(afbeelding: Wikipedia)
‘Ga jij vast naar boven, uitkleden, pyjama aantrekken en tanden poetsen’, zegt moeder tegen haar dochtertje. ‘Ik kom zo.’ Het meisje gaat naar boven en begint in de badkamer alvast met de voorbereidingen voor de nacht. Ze zingt er zelfs bij. Het is een zelfverzonnen lied waarin van allerlei belevingen van de dag voorbijkomen. En wanneer moeder naar boven komt, klinkt vanuit de badkamer met langgezongen uithalen en uit volle borst:
‘Oh Godesgeest, oh Godesgeest,
Ik moet je gaan zoeken,
Maar ik weet niet waar je bent....
Ik heb niet eens een adres.’
Moeder glimlacht in stilte, maar laat even later niet merken dat zij het lied heeft gehoord, zoals wijze moeders dat kunnen.
Het avondritueel voltrekt zich verder op de rand van het bed. Moeder leest nog een stukje voor en na het verhaal zingen zij samen nog het gebruikelijke avondliedje, gevolgd door een nachtzoen. Terwijl moeder over haar heen buigt zegt het meisje serieus: ‘Ik weet wel waar hij is, hoor mam’, alsof ze ervan uitgaat dat moeder haar lied in de badkamer toch ook wel gehoord zal hebben. ‘Oh ja?’ zegt moeder slechts. ‘In steen, plant en dier’, vervolgt het kind kort en met absolute zekerheid. ‘Ja’, zegt moeder, ‘hij is overal.’
Het meisje knikt en voegt er nog even aan toe: ‘Ja, en mijn engel is altijd boven mij.’ Ze zucht en draait zich op haar zij om te gaan slapen.
Moeder kan slechts bevestigend knikken en zegt verder niets. Tja, wat moet je zeggen wanneer jonge kinderen je met de grootste vanzelfsprekendheid op zulke waarheden wijzen? Misschien geeft het Lucas-evangelie ons de wijze raad, die de moeder hierboven blijkbaar als vanzelfsprekend opvolgde: ‘Maria bewaarde al deze woorden en overwoog ze in haar hart.’ (Lucas 2:19). Gelukkig vertrouwde deze moeder dit voorval ook nog even toe aan de leraar.
(afbeelding: www.natuurmonumenten.nl)
zondag 27 mei 2012
zaterdag 19 mei 2012
Hoe de elementen de christenmensen dienden - Pinksteren
Pinksteren bron afbeelding: website Nieuwe Boekerij, Zeist
Het laatste in de serie verhalen van Irene Johanson voor de tijd tussen Pasen en Pinksteren
met dank aan Bert Verschoor
PINKSTEREN
Toen de vier elementen voor de Godszoon de wolk hadden gemaakt keken ze er naar uit om hem nog meer te mogen dienen. Iedere dag wachtten ze of hij ze niet bij zich zou roepen om hen een nieuwe opdracht te geven. De lucht dacht: “Ik ga helemaal stil worden, dat heeft de Godszoon graag.” De lucht bleef helemaal stil en de mensen merkten helemaal niets meer van haar. Het vuur kon hem ook niet meer vinden ofschoon ze met haar schijnsel heel veel plaatsen in de wereld belichtte. Overal waar het water met haar beken en rivieren kwam zocht ook het water naar hem. En de aarde wachtte tevergeefs om zijn voetstappen over zich heen te voelen gaan. Ze ervoeren alle vier wel zijn nieuwe leven, maar hemzelf zagen ze nergens. Op een dag zond de zon het vuur naar de aarde. Het vuur verwarmde en doorstraalde de lucht. De lucht werd een wind, ging waaien en bewoog het water en het water stroomde langs de oevers van de aarde. Zo kwamen ze alle vier weer bij elkaar en waren blij elkaar weer te zien. Ze lieten voor de Godszoon een lied klinken en ze dachten stilletjes: “Hopelijk hoort hij het.”
Ze zongen:
O, Godszoon Christus,
Wij zijn uw dochters en zonen
In onze wereld kwam u wonen
Wij leven in uw hemelse schijn
Uw boden op aarde willen wij zijn.
