Ikoon: Jezus geneest een verlamde
Mattheüs 9 : 1 – 8 Genezing van een verlamde
De perikoop van de 19e zondag na Trinitatis begint met te vertellen dat Jezus met een boot over het meer van Galilea voer naar zijn eigen stad. Die eigen stad was Kaparnaüm, waar Jezus zich gevestigd had nadat Hij uit Nazareth, dat meer westelijk in de bergen is gelegen, was weggegaan, een drukke handelsstad aan het Meer van Galilea en aan de route naar Damascus. Voordat Hij terugkwam was Hij in het gebied van de Gadarenen waar Hij bij twee bezetenen demonen uitdreef en in een kudde varkens joeg, die zich in het meer stortte. (Mattheüs 8:28-34). Weer terug thuis in Kaparnaüm werd een verlamde op een draagbed naar Hem toe gebracht. Toen Hij zag dat deze mensen vertrouwen in Hem hadden sprak Jezus tot de verlamde:
‘Schep moed, kind, uw zonden zijn u vergeven.’
Het is deze keer extra interessant om het verhaal in de versies van Marcus en Lucas erbij te lezen. Marcus 2 vertelt het als volgt:
1 Toen hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm, werd bekend dat hij weer thuis was. 2 Er stroomden zo veel mensen toe dat er zelfs voor de deur geen plaats meer was, en hij verkondigde hun Gods boodschap. 3 Er werd ook een verlamde bij hem gebracht, die door vier mensen gedragen werd. 4 Omdat ze zich niet door de menigte konden wringen, haalden ze een stuk van het dak weg boven de plaats waar Jezus zat, en toen ze een opening hadden gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn draagbed naar beneden zakken. 5 Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’ (De Bijbelvertaling uit 1951 gebruikt: “Kind, uw zonden worden vergeven.”)
Ook Lucas 5 verhaalt:
18 Er kwamen een paar mannen met een verlamde op een draagbed, die ze naar binnen wilden brengen om hem voor Jezus neer te leggen. 19 Maar ze zagen geen kans om door de mensenmassa heen te komen, en dus gingen ze het dak op en lieten hem op het bed door een opening in het tegeldak naar beneden zakken tot vlak voor Jezus. 20 Toen hij hun geloof zag, zei hij tegen hem: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’
In die tijden beschouwden de mensen lichamelijke gebreken als een straf van God voor een zondig leven. We kennen dit gegeven ook van Zacharias en Elisabeth, die geen kinderen konden krijgen. Zij werden als zondaars beschouwd. Zij voelden het zelf althans als een schande geen kinderen te hebben gekregen. Hetzelfde gold voor verlamden, blinden, melaatsen, kreupelen enz. Niemand hoefde voor hen te zorgen, niemand keek naar hen om. Het waren paria’s. In India leefde deze gedachte nog lang voort en kwam tot uitdrukking in de sociale organisatie van het kastenstelsel. Men nam de wet van reïncarnatie en karma als uitgangpunt: een mens wordt gestraft met een handicap, doordat in een eerder leven iets in zijn ziel heeft geleefd wat in het volgende leven als lichamelijk gebrek tevoorschijn treedt. De mens waarover het in deze perikoop gaat is een verlamde, een mens die zijn ledematen niet meer kan gebruiken. De ledematen dienen de mens om in de wereld te werken, om zich door middel van zijn wil met de wereld uiteen te zetten, zijn levensweg te wandelen. Voor deze mens is dat door de verlamming onmogelijk.
Rudolf Steiner wees op de realiteit van de wetten van het karma:
Men zou de hele gezondheidstoestand van een mens kunnen terugvoeren op de belangstelling die hij in een vroeger leven heeft gehad voor de wereld. (…) Het is werkelijk zo dat wat in één aardeleven in de ziel geleefd heeft, zich uit zal drukken in de gezondheidstoestand van het lichaam in een volgend leven.
(Rudolf Steiner: ‘Geesteswetenschappelijk beschouwingen van het karma’ - voordracht 1 maart 1924 (GA 235)
Christus stelt met Zijn daad iets tegenover de onverbiddelijke wetten van het karma. Het nieuwe wat Hij verricht is dat Hij tegen de verlamde zegt dat hem zijn zonden zijn vergeven. Wat de verlamde in een eerder leven als lot op zich heeft geladen zal hem vergeven zijn. Enige schriftgeleerden beginnen erover te morren dat de Christus Jezus spreekt van het vergeven van zonden, want volgens hen kan alleen God zelf zonden vergeven. Christus gaat eerst op hun woorden en gedachten in, maar bewijst daarna dat Hij werkelijk gemachtigd is om zonden te vergeven en Hij spreekt: 'Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.' Hij is namelijk de hoogste godheid zelf. Dan pas staat de verlamde op en loopt naar huis. Hij kan zijn ledematen weer gebruiken en zijn levensweg verder wandelen.
