maandag 28 juni 2010

5e Zondag na Trinitatis

eind 15e eeuw - lindenhout

Lucas 5 : 1 – 11 De rijke visvangst

De bijdage uit 2009 vindt u HIER.

In het Lucas-evangelie zijn we na de eerste hoofdstukken over de jeugd van Jezus, het hoofdstuk over de Doop van Jezus in de Jordaan en het 4e hoofdstuk over de Verzoeking in de Woestijn aangekomen bij de teksten over de eerste werken van Christus Jezus op aarde. Na de Verzoeking in de Woestijn gaat Hij eerst terug naar Nazareth en vestigt zich daarna in de handelsplaats, tevens Romeinse vesting, Kapernaüm aan het Meer van Galilea. Daar vindt het verhaal uit de perikoop van deze zondag plaats.

Siegwart Knijpenga schrijft er het volgende over:
Hoe nemen de mensen Jezus op wanneer hij zich onder hen begeeft na de Verzoeking in de woestijn? Hij komt te Nazareth en duidt daar met een Jesaja woord aan wie hij is. Maar het vergaat de mensen daar net als Zacharias, die tegenover de engel stond en niet de betekenis van het ogenblik vatten kon. Ook bij het volk uit zijn eigen dorp komt de twijfel op: is hij niet de zoon van Jozef de timmerman? De mensen kunnen zich niet verheffen tot het nieuwe, dat dóór de 'timmermanszoon' tot hen wil spreken.
Het tegengestelde gebeurt daarna, wanneer hij in de ontmoeting met een zieke in de synagoge van Kapernaüm tegenover een demon komt te staan. Deze schreeuwt juist zijn naam uit. Dit is teveel van het goede. De ware naam van de Christus kan men niet van buitenaf horen. Hij moet uit het innerlijkste van de mens zelf kenbaar worden. Weer anders is de ontmoeting in het vijfde hoofdstuk. Hier komt Jezus aan het meer van Genesareth bij de vissers. Deze zijn juist terug van hun nachtelijke visvangst en spoelen hun netten. Terwijl zij hiermee nog bezig zijn, gaat Jezus in één van de boten en spreekt tot het volk. We willen trachten ons voor te stellen hoe dit zich voltrok.
De mensen stonden op de oostelijke oever van het meer. Ze zagen het wiegelende bootje voor zich waarin Jezus zat en leerde. Om hem heen speelde het water. Dit ging over in het silhouet van de blauwige heuvels aan de overzijde. Achter hen rees de zon in wier gloed alles opglansde.
Het is een situatie waarin het woord zo klinkt, dat het de gedachten gemakkelijker losmaakt uit alledaagse voorstellingen en de mensenziel meegevoerd kan worden in de beeldende taal waarmee Jezus over de hogere wereld spreekt.
Na zijn verkondiging aan het volk vaart zijn scheepje naar diep water. Hier worden de netten uitgeworpen en er wordt veel vis opgehaald. Deze ligt voor hun verwonderde ogen in de ochtendzon te glinsteren. Het kan zó gebeurd zijn, het kan ook een rein innerlijk beleven geweest zijn, waarin de leerlingen in de diepere wateren van de eigen ziel werden binnen geleid. Daar moet het zich voltrokken hebben dat hun niet slechts de glanzende beelden van de verhalen voor ogen stonden, maar dat uit de diepten van het eigen gemoed de verborgen waarheid in hun bewustzijn opsteeg, zo overvloedig dat Simon bijna overweldigd was en het nauwelijks verdroeg.
Dit maakte hen tot volgelingen van Jezus; zij ontvingen de opdracht vissers van mensen te worden. De ware mens die in onze zielediepten verzonken is, kan naar de oppervlakte van ons bewustzijn gelokt worden wanneer hij gewekt wordt. Zo werden de discipelen geroepen om mensenvissers te worden. Zij moesten de innerlijke mens wekken en aan het licht brengen uit de diepe wateren van de mensenziel.


uit: Siegwart Knijpenga: Wie is mijn naaste? Leidraad door het evangelie volgens Lukas - Uitgeverij Christofoor (1979)

Konrad Witz (ca. 1400 - 1446)

4e Zondag na Trinitatis

Lucas de Evangelist- Fulda, ca. 840

Lucas 6 : 36 – 42 Oordeelt niet

De bijdrage uit 2009 over deze perikooptekst is te vinden door HIER te klikken.
Over het karakter van de vier verschillende evangeliën spreekt Rudolf Steiner in een voordracht:

Neemt u om te beginnen het Mattheüs-evangelie. We kunnen de vraag opwerpen: met welk doel is het geschreven, wat wil het Mattheüs-evangelie? We kunnen ons al te gemakkelijk laten misleiden door allerlei dingen die we graag aannamen in de evangeliën, maar die we verkeerd interpreteren. Ondanks het feit dat de zin erin staat – ja juist omdat de zin erin staat: ‘Van de wet zal geen jota en tittel veranderd worden’ –moet gezegd worden: het Mattheüs-evangelie is door zijn auteur geschreven met de bedoeling voluit stelling te nemen tegen het traditionele Jodendom. De auteur van het Mattheüs-evangelie bindt de strijd aan met het hele traditionele Jodendom en verklaart dat het de wil van Christus Jezus was aan het traditionele Jodendom zondermeer een einde te maken.
En het Marcus-evangelie? Het Marcus-evangelie is voor Romeinen geschreven, tegen datgene wat in het uiterlijke Romeinse rijk, in het rijk van de wereld, tot ontwikkeling was gekomen. Het is tegen de rechtsorde van het Romeinse rijk, tegen de sociale orde van het Romeinse rijk geschreven; het is een strijdschrift tegen het Romeinse rijk. Diegenen onder de Joden wisten heel goed wat ze bedoelden, of beter gezegd, wat ze voelden, die zeiden:
‘We moeten hem doden, want anders krijgt hij het hele volk achter zich, en dan komen de Romeinen om ons land en rijk van ons af te nemen.'
Tegen het Jodendom, tegen het Romeinendom zijn het Mattheüs-evangelie en het Marcus-evangelie. Echt opponerende geschriften van het meest serieuze soort, niet tegen het wezen van het Jodendom vanzelfsprekend, ook niet tegen het wezen van de Romeinse cultuur, maar tegen wat Jodendom en Romeinendom in uiterlijk opzicht geworden waren, wat ze als rijken van de wereld tegenover de rijken der hemelen of van God in die tijd waren. Natuurlijk vat men ook deze dingen in onze tijd, zoals andere dingen van dien aard, waarachtig niet met die ernst op waarmee ze opgevat willen worden; men weet het niet eens dat men ze niet met die ernst opvat waarmee ze opgevat willen worden…..

Het Lucas-evangelie, het derde evangelie. De ernst daarvan kan ons al duidelijk worden als we alleen maar de passage nemen waarin Jezus zich in de synagoge het boek Jesaja laat geven en, nadat hij een passage uit Jesaja heeft voorgelezen, de woorden spreekt:
‘De geest des Heren is op mij, omdat Hij mij gezalfd heeft, en Hij heeft mij gezonden om de armen de blijde boodschap te brengen, de gevangenen vrijheid, de blinden het gezicht, de onderdrukten de bevrijding.’
Maar daarna legde hij uit wat hij eigenlijk bedoelde; beter gezegd, hij legde de hele diepgang uit die hij bedoelde met deze woorden. En terwijl hij ze uitlegde, contrasteerde hij wat in deze woorden leefde, met alles wat om hem heen leefde. Hij wilde spreken vanuit het rijk der hemelen in contrast met de rijken van de wereld, en hij maakte dat duidelijk door eerst tot het rijk van de wereld van de joden te spreken, door het woord te voeren in de synagoge van de joden. Hij zei:
'Gij zult mij ongetwijfeld het spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf. Doe alle dingen waarvan wij gehoord hebben dat zij te Kapernaüm gebeurd zijn, ook hier, in uw vaderstad. Voorwaar, ik zeg u: geen profeet wordt in zijn vaderstad erkend. Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen de hemel drie jaren en zes maanden geen regen gaf en er grote hongersnood in het gehele land was; tot geen van haar echter werd Elia gezonden, alleen tot een weduwe in Sarepta in het land van Sidon. En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, alleen de Syriër Naäman.'
Geen van de Joden werd door Elia of door Elisa gereinigd en genezen, alleen zij die geen Joden waren. Dat zei hij ter verklaring van zijn woorden, om de omringende wereld te kenschetsen in contrast met het rijk der hemelen. En wat gebeurde er?
'Allen die in de synagoge waren, ontstaken in woede toen zij dit hoorden; zij stonden op en stieten hem de stad uit, voerden hem naar de rand van de berg waarop de stad gebouwd was, en wilden hem in de afgrond werpen. Maar hij onttrok zich aan hun handen en ontkwam.'
Ziet u, dat is de hele tegenstelling hier in het Lucas evangelie, nu niet alleen zoals in het Mattheüs evangelie met de Joden, niet zoals in het Marcus evangelie met de Romeinen, dat is de hele tegenstelling met de hartstochten, de emoties van de mensen in het algemeen, zoals ze overal om Christus Jezus heen leefden. In dat licht moeten we heel die grote, belangrijke impuls opvatten die in de woorden van Christus Jezus lag, die impuls die niet met de wereld meeging, maar die uitging van het rijk der hemelen.
Het Johannes evangelie, de impuls van het Johannes evangelie gaat nog verder. De woorden van het Johannes evangelie zijn niet alleen tegen een klein volk gericht zoals de Joden, of tegen een groot zoals de Romeinen, of tegen de hele mensheid, zoals ze met haar eigenschappen sinds de erfzonde leeft, het Johannes evangelie verheft zijn stem ook tegen de achter de fysieke wereld levende geesten, voor zover deze van de juiste weg zijn afgevallen. En we kunnen het Johannes evangelie alleen goed begrijpen als we weten: zoals in het Mattheüs evangelie wordt gesproken met de Joden, in het Marcus evangelie met de Romeinen en in het Lucas evangelie met de in de ban van de zondeval verkerende mensen, zo wordt in het Johannes evangelie gesproken met de geesten van de mensen en ook nog met de aan de mensheid grenzende geesten, die samen met de mensheid gevallen zijn, ook met de geesteswereld zelf maakt Christus Jezus de rekening op.

uit: Rudolf Steiner: Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA 175)
3e voordracht – Berlijn, 10 april 1917