Ze waren nog maar net gestopt met zingen en ze voelden al zijn nabijheid en ze hoorden zijn stem. “Jullie hebben mij geroepen omdat je mij wilt dienen. Jullie waren er bij toen ik als mens door de wereld ging. Nu wil ik niet meer in een mens wonen zoals toen maar in de gemeenschap van veel mensen. Jullie kunnen mij helpen om uit de mensen een gemeenschap te laten ontstaan waarin ik kan leven. Een Christus-gemeenschap.” “Daar willen we u graag bij helpen”, riepen ze alle vier en gingen op weg om hun opdracht te vervullen. De lucht waaide door alle landen en verzamelde de mensen. Ze woei ook om het huis waar de vrienden juist weer bij elkaar waren. Toen de vrienden de stormwind hoorden moesten ze allemaal aan de Zonnemens denken en aan de belofte dat hij altijd bij hen zou blijven. Toen ze dat bedachten laaide de liefde tot de Godzoon weer in alle hevigheid in hen op. Het innerlijke vuur gloeide en ineens konden ze het zelfs ook zien, want boven het hoofd van iedere vriend brandde het vuur als een kleine vuurtong. Ze gingen naar buiten het tempelplein op, waar de lucht ondertussen heel veel mensen uit vele landen bij elkaar had verzameld. Die stonden daar en spraken allemaal in hun eigen taal met elkaar. Het was één groot door elkaar gaan van woorden. Toen de vrienden kwamen werd iedereen heel stil en luisterde. Het innerlijke vuur liet de vrienden de taal van de liefde spreken, de taal van de Godszoon die ieder mens verstaat. Zo gebeurde het dat veel mensen uit veel verschillende landen de vrienden in hun eigen taal over de Zonnemens hoorden vertellen en dat iedereen het begreep. Aan het eind vroeg iemand die Petrus heette: “Willen jullie ook bij de Godszoon horen? Kom bij het water en laat je dopen.”
Toen het water dat hoorde golfde het van louter vreugde omdat het nu ook helpen en dienen mocht. Maar gelijk werd het weer rustig, omdat het de mensen niet bang wilde maken. Drieduizend mensen gingen mee naar het dal van de rivier de Jordaan en lieten zich door de vrienden dopen. Als ze na de doop weer boven water kwamen konden ze duidelijk voelen hoe dicht de Zonnemens bij hen was. Ze dankten het water voor zijn hulp. De aarde riep: “Vrienden, ik wil de de Godszoon ook dienen. Neem grote stenen van mij en bouw daar een kerk van waarin je kunt samenkomen. In iedere dienst die je daar viert zal hij midden onder jullie zijn, zoals hij heeft beloofd.
De christenmensen bouwden een Godshuis uit de stenen van de aarde. Ze werden een gemeente, waarin hij in het vervolg kon wonen die voorheen in één mens had gewoond. De vier elementen waren verheugd dat ze op deze eerste Pinksteren in de wereld bij het ontstaan van de gemeenschap van christenen hadden mogen meehelpen. Uit dankbaarheid klonk weer hun lied en alle christenmensen zongen mee:
O, Godszoon Christus,
Wij zijn uw dochters en zonen
In onze wereld kwam u wonen
Wij leven in uw hemelse schijn
Uw boden op aarde willen wij zijn.
uit:
Irene Johanson: Geschichten zu den Jahresfesten
Verlag Urachhaus Stuttgart
vertaling: B.Verschoor
Het laatste in de serie verhalen van Irene Johanson voor de tijd tussen Pasen en Pinksteren
met dank aan Bert Verschoor
PINKSTEREN
Toen de vier elementen voor de Godszoon de wolk hadden gemaakt keken ze er naar uit om hem nog meer te mogen dienen. Iedere dag wachtten ze of hij ze niet bij zich zou roepen om hen een nieuwe opdracht te geven. De lucht dacht: “Ik ga helemaal stil worden, dat heeft de Godszoon graag.” De lucht bleef helemaal stil en de mensen merkten helemaal niets meer van haar. Het vuur kon hem ook niet meer vinden ofschoon ze met haar schijnsel heel veel plaatsen in de wereld belichtte. Overal waar het water met haar beken en rivieren kwam zocht ook het water naar hem. En de aarde wachtte tevergeefs om zijn voetstappen over zich heen te voelen gaan. Ze ervoeren alle vier wel zijn nieuwe leven, maar hemzelf zagen ze nergens. Op een dag zond de zon het vuur naar de aarde. Het vuur verwarmde en doorstraalde de lucht. De lucht werd een wind, ging waaien en bewoog het water en het water stroomde langs de oevers van de aarde. Zo kwamen ze alle vier weer bij elkaar en waren blij elkaar weer te zien. Ze lieten voor de Godszoon een lied klinken en ze dachten stilletjes: “Hopelijk hoort hij het.”
