maandag 27 april 2009

Jubilate - 3e zondag na Pasen

Jubilate 3e zondag na Pasen – naar het eerste woord van de introïtus die op deze zondag wordt gezongen: ‘Jubilate Deo omnis terra, psalmum dicite nomini eius date gloriam laudi eius' - Juich de Heer gij ganse aarde, psalmzing de heerlijkheid van Zijn naam en geef Hem eer en lof. (Psalm 66:1)

Johannes de Evangelist - Ikoon


Johannes 16 : 16 – 22 Uw hart zal zich verheugen

De perikopen van de vier komende zondagen na Pasen (Hemelvaart valt tussen de vijfde en zesde zondag na Pasen) zijn allemaal genomen uit hetzelfde 16e hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes, beginnend met het staartje van het 15e hoofdstuk. Deze perikopen vertellen over de laatste gesprekken van Jezus met de leerlingen, welke volgens de tijdsaanduiding in het evangelie zelf (Joh.13) plaatshebben in de korte tijd tussen het Laatste Avondmaal en de gevangenneming in de hof Getsémané in hoofdstuk 18, d.w.z. in de nacht van Witte Donderdag op Goede Vrijdag. De gesprekken gaan over de ophanden zijnde kruisdood en verrijzenis en over de Triniteit, de verhouding tussen Vader, Zoon en Heilige Geest. De perikoopteksten zijn zo gerangschikt dat de woorden over de goddelijke Drie-eenheid in een volgorde van Vader, Zoon en Geest aan bod komen. Maar men zou deze vier perikopen ook eens een keer achter elkaar kunnen lezen, om zo een overzicht van het geheel te krijgen: de perikoop van Exaudi (Joh.15:26-16:4), Cantate (Joh.16:5-15), Jubilate (Joh.16:16-22) en Rogate (Joh.16:23-33), respectievelijk de 6e, 4e, 3e en 5e zondagen na Pasen.


Vanaf hoofdstuk 14 kan men het evangelie volgens Johannes lezen als de belevenissen van de schrijver in nog hogere geestelijke werelden, n.l. de Sfeer der Harmonieën, het Geestesland. Dit is het geestelijke gebied waar de wijsheid leeft, o.a. de oorsprong van het zonlicht. Elke zin van deze laatste hoofdstukken van het Johannes-evangelie zijn -volgens Rudolf Steiner- vervuld van wijsheid die wordt geopenbaard en die een bron kan zijn van geestelijke kracht, waardoor men een ander mens kan worden.

Op deze 3e zondag na Pasen (Jubilate) klinkt uit Jezus’ mond de aankondiging van zijn kruisdood en verrijzenis. De leerlingen snappen er op dat moment werkelijk helemaal niets van. Het is voor hen ook moeilijk. Zij hebben de Christus nog steeds bij zich in de fysieke mens Jezus. Dat Hij werkelijk de Messias is en wat dat uiteindelijk allemaal inhoudt blijft voor hun bevattingsvermogen nog versluierd, niet te begrijpen. En eerlijk gezegd is ook voor ons bewustzijn de werkelijke en grootse betekenis van het Mysterie van Golgotha eigenlijk nog niet te bevatten. Wij doen steeds opnieuw slechts pogingen om het te ontsluieren, te begrijpen. Maar lukt het ons?
Een collega schreef het volgende:
“Het feit dat deze woorden zo moeilijk zijn ligt volgens mij aan het feit dat de aardeweg van Jezus bijna ten einde is. Christus heeft het fysieke lichaam van Jezus geheel doordrongen. Het gevolg zou kunnen zijn dat Christus (als de hoog verhevene in Jezus) steeds meer onverhuld spreekt. Wat hier in woorden wordt meegedeeld is zo goed als puur geestelijk. De apostelen kunnen hem hier niet volgen. Het is de stem van Christus, die verwachtte dat zijn leerlingen hem in de geest zouden kunnen volgen. Maar hoe zouden ze dat ooit kunnen als we bedenken dat al zijn woorden ‘Logos ’zijn, dat wil zeggen, goddelijke scheppingskracht die ooit de bron was van al het geschapene op aarde? Je kunt bijvoorbeeld aan het Hogepriesterlijk gebed (Joh.17) ook merken hoe hoog verheven de woorden van Christus zijn. Als je ze later voor de geest probeert te halen dan lukt dat nooit zonder fouten. Christus stijgt hier met zijn woorden al zo hoog op (uit het lichaam zou je kunnen zeggen) dat iedereen die nog lichamelijk is de grootste moeite heeft om dit met fysieke hersenen en/of fysiek verstand te volgen, in het lichamelijke in te prenten.“

Al in hoofdstuk 13 staat de zin:'Jezus was er zich van bewust dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld heen te gaan tot de Vader.' (Joh. 13:1). Later vraagt de leerling Filippus: 'Heer, toon ons de Vader, dan zijn wij bevredigd.' Jezus antwoordt hem: 'Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.'(Joh 14:8–9). Dat zou een sleutel kunnen zijn om binnen te dringen in het vraagstuk omtrent de relatie tussen de Vader en de Zoon. Christus zegt eerder 'Ik en de Vader zijn één.' (Joh. 10:30). Hoe kunnen we nu begrijpen dat Christus hier zegt dat Hij naar de Vader gaat?

We moeten ons verdiepen in het geheim van de Triniteit, een vraagstuk dat al vanaf de vroege kerkgeschiedenis voor verwarring heeft gezorgd. Van de drie monotheïstisch godsdiensten, waarvan de wortels liggen bij Abraham, speelt in het Christendom de vraag omtrent de verhouding tussen Vadergod en Zoongod een rol, om nog maar even af te zien van het principe van de Heilige Geest. Volgens Rudolf Steiner is de Heilige Geest tijdens een van de eerste concilies al afgeschaft. In onze tijd is ook voor de Zoon weinig begrip, wat leidt tot de tamelijk algemeen geaccepteerde beschouwingen dat Jodendom, Islam en Christendom eigenlijk allemaal hetzelfde inhouden.