Sint Lucas de Evangelist uit het Bedford getijdenboek 15e eeuws manuscript

maandag 21 juni 2010

Sint Jan - 24 juni

Leonardo da Vinci: Johannes de Doper

Marcus 1 : 1 – 11

Op 24 juni (of een van de zondagen rond die datum) lezen we het begin van het evangelie volgens Marcus. In alle vier de evangeliën is ruim aandacht voor Johannes de Doper als wegbereider voor Christus.Het evangelie volgens Mattheüs begint na het geboorte verhaal waarin de Drie Koningen de nieuwgeboren koning komen eren, in het 3e hoofdstuk meteen over Johannes:

"In die dagen trad Johannes de Doper op en verkondigde zijn boodschap in de woestijn van Judea. Hij sprak: ‘Kom tot inkeer! Want het Rijk der hemelen is nabij gekomen.’
Hij is het van wie de profeet Jesaja gesproken heeft, toen hij zeide: ‘Een stem hoort men roepen in de eenzaamheid: Baant de weg voor de Heer, maakt zijn paden recht’. Johannes droeg een gewaad van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lenden; sprinkhanen en wilde honing waren zijn voedsel.
Toen trokken mensen uit Jeruzalem, geheel Judea en de Jordaanstreek naar hem toe, zij ontvingen door hem de doop in het water van de Jordaan en bekenden hun zonden."

In het 11e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie spreekt Jezus zelf over Johannes de Doper:
Hij is het van wie de Schrift zegt: “Zie, ik zend mijn engel voor uw aangezicht uit, hij zal de weg voor u banen.”
Jezus gaat dan verder: Ja zo is het, ik zeg u: onder allen die uit vrouwen geboren zijn, is er geen grotere opgestaan dan Johannes de Doper; en de kleinste in het Rijk der hemelen is groter dan hij.
En tenslotte spreekt Jezus: 'En – indien gij het wilt aannemen - hij is Elia wiens komst men verwacht.' Wie het oor heeft, hore!
Deze laatste aanwijzing over het wezen van Johannes de Doper herhaalt Jezus nog een keer in Mattheüs 17: ‘Ik zeg u: Elia is reeds gekomen’ (Matt.17:13 - vertaling: H.Olgilvie)

De tekst waarmee het evangelie volgens Marcus begint, lezen we volgens de perikopenlijst op 24 juni. Marcus begint niet met een geboorteverhaal van Jezus maar meteen met een passage over Johannes de Doper en vervolgt meteen met de Doop van Jezus in de Jordaan. Op 6 januari (Epifanie, klik hier) lazen we dit in de versie volgens Mattheüs.

In een eerdere bijdrage over deze perikoop (klik hier) hebben we al genoemd dat het Grieks het woord κνριοσ wordt gebruikt in de zin ‘Bereid de weg van de Heer. Kyrios kan men vertalen met ‘Heer’, maar het betekent ook ‘de Soevereine’, waarvan men mag aannemen dat eigenlijk op het komende ‘Ik’ wordt geduid. Dan mogen we de zin lezen als: Bereid de weg van ‘het-Ik, maakt zijn paden recht.’ Johannes roept de mensen op om zich voor te bereiden op de komst van Christus, die eigenlijk de brenger van het ‘Ik’ aan de mensheid is.

Wanneer we de verschillende evangelieteksten opzoeken en aanvullen met wat we uit de antroposofie weten over Johannes de Doper, wordt het duidelijk welk een belangrijke rol Johannes de Doper heeft gespeeld bij de voorbereiding van het Mysterie van Golgotha. Het kan ons met eerbied vervullen en we kunnen begrijpen waarom Jezus hem de grootste onder allen die uit vrouwen geboren zijn noemt.

Ikoon: Johannes de Doper - Engel van de Woestijn

Het evangelie volgens Lucas beschrijft de aankondiging van de geboorte van Johannes en van zijn neef Jezus als in een wisselzang. De aankondiging aan Zacharias valt in de herfst op Yom Kippoer, de aankondiging aan Maria is in de lente, de geboorte van Jezus in de winternacht, Johannes’ geboorte is op de zomerdag 24 juni. Zo staan de gebeurtenissen rond deze twee belangrijke individualiteiten in relatie tot de kring van jaarfeesten.
In onze bijdragen in de Adventtijd hebben we uitgebreid stilgestaan bij de vertellingen uit het 1e hoofdstuk van het Lucas-evangelie. Vooral de naamgeving van Johannes valt in dit verhaal op, Zacharias krijgt zijn spraakvermogen terug wanneer hij de naam van het kind op een schrijftafeltje noteert. Hij kreeg een naam die in de familie niet voorkwam.


In de naam Johannes - oud-Grieks Ἰωάννης en in het Hebreeuws Jochanan wat 'Jahweh (JHWH) is genadig' betekent - vinden we de drie klinkers I O A (de medeklinker ‘J’ is eigenlijk de ‘I’). Deze drie klinkers representeren de drie kwaliteiten van de menselijke ziel Willen, Voelen en Denken:
I = Ik richt mijn WIL op de wereld
O = Ik omarm de wereld met mijn VOELEN
A = ik neem met aandacht en eerbied de wereld op in mijn WAARNEMEN
De medeklinker N (zelfs dubbel: NN), die volgt op de A kunnen we duiden als ‘Met mijn DENKEN treed ik de wereld tegemoet.’ De naamgeving moet wel duiden op het bijzondere wezen dat daar als Johannes de Doper geboren wordt. Hij moet als een representant van de archetypische mensenziel gezien worden.

