Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Aanbidding door de drie koningen
Mattheüs 2:1-15 De drie koningen
O magnum mysterium,
et admirabile sacramentum,
ut animalia viderent Dominum natum,
jacentem in praesepio!
Beata Virgo, cujus viscera
meruerunt portare
Dominum Christum.
Alleluia.
Zo luidt het oude Gregoriaanse responsorium voor Kerstochtend:
Oh, groot mysterie en bewonderenswaardig sacrament, dat dieren de nieuwgeboren Heer hebben gezien, liggende in een kribbe!
Gezegend is de jonkvrouw wiens schoot waardig was te dragen Christus de Heer.
Alleluia!
We kunnen met dit gezang instemmen, het mysterie rond de geboorte van Jezus is van onmetelijke grootte, het is een ‘magnum mysterium’ groter dan men in onze tijd doorgaans wil aannemen. In tijden voor ons leefde er bij veel mensen toch een dromend-aanvoelend vermoeden van de complexiteit van de geboorte van Jezus op aarde, zodat zijn lichamelijkheid het hulsel van Christus kon worden, waarover de perikooptekst voor 6 januari (Epifanie) over Jezus’ doop in de Jordaan verhaalt.
Op de afbeelding bij deze bijdrage zien we een gedeelte van het prachtige Lijdensaltaar, te vinden in de Sint-Jan te ’s-Hertogenbosch. Hier zien we het bezoek van de drie koningen, de wijzen uit het Oosten, met de ster boven het huis, het kind rechtop op moeders schoot; alles afgebeeld volgens de beschrijving uit het Mattheüs-evangelie, en dus zonder os en ezel. Die twee dieren ziet men wel bij het beeldengroepje van het bezoek van de herders aan het kindje liggende in het stro. (klik hier).
Wat de moderne mens in zijn bewustzijn moet opnemen over de samenhangen en de verschillen tussen de beide geboorteverhalen in de evangeliën volgens Lucas en Mattheüs, heeft Rudolf Steiner met het licht van het moderne bewustzijn kunnen doorschouwen en hij heeft ons dit mysterie verteld, zodat de door intellectualisme gevoede scepsis van de moderne mens kan worden omgebogen tot een moderne religiositeit uit inzicht.
De mens vervult zich met ware zielezin, wanneer hij/zij -met de herders- het innerlijk wendt tot de Christuskracht.
De mens versterkt zichzelf door ware geesteskracht, wanneer hij/zij -met de koningen- het innerlijk wendt tot de Christuskracht.
Al het menselijke op aarde wacht erop, om door de omvormende kracht, die van Christus uitgaat, opnieuw bezield en in de geest geheel vervuld te worden, zodat het weer, omgeven door de aura van het goddelijk geheim, kan verschijnen. (Rudolf Frieling)
Als aanvulling op de bijdrage over deze perikoop uit 2009 (klik hier) volgen hieronder citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner:
In de tijd dat het Mysterie van Golgotha op aarde plaatsvond was de oude helderziendheid, die instinctief was, voor het grootste gedeelte als zijnde verlamd, wanneer ik het zo mag uitdrukken. De mensen bezaten nog wel een andere zielsgesteldheid dan tegenwoordig, maar ze beschikten niet meer over die oude helderziendheid. Ze hadden ook de oude vormen niet meer, waardoor ze allerlei wijsheid over de wereld voor zichzelf preciezer konden ordenen. Zowel de oude wijsheidsleer als ook de instinctieve helderziendheid waren afgenomen toen het Mysterie van Golgotha tot de mensheid kwam. Maar enkele resten ervan waren nog wel aanwezig en we worden er juist door de evangeliën duidelijk op gewezen dat er nog zulke resten aanwezig waren, wanneer we ze goed begrijpen. Bij enkele bijzondere persoonlijkheden bestonden er nog resten van. De herders op de velden zouden zulke bijzondere persoonlijkheden kunnen zijn geweest, die met hun vrome harten nog een bepaald helderziend vermogen bezaten, dat droomachtig over hen kwam. Het kunnen ook persoonlijkheden zijn geweest die bovenaan de sociale ladder stonden, zoals de drie magiërs uit het Morgenland, welke uit oude tijden eigenschappen hadden bewaard om vanuit een bepaalde wijsheidsleer inzicht te hebben in de gang van de wereldgebeurtenissen. Zo konden de arme herders met hun droomachtig beleven, op een bepaalde manier door innerlijk waarnemen datgene zien naderen, wat zich met de geboorte van Jezus voltrok. En aan de andere kant konden de drie magiërs uit het Morgenland zo’n wetenschap ontwikkelen dat zij door het volgen van de wereldverschijnselen tot bewustzijn konden brengen, wat boven de gewoonlijke gang van het leven uitsteeg en betekenisvol op aarde geschiedde.
uit: Rudolf Steiner Die Verantwortung des Menschen für die Weltenentwickelung (GA 203) - voordracht Stuttgart, 1 januari 1921
De drie koningen vormen een symbool, zoals hun gaven: goud het symbool van de wijsheid en koninklijke macht, mirre het symbool voor de overwinning van de dood, wierook het symbool voor de vergeestelijkte etherstoffen, waarin de god die de dood heeft overwonnen, zich verwerkelijkt. Door de drie symbolen staat Christus daar als koning, als de overwinnaar van de dood en als vervulling van alle aardse ontwikkeling. Iedereen die in de esoterie is ingewijd ervaart zo de geboorte van het godskind, dat al lang voor de tijd van Christus in de mysteriën werd verwacht en ook daarna nog werd beleefd.
uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97) - voordracht Leipzig, 15 december 1906
De drie koningen uit het Morgenland brachten het kind goud (het symbool voor de uiterlijke, wijsheidsvolle macht), mirre (het symbool voor de overwinning door het leven op de dood) en tenslotte wierook (het symbool voor de wereldether, waarin de geest leeft).
uit: Rudolf Steiner Grundimpulse der Geisteswissenschaft (GA 96)
voordracht Berlijn, 17 december 1906 -Zeichen und Symbole des Weihnachtsfestes
En de drie magiërs die bij de kribbe kwamen, begrepen dat uit de tijdsverschijnselen, die spiegelbeeld waren van de sterrenconstellaties, datgene dat vanuit het Maya van de tijd zich iets nieuws moest ontwikkelen, waaraan men moest opdragen: verleden, heden en toekomst; goud, mirre en wierook. Inzicht in het goddelijk-geestelijke - goud; offerdienst en menselijke deugd - wierook; verbinding van de mensenziel met het eeuwige, onsterfelijke - mirre. Het gat dat ligt tussen de tijden van vóór het Mysterie van Golgotha en de tijd erna is zo enorm, dat men kan zeggen: het heiligste dat ervoor was, daalde af naar beneden, verbond zich in liefde met de schijn van de uiterlijke wereld, met de Maja, en gaf geboorte aan de impuls die de verdere wereldontwikkeling moest dragen: Christus Jezus.
