bron tekening: onbekend
Mattheüs 9 : 1 – 8 Genezing van een verlamde
(zie ook de bijdrage uit 2009 - klik hier)
Vlak voor deze scène beschrijft het Mattheüs-evangelie de genezing van een melaatse.
Heel anders dan de melaatse is de verlamde in wezen. Geen woord komt uit zijn mond. Vier vrienden brengen hem op een baar, hijsen hem op het dak van het huis, waarin Jezus met de dicht opeengedrongen schare van toehoorders zich bevindt, maken er een opening en laten hem met de baar neer. Aan het grote geloof, dat hen bezielt, kan Jezus aanknopen. Er wordt niets gezegd over wat de man zelf bezielt. Hij ligt volledig passief, blijkbaar ook innerlijk verlamd, terneer. “Kind” noemt Jezus hem.
Dat zijn lichamelijke toestand het gevolg of de uitwerking was van zijn zieletoestand, is uit de woorden van Jezus op te maken: Jezus spreekt van zijn zonden. En eer dat Hij het woord uitspreekt, waardoor Hij hem van zijn verlamdheid verlost, brengt Hij hem vergeving. De lichamelijke genezing is bij deze mens de directe uitwerking van de innerlijke bevrijding.
“Uw zonden zijn u vergeven” – wij mogen ook vertalen: “de last der zonden is van u afgenomen” – deze woorden zijn als een mededeling van een zo juist ingetreden feit, dat de man niet tot bewustzijn gekomen is, dat echter voor Jezus kenbaar was. Jezus verzekert de man, dat zijn zondekrankheid uitgewerkt is en dat hij zijn leven opnieuw beginnen mag.
uit: H.Ogilvie Godszoon en Mensenzoon, beschouwingen over het evangelie volgens Marcus (1946)
In een reactie op de bijdrage van vorig jaar raadde een oud-collega aan eens te letten op de genezingen in de evangeliën, die polair aan elkaar zijn: de genezing van blindheid en van verlamdheid. In het Indische epos de Mahābhārata vinden we de van zijn geboorte af blinde koning Dhritarashtra, vader van de Kauravas. Rudolf Steiner vertelt dat zijn blindheid duidt op het gegeven dat het geestelijke element in zijn stam zich niet zal voortplanten, enkel het fysieke element. (in: Die Bhagavad Gita und die Paulusbriefe (GA 142), 2e voordracht Keulen, 29 december 1912). In de perikoop voor Estomihi (klik hier) kwamen we de genezing van een blinde tegen, die op de vraag van Christus:”Wat wilt gij dat ik doe?” juist vertaald antwoordde: “Heer dat ik weer kan opzien." (anablepo) Ook hier een verwijzing naar het verliezen van het vermogen om het geestelijke te beleven, waar te nemen.
De tegenpool is het verlamd zijn, het niet kunnen bewegen, niet met je wilskrachten het fysiek-lichamelijke instrument als bewegingsapparaat kunnen gebruiken. In onze cultuur leeft sterk het element van de uit het materialisme voortkomende intellectualiteit. Rudolf Steiner refereerde verschillende keren aan de Oostenrijkse dichter, die hij als jonge man eenmaal had ontmoet, Herman Rollet. Deze Herman Rollet sprak zijn zorgen uit over het toenemende intellectualisme, met daarnaast het feit dat de mens zelf steeds minder gaat bewegen. “De mensen bewegen zich steeds meer mechanisch voort. Ze fietsen, ze rijden. Straks verkommeren hun ledematen nog helemaal. Alles wat niet gebruikt wordt in de natuur sterft af. Alleen het intellectuele hoofd blijft nog over en mensen kunnen dan zich alleen nog rollend voortbewegen”, aldus Rollet. (zie o.a. Idee und Praxis der Waldorfschule (GA 297) BESPRECHUNG PÄDAGOGISCHER UND PSYCHOLOGISCHER FRAGEN Dornach, 8 oktober 1920)
We hebben hier met de polaire verschijningsvormen te maken, waarmee het kwaad in de wereld regeert. Door teveel licht wordt je verblind. Onder de naam Lucifer –‘Lichtdrager’- is de macht bekend, die de mens in de zintuigwereld heeft gestort. De andere macht brengt verstarring, zaait angst, verlamt. In de perikoop voor deze zondag ontmoeten we een verlamde man, bij wie het in de ziel aan moed ontbreekt. Dat lot wordt hier geheeld.