de tandenwisseling, zou hij dat zijn hele leven behouden, dan zou hij rond het negende jaar een mens zijn, die –ja zelfs in onze tijd nog- dan hij zou over zijn hele huid met een vochtig eczeem worden bedekt, wanneer zijn lichamelijke organisatie dus hetzelfde zou blijven; hij zou dan overal over het gehele lichaam gaten krijgen en hij zou er dan uitzien als een melaatse. Het vlees zou dan van het bot vallen, als hij dat al zou kunnen uithouden.
De mens komt (namelijk) ziek ter wereld en opvoeden -dat wil zeggen: het leren begrijpen en begeleiden wat werkt vanuit het erfelijke model- is hetzelfde als een op zachte manier genezen. Hiervan bewust, moet u zo werken met de jeugd, dat wanneer u aan het opvoeden bent, u zichzelf beschouwt als een therapeut. U schrijft een medicatie voor, natuurlijk vanuit het spirituele, die dan echter sterk in het fysieke kan werken, afhankelijk van hoever iets bij het kind tot in het pathologische overgaat. Dit is wat je in principe op een ander niveau, alleen maar in een andere laag, in het onderwijs hebt. Pedagogie is ook een geneeskunst.

uit: Rudolf Steiner: Meditative Betrachtungen und Anleitungen zur Vertiefung der Heilkunst (GA 316)
5e voordracht - Dornach, 25 april 1924

maandag 7 september 2009

14e zondag na Trinitatis

Les Très Riches Heures du duc de Berry - Saint Luc

Lucas 17 : 11 – 19 Genezing van tien melaatsen

Wanneer we in de evangeliën verhalen lezen over de genezingen, kunnen we ons altijd afvragen op welke plaats en op welke tijd het zich allemaal afspeelt. Geografische aanduidingen en genoemde uren zijn meestal niet alleen maar bedoeld als bepalingen van plaats en tijd, ze vormen ook een aanwijzing naar het gebied van de meer innerlijke realiteit. In de perikoop voor deze 14e zondag na Trinitatis wordt meteen gesproken over het grensgebied: ‘Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.’ En meteen daarna volgt: ‘Toen hij daar een dorp wilde binnengaan,….’ De genezing vindt dus plaats op de grens van twee provincies en tevens op de grens tussen een dorp en het omringende gebied.

Het valt op dat in de evangeliën de meeste genezingen voltrokken worden in Galilea. In die noordelijke provincie van Israel is de levenskracht van de natuur veel sterker dan in het zuidelijke Judea met zijn woestijnen, rotsen en dorre droogte. Men kan zeggen dat in Galilea de levenbrengende kracht van de etherwereld vele malen sterker is. Samaria ligt tussen Galilea en Judea. Zoals al aangeduid bevinden we ons in deze perikoop op de grens tussen het noorden en de middenprovincie en ook nog eens aan de rand van een dorp. Dat is tweemaal een grens, een tussengebied. En de tien zieken lijden aan huidvraat, melaatsheid. Ook de huid vormt een grens, is een grensorgaan. Het gaat bij deze genezing dus blijkbaar over het grensgebied. Gaat het bij deze zieken misschien om de grens tussen binnen en buiten, tussen de buitenwereld en het innerlijk van de menselijke ziel? De tien melaatsen herkennen Jezus als meester. Zij zijn meer open dan de strenge Joden en zij herkennen daardoor het bijzondere wezen, dat op hen afkomt. ‘Rabbi’ roepen zij en zij vragen of Jezus zich over hen wil ontfermen, of Hij zich om hun lot wil bekommeren. Genezing zou inderdaad een grote ingreep zijn in de lotsbestemming van deze mensen, een ombuiging van datgene wat zij uit het verleden als zwaar lot te dragen hebben.

Jezus doet het, maar het valt op dat Hij de melaatsen niet aanraakt. Bij andere genezingen doet Hij dat wel, zoals wij de vorige zondag hebben gezien. Hier niet. Het lijkt alsof Hij ook een grens in acht houdt. Hij spreekt de tien melaatsen van een afstand toe en zegt dat zij naar de priesters moeten gaan om zich te laten zien. Jezus volgt hiermee de aanwijzingen van de Joodse wet: ‘Dit zijn de voorschriften die van toepassing zijn wanneer iemand die door huidvraat getroffen is, weer rein kan worden verklaard. Zo iemand moet naar de priester worden gebracht, en de priester moet buiten het kamp onderzoeken of hij van zijn huidvraat genezen is.' Leviticus 14:2-3). Verder in Leviticus kan men lezen wat melaatsen moeten offeren wanneer zij genezen zijn verklaard.
Dit was dus een gebruik in de Joodse traditie. Ziekte werd in verleden tijden gezien als een straf van God, als een negatief lot als gevolg van een onrein leven. Zo ook met de melaatsheid. Alleen de priesters konden bepalen of iemand genezen was.

De tien gaan, maar niemand echter keert er terug. Op een na. ‘Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ De vreemdeling is een Samaritaan. In de perikoop van de vorige week hebben we al een Samaritaan ontmoet en toen opgemerkt dat er door de ‘echte’ Joden op de bevolking van Samaria werd neergekeken. Daar woonden niet-raszuivere Joden, doordat de bevolking zich er had vermengd met andere, heidense stammen uit de omgeving. Opnieuw komt uitgerekend zo’n ‘onechte’ Jood Jezus danken en eer bewijzen. Niet alleen door uiterlijke schoonmaak is hij genezen, maar veel meer door een innerlijk herkennen. Terwijl hij eraan komt prijst hij God met luide stem. ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’ Deze Samaritaan komt blijkbaar eerder dan de echte Joden tot het inzicht welk wezen hem genezing heeft geschonken, wie zijn karma heeft vereffend. De Samaritaan herkent zijn genezer -zijn schepper-. Hij prijst God met luide stem omdat zijn karma door de ‘Heer van het Lot’ vereffend is geworden. Hij is van zijn ziekte aan zijn huid -de grens tussen buitenwereld en innerlijk- genezen. Zijn geloof, het inzicht dat hij verkreeg via zijn hart, heeft hem genezen van dit grensprobleem. Geloof is in het Grieks Πίστίς (pistis). Dat betekent ook ‘vertrouwen’.
‘Uw vertrouwen heeft u gered.’