uit: Rudolf Steiner Alte Mythen und ihre Bedeutung (GA 180)
voordracht Dornach, 24 december 1917
Het Ik van Zarathoestra was machtig en sterk genoeg, om voor zichzelf bij een volgende incarnatie een nieuw etherlichaam en astraallichaam te vormen. Nadat hij als Nazarathos de leraar van Pythagoras was, verscheen hij tenslotte als Jezus van Nazareth, die nu zijn drie wezensdelen, ook het fysieke, kon opofferen aan de Ahura Mazdao, waarover hij steeds had verkondigd. Die daalde nu af en woonde in hem. Daardoor kon Jezus in deze betekenis zeggen: ‘Ik ben het licht der wereld’. (Johannes-evangelie)
uit: Rudolf Steiner Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der esoterischen Schule - 1904–1914 (GA 264)
Düsseldorf, 19 april 1909 notities van Mathilde Scholl
In het Mattheüs-evangelie wordt verteld, hoe vanuit het Morgenland de drie magiërs wierook, goud en mirre komen offeren aan het nieuwgeboren kind Jezus, de wedergeboren Zarathoestra. Zij brengen eer aan hun wedergeboren meester, die in verschillende incarnaties gedurende de drie voorafgaande cultuurtijden heeft gewerkt. Tegelijk zijn zij bewaarders van oude wijsheidsschatten uit de oud-Indische, de oud-Perzisch en de Egyptisch-Babylonische tijdperken. Doordat zij deze in de symbolische vorm van wierook, mirre en goud aan de voeten van het Jezuskind leggen, wijzen ze erop, hoe hetgeen dat als cultuurkiemen in deze tijdperken werkzaam was, alleen voor de mensheid kan worden gered, wanneer het doordrongen wordt door de Christuskracht, die dit kind eenmaal zal bezielen. Zijzelf zouden deze opstanding van de wijsheidsschatten uit hun cultuurtijdperken niet meer beleven: “Zo trokken zij ieder langs een andere weg naar hun land.”
uit: Rudolf Steiner Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der esoterischen Schule - 1904–1914 (GA 264)
zonder plaats en tijdsaanduiding - notities van Elisabeth Vreede
maandag 27 december 2010
maandag 20 december 2010
Kerstmis
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria en Gabriel
Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus
In de Kersthandeling lezen wij het geboorteverhaal van Jezus volgens het Lucas-evangelie. Het andere geboorteverhaal volgens Mattheüs kunnen wij lezen op Nieuwjaarsdag.
Emil Bock beschrijft in zijn boek Tussen Bethlehem en de Jordaan dat de herders die de wacht hielden op het veld, slechts alleen buiten op de velden waakten in de nachten van de zomerzonnewende en de winterzonnewende. Dit als onderdeel van een zonnecultus. In de lieflijke omgeving van Bethlehem, dat midden in het dorre woestijngebied van Judea ligt, waren blijkbaar nog mysterieplaatsen verbonden met de zon. De langste en kortste nacht van het jaar brachten deze herders door bij hun schapen op het veld om de wending van de zonnegeest te volgen en te eren, maar in die eerste kerstnacht werd hun verkondigd dat Gods Geest nu op aarde gezocht moest worden. Zij schouwden het openbaringslicht van het zonnewezen Christus, die in Jezus op aarde als mens zou geboren worden. De herders gingen op zoek naar het Godskind en vonden Hem in de schamele stal te Bethlehem. Het is alsof zij de kinderen, die ’s zondags de Handelingen bezoeken, toen voordeden wat elke zondag gevraagd en beantwoord wordt: zij zochten de Godesgeest en vonden Hem. De herders beseften dat door Christus de mensen de weg naar de wereld van de geest kunnen vinden, om daardoor pas ware mensen te worden.
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria begroet Elisabeth
In een eerdere bijdrage (klik hier) werd gewezen op de verbinding tussen de inhoud van het Lucas-evangelie en de impuls die uitging van de grote Boeddha. Rudolf Steiner legt in zijn voordrachten over dit evangelie uit hoe door de geboorte van het kind uit het Lucas-evangelie een verjonging mogelijk wordt van de Boeddha-stroom.
[...] in het kind Jezus moest een heel bijzonder wezen wonen, in dit lichaam van Jezus moet zich een heel bijzonder wezen hebben geïncarneerd. [...] Niet om een gewoon wezen ging het dus, er moest wel sprake zijn van een heel bijzonder wezen dat van de geboorte tot het twaalfde jaar in het kind Jezus opgroeide. [...]
Bij het echtpaar waarover gesproken wordt in het evangelie naar Lucas, moest dus een kind worden geboren dat een heel bijzondere aard had. Een kind dat jeugdige kracht, dat kinderlijke krachten van een bijzondere aard meebracht en dat deze krachten in alle opzichten ongebruikt en gezond wist te bewaren, zoals het ze had meegebracht. Zo moest dit gebeuren.
Onder gewone omstandigheden zou er in die tijd geen kind en ook geen ouderpaar te vinden zijn geweest bij wie zulke kinderlijke en jeugdige krachten zo ongebruikt aanwezig waren, die toen aanwezig moesten zijn. Alleen rekening houdend met de normale omstandigheden zou men, als er niet iets heel uitzonderlijks mogelijk was geweest, in de hele toen op aarde levende mensheid nergens de individualiteit en het ouderpaar hebben kunnen vinden die voor zo'n incarnatie nodig waren geweest. Wat daar mogelijk is geweest kunnen wij alleen begrijpen als wij ons te binnen brengen wat wij door onze antroposofische scholing al weten.
[...]
Kijken wij rond bij alle individualiteiten die zich in dat tijdperk hebben ontplooid, dan vinden wij nergens de mens die wij zoeken. Een mens moet het zijn die, als hij toen werd geboren, de kracht had zich zo te ontwikkelen dat hij op twaalfjarige leeftijd de frisse krachten van de jeugd kon afstaan die het boeddhisme moesten verjongen. Wij hebben, om iets uitzonderlijks te noemen, onze blik zojuist gericht op de grote individualiteit van Zarathoestra, die enig is in haar soort. Wij kunnen zeggen: ook de individualiteit van Zarathoestra was niet geschikt om het lichaam van Jezus jeugdig te houden tot het ogenblik waarop het astrale moederlijke hulsel werd losgelaten, zodat het zich met het nirmanakaya van Boeddha kon verenigen.