Met het begrip ‘Vadergod’ wordt op de goddelijke scheppingskracht gewezen, waardoor vanuit het verleden alles in het zichtbare wordt gevoerd. Alle substantie waaruit de uiterlijke wereld en de mens bestaan, is door het geestelijke principe van de Vader en uit de Vader voortgekomen. Het is de geestelijke oergrond van heel ons bestaan, een macrokosmisch beeld van de alom tegenwoordige goddelijk-geestelijke oorsprong van de fysieke wereld.

Met het begrip ‘de Zoon’ wordt op een ander element gewezen. In Christus-Jezus is de scheppende godheid afgedaald naar Zijn eigen schepping en heeft daarmee zelf in de fysieke schepping het menselijk lijden ervaren. De woorden uit het beginhoofdstuk van het Johannes-evangelie wijzen hierop: 'Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan.’ (Joh.1:10). Tot aan Christus hadden mensen god niet met eigen ogen kunnen waarnemen. Alleen zij die in de mysteriën werden ingewijd hadden hem in de geest kunnen schouwen. Met Christus heeft de godheid de zintuiglijke wereld betreden en is Hij fysiek zintuiglijk waarneembaar geweest. Christus die zich had verbonden met Jezus van Nazareth onderging als godheid een mensendood.

Als Heilige Geest, de Geestgod, kan Hij sindsdien levend worden in de harten van alle mensen. Hij is onze innerlijke Geesteszon. De scheppende Vadergod heeft zich door Christus -de Zoongod- kunnen verinnerlijken tot innerlijke Geestgod, die leeft in de harten van de mensen. 'Uit de Vadergod zijn wij geboren, in Christus sterven wij, door de Heilige Geest zullen wij herleven', klinkt in de Rozenkruiserspreuk. We kunnen de beweging navoelen: vanuit de uiterlijk geschapen wereld (van de Vader) via de menswording van Christus (de Zoon) naar een verinnerlijking van het goddelijke principe in de mens (Heilige Geest), van wereldruimte buiten naar zielendiepten binnen.


In de gangbare uitleg wordt bij de Hemelvaart ('Want ik ga tot de Vader') vaak gedacht dat de Christus zich weer terug begeeft naar de goddelijke hemelrijken. Wanneer we hetgeen we hierboven benoemden als het principe van de ‘Vadergod’ ons werkelijk voor ogen stellen als de geworden schepping, de substantie van alle bestaan, ook van de mens, dan zouden de woorden 'Ik ga tot de Vader' juist niet betekenen dat de Christus zich weer terugtrekt in hemelhoogten. Dat zou een weg terug zijn. Eerder zullen deze woorden erop duiden dat Hij zich verbinden zal met de geworden Vaderwereld. Dat gebeurt ook. Hij wordt vanaf het Mysterie van Golgotha de Heer van de Aarde. De aarde wordt Zijn lichaam, waarvan wij ons voedsel kunnen nemen. Zo eten wij van Zijn vlees en Zijn bloed, wij ademen Zijn levenslucht, wij ervaren in de warmte op aarde Zijn liefdekracht. Wij zien Zijn geestelijk stralen in het licht van de zon en wanneer wij ’s avonds naar de kleuren van de zonsondergang kijken zien we de kleuren van Zijn zielenkleed. Hij omspant met Zijn geestelijk licht en liefdekracht de aarde en alles wat daarop leeft. Om de woorden van Willem (F.W.) Zeylmans van Emmichoven te citeren: 'Christus is de werkelijkheid waarin wij leven.'
Eerst vertoefde Hij in de hemelhoogten van de zonnesfeer, vanaf het Mysterie van Golgotha heeft Hij zich verbonden met sfeer van de aardeplaneet en de daarop levende mensen. Hij verbindt zijn wezen met de atmosfeer van de aarde, de wolken, en Hij blijft bij ons tot het einde der tijden.

De leerlingen van Jezus moeten alles - het lijden, de kruisdood - als fysiek aanwezige ooggetuigen meemaken. Jezus voorspelt hen in deze perikoop het leed wat zij te zien zullen krijgen en in hun ziel zullen meevoelen en moeten doormaken. 'Gij zult bedroefd zijn, maar de wereld zal zich verheugen.' Tegelijk duidt Hij met deze woorden op de weldadige gevolgen die het Mysterie van Golgotha zal hebben voor de hele aardeplaneet en de gehele mensheid.

De volgende week gaan we verder over dit hoofdstuk uit het Johannes evangelie.

maandag 20 april 2009

Misericordias Domini - 2e zondag na Pasen

Misericordias Domini heet zo naar het eerste woord van de antifoon die als introïtus op deze zondag gezongen wordt: Misericordias Domini in aeternum cantabo - Van de goedheid van de Heer zal ik eeuwig zingen. (Psalm 89:2)

De Goede Herder - de catacombe van Callistus (Rome)

Johannes 10 : 11 -18 De goede herder

Op deze 2e zondag na Pasen lezen we een gelijkenis. Beelden van de gelijkenissen zijn over het algemeen niet zo moeilijk toegankelijk en soms volgt er in de evangelietekst voor de apostelen nog een uitleg, omdat zij de inhouden met hun denken konden opnemen. We zullen dat in de komende zondagen nog tegenkomen.