We kunnen ons de vraag stellen hoe het menselijk bewegen eigenlijk tot stand komt, geen onnodig onderwerp voor leraren. Rudolf Steiner is er heel duidelijk over dat een beweging van b.v. een arm of been niet tot stand komt doordat er vanuit de hersenen via een motorische zenuw een impuls geleid wordt naar een spier, welke zich vervolgens samentrekt. ‘De motorische zenuwen zijn ook waarnemingszenuwen; ze zijn er alleen om de bewegingen in de spieren zelf waar te nemen. Over niet al te lange tijd zullen de mensen inzien dat de spieren helemaal niet door de zenuwen in beweging worden gezet.’ (Rudolf Steiner: Exkurse in das Gebiet des Markus-Evangeliums’ GA 124).
Onze wilsimpulsen worden niet via de zenuwen als lichamelijke bewegingen verwezenlijkt, maar de wil leeft in het bloed. Het is een magisch proces. Hoe krijgt de menselijke geest en ziel zijn fysieke apparaat in beweging? Ons lichaam als bewegingsapparaat is onderhevig aan de wetten van de mechanica. ‘Het zijn voornamelijk hefboomkrachten.’ (R.St. Algemene Menskunde – 12e voordracht). Het Ik van de mens leeft in de krachten van de mechanica (b.v. de zwaartekracht, gewicht, druk), waaraan het lichaam onderhevig is. In de ziel van de mens leeft de wilsimpuls, als begeerte, drift, instinct, of motivatie, of uit werkelijke liefde. Wil leeft als zielenwarmte in de mens, hij ‘loopt ergens warm voor.’ Motivatie en enthousiasme zijn zielenwarmte. Warmte vormt de brug tussen de ziele-geestwereld en de fysieke wereld. Deze geestelijke zielenwarmte wordt fysieke warmte en deze warmte wordt met het bloed overgebracht van de 'wamtemens' op de ‘luchtmens’ en de ‘vloeistofmens’ en brengt onze spieren in beweging. Ofwel: er wordt stofwisselingsactiviteit tot stand gebracht. Tenslotte worden met de spieren de beenderen, de meest fysieke mens, in beweging gebracht. Warmte (Ik) – luchtmens (ademhaling enz. astraallichaam), vloeistofmens (etherlichaam), en dan de fysieke beweging. ‘Wat men de motorische zenuwen noemt, zijn niets anders dan sensibele zenuwen die de bewegingen van onze ledematen waarnemen, datgene dus wat in de stofwisseling van onze ledematen plaats vindt, wanneer wij willen.’ (R.St.: Geesteswetenschap en geneeskunde, 3e voordracht 23 maart 1920). Met andere woorden: Het verschil met een sensibele zenuw is dat deze laatste de voorstellingsstroom waarneemt, die van zintuig naar centraal zenuwstelsel gaat, terwijl de motorische zenuw de stofwisselingsprocessen waarneemt, die samenhangen met de lichamelijke uitingen van de wil van de mens. (Dat is overigens niet hetzelfde als de bewegingszin, want de zenuwen die daarbij werkzaam zijn, zijn weer sensibele zenuwen.) Door het ‘overspringen’ van sensorische naar motorische zenuw, wordt het zelfbewustzijn ingeschakeld.
De eerbied afdwingende onderzoeksresultaten van de moderne neurologie doen vermoeden dat men op basis van de gangbare opvatting (de ‘telefoontheorie’) Steiners aanwijzingen terzijde moet leggen. Men zou wensen dat door de antroposofie geïnspireerde wetenschappers het geheim van de menselijke beweging tot in detail zouden onderzoeken, zeker omdat Rudolf Steiner ergens zei dat het huidige materialistische mensbeeld pas dan kan worden overwonnen, als het vraagstuk van de motorische zenuwen zal zijn opgelost.
Terug naar onze perikooptekst:
Bij de verlamde man treedt er in dit proces een remming op. Hij kan vanuit zijn ziele-geestwezen het mechanische bewegingsapparaat van zijn fysieke lichaam niet tot beweging brengen. Oud karma ligt opgeslagen in het etherlichaam van de mens. We mogen vermoeden dat bij de verlamde man juist in die laag de blokkade optreedt, althans in het gebied waar ziel (astraallichaam) en etherlichaam in elkaar moeten grijpen om beweging tot stand te brengen. Zijn etherlichaam (en daardoor ook zijn fysieke lichaam) kan blijkbaar niet meegaan met de wilsimpulsen vanuit de ziel. Dat wordt door Christus genezen.