Waarvandaan kwam dan wel de grote levenschenkende kracht in het lichaam van Jezus? Zij kwam uit de grote moederloge van de mensheid, die wordt geleid door de grote zonne-ingewijde Manoe. In het kind dat geboren werd bij het echtpaar dat in het Lucas-evangelie Jozef en Maria wordt genoemd, werd een sterke individuele kracht binnengeleid die zorgvuldig en liefdevol was behoed in de grote moederloge, in het grote zonne-orakel. In dit kind werd de beste, de sterkste van de daar aanwezige individualiteiten neergelaten. Welke individualiteit was dat?
Als wij de individualiteit willen leren kennen die toentertijd in het kind Jezus werd neergelaten, dan moeten wij heel ver teruggaan, tot in de tijd voordat Lucifer vat kreeg op de mensheid, voordat de invloed van Lucifer zich in het astrale lichaam van de mensen had genesteld. Deze invloed van Lucifer kwam tot de mensen in dezelfde tijd dat het eerste mensenpaar, dat zo uitzonderlijke paar, op aarde woonde.
Dit uitzonderlijke mensenpaar was weliswaar sterk genoeg om de menselijke substantie bij wijze van spreken in bedwang te houden, zodat het zich kon belichamen. Maar het was niet sterk genoeg om de invloed van Lucifer te weerstaan. De invloed van Lucifer deed zich gelden en strekte zijn werking ook uit tot in het astrale lichaam van dit paar. Het gevolg was dat het onmogelijk werd alle krachten die in Adam en Eva aanwezig waren ook te laten doorstromen in de nakomelingen, in het bloed van de nakomelingen. Het fysieke lichaam moest men aan de voortplanting door de generaties overlaten, maar van het etherische lichaam hield men bij de leiding van de mensheid een klein deel achter. Dat drukte men uit in de woorden: de mensen hebben gegeten van de boom der kennis van goed en kwaad, dat wil zeggen, van wat uitging van de invloed van Lucifer. Maar er werd ook gezegd: nu moeten wij hun de mogelijkheid ontnemen ook te genieten van de boom des levens!
Dat wil zeggen dat er een bepaalde hoeveelheid krachten van het etherische lichaam werd achtergehouden. Die krachten stroomden dus niet naar de nakomelingen op aarde. In Adam huisden dus krachten die hem na de zondeval werden ontnomen. Dit nog onschuldige deel van Adam werd bewaard in de grote moederloge van de mensheid en daar zorgvuldig en liefdevol behoed. Dat was bij wijze van spreken de ziel van Adam die nog niet was aangeraakt door de menselijke schuld, die nog niet verstrikt was geraakt in datgene waardoor de mensen ten val zijn gekomen.
Deze oerkrachten van de individualiteit van Adam werden daar bewaard. Zij waren ter beschikking en zij werden nu als een soort 'voorlopig Ik' geleid naar de plek waar bij Jozef en Maria het kind geboren werd. Gedurende zijn eerste jaren droeg dit kind Jezus de kracht van de oorspronkelijke stamvader van de aardse mensheid in zich.
Ja, in deze ziel waren heel jonge krachten bewaard gebleven. Zij was niet door opeenvolgende incarnaties geleid, zij was teruggehouden op een niveau dat in een heel ver verleden had bestaan. [...] Wie leefde dus in het kindje dat bij het ouderpaar Jozef en Maria werd geboren? De stamvader van de mensheid, de 'oude Adam' als een 'nieuwe Adam'. Dit wist Paulus al en het ligt in zijn woorden verborgen (vgl. 1 Kor. 15:45).
En dit heeft ook Lucas geweten, de schrijver van het evangelie naar Lucas die een leerling van Paulus was. Daardoor spreekt hij hierover op zo'n bijzondere manier. Hij wist dat er iets heel bijzonders moest gebeuren om deze geestelijke substantie te laten overgaan op de mensheid. Hij wist dat een bloedverwantschap die teruggaat tot Adam daarvoor onontbeerlijk was. Daarom geeft hij van Jozef een geslachtsregister dat teruggaat tot Adam, die zelf direct uit de geestelijke wereld was voortgekomen. Daarom stamt Adam ook volgens de manier van spreken van Lucas van God af; hij is de 'zoon van God'. Bij Lucas gaat het geslachtsregister terug tot God zelf (Luc.3:23 38).
Een bijzonder geheim ligt verborgen in het hoofdstuk van het evangelie naar Lucas dat het geslachtsregister bevat: dat een stroom van bloed ononderbroken door alle generaties heen moest vloeien tot de laatste nakomeling. Dan zou, als de tijd vervuld was, ook de geest langs dezelfde weg omlaag kunnen worden geleid naar de nakomelingen.
Zo verbond zich deze oneindig jonge geest met het lichaam dat uit Jozef en Maria werd geboren, een geest die nog door geen enkel aards lot was aangeraakt. Deze jonge ziel had krachten die, als wij ze zouden willen vinden, in het oude Lemurië moeten worden gezocht. Alleen deze geest was sterk genoeg om het astrale moederlichaarn volledig met zijn stralen te vervullen. En toen dit zich losmaakte kon hij aan dat hulsel de krachten meegeven die het nodig had om zich op een vruchtbare manier met het nirmanakaya van Boeddha te kunnen verenigen.
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De Herders bij de stal
Wanneer wij ons realiseren, dat de individualiteit van Adam de mensheidsgeschiedenis na de zondeval in steeds nieuwe incarnaties heeft meegemaakt en in de naar-de-aarde-afdalende cultuurontwikkeling is opgetreden als o.a. Pinechas, de zoon van de priester Eleazar (Numeri 31:6), de profeet Elia, en tenslotte als Johannes de Doper, dan kan daardoor begrijpelijk worden waarom de evangelist Lucas (een leerling van Paulus) in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie de aankondigingen en de geboorteverhalen van Jezus en Johannes de Doper zo intiem heeft verweven, alsook waarom de stamboom die Lucas van Jezus geeft, terug voert op Adam. (zie: Lucas 3:23-38)
Wij mogen dus de vraag stellen: wat beschrijft Lucas ons dan eigenlijk als hij in zijn evangelie begint te spreken over Jezus van Nazareth? In de eerste plaats beschrijft hij ons een mens die, langs de lijn van de bloedverwantschap, zijn fysieke lichaam zijn oorsprong laat vinden bij Adam. En daarbij terugging tot dat tijdstip waarop, toen de aarde verhardde, de mensheid werd gered door dat ene uitzonderlijk paar dat zich op aarde kon handhaven. En verder beschrijft het evangelie, nu helemaal van het standpunt van de reïncarnatie, de reïncarnatie van een ziel die het langst heeft gewacht met haar wederbelichamingen. De ziel van Adam van voor de zondeval vinden wij terug in het kind Jezus, de ziel die het langst heeft gewacht. Wij mogen dus zeggen, hoe fantastisch dit ook in de oren van de huidige mensheid klinkt: de individualiteit die door de grote moederloge van de mensheid werd binnengeleid in het kindje Jezus stamde niet alleen af van de geslachten die, fysiek gesproken, de oudste van de mensheid zijn. Maar zij is ook de wederbelichaming van degene die in alle opzichten het eerste lid van de mensheid is.
