maandag 28 december 2009

Nieuwjaar

Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)
In de ochtenden van 25 december (Kerstmis) tot 6 januari (Epifanie) komt de zon twaalf dagen om dezelfde tijd op, om daarna weer steeds vroeger boven de horizon te verschijnen. In de avonden is het al sinds 13 december Sint-Luciadag steeds langer licht, doordat de zon vanaf die dag al enigszins op een terugweg naar de zomer is begonnen.
Wanneer op 1 januari het nieuwe jaar is gekomen zijn er zes dagen voorbij sinds Kerstmis en op dit keerpunt halverwege de heilige nachten kunnen we al iets merken van de nieuwe frisheid die de Driekoningentijd kan brengen.

Jacob Cornelisz van Oostsanen: Aanbidding van de Drie Koningen (1517)


Mattheüs 2 : 1 – 15 De Drie Koningen

Sprak het Lucas-evangelie direct tot het gemoed -op een zelfs bijna kinderlijke manier-, het Mattheüs-evangelie ademt een heel andere sfeer. Dit andere geboorteverhaal volgens Mattheüs beschrijft de komst van de priesterwijzen uit het oosten. We mogen het lezen in het licht van wijsheid uit de Perzische mysteriën. De Griekse tekst gebruikt het woord ‘magi’. Zo werden bij de Perzen en Meden de geleerden in allerlei wetenschappen -voornamelijk in de wetenschap der hemelverschijnselen- genoemd.
Als schrijver van het eerste evangelie van het Nieuwe Testament sluit Mattheüs aan op de traditie van het Oude Testament. Het is alsof de samenstellers van het Nieuwe Testament met het Mattheüs-evangelie willen aanknopen bij de wijsheid en het denken dat in de ontwikkeling door het Joodse volk is opgenomen uit de cultuurcentra van Perzië, Babylonië en Egypte. Dit in tegenstelling tot het Lucas-evangelie dat qua stemming meer bij een Indische cultuurwijsheid (Boeddha) aanknoopt.

Zoals de ‘magi’ het door mysteriewijsheid verlichte denken representeren, zo laat de figuur van Herodes de Grote zien hoe het menselijk denken tot negatieve intellectuele en dodende kracht kan worden, zonder gevoel voor het morele. Het hof van Herodes was overigens ook een occult centrum, waar zwarte magie werd bedreven en waarvan o.a. de kindermoord in Bethlehem en later -onder de opvolger Herodes Antipas- de onthoofding van Johannes de Doper uitingen zijn.

De wijzen volgen de ster, die niet als zomaar een ster moet worden opgevat, maar als verwijzing naar de incarnerende ziel van Zarathustra mag worden opgevat. In hun mysteriecentra verwachtten de wijzen dat de initiator en grote leraar van deze mysteriën opnieuw geboren zou worden. Zo kwamen zij in Jeruzalem en tenslotte in Bethlehem.

“En zij traden het huis binnen.” (Mattheüs 2:11)
In het evangelie volgens Mattheüs is dus geen sprake van een stal, geen os en ezel, zoals bij Lucas. Bij Lucas lezen we niets over een ster, die verscheen. Oude meesters der schilderkunst kenden de verschillen tussen de evangeliën volgens Lucas en Mattheüs. Het is zichtbaar in hun kunstwerken. De schilders die zich door het Lucas-evangelie lieten inspireren beeldden het kind af liggend op stro. Het kind uit het Mattheüs-evangelie zien we rechtop zittend op schoot bij zijn moeder, die meestal met een rijk gewaad gekleed is. Tevens zijn goud, wierook en mirre geschenken, die mysteriekarakter hebben.

Wanneer Herodes het kind wil doden, vluchten de ouders naar Egypte. Zij verblijven daar enkele jaren in Egyptische mysterieplaatsen, waar het Joodse volk in de tijd tussen Jozef en Mozes woonde. Volgens Rudolf Steiner was Hermes de initiator van de Egyptische cultuur en mysteriën. Hij was met Mozes in een eerdere incarnatie een leerling van Zarathustra. Mozes werd aan het hof van de farao opgevoed en nam daarmee de Egyptische mysteriewijsheid mee terug naar het Joodse land. Hiermee ziet men in complexe patronen hoe de Joodse mysteriewijsheid via Jozef, zoon van Jacob, verbonden werd met de Egyptische mysteriën, en via Mozes weer wordt teruggevoerd naar Israël. Later volgde ook nog de Babylonische gevangenschap, waardoor het Joodse volk eveneens de directe invloed van de Perzische mysteriën kon ondergaan en dus opnieuw de invloed van de impuls van Zarathustra onderging. In de uitgebreide lijst met geslachten aan het begin van het Mattheüs evangelie wordt deze periode ook genoemd.
Met de zin: “Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen” (Mattheüs 2:15), wordt op deze inhouden gewezen. Na hun terugkeer vestigen Jozef en Maria zich in Nazareth, de verscholen in de heuvels van Galilea levende Esseeërgemeenschap.