Ook het Johannes-evangelie duidt op een andere manier op het bijzondere geest/zielewezen van Johannes. In de proloog uit het 1e hoofdstuk lezen we in het zesde vers: εγενετο ἄνθρωπος - ‘Er is een mens geworden’. Het gaat verder: ‘van God gezonden, zijn naam is Johannes.’ De zin 'Er is een mens geworden' wijst op een heel bijzondere maar verborgen manier op een geheim dat verbonden is met het geestwezen van Johannes de Doper, wanneer men zich realiseert dat het woord ‘mens’ in het Hebreeuws ADAM (אדם) is. Bij de evangelist Johannes dus ook een verwijzing naar het oerkarakter van het wezen van Johannes de Doper.

In Mattheüs 14 en Marcus 6 vindt men hoe Johannes de Doper gedood wordt op last van Herodes.

Hieronder volgen citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner, die veel over de figuur van Johannes de Doper heeft kunnen mededelen als resultaat van zijn geesteswetenschappelijk onderzoek. Het kan ons via kennend begrip met veel eerbied vervullen, welke taak het wezen dat we kennen als Johannes de Doper (Sint Jan) op zich heeft genomen ten dienste van het Mysterie van Golgotha en alles wat daarmee samenhangt.

Het licht kwam in de duisternis. Nu moet de mens opnieuw omhoog geleid worden tot het begrip, dat het leven de overwinnaar is over de dood. De voorloper verscheen, Johannes de Doper. De Doper verkondigde dat het oude, dat nog steeds in het teken staat van wat goddelijke machten ooit hebben voortgebracht, nu door een nieuw rijk wordt afgelost. Tot nu toe was het: God zal u vernietigen, indien u niet volgens zijn wet handelt. – Het nieuwe rijk is echter datgene, wat de mens in zich zelf beleven kan, wanneer hij God ervaart. Het idee in het Oude Testament is: We moeten ons onderwerpen aan Gods gebod. Het Nieuwe Verbond zegt: De mens moet God volgen uit eigen vrije wil. Dat is de liefde voor het goede. Profetisch wordt zij verkondigd, Zij moet groeien. Christus, de representant van het nieuwe, moet groeien. Johannes, die Zijn voorloper is, moet afnemen.
uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Keulen 12 februari 1906

Zoals elk mens is, zo beschrijft het Oude Testament het hele oud-Joodse volk als geheel.(…) Als we nu volgen, wat er beschreven wordt, dan zou men kunnen zeggen: Tot een bepaald ogenblik treden zekere eigenschappen op de voorgrond als impulserende krachten in dit Oude Testament; de tijd breekt dan aan, dat dit volk zijn ziel gaat ontwikkelen; dat ziet er dan net zo uit als wanneer een mens in zijn twintiger jaren zijn zielekrachten ontplooit. Dat gebeurt, wanneer de profeet Elias optreedt, want Elias als profeet lijkt op die eigenaardige ziel van het oud Joodse volk. Dan komen de andere profeten, waarvan ik u enige dagen geleden zei, dat ze de zielen van de meest verschillende ingewijden van andere volkeren in zich dragen. Zij verzamelen zich in het Oudtestamentische volk. De ziel van dit volk luistert nu naar wat de zielen van andere volkeren te zeggen hebben. In een harmonisch akkoord, als in een reine samenklank vermengt zich datgene, wat blijvend is van Elias en wat de zielen van de andere volkeren door de verschillende profeten, die incarneren in het oud-Joodse volk, te zeggen hebben.
Dit lichaam van het oud Joodse volk rijpt en sterft dan in zekere zin, doordat het slechts het geestelijke, dat wat als geestelijke substantie blijft bestaan, in zijn geloofsbekentenis opneemt, zoals we dat zo prachtig zien in de beschrijving van de Maccabeeërs. Men zou het zo willen uitspreken: in deze beschrijving van de Maccabeeërs weerspiegelt zich het oudgeworden volk uit het Oude Testament, dat zich zo langzamerhand als oud geworden volk te ruste legt, maar dat laat blijken dat het zich bewust is van het eeuwige leven der mensenziel, hetgeen de zonen van Maccabaeus dan ook uitspreken. De "eeuwigheid van ieder afzonderlijk", dat is wat als overtuiging in dit volk blijkt geleefd te hebben. Het is net alsof, nu het lichaam van het volk te gronde gaat, de ziel ervan als een kiem in een geheel nieuwe persoonlijkheid optreedt. Waar leeft deze ziel?
Deze Elias ziel, ze is tevens de ziel van het hele oud-Joodse volk, als ze optreedt in de Doper. Als hij gevangengezet en door Herodes onthoofd is, wat gebeurt er dan met deze ziel? We duidden het reeds aan; deze ziel wordt zelfstandig, verlaat het lichaam, maar werkt dan als een aura verder. In het gebied van deze ziel treedt Christus binnen. Maar wáár is de ziel van Elias, die ook de ziel van de Doper is? Het is, in het Marcus-evangelie duidelijk genoeg aangegeven. De ziel van Johannes de Doper, dus ook die van Elias, wordt de groepsziel van de twaalf apostelen; ze leeft verder onder de twaalf. Dat wordt ons op zeer, zeer merkwaardige wijze aangegeven; men zou haast zeggen, dat het op kunstzinnige wijze getekend wordt ; er wordt verteld in het Marcus evangelie vóórdat er sprake is van de dood van Johannes de Doper, hoe het onderricht, de manier van onderwijzen van Christus Jezus is tegenover de grote massa en hoe tegenover zijn discipelen. Maar dat wordt anders, als de Eliasziel van Johannes de Doper vrijkomt en als een soort groepsziel van de 12 Apostelen verder leeft. Dat wordt aangeduid; want van daar af stelt Christus hogere eisen aan zijn leerlingen dan tevoren (leest u het na, men merkt het heel duidelijk). Hij verlangt van hen dat ze moeilijker dingen begrijpen zullen. Het merkwaardige is nl.: wát ze moeten begrijpen en wát het is, dat Hij hun later verwijt, omdat ze het nu niet begrijpen. Leest u dit in dat hoofdstuk eens precies! Op de ene kant van de zaak heb ik al gewezen, nl. dat er sprake is van een vermeerdering van brood als Elias bij de weduwe in Sarepta komt en dat er weer een broodvermeerdering gemeld wordt, als de ziel van Elias vrijkomt uit Johannes de Doper. Maar nu verlangt Christus juist van zijn jongeren, dat ze de bedoeling van deze broodvermeerdering begrijpen zullen. Vóór die tijd spreekt hij niet op deze wijze tot hen. Maar dan, als ze het zouden moeten verstaan, wát het lot van Johannes de Doper is na zijn onthoofding door koning Herodes, wát er gebeurt met die 5000 door de 5 broden, waarbij de brokken in 12 korven verzameld worden en wát met de 7 broden en de vierduizend gebeurt, waarbij de brokken in 7 korven bijeengebracht worden, dan zegt Hij tot hen:

"Verstaat ge nog niet en begrijpt ge niet? Blijven uw zinnen verduisterd? Gij hebt ogen en ziet niet, oren en hoort niet en herinnert ge u niet, toen ik de vijf broden brak voor de 5000, hoeveel manden vol brokken ge hebt opgenomen?" Ze zeiden tot Hem: "twaalf." "En bij de zeven broden voor de 4000, hoeveel manden vol brokken hebt ge toen opgeraapt?" En ze zeiden tot Hem: "zeven." En Hij zeide tot hen: "En begrijpt ge het nu nog niet?"
(Marcus 8, 17 21).
Hij maakt hun het ernstige verwijt, dat ze niet begrijpen, wat er in deze openbaringen verborgen ligt. Waarom?
Omdat Hij bedoelt: "Nu is de geest van Elias vrijgekomen, hij leeft in ulieden en ge moet u langzamerhand waardig tonen, dat hij in uw ziel binnentreedt, zodat ge geestelijke dingen beter begrijpen kunt dan dat vroeger mogelijk was." Als Christus Jezus tot de menigte sprak, deed Hij dat in gelijkenissen, in beelden, omdat deze mensen nog afstamden van degenen, die het bovenzinnelijke zagen in imaginaties; Hij moest dus tot het volk spreken, zoals de vroegere helderzienden dat deden. Op Socratische wijze, d.w.z. voor het gewone verstand begrijpelijk kon Hij hetzelfde doen tegenover degenen, die als zijn apostelen uit dit oud Joodse volk stamden. Hun kon Hij de gelijkenissen uitleggen; Hij kon op moderne wijze spreken, op de manier, zoals die voor de mensheid normaal geworden was, nadat het helderzien was verdwenen. Maar doordat de geest van Elias als groepsziel in de 12 apostelen leefde en hen als een gemeenschappelijke aura omgaf, werden ze in hogere zin weer helderziend of liever, ze zouden het kunnen worden; zo konden ze als twaalfeenheid door de geest van Elias de verlichting deelachtig worden, wat voor ieder afzonderlijk niet mogelijk zou zijn geweest. Daartoe wilde Christus hen opvoeden.
Waarheen richtte Hij deze opvoeding? Wat is dan in feite die hele vertelling van de "broodvermeerdering" de ene keer door verdeling van 5 broden over 5000 - de resten vullen 12 korven vol; de tweede maal door verdeling van 7 broden over 4000 - de resten vullen 7 korven vol? Ja, dat was steeds een merkwaardig probleem voor de Bijbeluitleggers. In onze tijd zijn ze het erover eens geworden, dat "de mensen zelf brood bij zich hadden; toen ze in rijen waren neergezet, hebben ze hun pakjes brood uitgepakt." Dat is nu de uitleg, die als afspraak om zo te zeggen, zelfs geaccepteerd is door degenen, die streng vasthouden aan het Evangelie. Als men de dingen op een zo uiterlijke manier beschouwt, dan worden zulke verhalen eigenlijk niet meer dan aanhangsels, versiersels. Men begrijpt dan ook niet, waarom dit verhaal eigenlijk verteld wordt. Aan de andere kant mag men natuurlijk niet aan zwarte magie denken, want het tevoorschijn toveren van een grote hoeveelheid brood uit 5 stuks of 7 stuks zou volkomen zwarte magie zijn. Maar het kan hier niet gaan om zwarte magie, ook niet om een gebeuren, dat voor de filisters zeer aannemelijk zou kunnen zijn, nl. dat de mensen brood meegebracht en het uitgepakt hadden. Er is integendeel iets bijzonders mee bedoeld. Bij de uitleg van verschillende andere Evangeliën heb ik er al op gewezen, en in dit Evangelie wordt het duidelijk genoeg aangeduid, waar het om gaat.