Nu weten wij wie degene was die daar naar de tempel werd gebracht en aan Simeon werd getoond, wie volgens Lucas de 'zoon van God' was. Niet over de mens zoals hij daar aanwezig was spreekt hij, maar hij getuigt dat deze mens de wederbelichaming is van hem die er lang geleden was, van hem die, gerekend naar de lijn van de afstamming, de alleroudste stamvader van alle geslachten was. (Adam)
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909
bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan blz. 95 de hemelse heerscharen
(uitgeverij Christofoor, Zeist)
Rudolf Steiner: Het evangelie naar Lukas – esoterische achtergronden (uitgeverij Christofoor, Zeist)
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De kleine Jezus
Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus
In de Kersthandeling lezen wij het geboorteverhaal van Jezus volgens het Lucas-evangelie. Het andere geboorteverhaal volgens Mattheüs kunnen wij lezen op Nieuwjaarsdag.
Emil Bock beschrijft in zijn boek Tussen Bethlehem en de Jordaan dat de herders die de wacht hielden op het veld, slechts alleen buiten op de velden waakten in de nachten van de zomerzonnewende en de winterzonnewende. Dit als onderdeel van een zonnecultus. In de lieflijke omgeving van Bethlehem, dat midden in het dorre woestijngebied van Judea ligt, waren blijkbaar nog mysterieplaatsen verbonden met de zon. De langste en kortste nacht van het jaar brachten deze herders door bij hun schapen op het veld om de wending van de zonnegeest te volgen en te eren, maar in die eerste kerstnacht werd hun verkondigd dat Gods Geest nu op aarde gezocht moest worden. Zij schouwden het openbaringslicht van het zonnewezen Christus, die in Jezus op aarde als mens zou geboren worden. De herders gingen op zoek naar het Godskind en vonden Hem in de schamele stal te Bethlehem. Het is alsof zij de kinderen, die ’s zondags de Handelingen bezoeken, toen voordeden wat elke zondag gevraagd en beantwoord wordt: zij zochten de Godesgeest en vonden Hem. De herders beseften dat door Christus de mensen de weg naar de wereld van de geest kunnen vinden, om daardoor pas ware mensen te worden.
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria begroet Elisabeth
In een eerdere bijdrage (klik hier) werd gewezen op de verbinding tussen de inhoud van het Lucas-evangelie en de impuls die uitging van de grote Boeddha. Rudolf Steiner legt in zijn voordrachten over dit evangelie uit hoe door de geboorte van het kind uit het Lucas-evangelie een verjonging mogelijk wordt van de Boeddha-stroom.
[...] in het kind Jezus moest een heel bijzonder wezen wonen, in dit lichaam van Jezus moet zich een heel bijzonder wezen hebben geïncarneerd. [...] Niet om een gewoon wezen ging het dus, er moest wel sprake zijn van een heel bijzonder wezen dat van de geboorte tot het twaalfde jaar in het kind Jezus opgroeide. [...]
Bij het echtpaar waarover gesproken wordt in het evangelie naar Lucas, moest dus een kind worden geboren dat een heel bijzondere aard had. Een kind dat jeugdige kracht, dat kinderlijke krachten van een bijzondere aard meebracht en dat deze krachten in alle opzichten ongebruikt en gezond wist te bewaren, zoals het ze had meegebracht. Zo moest dit gebeuren.
Onder gewone omstandigheden zou er in die tijd geen kind en ook geen ouderpaar te vinden zijn geweest bij wie zulke kinderlijke en jeugdige krachten zo ongebruikt aanwezig waren, die toen aanwezig moesten zijn. Alleen rekening houdend met de normale omstandigheden zou men, als er niet iets heel uitzonderlijks mogelijk was geweest, in de hele toen op aarde levende mensheid nergens de individualiteit en het ouderpaar hebben kunnen vinden die voor zo'n incarnatie nodig waren geweest. Wat daar mogelijk is geweest kunnen wij alleen begrijpen als wij ons te binnen brengen wat wij door onze antroposofische scholing al weten.
[...]
Kijken wij rond bij alle individualiteiten die zich in dat tijdperk hebben ontplooid, dan vinden wij nergens de mens die wij zoeken. Een mens moet het zijn die, als hij toen werd geboren, de kracht had zich zo te ontwikkelen dat hij op twaalfjarige leeftijd de frisse krachten van de jeugd kon afstaan die het boeddhisme moesten verjongen. Wij hebben, om iets uitzonderlijks te noemen, onze blik zojuist gericht op de grote individualiteit van Zarathoestra, die enig is in haar soort. Wij kunnen zeggen: ook de individualiteit van Zarathoestra was niet geschikt om het lichaam van Jezus jeugdig te houden tot het ogenblik waarop het astrale moederlijke hulsel werd losgelaten, zodat het zich met het nirmanakaya van Boeddha kon verenigen.
Waarvandaan kwam dan wel de grote levenschenkende kracht in het lichaam van Jezus? Zij kwam uit de grote moederloge van de mensheid, die wordt geleid door de grote zonne-ingewijde Manoe. In het kind dat geboren werd bij het echtpaar dat in het Lucas-evangelie Jozef en Maria wordt genoemd, werd een sterke individuele kracht binnengeleid die zorgvuldig en liefdevol was behoed in de grote moederloge, in het grote zonne-orakel. In dit kind werd de beste, de sterkste van de daar aanwezige individualiteiten neergelaten. Welke individualiteit was dat?
Als wij de individualiteit willen leren kennen die toentertijd in het kind Jezus werd neergelaten, dan moeten wij heel ver teruggaan, tot in de tijd voordat Lucifer vat kreeg op de mensheid, voordat de invloed van Lucifer zich in het astrale lichaam van de mensen had genesteld. Deze invloed van Lucifer kwam tot de mensen in dezelfde tijd dat het eerste mensenpaar, dat zo uitzonderlijke paar, op aarde woonde.