Volgens geschiedkundigen zou Herodes de Grote geleefd hebben van ca. 63 tot 4 v.Chr. Herodes Antipas volgde hem op en regeerde van 4 voor Chr. tot 39 na Chr. De mededeling: ‘Daar bleef hij tot de dood van Herodes,’ (Mattheüs 2:15) zou dus aangeven dat Jozef en Maria rond het jaar 4 v.Chr. terugkeerden naar het Joodse land.
Over de ster van Bethlehem, die door de priesterwijzen werd gevolgd, zijn de astronomen het niet eens. Een laatste theorie is dat het hierbij zou zijn gegaan om een conjunctie tussen de planeten Jupiter en Saturnus in het jaar 7 v.Chr.
Volgens andere historische gegevens voerde Quirinius (Cyrenius), die namens keizer Augustus landvoogd was over Syrië en die in het Lucas-evangelie genoemd wordt (Lucas 2:2), in het jaar 6 na Chr. een volkstelling uit, waarbij de inwoners van Judea aangifte moesten doen van hun bezittingen.
Op basis van slechts historisch onderzoek lijkt men de geheimen rond de geboorte van Jezus in Bethlehem en het verschijnen van Christus op aarde niet zonder meer te kunnen ontraadselen. Wat Rudolf Steiner door mededelingen over zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen aan de mensheid heeft geschonken, geeft onbegrensde nieuwe mogelijkheden voor het denken, het gevoel en zelfs de wil van de mens van deze tijd om de weg tot het rijk van God te vinden.


Geertgen tot Sint Jans: Aanbidding van de Drie Koningen (1490)

bron afbeeldingen: www.statenvertaling.net

maandag 21 december 2009

Kerstmis

Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen: de geboorte van de oermens Jezus van Nazareth en de daaropvolgende geboorte van de hoogste geest van onze kosmos, Christus, de Zoon van God in de lichamelijke omhulsels van Jezus.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)
De tijd tussen de Kerstnacht en Epifanie mogen we beleven als een weg van Jezus tot Christus.

Giotto di Bondone


Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus

In de Kersthandeling wordt natuurlijk de perikoop uit het tweede hoofdstuk van het Lucas-evangelie gelezen met het geboorteverhaal van Jezus in de kribbe en aanbidding door de herders. Bij veel mensen leeft het niet in het bewustzijn dat het geboorteverhaal van Jezus met de herders en het geboorteverhaal met het bezoek van de Wijzen uit het oosten aan Bethlehem twee totaal verschillende verhalen zijn. De kerk lijkt ervoor gezorgd te hebben dat het gegeven van de verschillen tussen de twee geboorteverhalen voor het bewustzijn van de gelovigen is weggemoffeld, zodat er één geboorteverhaal van is gemaakt. Later zijn kritische godgeleerden er ook niet in geslaagd deze verschillen te verklaren. Hooguit zijn zij gekomen met bewijzen dat de geboorte van Jezus niet met historische feiten te verbinden is. Rudolf Steiner heeft erop gewezen welke gecompliceerde voorbereidingen er zijn voorafgegaan aan de geboorte van Jezus, die uiteindelijk het lichamelijke omhulsel van Christus wordt. (zie ook perikoop voor de Nieuwjaarsdag over de Drie Koningen).

Het geboorteverhaal volgens Lucas werkt het sterkst op het gemoed. Zoals we al eens eerder in deze notities hebben aangegeven sluit het Lucas-evangelie aan bij de liefde- en medelijdenstroom, die door Boeddha aan de wereldontwikkeling is gegeven. Zoals alles in het Lucas-evangelie, moeten ook de herders op het veld gezien worden als representanten uit de mysteriestroom van Boeddha.

Het Lucas-evangelie was altijd al een boek voor iedereen, waaruit het kinderlijkste gemoed stichting kon halen. Alles, wat in de menselijke ziel gedurende het gehele leven kinderlijk blijft, heeft zich altijd tot dit evangelie aangetrokken gevoeld. Maar vooral: wat van de christelijke waarheden beeldend verteld is en wat de kunst zich ervan als onderwerp gekozen heeft – er is ook veel uit de andere evangeliën genomen -, en dan wel speciaal de schilderkunst, en wat daarvan het meest tot de menselijke harten gesproken heeft, blijkt voor het merendeel aan het Lucas-evangelie ontleed te zijn. Alle sterke banden tussen Johannes de Doper en Christus Jezus, die zo veelvuldig zijn afgebeeld, vindt men beschreven in dit onvergankelijke document, het Lucas-evangelie.
Wie van dit gezichtspunt uit dit document op zich in laat werken, die zal vinden, dat het van het begin tot het einde gedrenkt is in het principe van liefde, medelijden, eenvoud – ja, tot op zekere hoogte ook – kinderlijkheid.

(Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Lucas (GA 114) – 2e voordracht Bern, 16 september 1909)

Nazareth in Galilea was een gemeenschap van Esseeërs, waar Maria opgroeide en woonde. Het was een verstilde en beschermde omgeving, verscholen liggend tussen de heuvels van Noord Palestina.
Judea in het zuiden is voornamelijk woestijn. Alleen Bethlehem iets ten zuiden van Jeruzalem - de naam betekent: huis van brood -, was een vruchtbaar gebied. Naar de naam te oordelen groeide in die buurt blijkbaar graan. Het is de stad van David en reeds in zijn tijd was Bethlehem een huis van brood in de droogte van de woestijn. In de heuvels rondom het stadje waren grotten, die gebruikt werden als stal voor het vee. Er waren echter ook grotten, die als mysterieplaats waren ingericht, zoals we dat ook kennen van verschillende druïdeplaatsen in Europa. Over zulke plaatsen is in andere gedeelten in de evangeliën ook sprake. Dan worden ze bijvoorbeeld aangeduid als grafholen, waaruit bezetenen tevoorschijn komen (Mattheüs 8:28–34 - 4e zondag na epifanie).