"En de Apostelen kwamen weder samen bij Jezus en berichtten Hem al wat ze gedaan en geleerd hadden. En Hij zeide tot hen: "Trekt u terug op een eenzame plaats en rust een weinig uit." (Marcus 6, 30 31).
Deze uitspraak moeten we goed bezien. Christus Jezus zendt de Apostelen naar een eenzame plaats om wat uit te rusten, d.w.z. dat ze zichzelf in een toestand brengen, waarin men komt, als men zich in de stilte en afzonde¬ring terugtrekt. En wat zien ze daar? Wat zien ze in een andere toestand verkerend? Ze worden gebracht tot een nieuwe wijze van helderzien; dat geschiedt, doordat de geest van Elias over hen komt.
uit: Rudolf Steiner Het Evangelie volgens Marcus (GA 139)
6e voordracht, Basel 20 september 1912

In de oude mysteriën was Christus Jezus, dat wil zeggen Christus die in de toekomst in de wereld zou verschijnen, zeker geen onbekend wezen. Alle mysteriën wezen op één die komen zou. Men noemde de oude ingewijden daarom profeten, omdat zij een toekomstig gebeuren hadden te voorzeggen. De inwijdingen waren erop gericht dat men zou inzien dat in de toekomst Christus zich aan de mensheid zou openbaren. Zo kon Johannes de Doper als ingewijde weten dat degene van wie in de mysteriën werd gesproken en van wie ook hij profeteerde, in de gestalte van Christus Jezus voor hem stond.
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Johannes (GA 103)
4e voordracht Hamburg 22 mei 1908

We moeten ons een voorstelling maken van wat besloten ligt in de uitdrukking: het mysterie van het rijk der hemelen. Dat is iets heel concreets, zoals we met een voorbeeld duidelijk hebben kunnen maken. Nu zegt Johannes de Doper bij de gelegenheid wanneer hij de doop voltrekt, dat de rijken der hemelen of de rijken Gods nabij zijn. Daar vinden we die voorstelling. En wat doet Johannes de Doper? Kennelijk, dat blijkt uit de hele context omdat de rijken der hemelen, de rijken van God nabij zijn, doet hij het volgende. Hij doopt met water, zoals hij het zelf omschrijft. Hij doopt met water tot vergeving der zonden. En hij zegt daarvoor dat 'Hij zal komen die zal dopen met de heilige Geest'. Wat is het verschil tussen de doop die Johannes voltrekt, en de doop waarvan hij zegt dat het een dopen met de heilige Geest is?
We begrijpen niet wat er eigenlijk met die waterdoop -over de manier waarop die werd uitgevoerd heb ik vaker verteld- bedoeld wordt, waarop hier gezinspeeld wordt, als we niet uitdrukkelijk proberen de zaak geesteswetenschappelijk te benaderen. Ik heb me jarenlang ingespannen om juist over deze dingen iets te weten te komen met de middelen die de geesteswetenschap aandraagt. Dan wordt het je plotseling duidelijk dat heel het karakteristieke beeld waarin Johannes de Doper ons tegemoet treedt, iets buitengewoon veelbetekenends is. Wat zijn het eigenlijk voor wateren waarmee Johannes doopt? Natuurlijk zijn het uiterlijk de wateren van de Jordaan. Maar we weten immers: de dopelingen in kwestie werden helemaal ondergedompeld, zodat tijdens de onderdompeling werkelijk een soort losraken van het etherlichaam uit het fysieke lichaam plaatsvond, waardoor zij zichzelf voor een ogenblik helderziend konden waarnemen. Dat is toch de werkelijke betekenis van de doop door Johannes en vergelijkbare doophandelingen. Maar Johannes doelt niet alleen hierop wanneer hij over de waterdoop spreekt, hij zinspeelt vooral op de plaats in het Oude Testament waar wordt gezegd: 'De geest der goden zweefde over de wateren.'
Want wat is het doel van de waterdoop in de Jordaan, wat moet ermee bereikt worden? Wat met de waterdoop in de Jordaan bereikt moet worden, is dat de dopelingen zich, door het genoemde losraken van het etherlichaam, in hun bewustzijn teruggevoerd voelen naar de tijd vóór de zondeval, zoals het wordt genoemd. Uit hun bewustzijn moet zogezegd alles worden uitgewist wat vanaf de zondeval is gebeurd; ze moeten worden teruggevoerd naar die oertoestand van onschuld, zodat ze kunnen zien hoe de mens vóór de zondeval was. De dopelingen moeten als het ware beseffen: de mens is een dwaalweg ingeslagen door de zondeval, en als hij op die dwaalweg verder gaat, kan het op den duur niet goed met hem gaan. Hij moet omkeren, terugkeren naar het begin, hij moet als het ware alles uit zijn ziel rukken wat door die dwaalweg in zijn ziel terecht is gekomen.
Het was een tendens bij heel veel mensen uit die periode -de geschiedenis wordt op dit punt beslist niet accuraat geschreven- om terug te gaan, zich te verplaatsen naar die tijd van onschuld, zich te zuiveren van alles wat de dwaalwegen hadden gebracht, het leven van de aarde als het ware nog eens te beginnen vanaf het beginpunt, voordat de erfzonde werd begaan, geen deel te hebben aan wat zich had afgespeeld en neergeslagen was in de sociale orde en de volksstructuur sinds de zondeval tot aan dat Romeinse rijk of tot aan dat Joodse rijk waarin Johannes de Doper leefde. Daarom trekken dergelijke mensen, die van mening zijn dat je je eigenlijk moet losrukken uit alles wat de wereld gebracht heeft na de zondeval, zich terug in woestijnen, in de eenzaamheid, en leiden ze een monnikenleven. Dat wordt ons aan het voorbeeld van Johannes de Doper heel precies beschreven, aangezien hij wordt afgeschilderd als iemand die leeft in de woestijn, zich enkel voedt met honing en dieren zoals ze in de woestijn te vinden zijn, en met een vel van kameelhaar is bekleed. Als de woestijnmens, de eenzaamheidszoeker bij uitstek wordt de doper Johannes opgevoerd.
Daarmee kunt u een brede stroming uit die tijd vergelijken, een stroming, die wat in het Johannes evangelie is aangeduid op allerlei manieren tot uitdrukking bracht. Men zei dat de mens zich moest terugtrekken van de materie, dat hij zich moest vergeestelijken. In de gnosis vindt dat nog, ik zou willen zeggen, zijn meest spirituele echo, dit niet met de wereld willen leven. En in het monnikendom is het tot uitdrukking gekomen. Ja, maar waarom gebeurde dit? Waarom kwam juist die sterke Johannes tendens die verhoudingsgewijs nog niet oud was , waarom kwam die tendens over de wereld? Het antwoord ligt in de zin: Het rijk der hemelen of het rijk Gods is nabij.
En op dit punt moeten we begrijpen wat we de vorige keer hebben gezegd over de zielen die sinds de zondeval steeds slechter zijn geworden, die steeds minder geschikt waren om datgene te zijn voor het menselijk lichaam wat ze moesten zijn, die zogezegd steeds meer gecorrumpeerd zijn. Dat kon zo een tijdlang in de ontwikkeling van de aarde doorgaan, maar dat moest eens tot een eind komen. Het moest tot een eind komen wanneer die hele aardeontwikkeling gegrepen wordt door de hemelontwikkeling, wanneer de hemelontwikkeling zich meester maakt van de aardeontwikkeling. Dat voorzagen mensen als Johannes met een profetische blik: nu komt de tijd waarin het er niet meer om gaat dat de zielen gered worden; nu komt de tijd waarin de zielen te gronde zullen gaan als er niet iets bijzonders gebeurt. Óf de zielen moeten zich terugtrekken uit het hele leven sinds de erfzonde, die tot gevolg heeft gehad dat de zielen gecorrumpeerd zijn, dus de ontwikkeling van de aarde zal tevergeefs zijn , of er moet iets anders gebeuren! Dat drukte Johannes de Doper uit met de woorden: 'Hij zal komen die zal dopen met de heilige Geest.' Johannes kon de mensen alleen redden van de gevolgen van de zondeval door hen aan de wereld te ontrukken. Christus Jezus wilde de mensen op een andere manier redden, hij wilde hen in de wereld laten en hen toch redden. Hij wilde hen niet terugvoeren tot het tijdstip voor de zondeval. Hij wilde hen de verdere weg van de aardeontwikkeling laten afleggen en hen toch deel laten nemen aan het rijk der hemelen.