In een les Religieuze Oriëntatie kan men met kinderen vanaf ± 10 jaar prima spreken over een eventuele duiding van gelijkenissen. Kinderen krijgen vanaf die leeftijd meer en meer denkend begrip voor de beelden die erin gebruikt worden, hoewel men niet moet vergeten dat in de leeftijd voor de puberteit het vermogen om volgens de logica te denken nog niet is ontwaakt, zodat men bij het bespreken toch vooral binnen het beeldende element moet blijven. Voor scholieren in het Voortgezet Onderwijs ligt dat natuurlijk anders. Met jongere kinderen (vanaf 6-7 jr.) kan men als voorbereiding op deze perikooptekst een kort verhaal vertellen over een herder met zijn kudde, hoe hij samen met zijn herdershond altijd voor de schapen zorgt en over hen waakt. Ook de knecht die op de vlucht slaat voor het dreigende gevaar van de wolf mag daarin niet te ontbreken. Wanneer dan de tekst van de perikoop in de Handeling of in de RO-les wordt gelezen, valt die in goed voorbereide aarde en hoeft er daarna eigenlijk niets meer te worden uitgelegd.



Wijzelf moeten bewustzijn hebben voor het feit dat het evangelie volgens Johannes zich op vele gebieden sterk van de andere drie evangeliën onderscheidt. Zo bevat het bijvoorbeeld de zeven Ik-ben-woorden. Deze Ik-ben-woorden kan men opvatten als merktekens omdat zij zeven stadia in dit evangelie representeren, zeven schreden op een inwijdingsweg die de schrijver van dit evangelie is gegaan en voor anderen beschrijft. Via mededelingen uit zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen weten we van Rudolf Steiner dat de schrijver van het evangelie volgens Johannes eigenlijk de uit de dood opgewekte Lazarus is ‘hij die de Heer liefhad’, d.w.z. degene die door Christus zelf is ingewijd. (zie: Joh.11 en Joh.13:23). Deze inwijding van Lazarus/Johannes mogen we zien als vereniging met het goddelijke wezen dat zich o.a. eens aan Mozes in het brandende braambos heeft geopenbaard en ook op de berg Sinai. Uit het brandende braambos klonk: ‘Ik ben het Ik-ben’ – ‘Ehjer-Ashjer-Ehjer’ (Exodus 3:14). Het goddelijk wezen dat zich daar kenbaar maakte was reeds Christus, het hoogste zonnewezen dat zich eerder in het evangelie volgens Johannes kenbaar maakte met de woorden:‘Ik ben het Licht der Wereld’. (Joh.8:12).
Rudolf Steiner zei tijdens een van de esoterische uren: ‘De ware en enige naam van Christus is Ik-ben. Een ieder die dat niet weet en begrijpt, weet eigenlijk niets over Hem. Ik-ben is zijn enige naam’. Zoals al eens eerder in deze perikopennotities geopperd, mogen we het christuswezen beschouwen als degene van wie de mens de ‘vuursubstantie’ van het Ik heeft ontvangen. Sterker nog: elke keer wanneer wij het woord ‘Ik’ uitspreken, noemen wij eigenlijk Zijn naam. Primitieve talen en de klassieke talen gebruiken in gewone zinnen geen persoonlijk voornaamwoord. Door de vervoeging van het werkwoord kent men de persoon van het onderwerp van de zin, b.v. Laboro = ‘ik werk’ , laborat = ‘hij werkt’. Grieks en Latijn waren de wereldtalen in de tijd dat Jezus Christus geboren werd, waaraan men kan zien dat bij die volkeren het individuele bewustzijn beslist anders was dan in onze tegenwoordige westerse cultuur. Studerend en/of werkend met het antroposofische mensbeeld zou men bij wijze van denkexperiment het begrip ‘ik’ of ‘ik-organisatie’ eens kunnen inwisselen voor Zijn naam, of andersom. Men kan zo in ieder geval op interessante gezichtspunten komen. Voor mij leverde dit de gedachte op dat men niet moet vragen naar wat het antroposofische mensbeeld is, maar eigenlijk beter kan vragen naar wie het antroposofische mensbeeld is.

In deze perikoop klinkt: ‘Ik ben de goede herder’ nadat Jezus iets eerder een gelijkenis heeft verteld, die spreekt over schapen in een schaapskooi en de uitspraak: ‘Ik ben de deur voor de schapen. Iemand die door mij binnenkomt zal behouden worden.’ (Joh. 10:1-10). Het is aan te raden bij de voorbereiding die voorafgaande passage er even bij te lezen, want we hebben in deze perikooplezing met het vervolg van die gelijkenis te maken. We moeten leren de woorden van gelijkenissen als beelden te verstaan. Hier komen de beelden van de herder, de schapen en de wolf voorbij.
Het beeld van de Goede Herder wordt veelal zo begrepen, dat men er de zorg van de Christus voor de mensheid en zelfs voor iedere individuele gelovige in herkent en Zijn goedheid.
Het beeld van de schapen komt vaker in de evangeliën voor en staat hier waarschijnlijk voor diegene, die de Ik-kracht van de Christus willen opnemen. Denk bijvoorbeeld aan de Bijbelteksten waar gesproken wordt over ‘de scheiding van de schapen en bokken’, maar natuurlijk ook aan het beeld van het jonge schaapje zonder schuld: het Lam Gods, Christus zelf. In deze gelijkenis is Hij de herder, die de schapen kent en de schapen kennen Hem. Er wordt een relatie beschreven, die van twee kanten komt, die zelfstandigheid ook aan de kant van de schapen behelst en die niet een slaafse gehoorzaamheid aan een ‘oppergoddelijk’ wezen inhoudt.
Dan lezen we over de knecht, die vlucht wanneer de wolf komt. In sprookjes en mythologische beelden staat ‘de wolf’ meestal voor de machten van de duisternis, in antroposofisch jargon ahrimanische krachten. De wolf is het leugendier Fenrir uit de Germaanse mythologie, de liegende en snurkende wolf uit bijvoorbeeld 'De Wolf en de Zeven Geitjes' en uit 'Roodkapje'. In de eerdere passage ‘Ik ben de deur der schapen’ wordt gesproken over de dief, die komt in de nacht. Bij de dief die in de nacht komt, kan men zeker ook denken aan die ahrimanische ‘wolfs’-krachten. Gedurende de nacht omringen zij namelijk het lichaam van de slapende mens dat 's nachts in bed achterblijft. Zij ‘fluisteren’ daar hun leugens in. Door een wakkere bewuste verbinding met het Mysterie van Golgotha gedurende de dag, kan de mens bescherming vinden tegen deze negatieve krachten. En ook voor de ziel, welke ’s nachts niet in bed ligt maar in de nachtelijke wereld van planeten en sterren verwijlt, kan Christus ook daar de leidsman zijn.
‘Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij.’ In mijn oude Willibrord-vertaling staat bij vers 14 van deze perikoop: ‘Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij’, zonder het woord ‘schapen’, precies zoals in het Grieks. Een interessante versie is die van Johan Theissen die de zin als volgt vertaalt: ‘IK ben de goede herder en IK herken degenen die tot mijn IK behoren; en die tot mijn IK behoren herkennen mij.’ Ook bij Thijssen die sterke nadruk op het Ik.