Wanneer we over de vrome herders lezen in het Lucas-evangelie, zouden we in ons achterhoofd kunnen houden dat hier niet enkel over eenvoudige herders gesproken wordt, maar over mensen die verbonden waren met deze mysterieplaatsen. Zij hadden blijkbaar een rijk innerlijk leven, waardoor zij in staat waren de engel te schouwen en te horen, om daarna de hemelse engelenschaar te zien en te horen zingen. Daarom zou men ze meer kunnen beschouwen als ingewijden, herders gelijk priesters. Aan hen verschijnt de engel des Heren. Hun zielen waren door scholing in deze mysteriën voorbereid om de boodschap van de engel te vernemen, de hemelse heerscharen te schouwen.
Rudolf Steiner zegt hierover dat de herders daarmee het stralende wezen van Boeddha gewaarwerden, Boeddha die niet meer incarneren zou, maar die de geboorte van dit Jezuskind vanuit de hemelen begeleidde. De herders zoeken daarna het Kind en vinden en aanbidden het in de stal, die best in zo'n mysteriegrot zou kunnen zijn geweest. Wanneer de herders terugkeren loven en prijzen zij God. Maria bewaarde al deze woorden en overdacht ze in haar hart. Ook deze laatste woorden wijzen opnieuw op een rijk meditatief leven, nu bij Maria.

‘Dit was de eerste volkstelling.’ (Lucas 2:2)
In de evangeliën staat er nooit zomaar iets, dus ook deze korte zin moet een betekenis hebben. Dat deze volkstelling als de eerste wordt aangeduid zou erop kunnen wijzen dat het blijkbaar daarvoor niet de gewoonte was om te tellen uit hoeveel individuen een volk bestond. Het volk was een groep. Historici vermoeden dat de Romeinse keizer de volkstelling nodig had in verband met het instellen van belastingen. Zuiver politieke en bestuurlijke redenen worden genoemd. Maar deze vermelding zou er ook op kunnen duiden dat de schrijver van het evangelie ervaren had dat in de tijd van de geboorte van Jezus ook het Ik-Ben werd geboren. We kunnen deze korte aanduiding dus ook opvatten als een mededeling dat met deze geboorte het individu van iedere mens meer en meer belangrijk wordt.

Fra Angelico

maandag 14 december 2009

4e zondag van de Advent (1)

Fra Angelico: Annunciazione

Lucas 1 : 26 – 38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria
(zie ook de notitie voor 2e Advent)

Na de twee adventzondagen waarin de perikopen spraken over Johannes de Doper, naderen we nu de geboorte van het Jezuskind. De moeder van Johannes, Elisabeth, leefde vijf maanden in afzondering. In de zesde maand nadat de engel verscheen aan haar man Zacharias, die priester in de tempel te Jeruzalem was, vindt deze scène plaats. Maria is in haar huis, de engel Gabriël komt bij haar en verkondigt haar de komst van haar kind.

Maria woont in een kleine gemeenschap in Galilea. Nazareth ligt verscholen in de heuvels westelijk van het Meer van Galilea. Daar in een van de dalen had zich een levensgemeenschap gevestigd, waarbinnen een streng en diep religieus leven werd geleid. Waarschijnlijk was het een gemeenschap van Essenen of daaraan verwant. Over Jezus wordt later in de evangeliën gezegd dat Hij een Nazareër is. De Nazarenen streefden ernaar het mensenwezen zoveel mogelijk in zijn hemelse oorsprong te bewaren en te verhinderen dat het zou verzinken in het al te veel menselijk begeren. De leden van de orde der Essenen leefden zelf streng ascetisch, maar om het klooster woonde een grotere gemeenschap van mensen, die het handwerk en de ambachten uitoefenden waarmee zij voor de gemeenschap geld verdienden. De ambachtslieden reisden rondom hun vakmanschap in dienst van buitenstaanders te stellen. Ook zij leefden vroom en sober.
We kunnen ons dus echt voorstellen dat Maria, op het moment dat de engel Gabriël aan haar verschijnt, in gebed was of mediteerde. De opmerking ‘Toen hij binnentrad..’ (Lucas 2:28) duidt daarop. De NBV schrijft: ‘Gabriël ging haar huis binnen..’ De Willibrord-vertaling schrijft: ‘De engel trad bij haar binnen’ en noemt de naam Gabriel in deze zin niet. Evenmin wordt het woord ‘huis’ gebruikt. Het begrip ‘huis’ staat in de beeldentaal voor het innerlijk, het zielewezen van de mens dat woont binnen de omhulling van het fysieke lichaam.

