Duccio di Buonsegna
Mattheüs 17 : 1 – 9 De verheerlijking op de berg
(voor de Perikopen notitie uit 2009 klik hier)
In zijn boek Das Christentum als mystische Tatsache schrijft Rudolf Steiner over de Verheerlijking op de Berg en vergelijkt het met de gebeurtenissen aan het einde van het leven van Boeddha:
Boeddha’s levenseinde was verheven. Gedurende een reis voelde hij zich ziek. Hij kwam bij de rivier Hiranja in de nabijheid van Koesjinagara. Hier legde hij zich neer op een door zijn lievelingsleerling Ananda uitgespreid kleed. Zijn lichaam begon van binnen uit te stralen. Hij eindigde, verheerlijkt als lichtgestalte, met de woorden ‘niets is langdurig’. De dood van Boeddha stemt overeen met de verheerlijking van Jezus: ‘Ongeveer acht dagen nadat hij dit had gezegd ging hij met Petrus, Johannes en Jakobus de berg op om te bidden. Terwijl hij aan het bidden was, veranderde de aanblik van zijn gezicht en werd zijn kleding stralend wit.’ (Lucas 9:28-29) Met de vergelijking eindigt Boeddha’s levensloop; maar het belangrijkste deel in het leven van Jezus begint ermee: lijden, sterven en opstanding. Het onderscheid tussen Boeddha en Christus ligt in datgene wat nodig was om het leven van Christus Jezus boven dat van Boeddha uit te heffen. Men begrijpt Boeddha en Christus niet als men van hun leven slechts het gemeenschappelijke beschouwd.
Uit:
Rudolf Steiner: De christelijke inwijding en de mysteriën van de oudheid (GA 8) – hoofdstuk De Egyptische mysteriewijsheid.
Behalve in het hierboven geschreven werk spreekt Rudolf Steiner ook enkele keren in zijn voordrachten over hetzelfde thema. Hieronder enkele passages:
We weten, dat in het Marcus-evangelie na de beschreven grote wereldhistorische monoloog de zogenaamde verheerlijking volgt. Ik heb al vaker aangeduid, dat voor de drie jongeren, die meegenomen worden naar “de berg”, waar deze verheerlijking plaatsvindt, dit een soort hogere inwijding is. Ze moeten als het ware op dit ogenblik nog verder ingewijd worden in de geheimen, die hun achtereenvolgens worden toevertrouwd voor de leiding en zorg van de mensheid. (…) Reeds dat ene geeft aan, - in de Evangeliën en soortgelijke occulte geschriften - dat men met intieme verborgenheden te maken heeft, nl. dat er van “de berg” gesproken wordt. De berg als zodanig geeft altijd aan, dat, als het om occulte dingen gaat, degenen, die op de berg gevoerd worden, zeer bepaalde geheimen van het bestaan zullen horen.
(…) De drie jongeren Petrus, Jacobus en Johannes blijken geschikt te zijn, om in de diepere geheimen van het Mysterie van Golgotha ingewijd te worden. Voor de helderziende blik, die deze drie nu deelachtig worden, verschijnen in een verheerlijkte gestalte – d.w.z. in hun spirituele gedaante – Elias aan de ene kant en Mozes aan de andere kant, met Christus Jezus zelf in het midden, maar nu in de gestalte, waarin Hij als geestelijk wezen kan worden herkend. (…)
Wat wordt ons aangeduid met Elias en Mozes? De figuur van Mozes is u voldoende bekend, ook wat de occulte kant van hem betreft; Daar is al vaak op gewezen. (…) Nu Elias en Mozes naast Christus Jezus worden gesteld, zijn er in Mozes die krachten werkzaam, die vanuit oude oervormen der cultuur de overgang bereiden naar wat door Christus Jezus en het Mysterie van Golgotha aan de mensheid gebracht moet worden. (…)
Door Mozes zijn in het Joodse volk binnengebracht de inwijdinggeheimen van alle omliggende volkeren, zodat hij als het ware op een lagere trap heeft voorbereid, wat door Christus Jezus moest worden verricht. Dat was één stroming, die naar het Mysterie van Golgotha moest voeren.
De andere stroming was die, welke afkomstig was van wat op natuurlijke manier al in het Joodse volk leefde. (…) We richten de aandacht op die tijd, waarin voor de mensen de helderziende mogelijkheden verdwijnen en ze niet meer kunnen waarnemen in de geestelijke werelden en het oordeelsvermogen, dat eigen is aan het IK, begint te groeien, waar dus het op zichzelf gestelde IK verschijnt.
Het was aan het Joodse volk voorbehouden aan dit IK te verschaffen, wat uit de natuur van de mens, door zijn bloedsorganisatie kan worden geschonken. In dit volk moest eenvoudig alles tot volle ontwikkeling komen, wat door het menselijk lichaam tot ontplooiing kan komen.
Aan dit menselijke lichaam is bijvoorbeeld verbonden de intellectualiteit. Aan de fysieke samenstelling van het Joodse volk moest de kracht ontleend worden, die maakt, dat in een mens de geschiktheid tot intellectualiteit versterkt kan worden. (…)
Alles nu, wat door het Joodse volk heen als instrument zal stromen tot het Mysterie van Golgotha, dat zien we als imaginatie in Elias. (…) Bij de verheerlijking op de berg hebben we dus in werkelijkheid datgene, wat tezamen stroomt. De spiritualiteit der gehele aardeontwikkeling stroomt samen, namelijk dat wat uit het Joodse bloed afkomstig is (want we zien daar Elias); dan zien we Mozes en degene, die het Mysterie van Golgotha volbrengen zal. Hoe de krachten, de spirituele stromingen samenvloeiden, dat moest op imaginatieve wijze verschijnen voor de drie in te wijden apostelen Petrus, Jacobus en Johannes.
Uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie (GA 139) – 8e voordracht, Basel 22-9-1912
vrijdag 26 februari 2010
maandag 15 februari 2010
Invocavit (6e zondag voor Pasen - 1e zondag in de Vastentijd)
Juan de Flandes: Verzoeking van Christus (ca. 1465 - 1519)
Mattheüs 4 : 1 – 11 De verzoeking in de woestijn
(klik hier voor de notitie uit 2009)
Laten wij ons goed voorstellen wat dat voor een oneindig belangrijke gebeurtenis is. Laten wij proberen het na te voelen, maar ook te voelen dat nu een heel bijzonder wezen op aarde leefde: het Christuswezen in een mensenlichaam, een wezen dat nog niet in een mensenlichaam geleefd had, dat tot nu toe alleen in geestelijke rijken was geweest, dat nooit eerder een aardeleven had doorgemaakt, dat de geestelijke werelden kende, maar niet de aardewereld. Van de aarde leerde dit wezen alleen datgene kennen wat als het ware verzameld was in de drie lichamen – het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astrale lichaam – van Jezus van Nazareth. Het daalde neer in deze drie lichamen, zoals ze geworden waren onder de invloed van het dertigjarige leven dat ik heb beschreven. Zo beleefde dit Christuswezen geheel onbevangen datgene wat het aanvankelijk op aarde meemaakte.
Dit Christuswezen werd eerst in de eenzaamheid gevoerd, zoals ook de Akashakroniek van het vijfde evangelie ons laat zien. Jezus van Nazareth, in wiens lichaam het Christuswezen was, had alles afgelegd wat hem vroeger met de overige wereld had verbonden. Het Christuswezen was zojuist op aarde aangekomen. Allereerst werd het Christuswezen naar datgene toegetrokken wat door de lichamelijke indrukken, die als het ware nog in het geheugen lagen, zich het hevigst in het astraallichaam had ingegrift. (….) Zo zocht het Christuswezen, dat voor de eerste keer in een mensenlichaam, een aards lichaam woonde, allereerst de strijd met Lucifer en Ahriman in de eenzaamheid van de woestijn.
Uit: Rudolf Steiner: Het Vijfde Evangelie (GA 148) – Kristiania, 6 oktober 1913
Hij (Christus) had de verzoeking doorgemaakt met de kracht van het eigen innerlijk, door de kracht van wat wij nu bij de mens zijn Ik noemen. Hij had het volbracht aan alle aanvechtingen en verzoekingen, die de mens ontmoet, als hij in zijn astraallichaam, ether- en stoffelijk lichaam onderduikt, weerstand te bieden. Dat is ook duidelijk aangegeven; alle soorten egoïsme worden beschreven en wel zo, dat ze tot de hoogste graad versterkt, getoond worden. (…)
Wat de mens, die een esoterische ontwikkeling nastreeft, als een zware hindernis in de weg treedt, dat is, dat in zijn wezen de nare trek verschijnt, zich steeds met zijn eigen lieve persoontje bezig te houden, hetgeen ook wel natuurlijk is bij het onderduiken in het eigen innerlijk. (…) Men zou nu graag ‘Ik’ zijn, helemaal onafhankelijk van de buitenwereld. (…) Als men aan dat egoïsme zo graag wil toegeven, dan is het toch hoogst alledaags dat men door één ding niet los kan komen van de buitenwereld, namelijk door de omstandigheid, dat de mensen moeten eten. Dat is wel hoogst triviaal, maar toch is het voor velen een fataal feit. (…)
De tweede graad treedt op, als men in zijn astraallichaam is ondergedoken en zich werkelijk geplaatst ziet tegenover al de emoties en hartstochten, die iemand zo geheel tot een tegenstrijdige egoïst zouden kunnen maken. Als men voelt, dat men daar voor staat, dan zou men toch in het ether- en stoffelijk lichaam willen neerstorten, als men die emoties en hartstochten niet overwint en er niet tegen bestand is. Dit is werkelijk een situatie, die als neerstorten in een afgrond kan worden beschreven. (…)
De derde trap bij het neerdalen in het stoffelijk lichaam is de volgende. (…) Als we niet loskomen van onze zelfzucht, dan wil nog steeds de verzoeker in de stoffelijke wereld, Lucifer of Diabolus, ons over onszelf in de war brengen. Dan belooft hij aan ons alles, wat ons tegemoet treedt, maar dat alles is dan een schepping van onze eigen illusies, Maya. Als deze geest der zelfzucht ons niet loslaat, zien we een hele wereld, maar een wereld van bedrog en leugen; en hij belooft ons deze wereld; maar we mogen vooral niet geloven, dat het een ware wereld is.
Deze drie stadia van de verzoeking doorleeft het Christuswezen als voorbeeld voor de mensheid. En nu het eenmaal doorleefd is buiten de oude mysterieplaatsen, door de kracht van een wezen, dat zelf in deze drie wezensdelen leeft, wordt daarmee de stoot gegeven, opdat de mensheid in de toekomst zelf in de loop van de ontwikkeling hetzelfde kan bereiken, namelijk dat de mens met het Ik, dat in Malchuth of het Rijk leeft, ook op kan stijgen in de geestelijke wereld. Er moest bereikt worden, dat hetgeen deze twee werelden van elkaar scheidt, werd weggenomen, niet meer zal bestaan, en dat de mens met het Ik, dat in Malchuth leeft, in de geestelijke werelden kan opstijgen. Dit werd voor de mensheid bereikt door de overwinning van de verzoeking, zoals in het Mattheüs-evangelie wordt weergegeven. Er was dus tot stand gebracht, dat er nu door één wezen, dat op aarde leefde, een voorbeeld gesteld was voor de wijze waarop het Ik uit het Rijk in de hogere rijken en wereld kon worden gevoerd.
Uit: Rudolf Steiner: Het Mattheüs-evangelie (GA 123) Bern, 8 september 1910
De term die Rudolf Steiner gebruikt (Malchuth ofwel het Rijk – Koninkrijk) stamt uit de Joodse traditie. Het is een van de tien begrippen van de Sephirot-boom of Levensboom. Malchuth, het Koninkrijk, staat voor de fysieke omstandigheden waar je lichamelijke gesteldheid, je financiën, je werk, je huishouden en het weer je bezig houden. Malchut vormt het onderste fundament van de Levensboom, de aarde. Naar dit begrip werd ook gewezen in de perikooptekst voor de 3e zondag na Epifanie, waarin we de zin vinden: ‘Maar de zonen van het rijk zullen uitgestoten worden in de duisternis. Daarbuiten zal geween zijn en geknars van tanden.’ (Mattheüs 8:12).
