Rembrandt: Genezing van een Melaatse
Lucas 17 : 11 – 19 Genezing van tien melaatsen
(klik hier voor de bijdrage uit 2009)
In het verhaal over de genezing van de tien melaatsen is er opnieuw een speciale rol weggelegd voor een Samaritaan. Daarover hebben we in de bijdrage voor de vorige zondag al kunnen lezen.
Rudolf Steiner legt uit dat in de oude tijden de geneeskunst een mysteriekunst was, geneesheren kregen hun opleiding binnen mysteriescholen. Ook het genezen was een totaal ander proces dan wat wij er tegenwoordig onder verstaan.
Bij het verschijnen van Christus in de aardewereld treedt ook voor de geneeskunst een nieuw tijdperk in. Wie niet inziet wat het nieuwe ervan is, kan eigenlijk de Bijbelteksten niet goed begrijpen.
Uit een voordracht over het evangelie volgens Marcus:
Geen mens zou in die tijd aan een wonder hebben gedacht als iemand zijn hand uitstak naar een melaatse en tegen hem zei: ‘Ik wil het, word rein!’ De hele natuur van Christus Jezus, die naar de ander overstroomde, was het geneesmiddel. In onze tijd zou het niet meer werken, omdat het etherische en het fysieke lichaam van de mens heel anders in elkaar zitten. Maar in die tijd genazen de artsen alleen maar zo. Daarom hoeven we er bij Christus Jezus helemaal niet zo de nadruk op te leggen dat hij de melaatsen door medelijden en handoplegging genas. Dat was voor die tijd vanzelfsprekend. Waarop deze hoofdstukken de aandacht willen vestigen is iets volkomen anders, en dat moeten we onder ogen zien.
Laten we daarom eens een blik werpen op de manier waarop in die tijd bijvoorbeeld de lagere of hogere artsen werden opgeleid. Hun opleiding kregen zij aan scholen die waren toegevoegd aan de mysteriescholen. Zij kregen de beschikking over krachten die uit de bovenzinnelijke wereld door hen heen werkzaan werden op aarde, zodat de geneesheren in die tijd als het ware een medium waren voor bovenzinnelijke krachten. Zij brachten bovenzinnelijke krachten over door hun eigen mediumschap, waartoe zij door de medische mysteriescholen werden verheven. Wanneer een dergelijke arts de hand oplegde, waren het niet zijn krachten die uitstroomden maar krachten uit de bovenzinnelijke wereld. En dat hij een kanaal kon zijn voor de werkzaamheid van bovenzinnelijke krachten, werd mogelijk gemaakt door zijn inwijding in de mysteriescholen.
Verhalen dat een melaatse of een koortslijder door zulke bovenzinnelijke processen was genezen, zouden de mensen van die tijd niet zo wonderbaarlijk zijn voorgekomen. Het opmerkelijke was niet dat er een genezing plaatsvond, maar dat er iemand optrad die op deze manier kon genezen zonder in een mysterieschool te zijn geweest. Dat er iemand optrad bij wie de kracht die vroeger uit de hogere werelden naar beneden stroomde zijn plaats had gekregen in het hart, in de ziel zelf, en dat deze krachten persoonlijke krachten waren geworden, individuele krachten. Zichtbaar moest worden dat de tijd vervuld was, dat de mens voortaan niet meer een kanaal kon zijn voor bovenzinnelijke krachten, dat dit ten einde liep. Ook degenen die zich door Johannes lieten dopen in de Jordaan was het duidelijk geworden dat deze tijd ten einde loopt, dat alles wat er in de toekomst moet gebeuren, door het menselijk ik moet gebeuren, door wat zijn intrek neemt in het goddelijke, innerlijke centrum van de mens, en dat er nu iemand onder de mensen is die uit zichzelf de dingen doet die de anderen deden met behulp van de wezens die in de bovenzinnelijke werelden leven en hun krachten op hen lieten neerstromen.
Daarom gaat men zelfs voorbij aan de betekenis van de Bijbel, als men het genezingsproces zelf als iets bijzonders voorstelt. Dat was het in het avondrood van de oude tijd zo nog niet, toen zulke genezingen nog konden plaatsvinden. Wat er wordt gezegd is dat Christus in de tijd van het avondrood genezingen verrichtte maar met de nieuwe krachten die voortaan nodig waren. Met een duidelijkheid die eigenlijk niet is mis te verstaan laat het evangelie daarom ook zien hoe Christus Jezus geheel en al van mens tot mens werkt. Overal wordt er de nadruk op gelegd dat hij van mens tot mens werkt.
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Marcus (GA 139)
3e voordracht, Basel 17 september 1912
In de volgende passage uit een voordracht van Rudolf Steiner is ook sprake van melaatsheid. Dat is de eerste reden om hem hier op te nemen.
De tweede reden is, dat Rudolf Steiner in deze voordracht voor artsen en studenten geneeskunde spreekt over het belang van de pedagogie. Hij zegt dat het opvoeden tot volwassenheid ook gezien kan worden als verwant aan het genezingsproces. Het belang van de opvoeding en van (vrijeschool)-pedagogie heeft Steiner bij jonge artsen later ook nog eens middels een brief onder de aandacht willen brengen. De woorden uit die brief worden steeds als spreuk gelezen tijdens bijeenkomsten van antroposofische schoolartsen, o.a. de Kolisko-conferenties.
Realiseert u zich dat we in onze tijd volledig zijn afgestapt van de opvatting dat de mens als een zondig wezen in het aardeleven binnenkomt, beladen met zonde. Dat komt omdat de moderne opvatting helemaal niet meer bewust is van wat zonde is. Wat houdt het begrip ‘zonde’ in? Daarin ligt de wet van de erfelijkheid, die ligt in de zonde: de erfzonde, zoals ik hier de afgelopen dagen heb laten zien. En ook de individuele zonde is iets, dat de mens in de tweede helft van zijn leven moet overwinnen: hij moet het van zonden doortrokken lichaamsmodel, dat afkomstig is uit de erfelijkheid, werkelijk overwinnen, men zou ook kunnen zeggen, dit naar oude begrippen zieke model. Maar zou de mens dat model als zijn lichaam behouden, dat wat in het model werkt tot aan de tandenwisseling, zou hij dat zijn hele leven behouden, dan zou hij rond het negende jaar een mens zijn, die –ja zelfs in onze tijd nog- dan hij zou over zijn hele huid met een vochtig eczeem worden bedekt, wanneer zijn lichamelijke organisatie dus hetzelfde zou blijven; hij zou dan overal over het gehele lichaam gaten krijgen en hij zou er dan uitzien als een melaatse. Het vlees zou dan van het bot vallen, als hij dat al zou kunnen uithouden.
De mens komt (namelijk) ziek ter wereld en opvoeden -dat wil zeggen: het leren begrijpen en begeleiden wat werkt vanuit het erfelijke model- is hetzelfde als een op zachte manier genezen. Hiervan bewust, moet u zo werken met de jeugd, dat wanneer u aan het opvoeden bent, u zichzelf beschouwt als een therapeut. U schrijft een medicatie voor, natuurlijk vanuit het spirituele, die dan echter sterk in het fysieke kan werken, afhankelijk van hoever iets bij het kind tot in het pathologische overgaat. Dit is wat je in principe op een ander niveau, alleen maar in een andere laag, in het onderwijs hebt. Pedagogie is ook een geneeskunst.
uit: Rudolf Steiner: Meditative Betrachtungen und Anleitungen zur Vertiefung der Heilkunst (GA 316)
5e voordracht - Dornach, 25 april 1924