vrijdag 14 april 2017

Het stoffelijk overschot als bron van vernieuwing (deel 5)

Transfiguratie - Pietro Perugino, 1497-1500
uit: Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie (GA 293) 3e voordracht -23-8-1919
Het is niet zonder betekenis of de mens op aarde leeft of niet. […] Wanneer de mens uit de geestelijke wereld afdaalt in de fysieke wereld, wordt hij omhuld met zijn fysieke lichaam. Maar natuurlijk is het fysieke lichaam anders wanneer met het als kind ontvangt dan wanneer men het op zekere leeftijd door de dood weer aflegt. Dan is er iets gebeurd met het fysieke lichaam. Dat kan slechts plaats vinden doordat dit lichaam voordrongen is van de krachten van geest en ziel. […] Daardoor is de mens het medium waardoor voortdurend bovenzinnelijke krachten kunnen doordruppelen naar de zintuiglijk fysieke wereld. […] Zonder de stoffelijke overschotten van de mensen was de aarde dus allang dood.


We zetten de overwegingen over de werking van het stoffelijk overschot verder voort: 

“Het fysieke lichaam bestaat werkelijk uit absolute doorzichtigheid, en het zijn de luciferische krachten in de mens die het ondoorzichtig hebben gemaakt, zodat het ondoorzichtig en tastbaar voor ons staat. Daaruit kunt u opmaken dat de mens enkel en alleen doordat hij door Lucifer is verleid en er bepaalde krachten in zijn astraallichaam gegoten werden, het wezen is geworden dat de stoffen en de krachten van de aarde, die met de dood weer worden prijsgegeven, in zich opneemt.”
[Wegen naar Christus (GA 131) blz, 151]


"Onder de invloed van Lucifer treedt ook de vernietiging van het fysieke lichaam in. Nu laat ook het fantoom, het fysieke geestlichaam, een ontwikkeling zien binnen de evolutie, want al deze “geestlichamelijkheden” zijn onderworpen aan de “zondeval”. Alleen één ziel was daarvan uitgezonderd, de oerziel, de ziel van de Nathanische Jezus; zij bleef als het ware in de schoot der goden beschermd tegen de invloed van Lucifer. Zij was het die zonder het vervallende stoffelijke deel van het lichaam de Christusgeest bij de Doop in de Jordaan in zich kon opnemen."
[Wegen naar Christus (GA 131) blz. 162 e.v]

"Dat is het grote verschil tussen het lichaam van Jezus Christus en alle andere mensenlichamen, dat hij het oerbeeld van het lichaam ongeschonden kon bewaren. En wanneer wij ons oefenen om “een lichaam ten aanzien van zijn “gestalte” en zijn “uitdrukking” te bekijken, en daarbij afzien van wat hem stoffelijk weegbaar bekleedt, dan zijn wij op weg naar zo’n hoger lichaamsinzicht. Zo is het opstandingslichaam waarop we voor de “jongste dag” hopen, voor te stellen als een lichaam wat een volledige omzetting heeft ondergaan. Alleen op deze manier kan de mens het als bijeengeraapte “oogst” van al zijn aardse ervaringen en uitvoerend orgaan van zijn eeuwig Ik-wezen in de eeuwigheid meenemen.”
[Rudolf Frieling: Christologische Aufsätze (1982)]

“Zelfs een wezen als dat wat we aanspreken als Jezus van Nazareth, die veel incarnaties had doorgemaakt en op een hoger plan aangekomen was … was niet gelijk bij zijn geboorte in staat om drager van de Christusindividualiteit te worden. Pas nadat het zich door een leven van dertig jaar had voorbereid, was het geschikt geworden om de uiterlijke menselijke omhulsels, het fysieke lichaam, het ether- en astraallichaam zo te louteren en te reinigen dat de individualiteit van Jezus van Nazareth dit gereinigde lichaam kon verlaten. De individualiteit van Jezus van Nazareth verliet in zijn dertigste levensjaar de uiterlijke omhulsels die door de kracht van deze individualiteit waren gereinigd. Dit verlaten van de uiterlijke lichamelijke hulsels wordt in het evangelie aangeduid door doop door Johannes in de Jordaan. Het is op die plaats waar het wezen ingewisseld wordt, waar het Christuswezen bezit neemt van, nu niet een gewoon, mensenlichaam, maar van een lichaam, dat puur is, gelouterd is in dertig jaar. … Bij deze doop, daar waar dit betekenisvolle symbool van de duif verschijnt boven het hoofd van Jezus, die niet alleen wordt geïnspireerd, maar zelfs rechtstreeks wordt geïntuïteerd door de Christus, schiet iets door het hele lichaam van Jezus van Nazareth heen, tot in die lichamelijke wezensdelen, die in de huidige mensheidsontwikkeling het meeste aan de menselijke invloed zijn onttrokken, tot in de botten toe, gebeurt er iets….. Tot in de botten strekte de werking zich uit, het lichaam van Jezus van Nazareth werd doorgloeid en doorwarmd door de Christusindividualiteit, door de hoge zonnegeest. Wanneer u een bot verbrandt, dan verbrandt ook de botmassa, en de as van het bot blijft over. Wat je ten slotte ziet is datgene wat aan het vuur totaal is tegengesteld; juist daarom is het een daarmee verbonden kracht die de minerale materie en de botmassa bij elkaar houdt ...
De mens is in onze tijd in staat om zijn hand te bewegen, maar hij heeft geen macht om in te werken in de chemische krachten van zijn botten, daar is het helemaal vast. Beheersing van de kracht die de kraakbeenmassa en de as van de botten bij elkaar houdt, dat behield, als enige lichaam dat er ooit op aarde heeft bestaan, het lichaam van Jezus van Nazareth door de intuïtie van Christus. Dat is daaraan af te lezen, dat door het beheersen van de botten die kracht in de wereld kwam die in staat was de dood werkelijk te overwinnen tot in de fysieke materie. Want de botten zijn schuldig aan de dood van de mens; doordat de mens zo werd gevormd dat hij de vaste botmassa in zich opnam, verstrikte hij zich in het minerale van de aarde. Daardoor werd hem de dood ingeplant.”

[Welt, Erde und Mensch (GA 105) 14 augustus 1908]

Doordat het menselijke fantoom, de eigenlijke oergestalte “in zich opneemt, de materiële elementen opzuigt en ze dan met de dood afgeeft”, moest het in de mensheidsontwikkeling tot aan het mysterie van Golgotha degenereren.
“We kunnen deze degeneratie op een bepaalde manier zo opvatten dat eigenlijk vanaf het begin van de menselijke ontwikkeling dit fantoom ertoe bestemd was om onaangetast te blijven door de materiële substanties die uit het mineraal-, planten-, of dierenrijk door mensen als voedingsmiddel opgenomen worden. Daar zou het fantoom niet door aangeraakt worden. Maar door de luciferische invloed ontstond er een nauwe verbinding tussen het fantoom en de krachten die de mens in zich opneemt door de aardse ontwikkeling- speciaal met de asbestanddelen. Het gevolg van de luciferische invloeden was dat het fantoom, terwijl het met de verdere ontwikkeling van de mensheid meegaat, een te sterke aantrekkingskracht tot de asbestanddelen ontwikkelde; en daardoor, in plaats van met het etherlichaam mee te gaan, ging het met datgene mee wat de afbraakproducten waren.”
[Wegen naar Christus (GA 131) 12-10-1911/blz. 185]

Dit is de beschadiging van het fantoom. Door de belichaming van Christus in Jezus voltrok zich een fundamenteel genezingsproces voor de mensheid.:
“Zo bleef dit fantoom drie jaar lang onaangetast door de materiële delen. Occult drukt men dat zo uit: Oorspronkelijk zou het menselijke fantoom nadat het zich door de Saturnus-, Zonne- en Maantijd heen had ontwikkeld, geen asbestanddelen aan hebben moet trekken, maar het zou alleen de zich oplossende zoutbestanddelen aan hebben moeten trekken, zodat het de weg tot vervluchtiging kon gaan, in de mate waarin zoutbestanddelen zich oplossen.”
[Wegen naar Christus (GA 131) 12-10-1911]

Het oerbeeld van de mens werd door Christus  weer “hersteld”, d.w.z. in de toestand van de tweede Adam gebracht.
“Daarom vonden de discipelen die naar Hem zochten alleen de doeken waarmee Hij was toegedekt; maar het fantoom, waarvan de ontwikkeling van het Ik afhankelijk is, was uit het graf opgestaan. Dat Maria Magdalena, die alleen het vroegere, van alle elementen van de aarde doortrokken fantoom kende, hem niet herkende nu zij hem helderziend waarnam in dit van alle aardezwaarte bevrijde fantoom, is niet zo verwonderlijk. Dit was namelijk een heel ander gestalte.”
[Wegen naar Christus (GA 131) 12-10-1911]

De opstanding voltrekt zich in een onvergankelijk geestlichaam, het gereinigde fantoom, een proces waaraan in het vervolg ieder mens deel zou krijgen, en wel in die mate, waarin hij met medewerking van de krachten van het zuivere denken, dus die krachten die hem uit de geestelijke wereld spijzigen en hem moraliteit doen toekomen, in zijn lichaam leeft. 


(wordt vervolgd)

Bron:
Stephan Leber: Kommentar zu Rudolf Steiners Vorträgen über Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik, Band I (Stuttgart 2002, Verlag Freies Geistesleben) Exkurs: Die Erneuerungskräfte der Leichname
Vertaling: Bert Verschoor