Mattheüs 4 : 1 – 11 De verzoeking in de woestijn
(klik hier voor de notitie uit 2009)
Laten wij ons goed voorstellen wat dat voor een oneindig belangrijke gebeurtenis is. Laten wij proberen het na te voelen, maar ook te voelen dat nu een heel bijzonder wezen op aarde leefde: het Christuswezen in een mensenlichaam, een wezen dat nog niet in een mensenlichaam geleefd had, dat tot nu toe alleen in geestelijke rijken was geweest, dat nooit eerder een aardeleven had doorgemaakt, dat de geestelijke werelden kende, maar niet de aardewereld. Van de aarde leerde dit wezen alleen datgene kennen wat als het ware verzameld was in de drie lichamen – het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astrale lichaam – van Jezus van Nazareth. Het daalde neer in deze drie lichamen, zoals ze geworden waren onder de invloed van het dertigjarige leven dat ik heb beschreven. Zo beleefde dit Christuswezen geheel onbevangen datgene wat het aanvankelijk op aarde meemaakte.
Dit Christuswezen werd eerst in de eenzaamheid gevoerd, zoals ook de Akashakroniek van het vijfde evangelie ons laat zien. Jezus van Nazareth, in wiens lichaam het Christuswezen was, had alles afgelegd wat hem vroeger met de overige wereld had verbonden. Het Christuswezen was zojuist op aarde aangekomen. Allereerst werd het Christuswezen naar datgene toegetrokken wat door de lichamelijke indrukken, die als het ware nog in het geheugen lagen, zich het hevigst in het astraallichaam had ingegrift. (….) Zo zocht het Christuswezen, dat voor de eerste keer in een mensenlichaam, een aards lichaam woonde, allereerst de strijd met Lucifer en Ahriman in de eenzaamheid van de woestijn.
Uit: Rudolf Steiner: Het Vijfde Evangelie (GA 148) – Kristiania, 6 oktober 1913
Hij (Christus) had de verzoeking doorgemaakt met de kracht van het eigen innerlijk, door de kracht van wat wij nu bij de mens zijn Ik noemen. Hij had het volbracht aan alle aanvechtingen en verzoekingen, die de mens ontmoet, als hij in zijn astraallichaam, ether- en stoffelijk lichaam onderduikt, weerstand te bieden. Dat is ook duidelijk aangegeven; alle soorten egoïsme worden beschreven en wel zo, dat ze tot de hoogste graad versterkt, getoond worden. (…)
Wat de mens, die een esoterische ontwikkeling nastreeft, als een zware hindernis in de weg treedt, dat is, dat in zijn wezen de nare trek verschijnt, zich steeds met zijn eigen lieve persoontje bezig te houden, hetgeen ook wel natuurlijk is bij het onderduiken in het eigen innerlijk. (…) Men zou nu graag ‘Ik’ zijn, helemaal onafhankelijk van de buitenwereld. (…) Als men aan dat egoïsme zo graag wil toegeven, dan is het toch hoogst alledaags dat men door één ding niet los kan komen van de buitenwereld, namelijk door de omstandigheid, dat de mensen moeten eten. Dat is wel hoogst triviaal, maar toch is het voor velen een fataal feit. (…)
De tweede graad treedt op, als men in zijn astraallichaam is ondergedoken en zich werkelijk geplaatst ziet tegenover al de emoties en hartstochten, die iemand zo geheel tot een tegenstrijdige egoïst zouden kunnen maken. Als men voelt, dat men daar voor staat, dan zou men toch in het ether- en stoffelijk lichaam willen neerstorten, als men die emoties en hartstochten niet overwint en er niet tegen bestand is. Dit is werkelijk een situatie, die als neerstorten in een afgrond kan worden beschreven. (…)
De derde trap bij het neerdalen in het stoffelijk lichaam is de volgende. (…) Als we niet loskomen van onze zelfzucht, dan wil nog steeds de verzoeker in de stoffelijke wereld, Lucifer of Diabolus, ons over onszelf in de war brengen. Dan belooft hij aan ons alles, wat ons tegemoet treedt, maar dat alles is dan een schepping van onze eigen illusies, Maya. Als deze geest der zelfzucht ons niet loslaat, zien we een hele wereld, maar een wereld van bedrog en leugen; en hij belooft ons deze wereld; maar we mogen vooral niet geloven, dat het een ware wereld is.
Deze drie stadia van de verzoeking doorleeft het Christuswezen als voorbeeld voor de mensheid. En nu het eenmaal doorleefd is buiten de oude mysterieplaatsen, door de kracht van een wezen, dat zelf in deze drie wezensdelen leeft, wordt daarmee de stoot gegeven, opdat de mensheid in de toekomst zelf in de loop van de ontwikkeling hetzelfde kan bereiken, namelijk dat de mens met het Ik, dat in Malchuth of het Rijk leeft, ook op kan stijgen in de geestelijke wereld. Er moest bereikt worden, dat hetgeen deze twee werelden van elkaar scheidt, werd weggenomen, niet meer zal bestaan, en dat de mens met het Ik, dat in Malchuth leeft, in de geestelijke werelden kan opstijgen. Dit werd voor de mensheid bereikt door de overwinning van de verzoeking, zoals in het Mattheüs-evangelie wordt weergegeven. Er was dus tot stand gebracht, dat er nu door één wezen, dat op aarde leefde, een voorbeeld gesteld was voor de wijze waarop het Ik uit het Rijk in de hogere rijken en wereld kon worden gevoerd.