Ze zongen:
O, Godszoon Christus,
Wij zijn uw dochters en zonen
In onze wereld kwam u wonen
Wij leven in uw hemelse schijn
Uw boden op aarde willen wij zijn.
Ze waren nog maar net gestopt met zingen en ze voelden al zijn nabijheid en ze hoorden zijn stem. “Jullie hebben mij geroepen omdat je mij wilt dienen. Jullie waren er bij toen ik als mens door de wereld ging. Nu wil ik niet meer in een mens wonen zoals toen maar in de gemeenschap van veel mensen. Jullie kunnen mij helpen om uit de mensen een gemeenschap te laten ontstaan waarin ik kan leven. Een Christus-gemeenschap.” “Daar willen we u graag bij helpen”, riepen ze alle vier en gingen op weg om hun opdracht te vervullen. De lucht waaide door alle landen en verzamelde de mensen. Ze woei ook om het huis waar de vrienden juist weer bij elkaar waren. Toen de vrienden de stormwind hoorden moesten ze allemaal aan de Zonnemens denken en aan de belofte dat hij altijd bij hen zou blijven. Toen ze dat bedachten laaide de liefde tot de Godzoon weer in alle hevigheid in hen op. Het innerlijke vuur gloeide en ineens konden ze het zelfs ook zien, want boven het hoofd van iedere vriend brandde het vuur als een kleine vuurtong. Ze gingen naar buiten het tempelplein op, waar de lucht ondertussen heel veel mensen uit vele landen bij elkaar had verzameld. Die stonden daar en spraken allemaal in hun eigen taal met elkaar. Het was één groot door elkaar gaan van woorden. Toen de vrienden kwamen werd iedereen heel stil en luisterde. Het innerlijke vuur liet de vrienden de taal van de liefde spreken, de taal van de Godszoon die ieder mens verstaat. Zo gebeurde het dat veel mensen uit veel verschillende landen de vrienden in hun eigen taal over de Zonnemens hoorden vertellen en dat iedereen het begreep. Aan het eind vroeg iemand die Petrus heette: “Willen jullie ook bij de Godszoon horen? Kom bij het water en laat je dopen.”
Toen het water dat hoorde golfde het van louter vreugde omdat het nu ook helpen en dienen mocht. Maar gelijk werd het weer rustig, omdat het de mensen niet bang wilde maken. Drieduizend mensen gingen mee naar het dal van de rivier de Jordaan en lieten zich door de vrienden dopen. Als ze na de doop weer boven water kwamen konden ze duidelijk voelen hoe dicht de Zonnemens bij hen was. Ze dankten het water voor zijn hulp. De aarde riep: “Vrienden, ik wil de de Godszoon ook dienen. Neem grote stenen van mij en bouw daar een kerk van waarin je kunt samenkomen. In iedere dienst die je daar viert zal hij midden onder jullie zijn, zoals hij heeft beloofd.