Dit uitzonderlijke mensenpaar was weliswaar sterk genoeg om de menselijke substantie bij wijze van spreken in bedwang te houden, zodat het zich kon belichamen. Maar het was niet sterk genoeg om de invloed van Lucifer te weerstaan. De invloed van Lucifer deed zich gelden en strekte zijn werking ook uit tot in het astrale lichaam van dit paar. Het gevolg was dat het onmogelijk werd alle krachten die in Adam en Eva aanwezig waren ook te laten doorstromen in de nakomelingen, in het bloed van de nakomelingen. Het fysieke lichaam moest men aan de voortplanting door de generaties overlaten, maar van het etherische lichaam hield men bij de leiding van de mensheid een klein deel achter. Dat drukte men uit in de woorden: de mensen hebben gegeten van de boom der kennis van goed en kwaad, dat wil zeggen, van wat uitging van de invloed van Lucifer. Maar er werd ook gezegd: nu moeten wij hun de mogelijkheid ontnemen ook te genieten van de boom des levens!
Dat wil zeggen dat er een bepaalde hoeveelheid krachten van het etherische lichaam werd achtergehouden. Die krachten stroomden dus niet naar de nakomelingen op aarde. In Adam huisden dus krachten die hem na de zondeval werden ontnomen. Dit nog onschuldige deel van Adam werd bewaard in de grote moederloge van de mensheid en daar zorgvuldig en liefdevol behoed. Dat was bij wijze van spreken de ziel van Adam die nog niet was aangeraakt door de menselijke schuld, die nog niet verstrikt was geraakt in datgene waardoor de mensen ten val zijn gekomen.
Deze oerkrachten van de individualiteit van Adam werden daar bewaard. Zij waren ter beschikking en zij werden nu als een soort 'voorlopig Ik' geleid naar de plek waar bij Jozef en Maria het kind geboren werd. Gedurende zijn eerste jaren droeg dit kind Jezus de kracht van de oorspronkelijke stamvader van de aardse mensheid in zich.
Ja, in deze ziel waren heel jonge krachten bewaard gebleven. Zij was niet door opeenvolgende incarnaties geleid, zij was teruggehouden op een niveau dat in een heel ver verleden had bestaan. [...] Wie leefde dus in het kindje dat bij het ouderpaar Jozef en Maria werd geboren? De stamvader van de mensheid, de 'oude Adam' als een 'nieuwe Adam'. Dit wist Paulus al en het ligt in zijn woorden verborgen (vgl. 1 Kor. 15:45).
En dit heeft ook Lucas geweten, de schrijver van het evangelie naar Lucas die een leerling van Paulus was. Daardoor spreekt hij hierover op zo'n bijzondere manier. Hij wist dat er iets heel bijzonders moest gebeuren om deze geestelijke substantie te laten overgaan op de mensheid. Hij wist dat een bloedverwantschap die teruggaat tot Adam daarvoor onontbeerlijk was. Daarom geeft hij van Jozef een geslachtsregister dat teruggaat tot Adam, die zelf direct uit de geestelijke wereld was voortgekomen. Daarom stamt Adam ook volgens de manier van spreken van Lucas van God af; hij is de 'zoon van God'. Bij Lucas gaat het geslachtsregister terug tot God zelf (Luc.3:23 38).
Een bijzonder geheim ligt verborgen in het hoofdstuk van het evangelie naar Lucas dat het geslachtsregister bevat: dat een stroom van bloed ononderbroken door alle generaties heen moest vloeien tot de laatste nakomeling. Dan zou, als de tijd vervuld was, ook de geest langs dezelfde weg omlaag kunnen worden geleid naar de nakomelingen.
Zo verbond zich deze oneindig jonge geest met het lichaam dat uit Jozef en Maria werd geboren, een geest die nog door geen enkel aards lot was aangeraakt. Deze jonge ziel had krachten die, als wij ze zouden willen vinden, in het oude Lemurië moeten worden gezocht. Alleen deze geest was sterk genoeg om het astrale moederlichaarn volledig met zijn stralen te vervullen. En toen dit zich losmaakte kon hij aan dat hulsel de krachten meegeven die het nodig had om zich op een vruchtbare manier met het nirmanakaya van Boeddha te kunnen verenigen.
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De Herders bij de stal
Wanneer wij ons realiseren, dat de individualiteit van Adam de mensheidsgeschiedenis na de zondeval in steeds nieuwe incarnaties heeft meegemaakt en in de naar-de-aarde-afdalende cultuurontwikkeling is opgetreden als o.a. Pinechas, de zoon van de priester Eleazar (Numeri 31:6), de profeet Elia, en tenslotte als Johannes de Doper, dan kan daardoor begrijpelijk worden waarom de evangelist Lucas (een leerling van Paulus) in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie de aankondigingen en de geboorteverhalen van Jezus en Johannes de Doper zo intiem heeft verweven, alsook waarom de stamboom die Lucas van Jezus geeft, terug voert op Adam. (zie: Lucas 3:23-38)
Wij mogen dus de vraag stellen: wat beschrijft Lucas ons dan eigenlijk als hij in zijn evangelie begint te spreken over Jezus van Nazareth? In de eerste plaats beschrijft hij ons een mens die, langs de lijn van de bloedverwantschap, zijn fysieke lichaam zijn oorsprong laat vinden bij Adam. En daarbij terugging tot dat tijdstip waarop, toen de aarde verhardde, de mensheid werd gered door dat ene uitzonderlijk paar dat zich op aarde kon handhaven. En verder beschrijft het evangelie, nu helemaal van het standpunt van de reïncarnatie, de reïncarnatie van een ziel die het langst heeft gewacht met haar wederbelichamingen. De ziel van Adam van voor de zondeval vinden wij terug in het kind Jezus, de ziel die het langst heeft gewacht. Wij mogen dus zeggen, hoe fantastisch dit ook in de oren van de huidige mensheid klinkt: de individualiteit die door de grote moederloge van de mensheid werd binnengeleid in het kindje Jezus stamde niet alleen af van de geslachten die, fysiek gesproken, de oudste van de mensheid zijn. Maar zij is ook de wederbelichaming van degene die in alle opzichten het eerste lid van de mensheid is.