Uit: Rudolf Steiner: Het Mattheüs-evangelie (GA 123) Bern, 8 september 1910
De term die Rudolf Steiner gebruikt (Malchuth ofwel het Rijk – Koninkrijk) stamt uit de Joodse traditie. Het is een van de tien begrippen van de Sephirot-boom of Levensboom. Malchuth, het Koninkrijk, staat voor de fysieke omstandigheden waar je lichamelijke gesteldheid, je financiën, je werk, je huishouden en het weer je bezig houden. Malchut vormt het onderste fundament van de Levensboom, de aarde. Naar dit begrip werd ook gewezen in de perikooptekst voor de 3e zondag na Epifanie, waarin we de zin vinden: ‘Maar de zonen van het rijk zullen uitgestoten worden in de duisternis. Daarbuiten zal geween zijn en geknars van tanden.’ (Mattheüs 8:12).
maandag 8 februari 2010
Estomihi (7e zondag voor Pasen)
Nicolas Poussin (1594-1665): Christus geneest de blinde bij Jericho - detail
Lucas 18 : 31 – 43 Aankondiging van het Lijden en genezing van een blinde
In de Perikopen Notitie uit 2009 (klik hier) is al aangegeven dat de twee gedeeltes uit de Perikooptekst voor de 7e zondag voor Pasen in elkaars verlengde mogen worden gelezen: de aankondiging van het lijden, wat door de jongeren niet wordt begrepen (in-gezien) en de genezing van een blinde (eveneens iemand die niet ziet).
Het verhaal van de aankondiging van het lijden vinden we ook bij Mattheüs (Matt. 20:17-28) en Marcus (Mc. 10:32-45). Over de blinde man langs de weg van Jericho naar Jeruzalem verhaalt wederom Marcus (Mc. 10:46-52), maar bij Mattheüs treden twee blinden op. (Matt. 20:29-34).
Over de genezing van de blinde spreekt Rudolf Steiner in een voordracht:
“Ga heen, uw geloof heeft u gered.” En meteen kon hij weer zien en volgde hem op zijn weg.’ (Mc. 10:52) Dat wil zeggen: Christus verlangde slechts het geloof. Moet men er dan niet eens over nadenken, waarom te midden van allerlei andere verhalen opeens de genezing van een blinde is ingelast? Waarom staat die daar zo geïsoleerd? Uit de compositie van het evangelie zouden de mensen toch wat moeten leren. Het komt namelijk niet aan op die ‘genezing’, maar dat er maar één van allen – en wel een blinde – uit alle macht roept: “Jezus, zoon van David!” De zienden herkennen Hem niet. De blinde, die Hem niet ziet, herkent Hem wel, zodat er hier op gewezen wordt, hoe blind de anderen zijn en dat de blinde eerst blind heeft moeten worden, om Hem te ‘zien’. Het komt op deze plaats aan op het blind-zijn, niet op de genezing en tegelijk blijkt hoe weinig begrip er voor de Christus was.
uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie -(GA 139) - Basel, 15 september 1912
Bij het eerste gedeelte van de perikooptekst voor deze zondag vonden we nog twee citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner waarin hij nader ingaat op wat we ons moeten voorstellen bij het begrip ‘Mensenzoon’. Hetgeen we in eerdere Perikopen notities hebben aangedragen over de door geestelijk-goddelijke leiding op een gecompliceerde wijze voorbereide lichamelijke omhulsels van Jezus van Nazareth, die als een schaal dienden voor het wezen van de Godszoon Christus, komt ons hierbij van pas.
Rudolf Steiner:
De mens was vroeger een lid van de geestelijke wereld, zijn geest bevond zich in de geestelijke wereld, daardoor was hij, omdat hij in de geestelijke wereld leefde, een zoon der goden. Deze ziel, die zich steeds vaker incarneerde, nam steeds meer deel aan de uiterlijke wereld. Toen was er de ‘godenzoon’ in de mens, die behagen schepte in de ‘dochters van de aarde’, d.w.z. in die zielen die sympathie hadden voor de fysieke wereld. Dit wil zeggen: De vroeger van geestelijke goddelijkheid doordrenkte mensengeest daalde af in de fysieke zintuiglijkheid. Hij werd echtgenoot van het verstand dat aan de hersenen is gebonden en hem in de zintuiglijke wereld verstrikt deed raken. Nu moet hij de weg waarlangs hij is neergedaald, weer terugvinden en opwaarts gaan en een ‘zoon der goden’ worden.
De ‘mensenzoon’ die hij geworden is, zou omkomen in deze fysieke wereld, als hij als mensenzoon niet weer zou opstijgen tot de goddelijke wezens, tot het licht van de geestelijke wereld.
uit:
Rudolf Steiner: De wederkomst van Christus in de etherische wereld (GA 118)
Karlsruhe, 15 januari 1910
Ik heb er u al opgewezen, dat uit het Markus-evangelie duidelijk naar voren komt, dat daarin occulte en stoffelijke feiten door elkaar heen lopen. We worden er duidelijk op gewezen dat Christus in zijn werking niet slechts beperkt bleef tot de persoon van Jezus van Nazareth, maar dat Hij ook de jongeren bezocht, toen Hij buiten Zijn lichaam getreden was, bij het meer, toen Hij op hen toekwam. Op deze manier kon Hij buiten Zijn stoffelijk lichaam - als dat misschien hier of daar aanwezig was – op de zielen van de jongeren inwerken, omdat alles wat Hij verrichtte, wat Hij als impuls, als geest uitstraalde hen dan bereikte. (…) Hij leeft in de zielen; ze begrijpen het wel niet, maar ze ondergaan het. (…)
Christus is overal in contact met een zich ver uitstrekkende, werkzame aura. Deze aura kon bestaan doordat Hij in de ziel verbonden was met degene, die Hij had uitgekozen als Zijn leerlingen. (…) De uitverkoren mensen toonden niet het juiste begrip. Zodoende trok de aura zich geleidelijk aan terug van de mens Jezus van Nazareth. Christus vervreemde steeds meer van de Mensenzoon Jezus van Nazareth. Tegen het einde van zijn leven was Jezus van Nazareth steeds meer alleen.