De christenmensen bouwden een Godshuis uit de stenen van de aarde. Ze werden een gemeente, waarin hij in het vervolg kon wonen die voorheen in één mens had gewoond. De vier elementen waren verheugd dat ze op deze eerste Pinksteren in de wereld bij het ontstaan van de gemeenschap van christenen hadden mogen meehelpen. Uit dankbaarheid klonk weer hun lied en alle christenmensen zongen mee:
O, Godszoon Christus,
Wij zijn uw dochters en zonen
In onze wereld kwam u wonen
Wij leven in uw hemelse schijn
Uw boden op aarde willen wij zijn.
uit:
Irene Johanson: Geschichten zu den Jahresfesten
Verlag Urachhaus Stuttgart
vertaling: B.Verschoor
donderdag 10 mei 2012
Hoe de elementen samen Gods zoon dienden - Hemelvaart
Rembrandt: Hemelvaart
Bron: www.statenvertaling.net
HEMELVAART
Op een dag ging de Godszoon door de tuin waarin het rotsgraf lag. Daar kwam het vuur op de stralen van de zon met licht en warmte naar hem toe. Hij voelde ook dat door een zuchtje wind de lucht in de tuin kwam. De bron ruiste zo luid hij kon in de tuin en de aarde klonk zacht onder zijn schreden. Zo merkte de Godszoon dat de vier elementen hier in de tuin hem wilden spreken over de opdracht die ze van de sterren, de planten, de dieren en de mensen hadden gekregen. “Ze laten vragen”, zeiden de vier tot de Zonnemens, “waarom u nog zo ver weg bent en waarom u het nieuwe leven niet ook naar hen brengt die in de wereld daarbuiten zijn?”
Toen vroeg de Godszoon aan de aarde: “Wil je mij naar de sterren dragen?” “Nee, ik ben te zwaar om dat te kunnen”, antwoordde de aarde. Toen vroeg hij aan de lucht: “Wil je mij naar de dieren dragen?” “Ik ben te licht om dat te kunnen,” zei de lucht. Tegen het water zei hij: “Wil je mij naar de planten dragen?” “Ach”, legde het water hem uit, “op mijn weg over de aarde wordt ik veel te smoezelig voor u. Daarom kan ik u ook niet dragen.” Toen ging hij maar naar het vuur en vroeg: “Vuur, wil jij me naar de andere mensen brengen?” In de buitenwereld kan ik u niet dragen”, zei het vuur, “want wanneer ik niets kan verbranden dan doof ik uit. Wanneer u zo met mij mee wil moet ik u verbranden.” “Ja”, zei de Godszoon, “het is zoals jullie zeggen. Geen van jullie alleen kan mij dragen. Maar wanneer jullie vier met elkaar samenwerken dan kunnen jullie mij bij iedereen brengen die naar mij verlangt en naar mij gevraagd heeft.” “Hoe zouden we dat dan moeten doen?” vroegen ze alle vier. “Jij, vuur, moet weer opstijgen naar moeder zon en het water met je warme stralen in de lucht trekken. Jij, lucht, tilt de stofjes op van de aarde en je wervelt ze omhoog. Zo maak je uit het stof van de aarde, water, lucht en vuurwarmte een grote wolk die mij door de hele wereld naar de planten, dieren, mensen en sterren kan dragen. De vier elementen maakten gezamenlijk de grote wolk. Ondertussen ging de Zonnemens naar zijn vrienden en vroeg hen om mee te komen naar een berg in de buurt. Toen ze daar allen bij elkaar waren vertelde hij hen het geheim van de wolk: “Zoals de wolken van de aarde naar de hemel opstijgen en de regen van de hemel naar de aarde naar beneden valt, zo wil ik tot in die wolkenwereld opgaan en leven tussen de hemel en de aarde. Wanneer de mensen bidden wil ik van de aarde naar de hemel opstijgen, in de liefde van de mensen tot elkander wil ik van de hemel naar de aarde afdalen.” Toen hij dat gezegd had hief hij zijn handen op, hij zegende zijn vrienden en zei: “Van nu af aan ben ik bij jullie, bij de sterren, bij de dieren, planten, mensen, altijd en op alle plaatsen, tot aan het einde van de wereld.” Daar kwam een grote lichte wolk. Deze nam hem op en droeg hem tot ver boven de aarde, tot aan de sterren. Hij zegende ze allen en beloofde dat hij voor altijd dicht bij hen zou blijven. De vrienden keken de wolk na tot hij niet meer te zien was voor hun ogen. Ze gingen getroost naar huis want ze wisten dat ook deze wolk niet alleen van de aarde naar de hemel opgestegen was, maar dat hij weer op het juiste moment van de hemel naar de aarde zou komen.
