Toen de priesters van de in 1922 opgerichte Christengemeenschap te kennen gaven dat zij ook een viering wensten speciaal voor de kinderen, antwoordde Rudolf Steiner op hun vraag, dat hij niet voor een tweede keer een Kinderhandeling kon geven, zoals die al aan de vrijeschool in Stuttgart overhandigd was en vanaf februari 1920 werd gehouden, maar dat hij bij de godsdienstleraren van deze Waldorfschool navraag zou doen. Enige tijd later overhandigden de leraren op Steiners verzoek de tekst van de Kinderhandeling aan de priesters van de Christengemeenschap.
Daarom kunnen we ons er niet genoeg van bewust zijn, welke enorme (esoterische) betekenis deze Kinderhandeling, die aan de vrijeschool-beweging gegeven is, heeft als cultus binnen het geheel van de antroposofische beweging (zie ook het hier eerder gepubliceerde artikel van Daniel van Bemmelen over de Betekenis van de Kinderhandeling).
Hieronder volgt een bewerking van een bijdrage aan de studiedag voor leraren religieuze oriëntatie aan vrijescholen.
22 september 2007.
------
De zeven stappen in de Kinderhandeling
Naast alles wat het leerplan van de vrijescholen te bieden heeft aan waardevolle bijdragen voor de opvoeding van het kind, vormen de lessen Religieuze Oriëntatie en de daarbij horende Handelingen wel een heel bijzonder element binnen het vrijeschool-onderwijs. Tegelijk blijkt echter dat het ritueel van de Handeling voor velen moeilijk toegankelijk is. Wat Rudolf Steiner aan de pedagogen gegeven heeft, is eigenlijk vooruitstrevend nieuw. Tegelijk kan men ook leren zien dat hij daarmee wilde aansluiten bij een eeuwenoude esoterische traditie en een impuls wilde geven als begin van Nieuwe Mysteriën. Laten we daarom een poging wagen om op een bepaalde manier te begrijpen wat er gebeurt.
Eerst een stukje geschiedenis: Nadat op een ouderavond (3 november 1919) ouders vroegen of er een zondagsviering kon komen voor de kinderen die naar het Freie Religionsunterricht gingen, antwoordde Rudolf Steiner
‘Dan moet het ook een cultus zijn! Maar het zal moeilijk worden om dat vorm te geven. Als we zo iets gaan doen mag het niet mislukken. Het zal zo moeten worden dat het ‘Taboe’ is.’ Volgens het woordenboek is een cultus: eredienst, in- en uitwendige verering van God.’ Het karakteristieke van een cultus is dat inhoud en vorm met elkaar in overeenstemming zijn. Vanuit een geesteswetenschappelijk gezichtspunt kunnen we tegenwoordig ook zeggen dat een cultus qua inhoud en vorm zo is vormgegeven, dat zij ook voor de geestelijke wereld een betekenis heeft. Daarom kunnen we ons ook voorstellen dat Steiner aangaf dat het zo moest worden dat het ‘taboe’ was, want hetgeen zou ontstaan, kon niet vervangen worden door iets anders. Dat bleek dus ook toen de priesters van de toentertijd pas gestichte Christengemeenschap te kennen gaven ook voor de kinderen een viering te wensen.
We willen nu deze Kinderhandeling vanuit drie invalshoeken bekijken: Wat is er te zien? Wat is er te horen? En wat gebeurt er?
Met andere woorden: we kijken nu naar het visuele aspect, het auditieve element en het bewegingsaspect d.w.z. de gebaren. Eigenlijk vragen we onszelf daarmee af: Wat is de Handeling als beeld, imaginatie? Wat is de inspiratie en wat de intuïtie die in de Handeling tot uiting komt? Daardoor kunnen we meteen een verbinding leggen met hetgeen Rudolf Steiner aangaf over hoe dat de wezens van de derde hiërarchie (engelen, aartsengelen en archai) het pedagogische werk van leraren willen ondersteunen met imaginaties, inspiraties en intuïties. Op het werk van deze engelwezens van de derde hiërarchie zullen we aan het einde van deze bijdrage nog terug komen.