De woorden van het 16e vers hebben een lange tijd door mijn hoofd gespeeld. ’Nog andere schapen heb ik die niet uit deze hof zijn’, ook wel vertaald met: ‘Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze stal zijn.’ Het Grieks gebruikt het woord αυλα (aula = een ommuurd erf rond een huis of boerderij), wat voor mij meer ‘hof’ betekent dan 'stal'.
Wat wordt nu toch eigenlijk met die ‘andere schapen’ bedoeld? Waar spreekt deze zin over? Gaat het hier om de mensen die de Christusimpuls nog niet bewust hebben opgenomen, de zogenaamde heidenen? Het zou misschien kunnen, maar mij kwam dat wat te ‘horizontaal’ voor.
Op een gegeven moment schoot mij de gedachte te binnen dat de hele kosmos -vanaf de hoogste hiërarchische wezens tot en met onze kat, die lui op de vensterbak in de zon ligt te slapen- erop rekent dat de mensheid ooit in vrijheid en met een zelfstandig bewustzijn zal kunnen inzien dat: a) de wereld een goddelijk-geestelijke werkelijkheid is (=Uw Naam worde geheiligd), b) dat de mens in vrijheid een gemeenschap in Christus zal willen vormen (=Uw Rijk kome tot ons), en c) dat de mens ooit -vanuit inzicht in het goddelijke- vanuit inzicht en in vrijheid zal kunnen doen -niet wat hij zelf graag zou willen, maar- dat wat noodzakelijk is voor de voortgang der wereld. (=Uw Wil geschiede). Wanneer het zover is zal de mensheid de tiende hiërarchie vormen en daarmee zullen ook alle hogere hemelhiërarchieën vooruit komen in hun ontwikkeling. Het Christuswezen is de Goede Herder van de mensheid welke deze ontwikkeling tot vrijheid en liefde moet doormaken op de fysieke aarde. Hij is ‘de goede geest die de mensheid zal leiden en verlossen uit nood en ellende’ om nog maar een keer woorden van Rudolf Steiner te citeren. De Christus heeft geheel uit vrije wil en als allergrootste liefdedaad zijn leven gegeven voor de mensheid: Hij gaf zijn leven als inzet. (vers 17).
Is die fysieke aarde met haar driedimensionale ruimte en lineaire tijdsverloop hetgeen wordt aangeduid met ‘deze hof’? Zou bij ‘de andere schapen die niet uit deze hof zijn’ misschien gedacht kunnen worden aan die vele geestelijke wezens, die niet in de fysieke ruimte leven maar die ook de Christus erkennen als hun Herder, die ook zullen luisteren naar zijn stem, zodat engelen en mensen één kudde zullen vormen met één herder?

Bronnen:
Johan Teissen: Het Johannes-Evangelie als symfonie van het wereldwoord
Rudolf Steiner: Het evangelie naar Johannes, esoterische achtergronden (GA 103) Voordrachten
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde, 1e voordracht (GA 293)

De Goede Herder - Mausoleum Galla Placidia, Ravenna

maandag 13 april 2009

Quasimodo Geneti - 1e zondag na Pasen

Quasimodo Geneti – genoemd naar de Introïtus van deze zondag met een tekst gebaseerd op de 1e Brief van Petrus 2:2 Quasimodo geneti infantss, Alleluia; rationabiles sine dolo lac concupiscite: Alleluia, Alleluia, Alleluia. Exsultate Deo adjutori nostro: jubilate Deo Jacob. -Als nieuw geboren kinderen, Alleluia; verlangend naar de loutere melk van het geestwoord zonder valsheid: Alleluia, Alleluia, Alleluia. Verheug u over God onze helper; Bejubel luid de God van Jacob.

Duccio di Buoninsegna (ca. 1255 – 1319): Christus verschijnt achter gesloten deuren aan de apostelen
Museum van de Dom in Sienna

Johannes 20 : 19 -31 Zalig die niet zien

De perikooptekst voor deze zondag na Pasen bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte speelt zich af op de avond van de dag der verrijzenis, het tweede stuk speelt zich af op het moment dat de discipelen opnieuw bij elkaar zijn. In de evangelietekst staat daarbij: ‘Acht dagen later’ en in de Nieuwe Bijbel Vertaling luidt het zelfs ‘een week later’ wat inhoud dat de gebeurtenis met Thomas zich op de zondag na Pasen afspeelt. Zulke kleine tijdsaanduidingen, die je bij het lezen van de evangeliën gauw over het hoofd ziet, mogen we misschien opvatten als stille verwijzingen naar het geheim van het nieuwe zonnemysterie. De dag van de zon –de zondag- was bij de Joden de eerste dag van de nieuwe week, zoals ook de Paasevangeliën volgens Lucas en Johannes aanduiden. Mattheüs en Marcus vermelden nog: ‘de sabbat is voorbij’, alsof zij extra willen benadrukken dat de oudtestamentische tijd voorbij is. De Paaszondag is de dag van de opstanding, de eerste dag der Nieuwe Mysteriën. Vanaf die dag kan iedere zondag een dag van de opstanding zijn. Wanneer de mens zich wil verbinden met de Christusgeest, dan staat Hij op in onze ziel om ons denken, voelen en willen te doordringen. Zoals al in eerdere notities aangeduid: de evangelieverhalen kunnen zowel als beelden van uiterlijke feiten als ook van innerlijke gebeurtenissen worden begrepen.