Christus leeft ons voor dat Hij de leraar van de mensenliefde is. Hij laat zien dat men medelijden kan hebben met de gebrekkigen. Dat was het nieuwe in de ontwikkeling van de mensheid en nog nooit vertoond, slechts voorbereid door Boeddha. Binnen het christendom behoort de zorg voor zieken, gehandicapten enz. tot de werken van barmhartigheid. Dat is iets dat zeker in de lessen religieuze oriëntatie met de kinderen besproken kan worden, want men ziet hieraan hoever het christendom in onze westerse maatschappij al zijn invloed heeft doen gelden. Zelfs mensen die het bestaan van God ontkennen en geringschattend over Jezus Christus denken en spreken, hangen vaak wel het principe aan dat men zorg moet hebben voor de medemens.
H.Ogilvie vertaalt de woorden van Christus als volgt: ‘Schep moed, mijn kind, gij zijt bevrijd van de last der zonde.’ In ander een boek (zie bronnen) vertaalt hij het met: ‘Schep moed, mijn kind, de last van de zonde is van u afgenomen’. Christus laat zien dat het vergeven van zonden vanaf nu niet alleen een aangelegenheid is van de machtige Vader God buiten de mens, zoals de opvatting van de schriftgeleerden was. Nu het goddelijke principe in de mensenziel geboren is -de Zoon van God kan wonen in de ziel van de mens- kan de mens zelf proberen aan zijn medemens schulden of zonden te vergeven. Wat Christus doet is een vooruitlopen op het gebed dat Hij later zal geven: ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.’ Die zin heeft betrekking op het etherlichaam zoals ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ betrekking heeft op het fysieke lichaam.
Christus doet hier het vergeven van schulden zelf voor. Maar ook wij kunnen leren om, met de christuskracht in onze ziel, anderen hun schulden vergeven.
We kunnen nog een ander element van dit verhaal belichten. Het Mattheüs-evangelie geeft, behalve de aanduiding dat deze scène plaats heeft in Jezus’ ‘eigen stad’, geen verdere gegevens. Marcus en Lucas plaatsen het gebeuren binnen in een huis. In de beeldentaal van de Bijbel betekent 'in een huis' ook wel 'binnen de huid': d.w.z in de binnenwereld van de eigen ziel. Het Hebreeuwse woord voor ‘huis’ is ‘Beth’. Beth is de naam van de tweede letter van het Hebreeuwse alfabet. Rudolf Steiner spreekt over de kwaliteit van de verschillende spraakklanken. 'In de Alfa leefde de mens in verwondering, in verbazing over zijn eigen bestaan. (…) Dat is de alfa – aleph. (…) En het eerste wat de mens als wereld, als omhulsel van de wereld, ervoer -de huid- dat is Bèta, het huis, De mens in zijn huis, in ziin tempel. En het huis was het eerste dat de mens van de wereld kreeg: de huid,-Bèta - Beth.'
(Apokalyse en priesterschap – voordracht 7 september 1924 – GA 346)
Kijken we nog preciezer naar de beschrijvingen van Marcus en Lucas, dan lezen we dat de ‘zondige’ verlamde binnen wordt gelaten via het dak. In de evangelie-imaginatie (zoals b.v. ook in de beeldentaal van kindertekeningen) representeert 'het dak' de schedel, het hoofd, ook wel de sfeer van de gedachten. Met heldere gedachtekracht kunnen chaotische gemoedstoestanden geordend worden. De verlamde wordt via het dak (zijn hoofd) binnen gebracht in zijn huis (zijn lichaam). Dat is de werking van het bewustzijn, van het Ik dat de gave van de Christus aan de mensheid is.
Christus spreekt: ‘Schep moed, kind’ terwijl hij tegen een man spreekt. Siegwart Knijpenga vraagt zich af of Christus met het gebruik van het woord ‘kind’ hier speciaal wil duiden op het nog jonge Ik van de verlamde. De kracht van het individuele Ik is tenslotte het jongste wezensdeel, omdat de mensheid eigenlijk pas vanaf de aanvang van de christelijke tijd langzaamaan een individueel Ik ontwikkelt. Daarvoor was er het groeps-Ik, de familie, stam, volk.
Eerst spreekt Christus tot het jonge Ik van de verlamde mens: 'Heb moed!' Door het IK-ben van Christus worden de zonden vergeven. Door de kracht van het Ik kan het innerlijk –de ziel- van de zieke gereinigd worden. Pas na het gesprek met de Schriftgeleerde volgt de lichamelijke genezing.
Andere bronnen:
H.A.P.Ogilvie: Het Nieuwe Testament (Uitgeverij Christofoor)
H.A.P.J.Ogivlie: Godeszoon en Mensenzoon (Uitgeverij AE. E. Kluwer, Deventer1946)
Siegwart Knijpenga: Niets is verborgen, Kosmische dimensies van het Marcus-evangelie. (2004 Kok, Kampen)