uit: Rudolf Steiner Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA 175)
3e voordracht Berlijn 10 april 1917

Matthias Grünewald - Isenheimer Altaar, Musée d'Unterlinden - Colmar (F)

Tijdens de laatste voordracht die Rudolf Steiner voor zijn dood hield, en welke hij moest afbreken wegens zijn ziekte, sprak hij over zijn meest recente inzichten betreffende Johannes de Doper en Johannes de Evangelist. Rudolf Steiner gaf later aan enkele mensen die hem heel na stonden verdere mondelinge uitleg over wat hij in de voordracht niet meer kon meedelen.

Mondelinge mededeling van Rudolf Steiner aan Marie Steiner, opgetekend door Dr. Ludwig Noll, naast Ita Wegman een behandelende arts van Rudolf Steiner.
Bij de opwekking van Lazarus werd van boven af tot aan de bewustzijnsziel het geestelijk wezen van Johannes de Doper, die vanaf zijn dood (door Herodes) de beschermende geest van de schare leerlingen was geweest, opgenomen door het wezen van Lazarus. Van onderaf Lazarus, zodat beiden elkaar doordrongen. Zo is dan na de opwekking van Lazarus, Johannes (de apostel) de leerling, ‘die de Heer lief had’ (vergelijk dit met Steiners 6e voordracht over het evangelie volgens Marcus, waarin Elia als de groepsziel van de apostelen wordt beschreven. zie hierboven)

Mondelinge mededeling van Rudolf Steiner aan Ita Wegman, volgens Margarethe Kirchner-Bockholt.
Lazarus kon vanuit de aardekrachten in die tijd zich alleen volledig ontwikkelen tot aan de verstands-gemoedsziel. Het Mysterie van Golgotha had namelijk plaats in de vierde na-Atlantlische cultuurperiode tijd, de cultuurperiode waarin de verstands-gemoedsziel ontwikkeld werd. Daarom moest door een andere kosmisch wezen hem de bewustzijnsziel en Manas (Geestzelf), Budhi (Levensgeest) en Atman (Geestmens) geschonken worden.
uit: Rudolf Steiner Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge - Band 4 (GA238)


Leonardo da Vinci: Johannes de Doper (Bacchus)

Door te klikken op het label Johannes de Doper krijgt u alle perikopennotities waarin daarover iets is opgetekend.

maandag 14 juni 2010

3e Zondag na Trinitatis

Nicolaes Berchem (1620-1683) NL - Herders bij een waterval

Lucas 15 : 1 – 10 Het verloren schaap

Het vorig jaar zijn over deze perikooptekst al enkele overwegingen genoteerd. (klik hier)

De aanleiding voor de drie gelijkenissen welke gezamenlijk de tekst van het 15e hoofdstuk van het Lucas-evangelie vormen, ligt in de eerste zinnen: ‘Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. Maar zowel de farizeeën als de Schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ (NBV)

Julia van Andel vertaalde: ‘Steeds kwamen alle tollenaars en boosdoeners op hem af om naar hem te luisteren. Daarover morden voortdurend de Farizeeërs en Schriftgeleerden, ze zeiden: ‘Deze man ontvangt zondaars en eet met hen.’