Laten we de twee gedeeltes van deze perikooptekst apart beschouwen en naar de eerste scène kijken. Deze speelt zich af op de eerste Paasdag. Vroeg in de ochtend, vlak na het opkomen van de zon, is de verrezen Christus verschenen aan Maria Magdalena (volgens het evangelie van Johannes). Johannes beschrijft dit in het gedeelte voorafgaande aan deze perikooptekst en vertelt hoe Maria Magdalena bij het graf in de tuin Christus gezien en gesproken had. Later die middag en avond verscheen Hij ook aan de Emmaüsgangers. (Over die laatste gebeurtenis bericht het evangelie volgens Johannes niet, wel Lucas 24:13–53 en Marcus 16:12–13). In de perikooptekst van deze zondag lezen we dat Christus vervolgens verschijnt aan de verzamelde discipelen. Hij treedt de bovenzaal -het Cenaculum- binnen terwijl de deuren gesloten zijn. Dit was de plaats waar zij op de donderdagavond ervoor gezamenlijk het Laatste Avondmaal hadden gevierd. Thomas is er op dat moment niet bij.

Om ons een voorstelling te vormen van wat er gebeurde en niet bij louter geloven alleen te blijven staan, moeten wij opnieuw met ons denkend bewustzijn pogen enigszins toegang te krijgen tot de gebeurtenissen rond de verrijzenis. We kunnen proberen ons een beeld te vormen van wat het opstandingslichaam inhoudt, hoewel we ons bewust moeten zijn dat dit onvolledig is en slechts in stuntelig gestamelde woorden kan worden weergegeven.
Nadat de mens geschapen was had Lucifer bij de zondeval, door zijn invloed op de ziel van de mens -het astraallichaam-, aan de mens een vorm van Ik-beleven gegeven. Hij had in de ziel van de mens weliswaar een vals, egoïstisch Ik-bewustzijn ingeplant en daardoor de mens de mogelijkheid tot kennis en zelfkennis gegeven. Als gevolg daarvan werd de mens buiten de poort van het Paradijs gezet, in de zintuigwereld geworpen waardoor hij zelfstandigheid ten opzichte van de goddelijk scheppende wereld en vrijheid verwierf. Door de zondeval stortte de mens in de wereld van de zintuigwaarnemingen, die door Lucifer wordt voorgetoverd maar eigenlijk een wereld vol van bedrieglijk schijnlicht is. Zo is o.a. het witte daglicht, waardoor de fysiek-zintuiglijke wereld zichtbaar wordt, een gevolg van dit werk van Lucifer. Maar achter de sluiers van de zintuigwereld zijn goddelijk scheppende krachten werkzaam, voor de mens nu onzichtbaar.
Voor het lichamelijke van de mens betekende de zondeval dat de substantie van zijn bloed zich verdichtte en tot materieel bloed werd. Daarmee viel de geestelijke architectuur van het mensenlichaam, zoals dat door de scheppende goden gedacht en gewild was, mee in de aardezwaarte, d.w.z. de goddelijke imaginatie, inspiratie en intuïtie van het wezen ‘mens’ werd opgevuld met aardse materie. Daarmee ontstond ook de fysieke dood. ‘Heel de wereld werd verwond’, zoals in het Oberufer Paradijsspel klinkt.

Buitengewoon interessant is om in dit licht de vorm van ‘Het Nieuwe Jeruzalem’ uit het boek Openbaring (21:10-26) te vergelijken met de Kaäba in Mekka. Het Nieuwe Jeruzalem wordt beschreven als een kubus. Volgens de overlevering is de Kaäba een aardse afbeelding van de oer-Kaäba, die zich bevindt in het Paradijs. Daar wordt dit ‘huis’ omschreden door engelen in een plechtige lofprijzende processie. Door de zondeval werd de aanblik ervan aan Adam en Eva ontzegd. Adam en Seth bouwden de Kaäba met aardse stenen. Abraham en Ismaël herstelden het door de zondvloed vernietigde heiligdom. Johannes beschrijft het Nieuwe Jeruzalem als een stad gemaakt van edelstenen, met straten van goud, schitterend als glas. Is dat een stralende en geheel lichtdoorlatende, getransformeerde versie van de van binnen witmarmeren en van buiten door een zwart kleed bedekte Kaäba? Beide mogen wellicht worden gezien als de imaginatieve vorm van de menselijke lichamelijke organisatie, de driedimensionale drager van het Ik. Wanneer we dit naast de laatste van de door Rudolf Steiner ontworpen Apocalyptische Zegels leggen, welke de bijnaam ‘De Graal’ draagt, kunnen we misschien een vermoeden krijgen waarom het hier gaat.