Meteen wanneer de kinderen de handelingsruimte binnen komen, krijgen we antwoord op de vraag: Wat doe je eigenlijk in de Handeling? Tot ieder kind afzonderlijk wordt gezegd:
“Je weet dat je gaat naar de Handeling, die je ziel zal verheffen tot de Geest van de Wereld.” Dat doet de Handeling dus, de Kinderhandeling verheft je ziel. Zij verheft de ziel tot de Geest van de Wereld en we weten dat sinds het Mysterie van Golgotha het Christuswezen zelf de Geest van de Wereld is. Het werkwoord ‘verheffen‘ komt overigens in de tekst van de Kinderhandeling driemaal voor.
Deze eerste zin, die bij het binnenkomen uitgesproken wordt, zet meteen de toon. Het is geen belerende tekst in de trant: “Weet je wel dat je naar de Handeling gaat!”, ook geen sentimentele begroeting: “O wat leuk dat je naar de Handeling bent gekomen. Gezellig, welkom en ga fijn bij ons zitten!” Elke vorm van sentimentaliteit is funest voor de kinderziel, niet alleen in dit verband maar zeer zeker hierbij. Wat klinkt is volkomen objectief en daarmee kan de ziel van het kind het in vrijheid opnemen en met zich meedragen.
Na deze begroeting komen de kinderen de handelingsruimte binnen. Het moet geen apart ‘kapelletje’ zijn maar een lokaal of zaal van de school, die de rest van de week ook voor andere activiteiten wordt gebruikt. Voor de zondagse Handeling is de inrichting opgetuigd en het valt meteen op dat de gordijnen en het altaar rood van kleur zijn. In een van de karmavoordrachten spreekt Rudolf Steiner over de tempelarchitectuur en het ontwerp van het 1e Goetheanum. Hij vertelt dat de normale zintuigindrukken ons alleen de schijnwereld laten zien, die ons door toedoen van het wezen Lucifer als reëel voordoet, maar die ons eigenlijk wil afhouden van een werkelijke verbinding met ons innerlijk en met het geestelijke in de wereld. De architectuur van de heiligdommen, tempels, kathedralen en kerken was zo, dat het de menselijke ziel voerde naar de diepten van het innerlijk leven. Het licht dat door de gekleurde, gebrandschilderde vensters scheen was een representant van het geestelijk gekleurde licht van de planetenwereld. Het witte luciferische licht dat ons de Maya van de zintuigwereld binnenleidt, wordt erdoor geweerd. De kleuren die aangegeven zijn voor de handelingsruimte en het altaar zouden in dit licht gezien kunnen worden. Ze zijn niet willekeurig gekozen, maar juist deze kleuren helpen mee de cultus te voltrekken. Door verschillende grote stukken gekleurd karton met elkaar te vergelijken en je voor te stellen dat altaar en gordijnen die kleuren zouden hebben, kun je er al snel achterkomen dat andere kleuren veel minder geschikt zouden zijn. Ook hier kom je in het gebied van de objectieve realiteiten, niet geleid door modetrends of persoonlijke voorkeur en smaak. Over het rood is dan ook nog te zeggen dat het kleur van de goddelijke toorn is en dat kijken naar rood het bloed in ons organisme activeert.
Dan is er het blauw van de lijst om de afbeelding van het gelaat van Christus door Leonardo da Vinci tegen de achtergrond van dat rood. Blauw en rood zijn de archetypische kleuren staande voor de zielekrachten antipathie en sympathie. Het zwart en wit van de kandelaars en de kaarsen zijn ook archetypische kleuren voor deze twee zelfde krachten, maar dan gezien vanuit een geestelijke standpunt:
wit = antipathie, zwart = sympathie.
Overigens, wanneer je de combinatie rood-zwart-wit bij elkaar ziet, merk je de kracht ervan. Sneeuwwitje uit het sprookje wordt beschreven in dezelfde kleurcombinatie, zo ook Maria uit de West Side Story in haar baljurk, het kostuum van Herodes in het Driekoningenspel, de shirts en shorts van Feyenoord en Ajax. Voor verpakking van bepaalde sigarettenmerken en zelfs ook in het Duitsland van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kracht van deze kleurcombinatie geweten en gebruikt, met uiterst negatieve bedoelingen.