Vlak ervoor, aan het eind van het 14e hoofdstuk wordt verhaald:
‘Grote mensenmenigten trokken met Jezus mee. Hij wendde zich tot hen en zei: ‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn.’ (Luc.14:25-26).
Juist de Farizeeërs en Schriftgeleerden hangen als bewakers van de Joodse mysterietraditie aan de bloedsbanden en aan de Joodse wetten en gebruiken. De tollenaars en zondaars (of boosdoeners) doen dat niet en hebben misschien daardoor wel meer oog en oor voor de woorden van Jezus.
Voor hen neemt Christus het op in drie achterelkaar volgende gelijkenissen: het verloren schaap, de verloren drachme (zilveren munt) en de verloren zoon. Een drachme was wat een landarbeider als loon kreeg voor twee dagen werken.

Om ooit een geheel zelfstandig en vrij individu te worden, om door die ontwikkeling aan de kosmos ook de kracht van de liefde toe te voegen, moest de mens zich uit de goddelijke werelden afzonderen, de zondeval ondergaan. Wanneer de mens de Naam van de Vader in vrijheid en uit inzicht zal kunnen heiligen en Zijn wil zal laten geschieden, dan zal er in de goddelijke werelden blijdschap bij de engelen Gods zijn.

uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Keulen, 13 februari 1906
Via een reeks van gelijkenissen worden de apostelen geleid tot het innerlijke wezen van het christendom. Bij de offerdood van Christus verscheen alles op het wereldtoneel, op historisch niveau, wat eerder plaats had in de mysteriecultus zelf, waar de leerlingen datgene ondergingen, zoals hier in het evangelie Lazarus onderging tijdens drie dagen van symbolische dood. In Christus moet dat allemaal op het historische niveau verschijnen. Een mens moest van nu af aan verlost worden, wanneer hij slechts gelooft, zonder zelf ook binnen de Mysteriën te hebben kunnen kijken. Iedereen moet dat kunnen beleven, wanneer de Geest der Waarheid kwam.

uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Karlsruhe, 4 februari 1907
Tot de menigte sprak de Heer veel in gelijkenissen. Wanneer Hij echter met de leerlingen alleen was, legde Hij hen deze gelijkenissen uit, want zij moesten uit de wijze verkondiging van de gelijkenissen die kracht halen, waardoor zij Zijn boodschappers konden worden, waardoor zij konden weten, hoe Hij zelf die toverkracht verkregen had, waardoor Zijn werk bestemd was om eeuwenlang verder te werken.

uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht München, 17 maart 1907
Wanneer Hij de Heer voor het volk was, dan sprak Hij in gelijkenissen, wanneer Hij echter met de leerlingen alleen was, dan legde Hij de gelijkenissen uit. – Er bestond gewoon een leer voor hen, die nog maar weinig konden begrijpen, voor hen tot wie slechts met aanduidingen kon worden gesproken, voor wie men nog niet overal diep op in kon gaan, en er bestond een leer die voor ingewijden was bestemd. In die zin heeft ook de grote verbreider van het christendom, Paulus, aan het volk dat geleerd, wat we uit zijn brieven kennen. Behalve deze paulinische leer, die uiterlijk voor het volk bestemd was, bestond er van hem ook een esoterische leer. Paulus heeft, iets wat de uiterlijke geschiedenis niet weet, de esoterische school in Athene gegrondvest, die onder leiding stond van Dionysius. Binnen deze esoterische school van het christendom werd aan intieme leerlingen die geheime leer medegedeeld, die u tegenwoordig door de geesteswetenschap kunt leren kennen.

dinsdag 8 juni 2010

2e Zondag na Trinitatis



Lucas 14:16–24 Gelijkenis van de grote maaltijd

In de bijdrage over deze perikooptekst van het vorige jaar (klik hier) hebben we gekeken naar de plaats van deze gelijkenis in het 14e hoofdstuk van het Lucas-evangelie.

Siegwart Knijpenga schrijft:
Wie afstand kan doen van het teveel op aarde begint te leven vanuit hogere genade. Hij wordt reeds op aarde gevoed met hemels brood…..
De rijken zijn bevangen door wat hen aan hun bezit bindt. De armen hebben leren vragen, de mismaakten zoeken vervolmaking van hun menszijn, zij die blind zijn op aarde verlangen naar het ware licht, de verlamden naar de kracht die hen opricht. Zij zijn allen door de school van deemoed gegaan. Allen zijn klein genoeg geworden om door de enge poort te kunnen gaan om van boven rijkdom, volmaaktheid, licht en kracht te ontvangen.

uit: Siegwart Knijpenga: Wie is mijn naaste? Leidraad door het evangelie volgens Lukas
Uitgeverij Christofoor (1979)