Rudolf Steiner: zevende Apocalyptische Zegel

Bij het Mysterie van Golgotha herstelde Christus het gevolg van de zondeval. Zijn zonnewezen dat vrij van zonden is, kon vanaf de Doop in de Jordaan het bloed van Jezus van Nazareth, wiens lichaam het zuiverste lichaam was dat op een complexe wijze vanuit de aarde-erfelijkheid voor Hem kon worden voorbereid, verder reinigen van de laatste resten aardezwaarte. Zijn zonnekrachten konden doordringen tot in het diepst van de processen, die plaats vinden binnenin het skelet. Eerder lazen we in deze perikopennoties dat de werking van Zijn zonnewezen zich ook in de omgeving uitbreidde. Tenslotte stroomde aan het kruis het reine, gezuiverde bloed uit Zijn wonden, menselijk bloed dat zijn goddelijke oervorm weer had teruggekregen. Dit bloed vloeide over de berg Golgotha en daarmee over het aardelichaam. Na de dood wordt Zijn reine lichaam in het graf van de aarde gelegd.
Op de Stille Zaterdag werd deze kiemkracht werkzaam in de diepten van de aarde, wat in de traditionele christelijke geloofsbelijdenis het ‘Nederdalen ter Helle’ wordt genoemd. Daar wordt Christus werkzaam als levenbrengende kracht, zoals een graankorrel ontkiemen kan in het aardedonker, zoals gist brooddeeg tot leven brengt of druivensap tot wijn omzet. Christus overwint daarmee de doodskrachten in de aarde. Sinds die tijd is Hij Heer van de hemelkrachten op aarde, zal Hij een nieuwe gemeenschap vormen met de mensen, die Hij door hun vrije individuele daden op termijn aan de fysieke dood kan ontrukken.
Christus verschijnt aan Zijn leerlingen. De deuren zijn gesloten en toch staat Hij plots in hun midden. Hij wordt niet meer gehinderd door verdichte aardse materie. Het opstandingslichaam had natuurlijk de structuur van het gewone mensenlichaam, maar de aardezwaarte ervan, ofwel de dood der materie, was overwonnen. Zijn lichaam mogen we zien als een geestelijk/fysiek lichaam, een menselijke lichamelijke organisatie zoals die oorspronkelijk door goden gewild was. Hij toonde zijn handen en zijn zijde. De wonden waaruit Zijn reine bloed had gestroomd waren nu zichtbaar als lichtende plekken.

Zulke en soortgelijke gedachten kunnen natuurlijk niet op deze manier met de kinderen besproken worden. Misschien is in beelden te vertellen en te bespreken dat het christuswezen bij de verrijzenis een lichaam uit zonlicht en zonnewarmte had geweven. Wellicht was Adam door God Vader ook zo geschapen voordat hij in het Paradijs van de appel at, had God Vader de mens zo bedoeld. In de herfst kun je de dunne draden van een spinnenweb zien glinsteren. Het lijkt wel of het uit zilver maanlicht is geweven. Of de rups die in het zonlicht een zijden draad spint voor zijn cocon. Zo, maar nog verfijnder, kon Christus het opstandingslichaam weven uit het Liefdelicht van de zon dat stralend was als goud en schitterend als glas. De schildering van Duccio (zie hierboven) zou misschien inspiratie kunnen geven tot het vinden van een beter beeld.

Dan staat er dat Hij zijn adem in de leerlingen liet stromen. Het Grieks gebruikt het woord ‘ενεφυσησεν’ (enephysesen) wat ‘blazen’ of ‘ademen op’ betekent. Dat doet ons herinneren aan de schepping van Adam. Christus geeft met deze handeling als het ware de geschapen mens het ware Ik, zijn ware geest. Via de erfelijkheid is de mens verbonden met de oude Adam, Christus is de Nieuwe Adam. Door Christus kan de mens pas een werkelijk Ik-mens, een Geestmens worden.
Christus spreekt de woorden: ‘Ontvang Heilige Geest’ (λαβετε πνευμα αγισν -labete pneuma hagion = Neem Heilige Geest. pneuma = geest en adem). Je zou verwachten dat dit iets is wat pas op Pinksteren gebeurt, maar het lijkt dat Christus ook al voor de Hemelvaart aan de discipelen deze geestkracht schenkt.



Rembrandt: De Ongelovige Thomas

Dan komen we bij het tweede gedeelte van deze perikoop. (Joh. 20:26).
Thomas (wiens naam ‘Tweeling’ betekent -de enige van de twaalf apostelen van wie het dierenriemteken wordt genoemd) gelooft niet wat de anderen hem hebben verteld. De zondag erna, wanneer zij weer bij elkaar zijn, treedt de Christus opnieuw in hun midden. Thomas kan nu met eigen ogen aanschouwen wat de andere Apostelen hem eerder al verteld hadden. Maria Magdalena mocht de Christus in de tuin bij het graf nog niet aanraken. Nu we acht dagen verder zijn, krijgt Thomas wel toestemming om het opstandingslichaam aan te raken. Misschien was het opstandingslichaam op Paasochtend eerder nog te ‘vers’ en nog niet bestand tegen een aanraking, nu echter wel.
Het aanraken geeft een beleven door middel van de tast. Het tastzintuig is er eigenlijk niet alleen om de buitenwereld waar te nemen. Het geeft je tegelijk de beleving van het eigen lichaam, van je eigen grenzen, van het bestaan van je eigen individualiteit. De tastzin geeft de mens het zelfbewustzijn: waar houd ik op, waar ligt mijn grens tussen mij en de buitenwereld? Zij verschaft ons de waarneming van ons eigen innerlijk wezen. Onze tastorganen liggen over de hele huid uitgebreid, op sommige plekken dichter bij elkaar.
Uit de zintuigleer van Rudolf Steiner weten we dat het tastzintuig de basis legt voor het zintuig waarmee de mens het Ik van een medemens kan waarnemen. Het Ik-zintuig of Ik-zin verschaft de mens een venster om het Ik van een ander mens waar te nemen. Rudolf Steiner spreekt met de leraren uitgebreid over dit zintuig. We nemen met het Ik-zintuig geen uiterlijke fysieke substantie waar maar wij kunnen ermee waarnemen dat een ander mens ook een Ik, een geestelijk wezen is. Het zintuig bestaat uit een zeer fijne substantie dat zich, net als zintuigorganen voor het tasten, over de gehele mens uitstrekt. De hele mensengestalte in rust gehouden, met het hoofd als middelpunt, is waarnemingsorgaan voor het Ik van de ander. De hele fysieke mens is waarnemingsorgaan voor het Ik van de ander. Misschien mogen we ook zeggen dat de hele lichamelijkheid van de mens, waarvan de tastzintuigen de grens doen beleven, op een hoger plan het orgaan vormt van het Ik-zintuig. Van Christus heeft de mens het Ik ontvangen. Iedere keer wanneer wij het woord ‘Ik’ uitspreken gebruiken wij Zijn naam.

