maandag 7 december 2009

3e zondag van de Advent (2)

Fra Angelico: Maria begroet Elisabeth



Andere mogelijke perikoop voor deze zondag:

Lucas 1 : 39 – 56

Na de aankondiging door de engel Gabriël gaat Maria naar Judea en bezoekt daar haar nicht Elizabeth. Wanneer zij elkaar begroeten springt de vrucht in de schoot van Elisabeth op. Daarvoor had Elisabeth, die lang onvruchtbaar leek, blijkbaar nog weinig gemerkt van het kind dat zij al zes maanden in haar schoot droeg. Rudolf Steiner vertelt dat door het klinken van de stem van Maria, het kind van Elisabeth gewekt wordt door het nog ongeboren kind Jezus. In het Johanneskind leeft de ziel van de oude Adam. Het Jezuskind dat Maria al bij zich draagt is een individualiteit die nog nooit op aarde geleefd heeft en volkomen onschuldig is. Het is het nathanische Jezuskind, dat de hogere wezensdelen van Adam draagt, die niet met Adam zijn afgedaald naar de aarde. Door een goddelijk raadsbesluit zijn deze wezensdelen bij de zondeval achtergebleven in hemelse sferen. Bij deze ontmoeting tussen Elisabeth en Maria wordt de oude Adam tegemoet getreden door een deel van zijn eigen wezen. Het is alsof het hogere Ik vanuit de verre periferie de vrucht in de schoot van Elisabeth opwekt, waardoor het kind opspringt. Het lijkt erop dat het steeds opnieuw geïncarneerde ziele-geestwezen van Adam–Elia–Johannes hulp nodig heeft om zich werkelijk te kunnen verbinden met zijn lichamelijke omhulling. Het extra duwtje ontvangt het van zijn zusterziel, het ook nog niet geboren nathanische Jezuskind, bij de groet die Elisabeth uit Maria’s mond verneemt. Wat door en vanaf de tijden van de zondeval gescheiden was komt op dit ogenblik weer bij elkaar.

De levensopgave van Johannes de Doper hangt heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien kunnen zeggen dat Johannes de Doper een vertegenwoordiger is van de hele erfelijkheidsstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.
Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Dit wezen heeft nog nooit op aarde verkeerd. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de Zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen. Er is meer te lezen over deze verbondenheid vanaf het oerbegin bij Emil Bock*).

Maria spreekt tot slot van dit gedeelte de woorden van het Magnificat, dat vele toondichters heeft kunnen inspireren tot het maken van prachtige composities.

In het eerste hoofdstuk van het Lucas evangelie ligt een kalender van het christelijke jaar.
Het bezoek van de engel aan Zacharias vindt plaats in de herfst, op Grote Verzoendag -Yom Kippoer, het Oudtestamentische Michaelsfeest. Wanneer de engel Gabriël Maria bezoekt is het zes maanden later. Dan is het dus lente. Maria gaat naar Elisabeth en blijft drie maanden bij haar, totdat Johannes wordt geboren. Daarna gaat zij weer terug naar Nazareth in Galilea en blijft daar zes maanden, voordat zij weer op weg moet naar Bethlehem, dat bij Jeruzalem in de zuidelijke provincie Judea ligt.
De verkondiging aan Zacharias is rond Michaël – eind september herfst.
Geboorte van het Jezuskind is Kerstmis – 25 december rond het begin van de winter.
De verkondiging aan Maria is rond Pasen – lente. (De officiële feestdag van Maria-Visitatie is 31 mei)
Geboorte van Johannes de Doper – 24 juni aan het begin van de zomer.


Bronnen:
*) Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan - hoofdstuk 6, Jezus en Johannes