Terwijl het kosmische deel, dat er nog steeds was tot en met het moment dat wordt voorgesteld als het zweten van bloed in Gethsemane, en Christus nog ten volle verbonden was met Jezus van Nazareth, werd door het gebrek aan begrip van de mensen om Hem heen, de verbinding losgemaakt. (…) Toen konden de speurhonden Hem vangen. We zien nog wel iets van het kosmische, maar steeds minder en minder met de ‘mensenzoon’ verbonden. Dat maakt de zaak zo schokkend. (…)
Wat konden ze gevangen nemen? Wat veroordelen en wat aan het kruis slaan? – De mensenzoon. En hoe meer ze dat deden, des te meer trok zich het kosmische element, dat als een jonge, nieuwe impuls in de aarde kwam, terug. Voor degenen, die het vonnis uitspraken bleef alleen de mensenzoon over, die door dit jonge element, dat als iets uit de kosmos had moeten neerdalen, slechts omzweefd kon worden.
uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie -(GA 139) - Basel, 15 september 1912
Nicolas Poussin (1594-1665): Christus geneest de blinde bij Jericho
Lucas 18 : 31 – 43 Aankondiging van het Lijden en genezing van een blinde
In de Perikopen Notitie uit 2009 (klik hier) is al aangegeven dat de twee gedeeltes uit de Perikooptekst voor de 7e zondag voor Pasen in elkaars verlengde mogen worden gelezen: de aankondiging van het lijden, wat door de jongeren niet wordt begrepen (in-gezien) en de genezing van een blinde (eveneens iemand die niet ziet).
Het verhaal van de aankondiging van het lijden vinden we ook bij Mattheüs (Matt. 20:17-28) en Marcus (Mc. 10:32-45). Over de blinde man langs de weg van Jericho naar Jeruzalem verhaalt wederom Marcus (Mc. 10:46-52), maar bij Mattheüs treden twee blinden op. (Matt. 20:29-34).
Over de genezing van de blinde spreekt Rudolf Steiner in een voordracht:
“Ga heen, uw geloof heeft u gered.” En meteen kon hij weer zien en volgde hem op zijn weg.’ (Mc. 10:52) Dat wil zeggen: Christus verlangde slechts het geloof. Moet men er dan niet eens over nadenken, waarom te midden van allerlei andere verhalen opeens de genezing van een blinde is ingelast? Waarom staat die daar zo geïsoleerd? Uit de compositie van het evangelie zouden de mensen toch wat moeten leren. Het komt namelijk niet aan op die ‘genezing’, maar dat er maar één van allen – en wel een blinde – uit alle macht roept: “Jezus, zoon van David!” De zienden herkennen Hem niet. De blinde, die Hem niet ziet, herkent Hem wel, zodat er hier op gewezen wordt, hoe blind de anderen zijn en dat de blinde eerst blind heeft moeten worden, om Hem te ‘zien’. Het komt op deze plaats aan op het blind-zijn, niet op de genezing en tegelijk blijkt hoe weinig begrip er voor de Christus was.
uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie -(GA 139) - Basel, 15 september 1912
Bij het eerste gedeelte van de perikooptekst voor deze zondag vonden we nog twee citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner waarin hij nader ingaat op wat we ons moeten voorstellen bij het begrip ‘Mensenzoon’. Hetgeen we in eerdere Perikopen notities hebben aangedragen over de door geestelijk-goddelijke leiding op een gecompliceerde wijze voorbereide lichamelijke omhulsels van Jezus van Nazareth, die als een schaal dienden voor het wezen van de Godszoon Christus, komt ons hierbij van pas.
Rudolf Steiner:
De mens was vroeger een lid van de geestelijke wereld, zijn geest bevond zich in de geestelijke wereld, daardoor was hij, omdat hij in de geestelijke wereld leefde, een zoon der goden. Deze ziel, die zich steeds vaker incarneerde, nam steeds meer deel aan de uiterlijke wereld. Toen was er de ‘godenzoon’ in de mens, die behagen schepte in de ‘dochters van de aarde’, d.w.z. in die zielen die sympathie hadden voor de fysieke wereld. Dit wil zeggen: De vroeger van geestelijke goddelijkheid doordrenkte mensengeest daalde af in de fysieke zintuiglijkheid. Hij werd echtgenoot van het verstand dat aan de hersenen is gebonden en hem in de zintuiglijke wereld verstrikt deed raken. Nu moet hij de weg waarlangs hij is neergedaald, weer terugvinden en opwaarts gaan en een ‘zoon der goden’ worden.
De ‘mensenzoon’ die hij geworden is, zou omkomen in deze fysieke wereld, als hij als mensenzoon niet weer zou opstijgen tot de goddelijke wezens, tot het licht van de geestelijke wereld.
uit:
Rudolf Steiner: De wederkomst van Christus in de etherische wereld (GA 118)
Karlsruhe, 15 januari 1910
Ik heb er u al opgewezen, dat uit het Markus-evangelie duidelijk naar voren komt, dat daarin occulte en stoffelijke feiten door elkaar heen lopen. We worden er duidelijk op gewezen dat Christus in zijn werking niet slechts beperkt bleef tot de persoon van Jezus van Nazareth, maar dat Hij ook de jongeren bezocht, toen Hij buiten Zijn lichaam getreden was, bij het meer, toen Hij op hen toekwam. Op deze manier kon Hij buiten Zijn stoffelijk lichaam - als dat misschien hier of daar aanwezig was – op de zielen van de jongeren inwerken, omdat alles wat Hij verrichtte, wat Hij als impuls, als geest uitstraalde hen dan bereikte. (…) Hij leeft in de zielen; ze begrijpen het wel niet, maar ze ondergaan het. (…)
Christus is overal in contact met een zich ver uitstrekkende, werkzame aura. Deze aura kon bestaan doordat Hij in de ziel verbonden was met degene, die Hij had uitgekozen als Zijn leerlingen. (…) De uitverkoren mensen toonden niet het juiste begrip. Zodoende trok de aura zich geleidelijk aan terug van de mens Jezus van Nazareth. Christus vervreemde steeds meer van de Mensenzoon Jezus van Nazareth. Tegen het einde van zijn leven was Jezus van Nazareth steeds meer alleen.