In een gesprek voorafgaande aan het lezen van de perikooptekst zou je met kinderen misschien naar voor hen bekende ervaringen kunnen vragen, zoals geblinddoekt worden, blindemannetje spelen, in een donkere ruimte zijn. Je wordt rondgedraaid, weet niet meer waar je bent, je voelt jezelf onzeker of angstig, tot het moment dat je je al tastend aan iets kunt oriënteren. Dan voel je weer zekerheid en vertrouwen in jezelf.

In het tweede gedeelte van deze perikoop lijkt het er op of we in Thomas een van de eerste mensen zien, die de Ik-zin leert gebruiken. Wanneer we goed lezen wordt er namelijk niet verteld dat Thomas op Zijn uitnodiging Christus ook werkelijk aanraakte, d.w.z. de tastzin gebruikte. Thomas spreekt meteen uit: 'Mijn Heer en mijn God' . Thomas herkent het Christus-Ik. Hij herkent de Christus als de Heer (kyrios), als het principe van het Ik in zichzelf en in de kosmos. Petrus had voor de dood van Jezus iets dergelijks ook uitgesproken, maar Petrus zou Hem verraden. In de scène in deze perikoop lijkt het omgekeerde plaats te vinden: In eerste instantie ontkent Thomas de opstanding, maar acht dagen later wordt hij in de gelegenheid gesteld deze dwaling door eigen ervaring te corrigeren. Door het concreet-fysieke wordt psychische dwaling meestal gecorrigeerd.

Voordat de Christus op aarde kwam had de mens eigenlijk de Ik-kracht nog niet werkelijk ontvangen. Hij had alleen het lagere Ik via Lucifer gekregen. Door Christus heeft de mens werkelijk de kracht van het Ik ontvangen. Een vraag komt op: Was er daarvoor dan al sprake van een zintuig om het Ik van de andere waar te nemen? Bij het kind zien we dat de consolidering van de Ik-zin pas rond het negende jaar tot stand komt. Vanaf die leeftijd gaat het kind beginnen zich los van zijn omgeving te voelen. Ik herinner mij momenten waarop door leerlingen vanaf deze leeftijd hospitanten of vakleerkrachten psychisch geanalyseerd, soms ‘gefileerd’ werden, met een scherpte die een volwassene verbaasd doet staan. Een enkele keer kreeg ikzelf gelukkig deze ongevraagde maar buitengewoon rake feedback. Je weet meteen waar je staat.

Moest voor de mensheid de Ik-zin ook niet pas in de loop van de tijden ontwikkeld worden? Met deze vraag in gedachte kunnen we ook nog even terug kijken op het eerste gedeelte van deze perikoop waar de Christus zijn geest (de Ik-kracht) inblaast.
Meestal wordt er bij de uitleg van deze Bijbeltekst op gewezen dat Thomas ongelovig was en pas geloofde nadat hij de opgestane Christus met eigen ogen gezien had. Het 20e hoofdstuk van dit evangelie volgens Johannes eindigt met de woorden: ‘Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam.’ Zijn naam vat ik op als de naam van het Ik. Wanneer we de evangeliën lezen kunnen we ook letten op de volgorde van de verschillende passages. De twee gedeelten van deze perikoop geven mij aanleiding om deze scène ook als een oerbeeld te zien voor de ontwikkeling van het menselijke Ik en voor de ontwikkeling van de tastzin tot de Ik-zin.

Peter Paul Rubens (1577 – 1640): De ongelovige Thomas
Koninklijk Museum voor Schonen Kunsten, Antwerpen

vrijdag 10 april 2009

Pasen (2)

Stille Zaterdag

Rudolf Steiner: Ostern (Drei Kreuze) aquarel 1924
klik op de afbeelding voor een vergroting

maandag 6 april 2009

Pasen

Giotto di Bondone: Christus verschijnt aan Maria Magdalena

Marcus 16 : 1 – 8 (Paaszondag) Mattheüs 28 : 1 -10 (Paasmaandag)

Hij is opgestaan

Het is niet eenvoudig om voor deze weblog in het kort iets te schijven over het allergrootste mysterie dat op aarde heeft plaatst gevonden op en rond Golgotha. Via het christendom in het westen heeft vooral het lijden van Jezus Christus een plaats in de cultuur gekregen, terwijl in de oosterse kerk juist de opstanding van Christus gevierd wordt. Zoals hier de Matthäus Passion van Bach of Jesus Christ Superstar bij iedereen sporen op het netvlies of trommelvlies hebben achtergelaten, klinkt in het oosten elke Paasmorgen juist het: “De Heer is waarlijk opgestaan”.
Alle mysteriën van de Oudheid hebben juist naar deze laatste gebeurtenis uitgekeken. Nog teruggrijpend op Palmpasen kunnen we misschien zeggen dat op die laatste zondag (Palmzondag) de Oude Mysteriën hun vervulling kregen: Het Zonnewezen trok nu zelf ‘de stad’ binnen. Bij de verrijzenis, op de zondag een week later, begonnen de Nieuwe Mysteriën. Toen begon ‘de Christustijd van de mensheid’, zoals het in de Kersthandeling klinkt. Met de antroposofie heeft Rudolf Steiner de mensheid, welke langzamerhand de bewustzijnziel verder zal ontwikkelen, de handvatten gegeven om tot het begrijpen van deze gebeurtenissen te komen.