Nu weten wij wie degene was die daar naar de tempel werd gebracht en aan Simeon werd getoond, wie volgens Lucas de 'zoon van God' was. Niet over de mens zoals hij daar aanwezig was spreekt hij, maar hij getuigt dat deze mens de wederbelichaming is van hem die er lang geleden was, van hem die, gerekend naar de lijn van de afstamming, de alleroudste stamvader van alle geslachten was. (Adam)
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909
bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan blz. 95 de hemelse heerscharen
(uitgeverij Christofoor, Zeist)
Rudolf Steiner: Het evangelie naar Lukas – esoterische achtergronden (uitgeverij Christofoor, Zeist)
Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De kleine Jezus
maandag 13 december 2010
4e zondag van de Advent
Dominico Ghirlandaio - De Geboorte van Johannes
Lucas 1:26–38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria (zie 2e Advent)
Lucas 1:57-80 De lofzang (Benedictus) van Zacharias
Voor deze 4e zondag van de Advent staan twee gedeelten uit het Lucas-evangelie op de perikopenlijst. We kunnen de verkondiging aan Maria lezen, een mooie voorbereiding op het komende Kerstfeest. De kinderen horen bijna letterlijk de tekst van een gedeelte van het Oberufer Kerstspel voorbij komen.
Over deze passage kunt u notities lezen, die eerder op deze blog werden geplaatst. (klik hier).
De andere perikooptekst is het laatste gedeelte van het 1e hoofdstuk uit het Lucas-evangelie, dat Bijbelboek dat het meest uitgebreid verhaalt over de geboorte van Johannes de Doper.
Hier vindt men een ouder bericht over deze tekst (klik).
Als aanvulling op het 1e hoofdstuk van het Lucas-evangelie kunnen we in de Koran interessante passages vinden. Ten eerste wordt ook daar verteld dat de geboorte van Johannes aan Zacharias wordt aangekondigd:
‘Toen riepen de engelen tot hem terwijl hij in het heiligdom standvastig de salaat bad: ‘God kondigt jou Jahja (Johannes) aan, bevestiger van een woord van God, leidsman, asceet en profeet; een van de rechtschapenen.’ (Sura 3:39)
In een andere Sura:‘Wij kondigen u aan een knaap, wiens naam is Jahja, een naam die Wij nog nooit eerder aan iemand gegeven hebben.’ (Sura 19:7)
Deze (Zacharias) zei: ‘Hoe kan ik nog een jongen krijgen terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is en ik een hoge ouderdom heb bereikt?’ (Sura 19:8)
In het apocriefe evangelie volgens Jacobus wordt verhaalt dat Zacharias de hogepriester is die Maria in de tempel opneemt en opvoedt, en ook de man Jozef voor haar vindt. Deze passage is na te lezen in een eerder bericht (klik hier)
Dominico Ghirlandaio: Zacharias schrijft de naam
Ook in de Koran wordt daarover geschreven in Sura 3:35–37. Deze Mariafiguur is de moeder uit het Mattheüs-evangelie. Niet alleen tussen Johannes de Doper en het Jezuskind, maar ook tussen de naaste familieleden weven de mysteriegeheimen van het lot. Zelfs met materiaal uit niet-christelijke hoek kan dat worden belicht. Je krijgt het gevoel dat de tot in de verre toekomst werkende kracht van de Heilige Geest hierdoor voor ons een beetje zichtbaar wordt.
Met de moderne woorden van het Credo van de Christengemeenschap klinkt het zo:
‘De geboorte van Jezus is een werking van de Heilige Geest die, om de zondekrankheid aan het lichamelijke van de mensen geestelijk te helen, de Zoon van Maria tot hulsel van de Christus bereidde.’
geraadpleegde bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en Jordaan
uitgeverij Christofoor, Zeist
en: www.bijbelenkoran.nl
Fra Angelico: Johannes en Maria (Perugia)
Lucas 1:26–38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria (zie 2e Advent)
Lucas 1:57-80 De lofzang (Benedictus) van Zacharias
Voor deze 4e zondag van de Advent staan twee gedeelten uit het Lucas-evangelie op de perikopenlijst. We kunnen de verkondiging aan Maria lezen, een mooie voorbereiding op het komende Kerstfeest. De kinderen horen bijna letterlijk de tekst van een gedeelte van het Oberufer Kerstspel voorbij komen.
Over deze passage kunt u notities lezen, die eerder op deze blog werden geplaatst. (klik hier).
De andere perikooptekst is het laatste gedeelte van het 1e hoofdstuk uit het Lucas-evangelie, dat Bijbelboek dat het meest uitgebreid verhaalt over de geboorte van Johannes de Doper.
Hier vindt men een ouder bericht over deze tekst (klik).
Als aanvulling op het 1e hoofdstuk van het Lucas-evangelie kunnen we in de Koran interessante passages vinden. Ten eerste wordt ook daar verteld dat de geboorte van Johannes aan Zacharias wordt aangekondigd:
‘Toen riepen de engelen tot hem terwijl hij in het heiligdom standvastig de salaat bad: ‘God kondigt jou Jahja (Johannes) aan, bevestiger van een woord van God, leidsman, asceet en profeet; een van de rechtschapenen.’ (Sura 3:39)
In een andere Sura:‘Wij kondigen u aan een knaap, wiens naam is Jahja, een naam die Wij nog nooit eerder aan iemand gegeven hebben.’ (Sura 19:7)
Deze (Zacharias) zei: ‘Hoe kan ik nog een jongen krijgen terwijl mijn vrouw onvruchtbaar is en ik een hoge ouderdom heb bereikt?’ (Sura 19:8)
In het apocriefe evangelie volgens Jacobus wordt verhaalt dat Zacharias de hogepriester is die Maria in de tempel opneemt en opvoedt, en ook de man Jozef voor haar vindt. Deze passage is na te lezen in een eerder bericht (klik hier)
Dominico Ghirlandaio: Zacharias schrijft de naam
Ook in de Koran wordt daarover geschreven in Sura 3:35–37. Deze Mariafiguur is de moeder uit het Mattheüs-evangelie. Niet alleen tussen Johannes de Doper en het Jezuskind, maar ook tussen de naaste familieleden weven de mysteriegeheimen van het lot. Zelfs met materiaal uit niet-christelijke hoek kan dat worden belicht. Je krijgt het gevoel dat de tot in de verre toekomst werkende kracht van de Heilige Geest hierdoor voor ons een beetje zichtbaar wordt.