Naast de kleuren die te zien zijn valt ook de vorm van het altaar op. Ook daarvan liggen de maten vast. Het achterdeel is een driehoek en daaronder een rechthoek. We kennen dit o.a. uit de Griekse architectuur, maar we vinden het natuurlijk ook gewoon in een huisje op een kindertekening: de goddelijke wereld (3) en de fysieke wereld (4). De Sixtijnse Madonna van Raphael kende deze geometrische verhoudingen. Wanneer je een horizontale lijn trekt boven de hoofden van Sixtus en Barbara, dan ontdek je een vierkant onder deze lijn. En deze lijn vormt ook meteen de basis voor een driehoek waarvan de punt boven het hoofd van de Madonna ligt. Haar gelaat en het kind vormen het centrum van deze driehoek. De buitenste lijnen van driehoek en vierkant vormen samen overigens een soort vijfhoek.
|
Raphael Santi: Sixtijnse Madonna |
Aan de zijkanten van het altaar kunnen twee zetels staan. Toen in de begintijd alleen nog maar de Kinderhandeling gegeven was, waren deze zetels er nog niet maar bij de invoering van de Offerhandeling (Pasen 1923) zijn ze erbij gekomen. Deze twee zetels versterken nog meer de optische vorm van driehoek en vierkant en ook benadrukken zij nog eens extra het links-rechts-aspect van het altaar, of beter gezegd: de verdeling in drieën: links – midden – rechts. Wanneer je het aspect ‘tijd’ grafisch in een horizontale lijn uitzet, dan is hetgeen van links komt afkomstig uit het verleden. Dat wat van rechts komt werpt vanuit de toekomst al zijn licht vooruit in het heden. Zo representeert de linkerkant het verleden, het midden het heden en de rechterkant de toekomst. Vanuit het verleden komt de scheppende antipathiestroom die al het onzichtbare tot openbaring brengt, vanuit de toekomst werkt de oplossende sympathiestroom van de wil. Kijk eens in de
Algemene Menskunde naar de diagrammen, dan zie je dat daar ook weer terug. De antipathiestroom is ook de plastisch-architectonische stroom, via links treedt de mens in de plastische verschijning. Het muzikale en het dichterlijke woord van de sympathiestroom is rechts.
Staande voor een altaar in een middeleeuwse kathedraal of een kerk, kijken wij altijd in de richting van het oosten, naar daar waar de zon opkomt. Daarvan stamt het woord ‘oriënteren, wat wil zeggen ‘zoeken naar de Oriënt (het oosten)’. Links van ons is dan het koude noorden met de onbeweeglijke poolster, rechts is het warme zuiden met de dynamiek van de langs de hemel reizende zon, maan en planeten. Rudolf Steiner gaf aan dat de linkerhelft van het mensenlichaam is opgebouwd door dezelfde geestelijke krachten, die ook het noordelijk halfrond met zijn vele continenten hebben gevormd. Daardoor is alles in fysieke verschijning getreden. De rechter lichaamshelft is veel flexibeler en is gevormd door krachten die in verre oertijden ook het zuidelijk halfrond met het vele water van de oceanen hebben gevormd.
In de Katholieke Kerk kende men het gebruik dat het missaal op het altaar steeds van rechts naar links en in het midden en weer terug werd verplaatst
(zie hier). Dat komt men ook tegen in de Christengemeenschap. Wie bekend is met de Mensenwijdingsdienst kent ook de verschillende taken van de twee ministranten. De linker ministrant verricht de fysieke handelingen met kaarsen, wijn en water, wierookvat, kazuifel. Hij spreekt niet. De rechter ministrant is degene die spreekt en deze komt slechts naar links om het evangelieboek op te houden. De plastisch-architectonische stroom links, de muzikaal-dichterlijke stroom rechts. We herkennen in het altaar een beeld voor de door geestelijke krachten opgebouwde organisatie van de mens.
Nog een ander visueel element: Op het altaar zien we zeven kaarsen. Zij worden van links naar rechts neergezet en in een punt naar voren. De grootte van de kandelaars zorgt ervoor dat de kaarsen van groot naar klein gerangschikt zijn en dan weer groter worden.