Met de kinderen zou aan de hand van dit tekstfragment misschien besproken kunnen worden, dat wanneer een mens een engel ontmoet hij daarvan meestal schrikt. Dat gebeurde bij Zacharias, die in het donker van de tempel opeens de aartsengel Gabriël aanschouwde. En nu horen we dit ook hier bij Maria. Maar engelen stralen Gods liefde en wijsheid uit en zij stellen je daarom meteen gerust en zeggen: ‘Wees niet bevreesd’, of ‘Wees niet bang’. Je kunt de kinderen eens vragen of zij ooit een engel hebben ervaren. Advent is een gunstige tijd om dit soort gesprekken met de kinderen te voeren.

Rudolf Steiner spreekt in zijn voordrachten over de jaarfeesten (De kringloop van het jaar - GA 229, voordracht van 13-10-1923) erover dat de aartsengel Gabriël alle zielen, die in een jaar geboren zullen worden, tussen Kerst en Pasen binnenleidt in de maansfeer op weg naar de aarde. Hij doet dat voor iedere incarnerende ziel. De aartsengel Gabriël is de leidende engel van de geboorte, die in de kring van jaarfeesten staat van Kerstmis tot Pasen. Met de kinderen van de lagere klassen is de tijd van vóór de geboorte een gespreksonderwerp voor de lessen RO. Je mag met een gerust hart vertellen dat Gabriël ieder kind naar de aarde begeleidt. Een tweedeklasser (groep 4) merkte eens op: “Ja dat is zo, maar ik ben het eigenlijk vergeten.” Een antwoord als het volgende was voor veel kinderen een intense geruststelling: “De mensen vergeten meestal hoe het was voordat zij geboren werden, net zo goed als wanneer je een mooie droom snel vergeet. Maar toch begeleidt de aartsengel Gabriël je dan en hij geeft je aan je eigen engel, die je dan verder in het leven zal begeleiden.”

Om de figuur van Maria de moeder van Jezus zijn in de traditie van de Katholieke Kerk veel gebruiken en feestdagen ontstaan. In zijn boek Tussen Bethlehem en Jordaan geeft Emil Bock een overzicht van de twee biografieën van Maria, de Maria uit het evangelie volgens Mattheüs en de Maria volgens het Lucas-evangelie.
Op 8 december is de officiële feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Een dogma, dat is aangenomen in 1854 stelt dat Maria ter wereld kwam zonder door de erfzonde te zijn belast. Zij werd ontvangen met een onbevlekte ziel. Volgens de katholieke geloofsleer bracht de bijzondere uitverkiezing van Maria als de moeder van Jezus met zich mee dat zij de enige mens in heel de geschiedenis moet zijn wier ziel nooit met enige zonde bevlekt geweest is, zelfs dus niet met erfzonde is bevlekt. Een soortgelijk beeld kennen wij van de ziel van het Lucas-Jezuskind. Het lijkt erop dat in de kerkgeschiedenis twee beelden verweven zijn.

Het is aan te raden het boek van Emil Bock te bestuderen. Van Bock is ook nog een boekje met drie voordrachten over Maria verschenen . Emil Bock gaat daar in op de wereldhistorische betekenis van Maria, het geheim van de maagdelijke geboorte, de samenhang tussen Maria en Eva als ‘oermoeder’ en de verhouding tot de Sophia, het menselijke vermogen tot inzicht. Het is goede lectuur voor een kerstvakantie.

Bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en Jordaan (1984) – Uitgeverij Christofoor, Zeist
Emil Bock: Maria, een drievoudig geheim (2003) - Uitgeverij Kamerling, Zutphen

4e zondag van de Advent (2)

'En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God.'


Lucas 1 : 57 - 80

Het is volgens de kerkelijke traditie op 24 juni dat Johannes wordt geboren. Zacharias laat de familie weten wat de naam van het kind moet zijn. De naam Johannes is een vreemde naam in de familietraditie. Het was gebruikelijk om kinderen namen te geven die voorkwamen in de stam waartoe de ouders behoorden. Zoals wij in de perikooptekst kunnen lezen behoort Zacharias tot de vermaarde priestergroep Abia en is Elisabeth een Aäronsdochter.

Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en tot de priesterafdeling Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van Aäron. (Lucas 1:5 - NBV)

Binnen de Joodse traditie heeft iemands naam een grote betekenis en wordt opgevat als een uitdrukking van zijn wezen. Zacharias betekent: herinnerd door Jahwe, Elisabeth betekent: Eed van God.
Zacharias doet uiteindelijk wat de engel Gabriël hem heeft opgedragen en hij noemt zijn kind Johannes: JHWH is genadig.

Wat Zacharias overkomt zou men misschien mogen zien als een omkering van wat er plaats vindt bij het celibaat. Wat was het oorspronkelijke doel van het celibaat? Niet alle priesters hoefden zich aan het celibaat te onderwerpen, slechts een verder gevorderde rang van priesters. Het terugdringen van de krachten, die met de seksualiteit samenhangen (laten we zeggen met het onderste chakra) heeft een effect op de geestelijke scholing, en daardoor bijvoorbeeld ook op het spreken van woorden tijdens cultische diensten, wellicht op het profeteren van wat men innerlijk schouwde of innerlijk als inspiratie waarnam. Voor onze tijd is het celibaat eigenlijk een achterhaald middel. De moderne innerlijke scholing gaat via het wakkere bewustzijn van de mens, de weg van het inzicht en de scholing van het denken. Door Gabriël wordt aan Zacharias het zwijgen opgelegd. Het terughouden van de krachten van de spraak zou misschien bij Zacharias een dusdanige werking op het gebied van de voortplanting kunnen hebben gehad, dat de geboorte van Johannes alsnog mogelijk werd.