(wordt vervolgd)
uit:
Irene Johanson: Geschichten zu den Jahresfesten
Verlag Urachhaus Stuttgart
vertaling: B.Verschoor
Bron: www.statenvertaling.net
HEMELVAART
Op een dag ging de Godszoon door de tuin waarin het rotsgraf lag. Daar kwam het vuur op de stralen van de zon met licht en warmte naar hem toe. Hij voelde ook dat door een zuchtje wind de lucht in de tuin kwam. De bron ruiste zo luid hij kon in de tuin en de aarde klonk zacht onder zijn schreden. Zo merkte de Godszoon dat de vier elementen hier in de tuin hem wilden spreken over de opdracht die ze van de sterren, de planten, de dieren en de mensen hadden gekregen. “Ze laten vragen”, zeiden de vier tot de Zonnemens, “waarom u nog zo ver weg bent en waarom u het nieuwe leven niet ook naar hen brengt die in de wereld daarbuiten zijn?”
Toen vroeg de Godszoon aan de aarde: “Wil je mij naar de sterren dragen?” “Nee, ik ben te zwaar om dat te kunnen”, antwoordde de aarde. Toen vroeg hij aan de lucht: “Wil je mij naar de dieren dragen?” “Ik ben te licht om dat te kunnen,” zei de lucht. Tegen het water zei hij: “Wil je mij naar de planten dragen?” “Ach”, legde het water hem uit, “op mijn weg over de aarde wordt ik veel te smoezelig voor u. Daarom kan ik u ook niet dragen.” Toen ging hij maar naar het vuur en vroeg: “Vuur, wil jij me naar de andere mensen brengen?” In de buitenwereld kan ik u niet dragen”, zei het vuur, “want wanneer ik niets kan verbranden dan doof ik uit. Wanneer u zo met mij mee wil moet ik u verbranden.” “Ja”, zei de Godszoon, “het is zoals jullie zeggen. Geen van jullie alleen kan mij dragen. Maar wanneer jullie vier met elkaar samenwerken dan kunnen jullie mij bij iedereen brengen die naar mij verlangt en naar mij gevraagd heeft.” “Hoe zouden we dat dan moeten doen?” vroegen ze alle vier. “Jij, vuur, moet weer opstijgen naar moeder zon en het water met je warme stralen in de lucht trekken. Jij, lucht, tilt de stofjes op van de aarde en je wervelt ze omhoog. Zo maak je uit het stof van de aarde, water, lucht en vuurwarmte een grote wolk die mij door de hele wereld naar de planten, dieren, mensen en sterren kan dragen. De vier elementen maakten gezamenlijk de grote wolk. Ondertussen ging de Zonnemens naar zijn vrienden en vroeg hen om mee te komen naar een berg in de buurt. Toen ze daar allen bij elkaar waren vertelde hij hen het geheim van de wolk: “Zoals de wolken van de aarde naar de hemel opstijgen en de regen van de hemel naar de aarde naar beneden valt, zo wil ik tot in die wolkenwereld opgaan en leven tussen de hemel en de aarde. Wanneer de mensen bidden wil ik van de aarde naar de hemel opstijgen, in de liefde van de mensen tot elkander wil ik van de hemel naar de aarde afdalen.” Toen hij dat gezegd had hief hij zijn handen op, hij zegende zijn vrienden en zei: “Van nu af aan ben ik bij jullie, bij de sterren, bij de dieren, planten, mensen, altijd en op alle plaatsen, tot aan het einde van de wereld.” Daar kwam een grote lichte wolk. Deze nam hem op en droeg hem tot ver boven de aarde, tot aan de sterren. Hij zegende ze allen en beloofde dat hij voor altijd dicht bij hen zou blijven. De vrienden keken de wolk na tot hij niet meer te zien was voor hun ogen. Ze gingen getroost naar huis want ze wisten dat ook deze wolk niet alleen van de aarde naar de hemel opgestegen was, maar dat hij weer op het juiste moment van de hemel naar de aarde zou komen.
(wordt vervolgd)
uit:
Irene Johanson: Geschichten zu den Jahresfesten
Verlag Urachhaus Stuttgart
vertaling: B.Verschoor