maandag 26 juli 2010

9e Zondag na Trinitatis

Rembrandt (1606-1669): De predikende Jezus

Lucas 16:1–13 De oneerlijke rentmeester

De eerste zin van de perikoop voor deze 9e zondag na Trinitatis luidt: ‘Jezus sprak tot zijn leerlingen’. In het voorafgaande 15e hoofdstuk van het Lucas-evangelie spreekt Christus Jezus in gelijkenissen tegen allerlei mensen die Hem volgen: tollenaars en zondaars en ook de morrende farizeeërs en schriftgeleerden: de gelijkenissen van het verloren schaap, van de verloren drachme en de verloren zoon. Tegen het volk spreekt Jezus op een andere manier dan tegen zijn intieme leerlingen. De gelijkenis van de oneerlijke rentmeester, die aan de leerlingen wordt verteld is dan ook minder toegankelijk, vooral omdat de vraag opkomt waarom de rentmeester, wanneer hij de schuldenaren van zijn heer aanzet tot valsheid in geschrifte om bij hen meer sympathie te winnen, ook nog door diezelfde heer wordt geprezen omdat hij slim heeft gehandeld.
Rudolf Steiner bespreekt de gelijkenis als volgt tijdens zijn voordrachtencyclus over het Lucas-evangelie:

Tot de mooiste en meest overtuigende gelijkenissen in dit evangelie behoort de gelijkenis die meestal de 'gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester' wordt genoemd (16:1 13). Daarin wordt verteld dat een rijk man een rentmeester had die, naar hij hoorde, het bezit van zijn heer verkwistte. Daarom besloot hij deze rentmeester te ontslaan. Deze was daarover hoogst ontdaan en zei bij zichzelf: ‘Wat moet ik doen? Ik kan mijn brood niet verdienen door ergens op het land te gaan werken, want daar heb ik geen verstand van. Ik kan ook niet gaan bedelen, want daarvoor schaam ik mij.’ Toen vond hij een uitweg. Hij zei bij zichzelf: ‘Ik heb als rentmeester altijd de mensen met wie ik in aanraking kwam zo behandeld, dat ik alleen de belangen van mijn heer in het oog heb gehouden. Daarom zijn zij niet bijster op mij gesteld, want ik heb niet op hun belangen gelet. Ik moet iets doen om ervoor te zorgen dat zij mij in hun huis zullen opnemen, opdat ik niet te gronde ga. Ik zal iets doen waardoor die mensen zien dat ik het goed met hen voor heb.’ Toen ging hij naar een van de schuldenaars van zijn heer en vroeg hem: 'Hoeveel ben je schuldig?' en liet hem de helft van zijn schuld schrappen. Dit deed hij ook met de anderen. Op deze manier probeerde hij bij de schuldenaars in een goed blaadje te komen om, als zijn heer hem zou ontslaan, naar die mensen toe te kunnen gaan en onderdak te vinden, om niet van honger om te komen. Dat was zijn bedoeling.

Nu staat er verder in het evangelie iets waarover wellicht iemand die het evangelie naar Lucas leest heel verbaasd kan zijn: 'En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had.'
(16:8)
Onder het slag mensen dat tegenwoordig de evangeliën uitlegt, zijn er echt enkelen die zich afvragen welke 'heer' hier wordt bedoeld, hoewel er heel duidelijk staat dat Jezus zelf de rentmeester prees om zijn verstandige daad. En dan staat er verder nog: 'Want de kinderen van deze wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht'. Zo staat het sinds eeuwen in onze Bijbels. Men vraagt zich af of dan niemand erover heeft nagedacht wat dat moet betekenen: 'De kinderen van deze wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht'.

In de verschillende Bijbelvertalingen gaat het overal over 'hun geslacht'. Als iemand met maar een beetje kennis van zaken de Griekse tekst zou vertalen -hij moet die natuurlijk wel goed vertalen- dan zou er moeten staan: 'Want de kinderen van deze wereld gaan op hun wijze met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht'. Dat wil zeggen, op hun manier zijn de kinderen van de wereld heel wat verstandiger dan de kinderen van het licht. Naar de manier waarop zij het begrijpen zijn zij verstandiger, bedoelde Christus. Zij die door de eeuwen heen deze tekst hebben vertaald, hebben gewoon tot nu toe de uitdrukking 'op hun wijze' verwisseld met een woord dat er in het Grieks zeker veel op lijkt: τήν γενυαν (tèn genean). Zij hebben het verwisseld met 'geslacht', omdat men dat woord soms ook voor het andere begrip gebruikte.
Toch vraagt men zich af hoe het mogelijk is dat zoiets door de eeuwen heen wordt meegesleept. Er zijn tegenwoordig mensen van wie wordt gezegd dat zij goede Bijbelvertalingen hebben gemaakt en zich moeite hebben gegeven om uit te gaan van de juiste tekst, die zoiets toch niet anders doen.

