maandag 29 juni 2009

4e Zondag na Trinitatis

Fra Angelico (1387 – 1455): de Bergrede
fresco Museo di San Marco, Florence



Lucas 6 : 36 – 42 Oordeelt niet

De perikooptekst voor deze zondag stamt uit het 6e hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas en voor een beter begrip zou men deze woorden binnen de context van het hele hoofdstuk moeten zien. In de begindagen van zijn optreden, na een nacht te hebben gebeden op een berg, daalt Jezus af naar de vlakte en kiest uit de groep leerlingen de twaalf apostelen en geeft hen onderricht. Daarna begint Hij ook een groot aantal andere volgelingen te onderrichten. Er is daarbij ook nog sprake van een menigte mensen uit Judea, Jeruzalem en de kuststreek van Tyrus en Sidon. We kunnen voor ons zien dat er om Jezus drie -als het ware- concentrische kringen van leerlingen ontstaan: de twaalf apostelen, daaromheen een grotere groep volgelingen en dan de menigte van het volk. In het 6e hoofdstuk volgen dan vier zaligsprekingen (‘Zalig zijn de armen’, ‘Zalig, gij die nu hongert’, ‘Zalig, gij die nu weent’ en ‘Zalig, gij die gehaat wordt’) en daarna vier bedreigingen, waarbij er vier keer ‘Wee’ wordt geroepen. Deze woorden vormen de Bergrede uit het Lucas-evangelie, die werd gesproken aan het begin van de drie jaren na de Doop in de Jordaan, en die kan worden vergeleken met de meer uitgebreide Bergrede uit de hoofdstukken
5 t/m 7 van het Mattheüs-evangelie.

Dan volgt het onderricht van Jezus aan hen die Zijn volgelingen willen zijn. Hij spreekt: ‘Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik…’ (Lucas 6:27), waarop aanwijzingen volgen voor de nieuwe leerlingen. Het ‘Oordeelt niet’ en het ‘spreekt vrij’ waarvan we in de perikoop van deze zondag lezen zijn slechts twee van die aanwijzingen. Vlak voor deze richtlijnen spreekt Jezus de veel geciteerde zin: ‘Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan.’ (Lucas 15:29).

Daarna begint Jezus, zoals vaker, weer in gelijkenissen te spreken. Er volgen er een aantal, maar ze zijn niet allemaal opgenomen in deze perikoop. In deze perikoop lezen we slechts de gelijkenissen over de twee blinden, over de leerling en de leermeester en over de splinter en de balk in het oog. We komen de zinnen tegen: Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Vallen ze dan niet beiden in een kuil?’ en ‘Een leerling staat niet boven zijn leermeester…’.
Christus zal erop willen wijzen dat de apostelen, willen zij in staat zijn de mensheid voor te gaan en aan hen het heil van het evangelie te brengen, zij de aanwijzingen van Jezus zelf in praktijk moeten brengen. Door zichzelf met de christusimpuls te doordringen kunnen ze de taak op zich nemen.‘…pas als iemand zich alles heeft eigen gemaakt, zal hij de gelijke zijn van zijn leermeester.' De bekende uitspraak over de balk in het eigen oog mag misschien worden gezien als oproep van Christus om een weg van innerlijke scholing te gaan. De apostelen moeten er naar gaan streven dat hun daden zullen kunnen zijn als goede vruchten aan een goede boom:

‘Een goede boom brengt geen slechte vruchten voort, en evenmin brengt een slechte boom goede vruchten voort. Elke boom kun je aan zijn vruchten kennen, want van distels pluk je geen vijgen en van doornstruiken geen druiven. Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort; want waar het hart vol van is daar loopt de mond van over.’ (6:43-45)

De woorden lijken richtlijnen van Jezus te zijn voor het onderhouden van het zielenleven, aanwijzingen voor het hart. Wie het Woord in zich opneemt en ernaar handelt is als een mens die zijn huis op stevige rotsbodem bouwt. Het geeft de verankering van het IK in de wereld van het fysieke, zodat de resultaten van de aardeontwikkeling kunnen worden meegenomen naar haar volgende planetaire fase. Dat is de opgave van de mensheid en dat waarin de Christus de mensheid is voorgegaan.

‘Ik zal jullie vertellen op wie degene lijkt die bij me komt, naar mijn woorden luistert en ernaar handelt: hij lijkt op iemand die bij het bouwen van zijn huis een diep gat groef en het fundament op rotsgrond legde. Toen er een overstroming kwam, beukte het water tegen het huis, maar het stortte niet in omdat het degelijk gebouwd was. Wie wel naar mijn woorden luistert maar niet doet wat ik zeg, lijkt op iemand die een huis bouwde zonder fundament, zodat het meteen instortte toen het water ertegen beukte en er alleen een bouwval overbleef.’ (Lucas 6:47-49)