1e lang 7e zelfde hoogte als 1e
2e korter 6e zelfde als 2e
3e nog korter 5e zelfde als 3e
4e kortst
Op het altaar in de Christengemeenschap hebben de kaarsen dezelfde grootte. De zeven kaarsen zullen meteen de associatie oproepen met de menora, de zevenarmige kandelaar uit de Joodse traditie. We hebben de getallen 3 en 4 (samen 7) al gezien in de vorm van het altaar. Het getal zeven duidt op de archetypische fasen van ontwikkeling. Daardoor kan men het getal zeven ook terugvinden in veel andere zaken: de dagen van de week, de tonen van de toonladder, de kleuren van de regenboog, de zichtbare planeten, de zeven boomsoorten, de metalen, de zeven levensprocessen, de zeven vrije kunsten, de sacramenten, de werken van barmhartigheid, de zeven Ik-ben-woorden uit het Johannes-evangelie, de zeven woorden van Christus aan het kruis, zeven schalen van gramschap uit de Apocalyps en zelfs met de traditionele zeven doodzonden.
Het getal zeven is een herinnering aan de ontwikkelingsfase van de Oude Maan, waar het Boze in de ontwikkeling binnentrad. Als beeld vinden we ook dit weer in het sprookje van
Sneeuwwitje, waar we zien hoe de ziel (Sneeuwwitje) leeft in een fysiek lichaam (huisje) . De levensprocessen van het etherlichaam (de dwergen) worden vergiftigd door de jaloerse stiefmoeder, de kwaadaardige invloeden (=Lucifer) op de ziel en haar drievoudige functies denken, voelen en willen (hoofd, middel, stofwisseling). In een ander sprookje
De Wolf en de Zeven Geitjes zien we de werking van een andere boze macht (Ahriman, het leugenbeest) in datzelfde gebied van de zeven levenskrachten. Hier blijkt dat het slechts de hartenkrachten van de mens zijn (het geitje in de klok), die nog redding kunnen bieden tegen de aanvallen van dit leugenbeest.
Wat we nu op het altaar hebben gezien, kunnen we vervolgens als visuele ondersteuning gebruiken om te volgen wat er in gesproken woorden tot ons (de kinderen) komt. Dit is het auditieve element, het hoorbare element van de inspiratie. Elk van de zeven kaarsen zou kunnen staan voor een gedeelte van de Handeling, voor de ontwikkeling die door de tekst van de Handeling heen klinkt. Daarom verbinden we de zeven kaarsen op het altaar ook met de zeven ontwikkelingsfasen van de aarde en met de zeven wezensdelen van de mens.
De 1e kaars herinnert ons aan de ontwikkelingfase van de Oude Saturnus, toen de Archai hun individualiteit ontwikkelden en het menselijk fysieke lichaam met zijn twaalf zintuigen voorbereidden. Tijdens de Oude Saturnus fase van de aarde bestond alles uit enkel warmte. Nu werken de Archai in de wil van de mens, wanneer de mens zijn fysieke lichaam in beweging wil brengen. Deze hiërarchie heeft ook bemoeienis met de zintuigen van de mens. De Oude Saturnus is de fase waarmee de schepping, de aarde ontwikkeling een aanvang nam, het scheppende principe van de Vader God.
Het eerste gedeelte van de Kinderhandeling spreekt over het aspect van de Vader God, de schepper van hemel en aarde. Er klinkt: ‘Wij verheffen ons’, en het is de wil waarover wordt gesproken.
Oude Saturnus – hiërarchie van de Archai - Vader God – fysiek lichaam - Willen
De 2e kaars herinnert ons aan de ontwikkelingfase van de Oude Zon, toen naast warmte ook licht en lucht ontstonden en waarin de aartsengelen het etherlichaam van de mens voorbereidden. De aartsengelen zijn nu werkzaam in het voelen van de mens. Het woord ‘hart’ klinkt werkelijk in dit gedeelte van de Handeling.
Voor dit tweede stuk van de Handeling draait de leraar, die de Handeling houdt, zich om naar de beeltenis van Christus en met een opgeheven hand wijzend op deze beeltenis spreekt hij Zijn naam uit. Hij is het zonnewezen dat leeft als ‘Geest in het Al’, de Zoon Gods, die levend kan worden in de harten van de mensen.
Oude Zon – Aartsengelen – Zoon God – etherlichaam – Voelen
We komen steeds dichter bij de aardeontwikkeling en de tekst van de Handeling komt dichter bij de kinderen. Er klinkt nu de aanhef: “Lieve kinderen…”
De 3e kaars herinnert ons aan de ontwikkelingfase de Oude Maan. De engelen ontwikkelden toen het astraallichaam in een wereld bestaande uit warmte, licht/lucht en water. De tekst van de Handeling bespreekt de drievoudige functies van het astraallichaam: denken, voelen en willen. De kinderen worden eraan herinnerd dat wij leren om te begrijpen en leren om in de wereld te werken. En dat de liefde van de mensen tot elkaar leven brengt in al het werk van de mensen. Leren heeft geestkarakter, de Heilige Geest.
In voorchristelijke tijden waren het leren begrijpen, werken en elkaar liefhebben geen individuele zaak maar een groepsgebeuren. Door de offerdaad van Christus zijn begrijpen, werken en liefhebben een aangelegenheid van het individu geworden. Daarom zijn het drie Christusgaven waarover in dit derde gedeelte van de Handeling gesproken wordt. We voelen hier de Heilige Geest. Een heel belangrijke zin klinkt: Christus is de leraar is van de mensenliefde.
Oude Maan – Engelen – Heilige Geest – astraallichaam - Denken
De 4e kaars staat op de kortste kandelaar. Nu zijn we aangekomen bij de huidige aardeontwikkeling, waarin wij als mensen onze Ik-ontwikkeling moeten gaan in een wereld bestaande uit warmte, licht/lucht, water en fysieke aarde.
Door het Mysterie van Golgotha werd aan de mens de kracht van het individuele Ik gegeven. Tijdens dit vierde gedeelte van de Handeling spreken de kinderen dan ook zelf. Het gebed heeft opnieuw zeven regels, die een samenhang hebben waarop we nog terug zullen komen. Het spreken van het gebed eist de Ik-kracht van de mens, die op aarde leeft.
Er volgen de drie kaarsen aan de rechterkant van het altaar. Dat is de kant met toekomstkarakter. De 5e kaars is een voorbode van de Jupiterfase na de aarde. In de zevendelige mens hangt dit samen met het Geestzelf, een omwerking van het astraallichaam wanneer het is gereinigd door de inwerking van het bewuste hogere Ik. Om je daar iets bij voor te stellen kun je denken aan het beeld van de pas geschapen Adam, die aan alles wat hij waarnam een naam moest gaven. De waarneming van de buitenwereld verloopt via het astraallichaam. Het geven van namen komt van binnen uit. Met iedere naam plaatste Adam zijn innerlijk tegenover de buitenwereld. In het Geestzelf, het gereinigde astraallichaam zal de mens herkennen dat alles in de zintuiglijke wereld geheel vervult is met de werking van de Geest, van de Goden. De naam van God zal hij herkennen in alles wat hij zal waarnemen. Het is een toekomstbeeld van de tijd wanneer Gods naam zal worden geheiligd.
Uw naam worde geheiligd.
In het 5e gedeelte van de Handeling vindt de rondgang plaats. De leraar die de Handeling houdt, stapt bewust vanuit het midden naar rechterkant (toekomstkant) van het altaar, voordat hij naar de kinderen loopt. De kinderen antwoorden dat zij de Godesgeest zullen zoeken.
Daarna volgt een zegen waarbij de handelende met de handen een gebaar maakt, dat zijn wortels heeft in de Joodse traditie van het Oude Testament. Het is het zegenende gebaar van de Joodse priester, de Kohenin uit de stam van Aaron. Lees hiervoor de tekst uit
Numeri 6:22-27, waarin wordt vertelt hoe Mozes de opdracht krijgt om zijn broerder Aaron te leren hoe het volk te zegenen. Volgens de Joodse traditie houd je de zegen die van HEM komt, niet in gesloten handen.
|
Shefa Tal |
De vingers van beide handen vormen de Hebreeuwse letter ‘Shin’ van ‘Shaddai’, de Almachtige God.