(…)
Wat moet er dan eigenlijk in deze gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester tot uitdrukking komen? Dat staat er duidelijk. De rentmeester overlegde bij zichzelf. Als ik hier weg moet, dan moet ik de mensen voor mij innemen. Hij zag in dat men niet 'twee heren' kan dienen. 'Zo moeten ook jullie inzien,' zei Christus tot de mensen om hem heen, 'dat jullie evenmin twee heren kunnen dienen. Jullie kunnen niet zowel degene dienen die nu als God zijn intrek moet nemen in de harten, als degene die tot nu toe door de Schriftgeleerden is verkondigd, die immers de boeken van de profeten hebben geïnterpreteerd. Want jullie kunnen niet de God dienen die in het Christusbeginsel zijn intrek moet nemen in jullie zielen en die de mensheid in haar ontwikkeling een grote stap vooruit moet brengen, en daarnaast de God die zich als een hindernis voor deze ontwikkeling zou werpen.'

Want alles wat juist was in een voorbije tijd, wordt in een later stadium van de ontwikkeling een belemmering. De ontwikkeling berust er in zekere zin op dat wat in het ene tijdperk juist is, een belemmering wordt als het wordt meegenomen naar een volgend tijdperk. De machten die de hindernissen dirigeren, noemde men toentertijd met een technische term de Mammon. 'Jullie kunnen niet de god dienen die de vooruitgang wenst en de Mammon, de god van de hindernissen. Kijk naar de rentmeester, hoe hij als een kind van deze wereld inzag dat men nu eenmaal niet twee heren kan dienen, zelfs niet met behulp van wat gewoonlijk de Mammon heet! Zo moeten ook jullie inzien dat je niet twee heren kunt dienen, nu je je opmaakt om kinderen van het licht te worden.'

(Vgl. Lucas 16:11 13)
Zo moet ook ieder die in onze tijd leeft inzien dat er geen verzoening mogelijk is tussen de god Mammon van onze tijd, de Schriftgeleerden en natuuronderzoekers, en de richting die heden ten dage aan de mensen het voedsel moet geven dat zij nodig hebben. Dat is spreken als een christen. Dat is, in woorden die bij onze tijd passen, wat Christus Jezus in de zin van het evangelie naar Lucas heeft willen zeggen tot de mensen om hem heen. Met het voorbeeld van de rentmeester maakte hij in de gelijkenis duidelijk, dat men niet twee heren kan dienen.

Wij moeten de evangeliën als levende boeken begrijpen. Geesteswetenschap moet zelf iets levends worden! Daarom moet alles wat zij aanpakt onder haar invloed tot leven komen. Het evangelie moet voor ons iets zijn wat binnenstroomt in onze eigen geestelijke vermogens. Wij moeten er niet alleen gezellig over praten dat men in de tijd van Christus Jezus de Schriftgeleerden en farizeeën kon verwerpen; want dan zouden wij met onze gedachten alweer alleen aan een lang vervlogen tijd blijven hangen. Nee, wij moeten weten hoe in onze tijd weer tot leven komt wat Christus Jezus in zijn tijd als de god Mammon bestempelde, en waar diens aanhangers in onze tijd te vinden zijn. Zo begrijpen we de dingen op een levende manier.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas – esoterische achtergronden (GA 114)
9e voordracht – Basel 25 september 1909
Uitgeverij Christofoor, Zeist

In een eerder gehouden voordracht behandelde Rudolf Steiner dezelfde gelijkenis:

We begrijpen zo’n gelijkenis, wanneer we dieper op de betekenis ingaan. Iets moeten we van tevoren al bekijken, namelijk dat het een gelijkenis is, die alleen in het Lucas-evangelie staat en niet in de andere evangeliën voorkomt. Wat betekent dat? Dat betekent zeer veel. Wanneer u de verschillende evangeliën neemt, het Marcus-evangelie en het Lucas-evangelie en ze met elkaar vergelijkt, dan zult u vinden dat er een bepaalde stemming aan ten grondslag ligt. In de voordracht van gisteren heb ik gezegd dat het om bepaalde kanonische boeken gaat die uit verschillende inwijdingsstromingen stammen. Lucas leidt terug op de inwijding zoals de Esseners en de Therapeuten doormaakten. Daarom vindt u daar een trekje, dat een medisch karakter heeft, dat er naar streeft evenwicht te vinden tussen mensen, het verschil tussen mensen te overbruggen vanuit het besef dat in de geestelijke wereld alle mensen gelijk zijn. Het Lucas-evangelie lijkt vaak een boek voor de onderdrukten en de zwaarmoedigen te zijn. Dat zij zich daaraan kunnen optrekken omdat ze voor de geestelijke wereld gelijk zijn. Dat moet men bedenken en dan zal men de grondtoon, de stemming vinden, die in het Lucas-evangelie te vinden is.
(...)
We moeten op een wezenlijke basiseigenschap van het christendom ingaan, die we al in eerdere voordrachten hebben leren kennen. U weet dat ik vaak aan de volgende zin heb herinnerd:
‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn’ (Lucas 14:26).

U weet dat deze woorden op een grote stap voorwaarts in de ontwikkeling wijzen. Dat komt voort uit het feit dat in oude tijden de liefde bestond op basis van bloedbanden; dat deze vorm van liefde moest verdwijnen zodra de bloedbanden doorbroken werden. In de oude tijden hield mensen van elkaar, die door de bloedband waren verbonden. Christus onderrichtte de liefde die eruit bestaat dat de ene mens de andere mens verheffen zal, onafhankelijk van hoe hij via het bloed in relatie staat met hem. In deze broederschap zullen de mensen elkaar niet in de grootst mogelijke uiterlijke gelijkheid vinden, maar in dat wat het christendom als de gelijkheid voor de geestelijke wereld onderricht.
Zo snijdt de verschijning van Christus Jezus op aarde diep in in de mensheidsontwikkeling. Ze geeft de impuls tot voortgang van het mensengeslacht tot een grote wereldomvattende broederschap. Wat Christus Jezus heeft gebracht bestaat eruit dat ze kunnen worden geleid door de kracht, die stamt uit wat Christus Jezus gedaan heeft, de allesomvattende liefde, die wordt uitgedrukt in het woord broederschap. Uit het evangelie ontlenen wij de kracht om deze broederschap te verwerkelijken. Dat moet ons duidelijk zijn.
Wanneer we dat begrijpen, dan begrijpen we ook een woord wat we op allerlei manieren in de evangeliën vinden, het woord dat steeds weer op de oude geboden duidt, op die geboden die in de oude tijden van het Oude Testament geldig waren. Jezus zegt weliswaar dat van de Wet geen jota en tittel veranderd zal worden, maar Hij stelt iets totaal nieuws op de plaats van de geboden, iets, wat nog steeds niet verwerkelijkt is. Hij stelt de vrije, liefdevolle relatie van de een tot de ander in de plaats van wat tot vandaag de dag nog wordt beheerst door de geboden. Met de geboden is geregeld hoe de mensen moeten samenleven, wat de een met de ander te doen, te maken heeft. Maar er zullen tijden komen, waarin iedereen zal weten, vanuit een rechtstreeks gevoel, wat hij met zijn medebroeder te doen heeft, te maken heeft.

Vanuit dit perspectief, dat het Christendom voor ons open legt, kijken we nu naar deze gelijkenis. Nemen we het voorafgaande serieus dan zullen we de diepe betekenis vatten en begrijpen, dat de rijke man werkelijk vergeleken kan worden met de goddelijke wereldleiding. De vergelijking klopt echt: de rijke man is de goddelijke wereldleider. Maar hoe?
Wie deze vraag stelt kan ook vragen waarom de rentmeester onrechtvaardig is. Het wordt meestal aangenomen als reden dat hij in plaats van honderd mud tarwe tachtig laat schrijven enzovoorts. Mensen denken dat de rentmeester onrechtvaardig is, omdat hij de mensen iets laat doen, dat niet overeenkomt met de schuldbekentenis. Dat is fout. Veel eerder is het zo, dat de rentmeester oneerlijk wordt genoemd omdat hij vroeger onrechtmatig gehandeld heeft, omdat hij de mensen aan wie hij tarwe, olie enzovoort verkocht heeft, te hoge prijzen heeft berekend. Dan begrijpen we dat de mensen, wanneer zijn heer hem ontslaat, hem niet zullen helpen. Zou dat niet zo zijn, dan zouden we ervan moeten uitgaan, dat de rijke man zelf oneerlijk wil zijn, maar dat wordt echter nergens door de gelijkenis uitgedrukt. En als we de daarop volgende zinnen erbij nemen, vinden we dat het ook niet nodig is zoiets bij de rijke man te denken, alsof hij zijn rentmeester zou vragen, dat hij de mensen zou bedriegen. De rentmeester veronderstelde dat hij zijn heer een dienst verleende toen hij de hoogst mogelijke prijzen vroeg. Toch kon hij niet voorkomen dat hij beschuldigd werd de bezittingen van zijn heer te hebben verkwist. Laten we met deze aannames de gelijkenis bekijken en verduidelijken.