Het allerhoogste en grootste Zonnewezen had zich verbonden met een mensenlichaam. Dat gebeurde bij de Doop in de Jordaan. Een wezen zo groot als, misschien zelfs groter dan, de zon belichaamde zich in een klein mensenlichaam, in verhouding nog kleiner dan het oog van een naald waarin een draad zou moeten worden gestoken. De geestelijke zonnekracht van dit Wezen doorstraalde eerst dit lichaam van Jezus van Nazareth gedurende de drie jaren na de doop. In de perikopen hebben we kunnen volgen dat langzaamaan en stap voor stap de kracht van dit Zonnewezen ook zijn werking deed gelden in de omgeving: eerstens in de wereld van het astrale, dan in de wereld van het etherische, uiteindelijk zou ook de fysieke substantie geheel en al doordrongen worden met zonnekracht. Je zou kunnen zeggen dat in de drie jaren na de Doop in de Jordaan het Zonnewezen, de Wereldgeest, eerst van binnenuit het lichaam van Jezus van Nazareth doorlichtte en doorstraalde, waardoor dat lichaam, wat al op een wonderbaarlijke manier was voorbereid, gezuiverd werd van de invloeden van Lucifer, d.w.z. van de zondekrankheid aan het lichamelijke wezen van de mens als gevolg van de zondeval, en van Ahriman.
Op de Stille Zaterdag, nadat Zijn lichaam in het graf was verzonken, drong de Christuskracht door tot in het diepste van de aarde zelf, vanaf dan dus doordrong Zijn zonnekracht de buitenwereld van de aardeplaneet. Hij overwon de krachten die in de aarde dood veroorzaken en Hij verloste daarmee ook de in het fysieke verstrikt geraakte mensenzielen.

Fra Angelico: Afdaling ter Helle

De Wereldgeest doordrong met Zijn zonnekrachten de geestelijke/fysieke aarde. De Christusgeest was echter ook diep doorgedrongen tot in zelfs de chemische substanties, tot in het beenmerg van het skelet van Jezus van Nazareth en Hij transformeerde het. Zo werd Zijn lichaam tot het opstandingslichaam. Het werd weer een mensenlichaam zoals het oorspronkelijk door de Goden bedoeld en gedacht was. Daarna deed Hij hetzelfde met de fysieke substantie van de planeet aarde. Met het bloed dat vloeide vanaf het kruis op Golgotha en door het lichaam dat verzonken was in het graf werd de aardesubstantie doordrongen van Zijn kracht. Daarmee werd de aarde het lichaam van de Zonnegeest.
Vanuit de fysiek-geestelijke substantie vindt er vervolgens weer een helende werking plaats op de etherische omhulling van de aarde, van waaruit de Wereldgeest vanaf de Hemelvaart werkzaam is.

donderdag 2 april 2009

De Stille Week

Fra Angelico: Intocht in Jeruzalem

De Stille Week mag misschien wel gezien worden als het oerbeeld voor het weekritme, met de verschillende kwaltiteiten die de dagen hebben. De zondag is en blijft de eerste dag van de week, hoewel na de kalenderhervorming in de tachtigerjaren de week volgens de DIN-norm op maandag begint. Misschien ziet men hier opnieuw de invloed van een oude Maan-cultus, die het nieuwe Zonnemysterie wil overschaduwen? (zie vorige notitie).
De maandag heeft het karakter van de reiniging, de dinsdag het karakter van een uiteenzetting. Zo kan men in iedere dag van de week een kwaliteit herkennen.
De evangelie teksten over de gebeurtenissen in de Stille Week zijn hieronder verzameld. Het zou een idee kunnen zijn iedere dag van de Stille Week een van die teksten te lezen, met elkaar of alleen. De illustraties heb ik op het internet bij elkaar gezocht, o.a. op de prachtige website van de Statenbijbel.

PALMZONDAG - Intocht in Jeruzalem:
Mattheüs 21: 1 – 11
Marcus 11: 1 – 10
Lucas 19: 28 – 44
Johannes 12: 12 – 19

Giotto di Bondone: Tempelreiniging

MAANDAG - Tempelreiniging:
Mattheüs 21: 12 – 17
Marcus 11: 11 – 19
Lucas 19: 45 – 48

DINSDAG - Lering en twistgesprekken in de tempel:
Mattheüs 21: 23 - 27
Marcus 11: 27 – 13: 37
Lucas 20: 1 – 21, 37

Ikoon: Zalving in Bethanië

WOENSDAG - Zalving in Bethanië en Het Verraad door Judas:
Mattheüs 26: 6 – 16
Marcus 14: 1 – 11
Johannes 12: 1 – 11 (In het Evangelie volgens Johannes vindt de zalving plaats zes dagen voor Pesach, een dag voor de Intocht in Jeruzalem op Palmzondag).

Duccio di Buonsigna: Laatste avondmaal

WITTE DONDERDAG - Laatste Avondmaal:
Mattheüs 26: 26 - 29
Marcus 14: 26 - 31
Lucas 22: 14 - 23
Johannes 13:1 – 20 (de voetwassing)

Duccio di Buonsigna: Voetwassing



Duccio di Buonsigna: Gebed op de Olijfberg

Getsemane:
Mattheüs 26 : 26 - 46
Marcus 14 : 32 – 41
Lucas 22 : 39 - 46

Fra Angelico: Judas

GOEDE VRIJDAG - De gevangenneming, het proces, de kruisdood en graflegging:
Mattheüs 26 : 47 – 27 : 66
Marcus 14 : 42 – 15 : 47
Lucas 22 : 47 - 23 : 56
Johannes 18 & 19

Fra Angelico: Drie kruisen

STILLE ZATERDAG - Afdaling in de hel - de bijstand der gestorven zielen.