Terwijl het kosmische deel, dat er nog steeds was tot en met het moment dat wordt voorgesteld als het zweten van bloed in Gethsemane, en Christus nog ten volle verbonden was met Jezus van Nazareth, werd door het gebrek aan begrip van de mensen om Hem heen, de verbinding losgemaakt. (…) Toen konden de speurhonden Hem vangen. We zien nog wel iets van het kosmische, maar steeds minder en minder met de ‘mensenzoon’ verbonden. Dat maakt de zaak zo schokkend. (…)
Wat konden ze gevangen nemen? Wat veroordelen en wat aan het kruis slaan? – De mensenzoon. En hoe meer ze dat deden, des te meer trok zich het kosmische element, dat als een jonge, nieuwe impuls in de aarde kwam, terug. Voor degenen, die het vonnis uitspraken bleef alleen de mensenzoon over, die door dit jonge element, dat als iets uit de kosmos had moeten neerdalen, slechts omzweefd kon worden.
uit:
Rudolf Steiner: Het Marcus-evangelie -(GA 139) - Basel, 15 september 1912
Nicolas Poussin (1594-1665): Christus geneest de blinde bij Jericho
maandag 1 februari 2010
Sexagesima (8e zondag voor Pasen)
Dominica in Sexagesima twee zondagen vóór Aswoensdag
Vincent van Gogh
Lucas 8 : 4 – 15 De zaaier
In een Perikopen Notitie uit 2009 werd al eerder ingegaan op deze gelijkenis van de zaaier. (klik hier om die notitie te lezen)
De parabel van de Zaaier, die we hier lezen uit het evangelie volgens Lucas, is ook te vinden in de evangeliën volgens Marcus (4:1-20) en Mattheüs (13:1-23)
In het evangelie volgens Thomas (Nag Hammadi) komt de volgende passage voor:
Jezus zei: Zie, de zaaier kwam naar buiten, vulde zijn hand en wierp. Een gedeelte viel op de weg, de vogels kwamen en verzamelden het. Een ander deel viel op de rots, schoot geen wortel in de aarde en zond geen aren op ten hemel. Een ander deel viel op doornen. Ze verstikten het zaad en de wormen aten het op. Een ander deel viel op goede aarde en die bracht goed vrucht voort. Het droeg zestig per maat en honderdtwintig per maat.
(Vers 9 -vertaling vanuit de grondtekst door Jos Stollman)
In zijn voordrachten over het Evangelie naar Lucas gaat Rudolf Steiner ook in op deze parabel, maar hij betrekt de inhoud op de verschillende manieren waarop mensen met de inhouden van de antroposofie kunnen omgaan. “Hoe kunnen we de zending van de geesteswetenschap omschrijven?” vraagt hij. Het werkelijk opnemen van de inhouden, die worden aangedragen vanuit de antroposofie, bewerkstelligt een verandering in het innerlijk van de mens:
Al in deze tijd kunnen we spreken over de waarheden, die samenhangen met gebeurtenissen, zoals we die in de laatste dagen hebben medegedeeld, namelijk het indrukwekkende van het samenkomen van het Boeddha element met het Zarathustra element en alles, wat aan het begin van onze jaartelling in Palestina is voorgevallen. We mochten ook wijzen op de wijsheid in het wereldgebeuren, die blijkt uit het doen geboren worden van twee Jezusknapen, één uit de nathanische en één uit de salomonische linie en het doen samenvloeien van die grote stromingen, die voordien gescheiden over de aarde gingen. Men kan hetgeen de laatste dagen hier besproken is, op tweeërlei wijze beschouwen. Iemand zou kunnen zeggen: "Dit alles doet het hedendaagse bewustzijn wat vreemd aan en fantastisch, maar als ik alles tegen elkaar afweeg, wat er uiterlijk is voorgevallen, dan komt het me toch zeer aanvaardbaar voor en dan zijn de evangeliën voor mij ook pas verklaarbaar; vooral als ik aanneem, wat me vanuit de Akasha kroniek wordt medegedeeld. Iemand kan zich interesseren voor wat hem bijvoorbeeld over de twee Jezusknapen wordt verteld; dat kan zijn belangstelling bevredigen. Hij kan dan zeggen: "Nu kan ik veel beter verklaren, wat me voordien onduidelijk was." En weer een ander zou kunnen zeggen: "Voor mij is er nog wat anders! Als ik al die gebeurtenissen overzie, die me worden geschilderd vanuit het occulte onderzoek, bijvoorbeeld dat wonderbaarlijke inwerken van het Nirmanakaya van de Boeddha, dat ten grondslag ligt aan de verkondiging aan de herders, enz. en ook die andere stroming overzie, waarbij de "ster" de genoten in de geest van Zarathustra leidde, toen hun leraar opnieuw verscheen op aarde. Als ik dan voor me zie, hoe de ene grote stroming zich met de andere verenigt, hoe één wordt, wat eerst gescheiden van elkaar stroomde, en dat diep op me laat inwerken, dan heb ik vóór alles één overweldigend gevoel, namelijk het gevoel, dat dit alles onbeschrijfelijk groots en schoon is, zoals het in de wereld geregeld wordt. "De indruk, dat alles heerlijk, geweldig en groots is kan men hebben! Dit is ook iets, waarvoor we in onze ziel warm kunnen lopen, wat ons enthousiast kan maken voor wat er in de wereld werkelijk gebeurt.
En dat is het beste, wat we ons uit zulke grootse waarheden kunnen verwerven. De "kleine" waarheden bevredigen ons verlangen naar weten en de "grote" doen ons innerlijk warm worden; daar kunnen we van zeggen: "Wat er zo in de wereld in het groot gebeurt, is buitengewoon verheffend! Als we dit in zijn schoonheid en heerlijkheid kunnen aanvoelen, schiet het wortel in onze ziel en dan gaat het het normale theoretische weten te boven." Wat zegt Christus volgens het Lucas evangelie?
‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. Terwijl hij daarmee bezig was, viel er wat zaad op de weg. Het werd vertrapt en door de vogels opgegeten. Er viel ook wat zaad op rotsachtige bodem, maar toen het opschoot, droogde het uit door gebrek aan water. Ander zaad viel tussen de distels, en toen de distels opschoten verstikten ze het. Maar er viel ook wat zaad in vruchtbare aarde, en dat bracht honderdvoudig vrucht voort toen het was opgeschoten.’
(Lukas 8, 5 8).
Zo is het ook met de antroposofische wereldbeschouwing. Op haar is van toepassing, wat Christus Jezus als verklaring van deze gelijkenis aan de jongeren geeft.
Het zaad is het Rijk Gods, het Rijk der Hemelen, het Rijk van de Geest. Dit Rijk van de Geest moet als zaad in de mensen stromen en op aarde werkzaam worden. Nu zijn er mensen, die in hun ziel alleen maar krachten dragen, die de spirituele wereldbeschouwing, het Rijk van goddelijk geestelijke wezens, afwijzen. Het wordt als het ware door die afstotende krachten opgegeten; voordat het ook maar ontkiemen kan, wordt het teruggewezen. Dit geldt voor veel mensen ten aanzien van de woorden van de Christus. Hetzelfde geldt ook voor velen met betrekking tot wat de Antroposofie in de wereld te brengen heeft; het wordt afgewezen, de vogels eten het, om zo te zeggen, op en laten het geen tijd om in de grond binnen te dringen. Dan kan er gesproken worden tot iemand zij het over de woorden van Christus, zij het over spirituele wijsheidsgoederen maar de ziel is niet diep genoeg ervoor. De ziel is wel zover gevorderd, dat ze begrijpen kan, dat het aanvaardbaar is als waarheid, maar het kan niet haar eigendom worden, geen deel van ziel en wezen worden. Ze kan zelfs over deze wijsheidsgoederen spreken, maar het is niet geïntegreerd geworden in de ziel; het lijkt op het zaad, dat op de rotsen gevallen is en niet kan ontkiemen. Het derde zaadkorreltje is tussen de doornen gevallen; het ontkiemt daar wel, maar het kan niet opgroeien. D.w.z. Christus wil daarmee verklaren dat er mensen zijn, die zo vol zijn van de zorgen en belangen van het dagelijkse leven, dat hoewel ze in staat zijn spirituele waarheden in zich op te nemen al het andere deze waarheden verstikt, zoals een doornstruik dat steeds met andere planten doet. Er zijn tegenwoordig vele zielen, die graag geesteswetenschappelijke waarheden zouden willen opnemen, als niet het uiterlijke leven zoveel vergde, dat het er hen steeds weer van weghoudt. Er zijn er maar weinigen, die in staat zijn spirituele waarheden geheel vrij in zich op te nemen en te verwerken, zoals het vierde zaadje, dat op vruchtbare bodem valt. Dit zijn degenen, die het antroposofische element als levende waarheid beginnen te erkennen en het als een levenselement in hun ziel opnemen en het als hun eigendom voelen; dat zijn tevens de voorbereiders van de werkzaamheden van spirituele waarheden in de toekomst. Niemand, die niet in zijn eigen ziel de kracht gevonden heeft om het juiste vertrouwen in de werking en overtuigingskracht van alle spirituele wijsheid te hebben, kan door iets uiterlijks van de waarheid en kracht van deze wijsheid overtuigd worden.
uit:
Rudolf Steiner: Het Lucas Evangelie (GA 114)
8e voordracht – Basel, 24-9-1909
Vertaling 1975: uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist
Vincent van Gogh
Lucas 8 : 4 – 15 De zaaier
In een Perikopen Notitie uit 2009 werd al eerder ingegaan op deze gelijkenis van de zaaier. (klik hier om die notitie te lezen)
De parabel van de Zaaier, die we hier lezen uit het evangelie volgens Lucas, is ook te vinden in de evangeliën volgens Marcus (4:1-20) en Mattheüs (13:1-23)
In het evangelie volgens Thomas (Nag Hammadi) komt de volgende passage voor:
Jezus zei: Zie, de zaaier kwam naar buiten, vulde zijn hand en wierp. Een gedeelte viel op de weg, de vogels kwamen en verzamelden het. Een ander deel viel op de rots, schoot geen wortel in de aarde en zond geen aren op ten hemel. Een ander deel viel op doornen. Ze verstikten het zaad en de wormen aten het op. Een ander deel viel op goede aarde en die bracht goed vrucht voort. Het droeg zestig per maat en honderdtwintig per maat.