Men rekende het de rentmeester aan dat hij zijn meester bedrogen had. Hij wist dat als gevolg van de manier waarop hij met de hoge prijzen had gesjoemeld, hij geen steun bij de mensen zou krijgen. Dus dacht hij: Wat moet ik doen? Mijn heer vraagt om de afrekening, hij zet mij uit mijn ambt. De andere mensen zullen mij niet opnemen, zegt hij tegen zichzelf. En wat doet hij nu? Hij maakt iets goed van wat hij vroeger als rentmeester verkeerd had gedaan. Hij vermindert voor de mensen iets, dat betekent dat hij nu prijzen vraagt die menselijk zijn. Hij vermindert iets van de onrechtvaardige Mammon (hebzucht), dat hij voor zijn heer vergaard heeft. Wanneer we de gelijkenis zo opvatten, dan kunnen we de rijke man vergelijken met de goddelijke wereldleiding, dan kunnen we de rentmeester vergelijken met degene, die in opdracht van de goddelijke wereldleiding over de oude wereld is aangesteld, waarin hij volgens de geboden de verhoudingen moest regelen. Dan kunnen we het ook zo opvatten, dat verantwoording moet worden afgelegd over hoe de administratie is gevoerd. Bij de rentmeester blijkt dat hij oneerlijk is geworden. Datzelfde geldt ook voor de geboden. Oorspronkelijk waren zij goed, maar meer en meer zijn ze onrechtvaardig geworden. Er zijn standsverschillen door ontstaan en privileges gecreëerd, die niet langer houdbaar zijn. Daarom moet degene, die gezegd heeft dat er geen letter van de oude Wet zal worden veranderd hen nu ter verantwoording roepen, die de behoeders van de geboden zijn: de Farizeeërs en Schriftgeleerden. De gelijkenis gaat over de Farizeeërs en de Schriftgeleerden; zij waren de oneerlijke rentmeester, de behoeders van de geboden. Zij waren degene, die zich niet moesten inbeelden, dat zij in de huizen (eeuwige tenten, eeuwige tabernakels) van hen die onder deze geboden stonden, zullen worden opgenomen wanneer zij geen onderdak meer kunnen vinden bij de veronderstelde god. Nu kunnen we ook begrijpen waarom de gelijkenis niet de rijke man zelf laat optreden als de onrechtvaardige. Omdat hij de prijzen heeft verlaagd, juist om deze reden prijst hij de rentmeester. Wanneer de rijke man zelf had willen bedriegen, dan had hij zijn rentmeester toch niet geprezen, wanneer die van de hoge prijzen iets teruggeeft. De rentemeester geloofde echter zijn heer te dienen en werd oneerlijk tegenover de andere mensen. Zo ook geloofden degenen die de geboden moesten behoeden dat zij hun Heer dienden en zij werden onrechtvaardig tegenover andere mensen.

Dat veranderde op het moment dat Christus verscheen. Daar zien we dat het noodzakelijk is dat degene die de geboden hebben gehandhaafd, iets moeten rechtzetten van wat zij verkeerd hebben gedaan. De geboden zijn onrechtvaardig geworden. Nu de liefde tot alle mensen nodig wordt moeten degene die in de huizen (eeuwige tenten of tabernakelen) van de mensen willen worden opgenomen -dat staat in de gelijkenis voor de zielen van de mensen- voor die onderdelen van de Wet die onrechtvaardig zijn, het juiste in de plaats zetten. Ze moeten iets weglaten van wat oneerlijk geworden is. Daarom deelt het evangelie de oude Schriftgeleerden en Farizeeërs in bij die streng orthodoxen die zich Kinderen van God noemen. Het zijn degenen die door Christus Jezus worden veroordeeld als diegene waarmee hij niet te maken wil hebben. Het zijn degenen over wie hij zegt dat zij verre van hem moeten blijven; die zeggen: Wij dienen God, die ons de Wet heeft gegeven. Omdat zij zo aan de Wet vasthouden, daarom zijn zij de Kinderen van het Licht. Dat is de technische uitdrukking voor de dienaren Gods, die later worden vergeleken met de oneerlijke rentmeester. De anderen, die leven met de mensen, die de menselijke neiging hadden om samen te leven, dat zijn de Kinderen van deze Wereld. Die pochten niet met de starre letter van de Wet, ze hebben dat losgelaten, omdat je die niet onrechtvaardig kan aanhouden. Dat zijn degenen, die vroeger oneerlijk waren, maar omdat zij met hen moesten samen leven, gedwongen werden te veranderen. Daarom zijn de Kinderen van de Wereld slimmer dan de Kinderen van het Licht.
Deze gelijkenis wijst op de wereldbesturing. Dat wat vroeger juist was, wordt onder andere omstandigheden een kwelling en er moet iets anders voor in de plaats komen.

uit: Rudolf Steiner Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft
(GA 96) voordracht Berlijn, 27 april 1907