En wanneer Johannes dan eindelijk wordt geboren doet Zacharias het volgende: ‘Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd.’ (Lucas 1: 63)

De mond van Zacharias wordt losgemaakt, hij wordt vervuld van heilige Geest en begint te profeteren. ‘En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en hij begon te spreken en loofde God. Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen besproken. Ieder die het hoorde bleef erover nadenken, en vroeg zich af: Hoe zal het verder gaan met dit kind? Want de machtige hand van de Heer beschermde hem.'

Zacharias spreekt een lofzang uit (Benedictus):
Zijn vader Zacharias werd vervuld van de heilige Geest en sprak deze profetie: ‘Geprezen zij de Heer, de God van Israël, hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost. (Lucas 1: 64-68)
En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste, want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken, en om zijn volk bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden.
(Lucas 1: 76-77)

maandag 7 december 2009

3e zondag van de Advent (1)

Rogier van der Weyden (1400 - 1464): Johannes de Doper


Johannes 1 : 19 – 28 Johannes de Doper over zichzelf

De perikoop voor de 3e adventzondag gaat opnieuw over Johannes de Doper, de wegbereider voor de Heer. In deze tekst horen we Johannes de Doper over zichzelf spreken. Het blijkt dat Johannes niet weet dat hij de wedergekomen Elia is. In de perikoop voor 2e Adventzondag lazen we echter dat Christus zelf meedeelt dat Johannes welzeker de wedergekomen Elia is.
De Joodse priesters uit Jeruzalem en Levieten vragen hem daarna of hij de profeet is. De kanttekeningen bij de Statenbijbel verwijzen naar een passage in het boek Deuteronomium waar staat: ‘Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de HEER, uw God, u verwekken; naar hem zult gij luisteren.’ (Deut. 18:15). De Nieuwe Bijbel Vertaling gebruikt in dit stukje een meervoudsvorm ‘Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren’, hoewel er in het Hebreeuws toch enkelvoud lijkt te staan. Misschien mogen we ervan uitgaan dat ook in het boek Deuteronomium op de profeet Elia wordt gewezen.

In de perikooptekst voor deze 3e Adventzondag volgens het evangelie naar Johannes geeft de Doper hen het antwoord: ‘Ik ben de stem die roept in deze eenzaamheid (wildernis, woestijn): “Maak recht de weg van de Heer.” Bij Mattheüs kan men lezen: Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.” (Mattheüs 3:3). Het is volgens de evangelietekst een profetie, die blijkbaar door Jesaja over hem verkondigd is, maar bij Jesaja hebben wij vooralsnog niet iets dergelijks kunnen vinden.

'Maak recht de weg van de Heer.' In het Grieks staat er: Εὐθύνατε τὴν ὁδὸν κυρίου (Euthunate ten odon kyrion). Kyrios betekent ‘Heer’ of ‘Meester’, maar mag hier misschien ook worden opgevat als een woord dat verwijst naar het menselijk ‘IK’. Het ‘IK’ is Heer over de ziel van de mens, over de andere wezensdelen van de mens. Zo opgevat staat er: ‘Maak recht de weg voor het IK’. Dat is namelijk wat Johannes met zijn doop wilde bewerkstelligen, de voorbereiding op de komst van het mensheids-Ik, van Christus.

De Farizeeërs vragen Johannes waarom hij doopt als hij niet de Christus is, niet Elia, noch de profeet. De Farizeeërs hadden hun strenge scholing in de Joodse mysteriën. Zij wisten wel degelijk wat zij vroegen. Het antwoord dat Johannes geeft is dan ook in de taal van de mysteriën. ‘Ik doop in water’.
Rudolf Steiner beschrijft dat in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mysteriën de verschillende elementen in de cultische handelingen werden beleefd; in de aller-oudste mysteriën speelde het element aarde een belangrijke rol, later maakte het element water een belangrijk onderdeel uit van de cultische handelingen, en nog later het element lucht.
Over het waterelement in de cultus van de oude mysteriën:
'Waar het hier om gaat is dat datgene wat de priester voltrok, minder met het element op zich te maken had, maar dat door de aangewende innerlijke kracht van de offerhandeling, de vloeistofmens –de mens waarin de krachten van het etherische lichaam werken- op dat moment één werden met het universum.'
(Rudolf Steiner: Apokalypse en priesterschap GA 346 - 2e voordracht 6-9-1924).

De doop die Johannes verrichtte had een uitwerking op de vloeistofmens, het etherische in de mens, zoals ook in de vorige bijdrage werd aangeduid. Bij die doop kregen de mensen een blik op hun levenspanorama, op het levenspad dat afgedrukt is in het geheugendragende etherlichaam. De Oudindische Yogascholing werkt op een ander wezensdeel. Zij werkt o.a. bewust met de ademhaling, d.w.z. met ‘de luchtmens’ ofwel het astraallichaam. De Farizeeërs moeten hebben begrepen waar Johannes op doelde.