(Vers 9 -vertaling vanuit de grondtekst door Jos Stollman)
In zijn voordrachten over het Evangelie naar Lucas gaat Rudolf Steiner ook in op deze parabel, maar hij betrekt de inhoud op de verschillende manieren waarop mensen met de inhouden van de antroposofie kunnen omgaan. “Hoe kunnen we de zending van de geesteswetenschap omschrijven?” vraagt hij. Het werkelijk opnemen van de inhouden, die worden aangedragen vanuit de antroposofie, bewerkstelligt een verandering in het innerlijk van de mens:
Al in deze tijd kunnen we spreken over de waarheden, die samenhangen met gebeurtenissen, zoals we die in de laatste dagen hebben medegedeeld, namelijk het indrukwekkende van het samenkomen van het Boeddha element met het Zarathustra element en alles, wat aan het begin van onze jaartelling in Palestina is voorgevallen. We mochten ook wijzen op de wijsheid in het wereldgebeuren, die blijkt uit het doen geboren worden van twee Jezusknapen, één uit de nathanische en één uit de salomonische linie en het doen samenvloeien van die grote stromingen, die voordien gescheiden over de aarde gingen. Men kan hetgeen de laatste dagen hier besproken is, op tweeërlei wijze beschouwen. Iemand zou kunnen zeggen: "Dit alles doet het hedendaagse bewustzijn wat vreemd aan en fantastisch, maar als ik alles tegen elkaar afweeg, wat er uiterlijk is voorgevallen, dan komt het me toch zeer aanvaardbaar voor en dan zijn de evangeliën voor mij ook pas verklaarbaar; vooral als ik aanneem, wat me vanuit de Akasha kroniek wordt medegedeeld. Iemand kan zich interesseren voor wat hem bijvoorbeeld over de twee Jezusknapen wordt verteld; dat kan zijn belangstelling bevredigen. Hij kan dan zeggen: "Nu kan ik veel beter verklaren, wat me voordien onduidelijk was." En weer een ander zou kunnen zeggen: "Voor mij is er nog wat anders! Als ik al die gebeurtenissen overzie, die me worden geschilderd vanuit het occulte onderzoek, bijvoorbeeld dat wonderbaarlijke inwerken van het Nirmanakaya van de Boeddha, dat ten grondslag ligt aan de verkondiging aan de herders, enz. en ook die andere stroming overzie, waarbij de "ster" de genoten in de geest van Zarathustra leidde, toen hun leraar opnieuw verscheen op aarde. Als ik dan voor me zie, hoe de ene grote stroming zich met de andere verenigt, hoe één wordt, wat eerst gescheiden van elkaar stroomde, en dat diep op me laat inwerken, dan heb ik vóór alles één overweldigend gevoel, namelijk het gevoel, dat dit alles onbeschrijfelijk groots en schoon is, zoals het in de wereld geregeld wordt. "De indruk, dat alles heerlijk, geweldig en groots is kan men hebben! Dit is ook iets, waarvoor we in onze ziel warm kunnen lopen, wat ons enthousiast kan maken voor wat er in de wereld werkelijk gebeurt.
En dat is het beste, wat we ons uit zulke grootse waarheden kunnen verwerven. De "kleine" waarheden bevredigen ons verlangen naar weten en de "grote" doen ons innerlijk warm worden; daar kunnen we van zeggen: "Wat er zo in de wereld in het groot gebeurt, is buitengewoon verheffend! Als we dit in zijn schoonheid en heerlijkheid kunnen aanvoelen, schiet het wortel in onze ziel en dan gaat het het normale theoretische weten te boven." Wat zegt Christus volgens het Lucas evangelie?
‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. Terwijl hij daarmee bezig was, viel er wat zaad op de weg. Het werd vertrapt en door de vogels opgegeten. Er viel ook wat zaad op rotsachtige bodem, maar toen het opschoot, droogde het uit door gebrek aan water. Ander zaad viel tussen de distels, en toen de distels opschoten verstikten ze het. Maar er viel ook wat zaad in vruchtbare aarde, en dat bracht honderdvoudig vrucht voort toen het was opgeschoten.’
(Lukas 8, 5 8).
Zo is het ook met de antroposofische wereldbeschouwing. Op haar is van toepassing, wat Christus Jezus als verklaring van deze gelijkenis aan de jongeren geeft.
Het zaad is het Rijk Gods, het Rijk der Hemelen, het Rijk van de Geest. Dit Rijk van de Geest moet als zaad in de mensen stromen en op aarde werkzaam worden. Nu zijn er mensen, die in hun ziel alleen maar krachten dragen, die de spirituele wereldbeschouwing, het Rijk van goddelijk geestelijke wezens, afwijzen. Het wordt als het ware door die afstotende krachten opgegeten; voordat het ook maar ontkiemen kan, wordt het teruggewezen. Dit geldt voor veel mensen ten aanzien van de woorden van de Christus. Hetzelfde geldt ook voor velen met betrekking tot wat de Antroposofie in de wereld te brengen heeft; het wordt afgewezen, de vogels eten het, om zo te zeggen, op en laten het geen tijd om in de grond binnen te dringen. Dan kan er gesproken worden tot iemand zij het over de woorden van Christus, zij het over spirituele wijsheidsgoederen maar de ziel is niet diep genoeg ervoor. De ziel is wel zover gevorderd, dat ze begrijpen kan, dat het aanvaardbaar is als waarheid, maar het kan niet haar eigendom worden, geen deel van ziel en wezen worden. Ze kan zelfs over deze wijsheidsgoederen spreken, maar het is niet geïntegreerd geworden in de ziel; het lijkt op het zaad, dat op de rotsen gevallen is en niet kan ontkiemen. Het derde zaadkorreltje is tussen de doornen gevallen; het ontkiemt daar wel, maar het kan niet opgroeien. D.w.z. Christus wil daarmee verklaren dat er mensen zijn, die zo vol zijn van de zorgen en belangen van het dagelijkse leven, dat hoewel ze in staat zijn spirituele waarheden in zich op te nemen al het andere deze waarheden verstikt, zoals een doornstruik dat steeds met andere planten doet. Er zijn tegenwoordig vele zielen, die graag geesteswetenschappelijke waarheden zouden willen opnemen, als niet het uiterlijke leven zoveel vergde, dat het er hen steeds weer van weghoudt. Er zijn er maar weinigen, die in staat zijn spirituele waarheden geheel vrij in zich op te nemen en te verwerken, zoals het vierde zaadje, dat op vruchtbare bodem valt. Dit zijn degenen, die het antroposofische element als levende waarheid beginnen te erkennen en het als een levenselement in hun ziel opnemen en het als hun eigendom voelen; dat zijn tevens de voorbereiders van de werkzaamheden van spirituele waarheden in de toekomst. Niemand, die niet in zijn eigen ziel de kracht gevonden heeft om het juiste vertrouwen in de werking en overtuigingskracht van alle spirituele wijsheid te hebben, kan door iets uiterlijks van de waarheid en kracht van deze wijsheid overtuigd worden.
uit:
Rudolf Steiner: Het Lucas Evangelie (GA 114)
8e voordracht – Basel, 24-9-1909
Vertaling 1975: uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist