maandag 31 augustus 2009

13e zondag na Trinitatis

Vincent van Gogh - De Barmhartige Samaritaan


Lucas 10 : 23 – 37 De Barmhartige Samaritaan

Deze zondag lezen we de parabel ofwel gelijkenis van De Barmhartige Samaritaan. Het is een van de populairste gelijkenissen uit het Nieuwe Testament en vormde een bron van inspiratie voor veel beeldend kunstenaars. (zie: de website van de Statenvertaling).
Volgens een gangbare uitleg van deze parabel duidt Jezus erop dat men zorg moet dragen voor de medemens in nood en dat telt wat iemand doet, niet wat hij is. Dat niet alleen de letter van de wet, ook de geest van de wet moet worden nageleefd, is de stelling. Het tegenwoordige horizontale godsbeeld kan zich goed vinden in dit verhaal als oerbeeld voor naastenliefde.

Laten we de tekstgedeelten van deze perikoop doornemen. Het eerste gedeelte (verzen 23 en 24) lijkt niet direct samen te hangen met de gelijkenis. Om dit gedeelte wat beter te begrijpen moeten we de eerste verzen van het 10e hoofdstuk van het Lucas-evangelie even opslaan. Daarin wordt beschreven dat Jezus naast zijn twaalf leerlingen, nog tweeënzeventig anderen twee aan twee op weg stuurt om te berichten dat ‘Het godsrijk nabij is’ (Lucas 10:9). Waarheen werden deze leerlingen gestuurd? Waarschijnlijk naar de oude mysterieheiligdommen in de omringende gebieden. In onze vorige perikopennotitie, naar aanleiding van een gedeelte uit het Marcus-evangelie, noemden we al de namen van Tyrus en Sidon als vermoedelijke mysterieplaatsen. In het gedeelte dat aan onze perikooptekst vooraf gaat noemt ook Lucas deze twee plaatsen en Jezus spreekt uit dat de mensen in deze twee heidense plaatsen zich allang in een boetekleed zouden hebben gehuld en met stof op hun hoofd tot inkeer gekomen zouden zijn, wanneer zij de wonderen zouden hebben gezien die men in Kapernaum, Betsaïda en Chorazin heeft kunnen aanschouwen. Want juist in die laatst genoemde plaatsen keerde men zich af van Jezus.
Wanneer de uitgezonden leerlingen terug keren vertellen zij vol vreugde: ‘Heer, zelfs de demonen onderwerpen zich aan ons bij het horen van Uw Naam.’ (Lucas 10:17). We hebben er al eerder op gewezen dat ‘Zijn Naam’ eigenlijk het woord ‘Ik’ is, ofwel het ‘Ik-Ben’. Die naam, de kracht die van het Ik uitgaat, zorgt ervoor dat demonen, die zich van de zielen van mensen hadden meester gemaakt, zich onderwerpen.

Wanneer Jezus zich dan tot zijn leerlingen richt en spreekt: ‘Gezegend zijn de ogen die zien wat gij ziet……enz’, duidt Hij op het verlangen van de mensenzielen die het geestelijk leven zochten in de Oude Mysteriën, op het verlangen het hoogste Godswezen te kunnen ontmoeten en zien. Dit Godswezen is in Jezus Christus als mens zichtbaar op aarde, met andere woorden: Christus is in Jezus openbaar geworden.

Juist op dat moment voelt een Joodse wetgeleerde zich geroepen om Jezus op de proef te stellen. Ook het Joodse volk verwacht dat het hoogste Godswezen zich eens zal openbaren, maar juist voor hen lijkt Zijn komst verborgen te moeten blijven.

Op de vraag van de wetgeleerde stelt Jezus de wedervraag: ‘Wat staat in de wet geschreven? Wat leest u daar?’ Dat is voor de wetgeleerde een makkelijke vraag en het antwoord rolt er meteen uit. Van een wetgeleerde mag men zoiets verwachten. Daarbij leefde en leeft juist binnen het Joodse volk de traditie om de wet steeds opnieuw te bestuderen, en de uitleg te bediscussiëren.
De twee geboden die de wetgeleerde oplepelt staan in de Thorah te lezen in het Oude Testament - Deuteronomium 6:5 en Leviticus 19:18. We komen ze ook weer tegen in de perikoop van de 18e zondag na Trinitatis.

De wetgeleerde wil Jezus nog verder op de proef stellen door te vragen wie dan de naaste is. Dan krijgt de wetgeleerde lik op stuk, doordat Jezus juist de Samaritaan als voorbeeld neemt. Samaritanen werden gezien als heidenen, die zich niet hielden aan de wetten van de zuivere bloedlijn (Nehemia 6). Hun heiligdom was niet in Jeruzalem, maar op de berg Gerizim. Door de ‘echte’ Joden werd er op de bevolking van Samaria neergekeken. De bevolking daar had zich vermengd met stammen uit de omgeving. En uitgerekend zo’n 'onechte' Jood handelt juist in Jezus’ gelijkenis.

Nu moeten we de tekst heel precies gaan lezen. De vraag van de wetgeleerde was: ‘En wie is mijn naaste?' Het Grieks gebruikt het woord ‘πλησιου’ (plèsion), dat is buurman, vriend, of ieder ander met wie je in contact bent. In de Latijnse Vulgata staat het woord ‘proximus’.
Jezus nu vraagt aan de wetgeleerde: ‘Wie van deze drie is de naaste geworden van de man, die in de handen van de rovers viel?’ Het antwoord luidt: ‘Die aan hem barmhartigheid heeft bewezen.’ De Samaritaan is dus de naaste. Het gebod ‘Heb uw naaste lief gelijk uzelf’ slaat in deze parabel dus op degene die goed heeft gedaan en niet op de man, die door de rovers is overvallen. De overvallen man moet de Samaritaan liefhebben, niet andersom.

'Ga en doe evenzo.' De wetgeleerde moet degene liefhebben die hem barmhartigheid bewijst. Wie is dat? Het moge duidelijk zijn dat Christus degene is die de mens, welke in de handen van de rovers is gevallen, komt helpen en redden. De rovers zijn die machten welke zich hebben proberen meester te maken van de mensenzielen. Christus is de Samaritaan en wij moeten Hem, die medelijden met ons kreeg, onze wonden verbond en voor ons zorgde, Hem moeten wij liefhebben. We zouden het antwoord in vers 27 misschien als volgt kunnen lezen:

‘Heb de Heer uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand,
en CHRISTUS als uzelf.’

De scheppende Vadergod werkt in het verticale, waar van boven naar beneden zich vanuit een scheppende geestwereld de zichtbare wereld zich verdicht. De Zoongod werkt in het horizontale. Hij wordt levend in het zijn van de mensen, die Hem woning geven in hun harten. Hij is het ook, die als de brenger van het Ik-Ben, in de mens tegelijk het vermogen doet ontwaken om in de medemens eveneens het geestelijke principe van het Ik te herkennen. Daardoor reikt de liefde van de mensen tot elkaar verder dan de kring van bloedverwanten, zoals in de voorchristelijke tradities. Christus is de leraar van de mensenliefde. Zijn openbaring op aarde is de vervulling van de Oude Mysteriën. Zo vinden we ook een verband met de beginwoorden van de perikoop voor deze 13e zondag na Trinitatis.


Rembrandt - De barmhartige Samaritaan bij de herberg (1633)
ets Rijksprentenkabinet, Amsterdam