‘Midden tussen u is komen staan, die gij niet kent, die na mij komt.’
Wij kunnen deze woorden van Johannes misschien letterlijk nemen. De volgende dag komt Jezus weer naar Johannes en Johannes roept dan uit: ‘Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.’ (Joh.1:29). We mogen ervan uitgaan dat Jezus in de dagen van Zijn doop door Johannes steeds in de buurt van de doopplaats in de Jordaan verbleef en waarschijnlijk werkelijk ‘midden tussen’ de mensen stond. De volgende dag gaan enkele dopelingen van Johannes achter Jezus aan en worden Zijn leerling. (Joh. 1:40)
Op een andere manier kunnen we de uitspraak misschien zo opvatten, dat Johannes erop duidt dat het hoogste godswezen, dat eerst in de sfeer van de kosmische zon te vinden was en in alle mysteriën gezocht werd, nu op aarde midden tussen de mensen staat. De mensen kennen hem niet.

Zoals in de vorige notitie is aangeduid, hangt de levensopgave van Johannes de Doper heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien mogen zeggen dat Johannes de Doper de vertegenwoordiger is van de gehele erfelijkheidstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.

Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door het evangelie volgens Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen.

3e zondag van de Advent (2)

Fra Angelico: Maria begroet Elisabeth



Andere mogelijke perikoop voor deze zondag:

Lucas 1 : 39 – 56

Na de aankondiging door de engel Gabriël gaat Maria naar Judea en bezoekt daar haar nicht Elizabeth. Wanneer zij elkaar begroeten springt de vrucht in de schoot van Elisabeth op. Daarvoor had Elisabeth, die lang onvruchtbaar leek, blijkbaar nog weinig gemerkt van het kind dat zij al zes maanden in haar schoot droeg. Rudolf Steiner vertelt dat door het klinken van de stem van Maria, het kind van Elisabeth gewekt wordt door het nog ongeboren kind Jezus. In het Johanneskind leeft de ziel van de oude Adam. Het Jezuskind dat Maria al bij zich draagt is een individualiteit die nog nooit op aarde geleefd heeft en volkomen onschuldig is. Het is het nathanische Jezuskind, dat de hogere wezensdelen van Adam draagt, die niet met Adam zijn afgedaald naar de aarde. Door een goddelijk raadsbesluit zijn deze wezensdelen bij de zondeval achtergebleven in hemelse sferen. Bij deze ontmoeting tussen Elisabeth en Maria wordt de oude Adam tegemoet getreden door een deel van zijn eigen wezen. Het is alsof het hogere Ik vanuit de verre periferie de vrucht in de schoot van Elisabeth opwekt, waardoor het kind opspringt. Het lijkt erop dat het steeds opnieuw geïncarneerde ziele-geestwezen van Adam–Elia–Johannes hulp nodig heeft om zich werkelijk te kunnen verbinden met zijn lichamelijke omhulling. Het extra duwtje ontvangt het van zijn zusterziel, het ook nog niet geboren nathanische Jezuskind, bij de groet die Elisabeth uit Maria’s mond verneemt. Wat door en vanaf de tijden van de zondeval gescheiden was komt op dit ogenblik weer bij elkaar.

De levensopgave van Johannes de Doper hangt heel nauw samen met die van Jezus van Nazareth. Je zou misschien kunnen zeggen dat Johannes de Doper een vertegenwoordiger is van de hele erfelijkheidsstroom van de mensen, vanaf Adam. Hij is de na vele incarnaties wedergeboren oudste ziel van de mensheid. Hij draagt het astraallichaam, etherlichaam en fysiek lichaam dat via de erfelijkheidslijn is doorgegeven. Dit complex van wezensdelen is het totale resultaat van de ontwikkeling vanaf Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan, en daarna de ontwikkeling van de aarde tot dan toe. Christus zegt van Johannes de Doper dat hij de grootste is onder de mensen.
Het Jezuskind, waarvan de geboorte beschreven wordt door Lucas, is de jongste ziel van de mensheid. Dit wezen heeft nog nooit op aarde verkeerd. Het draagt namelijk de reine geestelijke wezensdelen van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens), die bij de Zondeval niet zijn meegesleurd in het verderf, maar die werden terughouden in hemelse loges en daar werden behoed en bewaard. Door de zondeval ontving de mens het lagere Ik, een schijn-Ik. Christus brengt het ware hogere IK van de mens. Christus kan het oerbeeld van de mens, zoals het oorspronkelijk bij de schepping gedacht was, herstellen. Er is meer te lezen over deze verbondenheid vanaf het oerbegin bij Emil Bock*).

Maria spreekt tot slot van dit gedeelte de woorden van het Magnificat, dat vele toondichters heeft kunnen inspireren tot het maken van prachtige composities.

In het eerste hoofdstuk van het Lucas evangelie ligt een kalender van het christelijke jaar.
Het bezoek van de engel aan Zacharias vindt plaats in de herfst, op Grote Verzoendag -Yom Kippoer, het Oudtestamentische Michaelsfeest. Wanneer de engel Gabriël Maria bezoekt is het zes maanden later. Dan is het dus lente. Maria gaat naar Elisabeth en blijft drie maanden bij haar, totdat Johannes wordt geboren. Daarna gaat zij weer terug naar Nazareth in Galilea en blijft daar zes maanden, voordat zij weer op weg moet naar Bethlehem, dat bij Jeruzalem in de zuidelijke provincie Judea ligt.
De verkondiging aan Zacharias is rond Michaël – eind september herfst.
Geboorte van het Jezuskind is Kerstmis – 25 december rond het begin van de winter.
De verkondiging aan Maria is rond Pasen – lente. (De officiële feestdag van Maria-Visitatie is 31 mei)
Geboorte van Johannes de Doper – 24 juni aan het begin van de zomer.


Bronnen:
*) Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan - hoofdstuk 6, Jezus en Johannes

maandag 30 november 2009

2e zondag van de Advent (1)

Tiziano: Johannes de Doper

Op deze tweede Adventzondag kan men de onderstaande perikoop lezen of een gedeelte uit het 1e hoofdstuk van het evanglie volgens Lucas. (zie hier)


Mattheüs 11 : 2 – 15 Over Johannes de Doper

Het is Advent -verwachting voor wat gaat komen.
Johannes de Doper is de wegbereider van de Heer. Hij is de engel die voor de Heer uitgaat, die voor Hem een weg zal banen.
Johannes de Doper doopte de mensen in het water van de Jordaan. Volgens opvattingen van wetenschappers doopte hij op verschillende plaatsen in de Jordaan-vallei tussen het Meer van Gallilea en de Dode Zee. De Jordaan-vallei is geologisch gezien de plaats waar de grote continenten Eurazië, Afrika en Indië samenkomen. Vandaar dat hier diepe barsten in de aardkorst voorkomen. De vallei is een zogenaamd breukdal en ontstaan door tektonische bewegingen in de aardkorst. Het dal vormt de noordelijkste uitloper van die breuklijn tussen de Afrikaanse en de Arabische aardschollen. De Jordaan-vallei is het laagst gelegen dal op aarde. Daardoor ligt de waterspiegel van het Meer van Gallilea op 210 meter onder zeeniveau, de Dode Zee ligt op -410 meter, en dat is het laagste punt op aarde. Ter vergelijking ligt de Alexanderpolder bij Rotterdam (Vrijeschool Prinsenland) slechts op 6,6 m onder NAP.

Wanneer hij doopte hield Johannes de mensen die tot hem kwamen (zijn leerlingen) onder water tot het moment waarop zij bijna verdronken. Op dat moment zagen zij een panorama van hun leven tot dan toe, zoals ook iemand ervaart bij en vlak na het sterven. Mensen die bijna verdronken zijn, en anderen met een bijna-dood-ervaring, vertellen over dit soort ervaringen. Johannes haalde zijn dopelingen weer boven water en sprak dan tot hen: “Verander uw zinnen.” Voor hen die het ondergingen betekende het een soort inwijding die zicht gaf op het eigen leven tot op dat moment, op hun karma. De doop door Johannes was niet alleen een voorbereiding op de komst van de Heer (kyrios Joh.1:23), maar ook een voorbereiding op de komst van het individuele IK, dat door Christus aan de mensheid zou worden gegeven, het Ik waardoor de mens verantwoordelijk wordt voor zijn eigen daden. Zo ademt deze perikooptekst een Adventstemming: de voorbereiding op de komst van het Chistuswezen.

Volgens deze perikoop uit het Mattheüs-evangelie hoort Johannes in de gevangenis van de daden van Jezus. Johannes is namelijk gevangen genomen door Herodes. Johannes zendt zijn leerlingen naar Jezus. Hij moet Jezus kennen want Jezus en Johannes zijn namelijk familie van elkaar -Maria is een nicht van Elisabeth- en Johannes heeft eerder Jezus zelf gedoopt in de Jordaan. De vraag is of Johannes bij die doop werkelijk bewust heeft kunnen waarnemen en/of heeft geweten wat er precies gebeurde. Wanneer we het Marcus-evangelie lezen vinden we daar dat het Jezus was en niet Johannes, die de hemel zag open scheuren en de stem uit de hemel hoorde spreken:

'Op het moment dat Hij uit het water omhoogkwam, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen, en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ (Marcus 1:10) (NBV)
Bij Johannes de Doper hoeft deze gebeurtenis dus niet direct tot een bewuste ervaring te zijn gekomen, hoewel hij zeker de komst van de Messias verwachtte, gezien zijn vraag: ‘Zijt gij degene die komen zal of moeten wij een ander verwachten?’.
Het is te begrijpen dat Johannes zijn leerlingen naar Jezus zendt om hem dit te vragen. Het antwoord moet hem duidelijkheid verschaffen.

Bij verschillende perikoopteksten hebben we al behandeld dat de genezingen niet enkel als fysieke of medische handelingen moeten worden opgevat. Ook de opsomming van de tekenen die door Christus als antwoord wordt gegeven op de vraag van Johannes bevat meer dan alleen maar fysieke feiten. Hij spreekt in mysterietaal die Johannes verstaat. Mensen worden genezen van blindheid en hervinden het vermogen om het geestelijke te schouwen: de imaginatie. Aan verlamden, bij wie de verbinding tussen ziel en lichaam in disharmonie is geraakt, wordt de mogelijkheid teruggegeven hun wilskrachten weer om te zetten in lichamelijke handelingen en zo nieuw en op de toekomst gericht zonnekarma te ontwikkelen: de intuïtie. Doven hervinden het vermogen om het geestwoord te horen: de inspiratie. Voor melaatsen wordt de grens tussen binnenwereld en buitenwereld hersteld, versterkt. De armen ontvangen geen geld, zij ontvangen de engelboodschap, omdat hun armoede een armoede van de geest is. Zo moet het opwekken van doden ook als een mysterie uitdrukking gelezen worden, zoals we al bij eerdere gelegenheden hebben gelezen.