De vingers laten op deze manier ook weer een drie-eenheid zien. Het is eventueel te vergelijken met het zegenende handgebaar waarmee Christus vaak wordt afgebeeld.
Jupiter – Geestzelf – Naam
|
|
Hebreeuwse letter Shin |
De 6e kaars representeert de toekomstige ontwikkelingsfase die de Venusontwikkeling genoemd wordt en ook het nog te ontwikkelen wezensdeel van de mens: de Levengeest, het omgewerkte etherlichaam. Met dit omgewerkte etherlichaam zullen de mensen in de toekomst een gemeenschap in Christus kunnen vormen, een Rijk met Christus als koning.
Uw Rijk kome tot ons
In dit 6e gedeelte van de Handeling wordt het Evangelie gelezen. Wat Christus ons heeft voorgeleefd klinkt uit deze woorden. Wij nemen deze woorden in ons op en kunnen Hem navolgen. Dat wat door Christus is voorgeleefd zal door onszelf individueel verwerkelijkt moeten worden. De leraar stapt voor dit zesde gedeelte van de Handeling bewust vanuit het midden naar de linkerkant van het altaar en leest daar het Evangelie. Als antwoord op de engelwoorden van het evangelie zingen de kinderen hierna hun lied.
Venus – Levensgeest - Rijk
Dan zijn we tenslotte bij de laatste en 7e kaars aangekomen, die de toekomstige Vulcanusontwikkeling representeert, wanneer het getransformeerde fysieke lichaam van de mens tot Geestmens zal worden. Wanneer de mens zich tot Geestmens heeft ontwikkeld, is hij in staat datgene te doen wat noodzakelijk is, niet dat waar hij zelf zin in heeft, dat wat hij zelf wil, maar datgene wat noodzakelijk is. Rudolf Steiner spreekt erover dat in een verre toekomst zelfs de draaiing van de aardas door mensenwil in gang zal worden gehouden. Gelukkig is het nu nog niet zover, het zou nog tot totale chaos leiden. In die verre toekomst zullen de woorden
Uw Wil geschiede een werkelijkheid zijn.
De laatste woorden van de Handeling klinken: Bewaart in goede gedachten wat je hier hebt gehoord, gevoeld en gedacht. Ofwel: Wat je hier aan intuïties, inspiraties en imaginaties hebt kunnen opnemen, neem dat mee naar de toekomst.
Vulcanus – Geestmens – Uw Wil
We komen nog even terug op de zeven regels van het kindergebed. Deze
regels hebben elk ook weer het karakter van een van de delen van de
Handeling zoals ze hierboven beschreven zijn. Maar daarnaast is elke
regel ook in verbinding te zien met dat andere gebed wat wij allen
kennen: het Onze Vader.
In de eerste regel van dit kindergebed klinkt we
weer het woord 'verheffen', het optillen uit de fysieke zwaarte, het
fysieke lichaam. De mens moet dagelijks brood eten om onder de huidige
aardse omstandigheden te kunnen leven. Sinds de Zondeval en de
verdrijving uit het hemelse Paradijs kan het niet anders meer: 'in het zweet des aanschijns zult gij uw brood eten.' Bij het
fysieke lichaam hoort dan ook de zin:
Geef ons heden ons dagelijks
brood.
In de tweede regel staat: 'Vereren'. Kunnen vereren heeft een
heilzame werking op de levenskrachten van het etherlichaam, het gebied van het geheugen, waar onze
eigen misstappen als mede de
herinneringen aan het eventuele onrecht dat anderen ons hebben
aangedaan zijn afgedrukt.
'Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze
schuldenaren' hangt samen met de levenskrachten van het etherlichaam.
Het 'liefhebben' uit de derde regel van het kindergebed
heeft regelrecht met de ziel, het astraallichaam, te maken. Zo ook de
zin:
Leid ons niet in verzoeking.
'Wij zullen denken aan de Godesgeest' uit de vierde
en middelste regel van het gebed is het motief van het bewuste Ik.
Verlos ons van het Boze. Alle wezensdelen van de mens worden bedreigt
door tegenstandersmachten, ook het Ik van de mens.
De laatste regels van het
kindergebed hebben een sterk toekomstkarakter. Het werkwoord
zullen
wordt in deze regels gebruikt, verwijzend naar de toekomende tijd.
'Wanneer wij alleen zijn'
heeft betrekking op het Geestzelf, het omgewerkte astraallichaam dat in
staat is waar te nemen dat de wereld van geest doortrokken is. In het
Onze Vader zijn het de beginregels
'Uw Naam worde geheiligd' -
Geestzelf.
'Wanneer wij met anderen tesamenzijn' is de toekomstige gemeenschap in Christus vormen, ofwel
'Uw Rijk kome tot ons', - Levensgeest.
'Dan
zal Hij met ons zijn' hangt samen met
'Uw Wil geschiede', want het is
de Geestmens, die vanuit zichzelf de godenwil doet, omdat hij weet dat
wat noodzakelijk gebeuren moet niet afhangt van zijn persoonlijke
voorkeuren.
Op deze manier bezien hangt het kindergebed van de
Handeling harmonisch met de zeven regels van het Onze Vader samen en met
de zeven delen van de Handeling zelf. Zo krijgen we gevoel voor wat een
cultus is. De details en geheel hangen samen met nog grotere kosmische
wetmatigheden. Wie verder zou willen speuren kan zelf een samenhang
vinden met de zeven kwaliteiten van de wil, zoals Rudolf Steiner die beschrijft in
de pedagogische cursus
Algemene Menskunde.
|
Leonardo da Vinci: studie voor l'Ultima Cena |
We hebben nu aangedragen welke elementen van imaginatie, inspiratie en intuïtie in de Handeling besloten liggen: dat wat te zien is, wat te horen is en wat er gebeurt. Met al datgene kunnen de geestelijke wezens van de derde hiërarchie gedurende de slaap van het kind werkelijk iets aanvangen in het astraallichaam, etherlichaam en fysieke lichaam van het kind, om daarin te herstellen wat er gedurende de beslommeringen van de dag is afgebroken. De vrijeschool-pedagogie kan zich onderscheiden van andere vormen van onderwijs, doordat rekening gehouden wordt met de geestelijke realiteit van de nacht. Alles wat overdag in het pedagogische handelen gebeurt moet waardevol zijn voor de nacht.
Er is nog een gezichtspunt, dat duidelijk maakt waarom het zo enorm waardevol is dat in vrijescholen en antroposofische heilpedagogische instituten de Handelingen gehouden worden. Dat is het inzicht dat het Wezen wat in voorchristelijke tijden de slapende mensenzielen gedurende de nacht kon begeleiden vanaf de zon, sinds het Mysterie van Golgotha op aarde gezocht moet worden. De slapende ziel van de mens werd altijd door het Christuswezen begeleid en beschermd wanneer de mensenziel in de geestelijke wereld van de nacht vertoefde. Sinds het Christuswezen zich met de aardeplaneet verbonden heeft, kan dat alleen gebeuren wanneer de mens overdag een bewuste verbinding met het Mysterie van Golgotha zoekt. Dan kan Hij de mensenziel gedurende de nacht tegen het Boze beschermen. De Handeling geeft in haar vorm, woorden en gebaren een viervoudige werking voor de nacht. Het Ik, het astraallichaam, het etherlichaam en zelfs het fysieke lichaam van het kind worden aangesproken, zodat de engelen, aartsengelen, archai en ook het Christuswezen zelf de kinderziel kunnen bijstaan gedurende de nacht.
Zo is de Handeling een ware cultus, een onderdeel van de nieuwe mysteriën.
literatuur:
Rudolf Steiner:
- Karmavoordracht van 27 april 1924, Dornach (GA 236)
- Het wezen van de kleuren (GA 291) - Das Wesen der Farben
- Anthroposophie, Psychosophie, Pneumatosophie (GA 115)
- Algemene Menskunde, 4de voordracht (GA 293)