Met de moderne woorden van het Credo van de Christengemeenschap klinkt het zo:
‘De geboorte van Jezus is een werking van de Heilige Geest die, om de zondekrankheid aan het lichamelijke van de mensen geestelijk te helen, de Zoon van Maria tot hulsel van de Christus bereidde.’
geraadpleegde bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en Jordaan
uitgeverij Christofoor, Zeist
en: www.bijbelenkoran.nl
Fra Angelico: Johannes en Maria (Perugia)
maandag 6 december 2010
3e zondag van de Advent
Ikoon: Johannes de Doper in de woestijn
Johannes 1:19–28 Johannes de Doper over zichzelf
Lucas 1:39–56 Bezoek van Maria aan Elisabeth – Magnificat
Op de derde adventzondag handelt de perikooptekst opnieuw over Johannes de Doper. In de ene tekst spreekt Johannes zelf, in het andere evengelie-gedeelte horen wij opnieuw over het innig verweven zijn van het lot van Johannes de Doper en Jezus, en van het lot van hun ouders. Lees hierover in de bijdragen over deze teksten uit 2009 (zie onderaan),
Jezus van Nazareth leerde een eveneens jonge man kennen van ongeveer zijn eigen leeftijd, die, weliswaar op een geheel andere manier dan Jezus van Nazareth, in nauwe betrekking was gekomen met de orde van de Essenen, maar die desondanks ook niet helemaal Esseen was geworden. Deze jongeman, die bij wijze van spreken als lekenbroeder binnen de gemeenschap van de Essenen leefde, was Johannes de Doper. Hij kleedde zich als de Essenen, want deze droegen ’s winters kleren van kameelhaar. Maar nooit had hij de leer van het Jodendom volledig in zichzelf kunnen vervangen door de leer van de Essenen. (…)
Er hadden veel gesprekken plaats tussen Jezus van Nazareth en Johannes de Doper. En op een dag gebeurde het, dat Jezus van Nazareth, terwijl hij met Johannes de Doper sprak, voor zich zag hoe de fysieke lichamelijkheid van Johannes de Doper als het ware verdwenen was, en dat hij het visioen had van Elias.
Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 5 oktober 1913
Ikoon: Elias
Wanneer we terugblikken in de tijd van Mozes, dan zien we, hoe iets werd verkondigd aan het volk, we zien, dat aan de mensen werd verkondigd de godheid in de mens: ‘IK’, de God die was, is en zal zijn. In het IK moest Hij worden begrepen. In het Oud-Hebreeuwse werd het zo begrepen dat Hij de Ziel van het Volk was. Elias ging echter nog verder. Bij hem wordt nog niet duidelijk, dat het IK in de enkele menselijke individualiteit leeft als het hoogst goddelijke; maar hij kon het zijn volk in zijn tijd niet duidelijker maken, dan dat de wereld het toen in staat was op te nemen. Daardoor zien we dat er zogezegd een sprong in de ontwikkeling wordt gemaakt. Terwijl het tijdens de Mozes-cultuur bij de oude Herbreeërs duidelijk was: in het IK ligt het hoogste – en dit Ik werd in deze Mozes-tijd uitgedrukt in de volksziel-, wordt door Elias al op de individuele ziel gewezen. Maar ook hier was er nog een andere impuls nodig, en daartoe was opnieuw een voorloper nodig, die we kennen als de persoon van Johannes de Doper. Weer klinkt er een belangrijk woord, waardoor deze voorloperstijd tot uitdrukking komt. Wat drukt dit woord uit? Een groot occult feit. Het wijst erop dat de mensen eens, als oermensen, een oude helderziendheid hadden, zodat zij in de geestelijke wereld konden waarnemen, in het goddelijk-werkzame; daarna echter zijn de mensen meer en meer tot het materiële gekomen. De bik voor de geestelijke wereld sloot zich. Daarop duidt Johannes de Doper, wanneer hij zegt: Verander uw zielsgesteldheid! Schouw niet meer op dat wat je in de fysieke wereld kan verwerven, maar wees wakker, er komt nu een nieuwe impuls! –daarmee bedoelde hij de Christus-impuls- daarom zeg ik u, u moet de geestelijke wereld te midden van jullie zelf zoeken. Daarmee verschijnt het geestelijke, met de Christus-impuls. Daardoor werd Johannes de Doper de voorloper van de Christus-impuls.
uit: Rudolf Steiner: Christus und die menschliche Seele (GA 155)
1e voordracht 23 mei 1912: Über den Sinn des Lebens
Ikoon: Johannes de Doper
Men zou kunnen zeggen: Tegenwoordig klinkt opnieuw de Christus-waarschuwing ofwel de aansporing van Johannes de Doper: Verander uw zinnen, want de tijd van de crisis is nabij gekomen. De mensen zijn gewoon geworden, te veronderstellen dat het geestelijke ergens is, ergens waar het voor hen zorgt. Ze laten zich door religieuze predikers vertellen dat er ergens een geestelijke wereld is, die echter zo weinig mogelijk wordt gekarakteriseerd. De mensen willen zich niet inspannen met hun gedachten ook maar iets te weten te komen over de geestelijke wereld. Ze geloven er liever alleen maar in. Die tijd is echter voorbij! De tijd moet beginnen waarin mensen moeten weten: Niet enkel: Ik denk – ik denk misschien ook over het bovenzinnelijke, maar: Ik moet toegang verlenen aan de goddelijk-geestlijke machten in mijn denken, in mijn voelen. De geestwereld moet in mij leven, mijn gedachten zelf moeten van goddelijke natuur zijn. Ik moet God gelegenheid geven, dat Hij zich door mij uitspreekt. – Dan zal het geestelijk leven niet meer slechts ideologie zijn. Dat is de grootste zonde van de nieuwe tijd, dat het geestelijke leven tot ideologie is afgezwakt. En zelfs de theologie is tegenwoordig slecht ideologie, niet alleen de proletarisch socialistische wereldbeschouwing. Van deze ideologie moeten de mensen genezen. De geestelijke wereld moet voor hen iets reëels worden.
uit: Rudolf Steiner: Der innere Aspekt des sozialen Rätsels (GA 193)
2e voordracht Bern, 8 februari 1919
Met andere woorden: De tijd van het simpelweg geloven is voorbij. De mens moet de mysteriën van het christendom met de kracht van het denken en het inzicht leren doordringen, even exact als hij ook de wetten van de natuur probeert te doorgronden. Dat is de opgave van de bewustzijnsziel, het christendom als werking van de Heilige Geest.
Meer poëtisch klinkt het in Rudolf Steiners 36e weekspreuk, die in de adventtijd wordt gelezen:
Erfülle deiner Arbeit Ziele
Mit meinem Geisteslichte
Zu opfern dich durch mich.
Vervul het doel van al je arbeid
nu met mijn geesteslicht
en offer je door mij.
Voor de bijdrage uit 2009 over Johannes 1:19–28 klik hier.
Voor de bijdrage uit 2009 over Lucas 1:39–56 klik hier.
Johannes 1:19–28 Johannes de Doper over zichzelf
Lucas 1:39–56 Bezoek van Maria aan Elisabeth – Magnificat
Op de derde adventzondag handelt de perikooptekst opnieuw over Johannes de Doper. In de ene tekst spreekt Johannes zelf, in het andere evengelie-gedeelte horen wij opnieuw over het innig verweven zijn van het lot van Johannes de Doper en Jezus, en van het lot van hun ouders. Lees hierover in de bijdragen over deze teksten uit 2009 (zie onderaan),
Jezus van Nazareth leerde een eveneens jonge man kennen van ongeveer zijn eigen leeftijd, die, weliswaar op een geheel andere manier dan Jezus van Nazareth, in nauwe betrekking was gekomen met de orde van de Essenen, maar die desondanks ook niet helemaal Esseen was geworden. Deze jongeman, die bij wijze van spreken als lekenbroeder binnen de gemeenschap van de Essenen leefde, was Johannes de Doper. Hij kleedde zich als de Essenen, want deze droegen ’s winters kleren van kameelhaar. Maar nooit had hij de leer van het Jodendom volledig in zichzelf kunnen vervangen door de leer van de Essenen. (…)
Er hadden veel gesprekken plaats tussen Jezus van Nazareth en Johannes de Doper. En op een dag gebeurde het, dat Jezus van Nazareth, terwijl hij met Johannes de Doper sprak, voor zich zag hoe de fysieke lichamelijkheid van Johannes de Doper als het ware verdwenen was, en dat hij het visioen had van Elias.
Rudolf Steiner: Aus der Akasha-Forshung. Das Fünfte Evangelium (GA 148)
voordracht: Kristiania 5 oktober 1913
Ikoon: Elias
Wanneer we terugblikken in de tijd van Mozes, dan zien we, hoe iets werd verkondigd aan het volk, we zien, dat aan de mensen werd verkondigd de godheid in de mens: ‘IK’, de God die was, is en zal zijn. In het IK moest Hij worden begrepen. In het Oud-Hebreeuwse werd het zo begrepen dat Hij de Ziel van het Volk was. Elias ging echter nog verder. Bij hem wordt nog niet duidelijk, dat het IK in de enkele menselijke individualiteit leeft als het hoogst goddelijke; maar hij kon het zijn volk in zijn tijd niet duidelijker maken, dan dat de wereld het toen in staat was op te nemen. Daardoor zien we dat er zogezegd een sprong in de ontwikkeling wordt gemaakt. Terwijl het tijdens de Mozes-cultuur bij de oude Herbreeërs duidelijk was: in het IK ligt het hoogste – en dit Ik werd in deze Mozes-tijd uitgedrukt in de volksziel-, wordt door Elias al op de individuele ziel gewezen. Maar ook hier was er nog een andere impuls nodig, en daartoe was opnieuw een voorloper nodig, die we kennen als de persoon van Johannes de Doper. Weer klinkt er een belangrijk woord, waardoor deze voorloperstijd tot uitdrukking komt. Wat drukt dit woord uit? Een groot occult feit. Het wijst erop dat de mensen eens, als oermensen, een oude helderziendheid hadden, zodat zij in de geestelijke wereld konden waarnemen, in het goddelijk-werkzame; daarna echter zijn de mensen meer en meer tot het materiële gekomen. De bik voor de geestelijke wereld sloot zich. Daarop duidt Johannes de Doper, wanneer hij zegt: Verander uw zielsgesteldheid! Schouw niet meer op dat wat je in de fysieke wereld kan verwerven, maar wees wakker, er komt nu een nieuwe impuls! –daarmee bedoelde hij de Christus-impuls- daarom zeg ik u, u moet de geestelijke wereld te midden van jullie zelf zoeken. Daarmee verschijnt het geestelijke, met de Christus-impuls. Daardoor werd Johannes de Doper de voorloper van de Christus-impuls.
uit: Rudolf Steiner: Christus und die menschliche Seele (GA 155)
1e voordracht 23 mei 1912: Über den Sinn des Lebens
Ikoon: Johannes de Doper
Men zou kunnen zeggen: Tegenwoordig klinkt opnieuw de Christus-waarschuwing ofwel de aansporing van Johannes de Doper: Verander uw zinnen, want de tijd van de crisis is nabij gekomen. De mensen zijn gewoon geworden, te veronderstellen dat het geestelijke ergens is, ergens waar het voor hen zorgt. Ze laten zich door religieuze predikers vertellen dat er ergens een geestelijke wereld is, die echter zo weinig mogelijk wordt gekarakteriseerd. De mensen willen zich niet inspannen met hun gedachten ook maar iets te weten te komen over de geestelijke wereld. Ze geloven er liever alleen maar in. Die tijd is echter voorbij! De tijd moet beginnen waarin mensen moeten weten: Niet enkel: Ik denk – ik denk misschien ook over het bovenzinnelijke, maar: Ik moet toegang verlenen aan de goddelijk-geestlijke machten in mijn denken, in mijn voelen. De geestwereld moet in mij leven, mijn gedachten zelf moeten van goddelijke natuur zijn. Ik moet God gelegenheid geven, dat Hij zich door mij uitspreekt. – Dan zal het geestelijk leven niet meer slechts ideologie zijn. Dat is de grootste zonde van de nieuwe tijd, dat het geestelijke leven tot ideologie is afgezwakt. En zelfs de theologie is tegenwoordig slecht ideologie, niet alleen de proletarisch socialistische wereldbeschouwing. Van deze ideologie moeten de mensen genezen. De geestelijke wereld moet voor hen iets reëels worden.
uit: Rudolf Steiner: Der innere Aspekt des sozialen Rätsels (GA 193)
2e voordracht Bern, 8 februari 1919
Met andere woorden: De tijd van het simpelweg geloven is voorbij. De mens moet de mysteriën van het christendom met de kracht van het denken en het inzicht leren doordringen, even exact als hij ook de wetten van de natuur probeert te doorgronden. Dat is de opgave van de bewustzijnsziel, het christendom als werking van de Heilige Geest.
Meer poëtisch klinkt het in Rudolf Steiners 36e weekspreuk, die in de adventtijd wordt gelezen:
Erfülle deiner Arbeit Ziele
Mit meinem Geisteslichte
Zu opfern dich durch mich.
Vervul het doel van al je arbeid
nu met mijn geesteslicht
en offer je door mij.
Voor de bijdrage uit 2009 over Johannes 1:19–28 klik hier.
Voor de bijdrage uit 2009 over Lucas 1:39–56 klik hier.