Jezus vertelt daarop het aanwezige volk over Johannes en zegt hun dat Johannes de grootste onder de mensen is, meer dan een profeet, maar kleiner dan de kleinste van de engelen in het hemelrijk. Die uitspraak kan letterlijk worden opgevat, Johannes is een engel van de laagste hiërarchische rang, maar de grootste mens die er op aarde geleefd heeft. Rudolf Steiner vertelde dat in Johannes opnieuw het geestwezen van Adam is verschenen, van de Oude Adam uit het paradijsverhaal. Na vele incarnaties op aarde helpt deze Oude Adam Christus (de Nieuwe Adam) zich te verbinden met het via de erfelijkheidslijnen aangereikte lichaam van Jezus van Nazareth.
Jezus zelf zegt dat Johannes de wedergeboren Elia is: ‘Als ge het aan wilt nemen; hij is Elia, die weer zou komen. Wie oren heeft, moet horen!'
Wie ogen heeft moet ook lezen, want het staat er echt en volgens het evangelie van Lucas zegt ook de engel Gabriël tegen Zacharias over de zoon, die hij Johannes moet noemen:

'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.' (Lucas 1:17 NBV)

Johannes de Doper is dit van zichzelf niet bewust, getuige de volgende passage in het evangelie: ‘Toen vroegen ze hem: ‘Wie dan? Bent u Elia?’ Hij zei: ‘Die ben ik niet.’ (Joh. 1: 24)
Rudolf Steiner beschreef in verschillende voordrachten dat de ziel van Adam steeds weer opnieuw in de menselijke ontwikkeling en erfelijkheidsstroom incarneerde. Een gedeelte van de ziel van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens) ging niet mee in de Zondeval en werd teruggehouden in de loges van de geestelijke werelden. Het nathanische Jezuskind draagt deze van zonden vrije zielenkrachten.
Dit wetende is het ook mee te voelen dat de vrucht in de schoot van Elisabeth (de Adam, die wel door de zondeval is gegaan) opspringt wanneer Maria, die het ongeboren Jezuskind reeds bij zich draagt, haar groet. In de ontmoeting tussen de nog ongeboren reïncarnatie van Adam in Johannes en het nathanische Jezuskind, dat de nog pure en geestelijke wezensdelen van Adam draagt, wordt samengebracht wat gescheiden was.

Elders vertelt Rudolf Steiner over Adam dat, in een bepaald ontwikkelingsstadium van onze planeet, hij de laatste mensenziel was die nog op aarde kon verblijven. De aarde verhae op dat moment zo sterk dat de uittreding van de maan moest plaats vinden, zodat de verhardende ‘sintels’ konden worden afgescheiden. Adam is dus ook dan al een ziel die achterblijft in de eenzaamheid van de woestijn, want het beeld van de woestijn is steeds op te vatten als een beeld voor de aarde. De woorden van Johannes ”Ik ben als een roepende in de woestijn” zijn zo in een nog ruimer perspectief te zien.

Gedurende de Adventtijd wordt van de verbinding tussen Jezus Christus en Johannes verhaald. Alle evangeliën wijzen op hun manier naar deze belangrijke relatie.

Johannes 1:6 Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes.

Lucas 3:3 Daar ging Johannes in de omgeving van de Jordaan verkondigen dat de mensen zich moesten laten dopen en tot inkeer moesten komen, om zo vergeving van zonden te verkrijgen, zoals geschreven staat in het boek met de uitspraken van de profeet Jesaja: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden! Iedere kloof zal worden gedicht, elke berg en heuvel geslecht,
kromme wegen recht gemaakt, hobbelige wegen geëffend; en al wat leeft zal zien hoe God redding brengt.”’
(NBV)

2e zondag van de Advent (2)

Matthias Grünewald: Isenheimer Altar - Colmar (Fr.)

Lucas 1 : 26 – 38 Verkondiging van de engel Gabriël aan Maria

Elisabeth leefde vijf maanden nadat de engel Gabriël aan Zacharias verscheen en vanaf het moment dat zij zwanger raakte in stille afzondering. In de zesde maand nadat de engel aan Zacharias verschenen was vindt de scène plaats die we nu kunnen lezen. Maria is in haar huis en de engel Gabriël komt bij haar en verkondigt haar de komst van haar kind. Gabriël is de aartsengel die de zielen, welke geboren zullen gaan worden, begeleidt door de maansfeer. Hij doet dat voor iedere incarnerende ziel. De aartsengel Gabriël is de leidende engel van de geboorte, die in de kring van jaarfeesten staat in de tijd tussen Kerstmis en Pasen. In die tijd van het jaar leidt hij alle zielen, die in een jaar geboren zullen worden, uit geestrijken binnen in de sfeer van de maan.

Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ (Lucas 1:28)

De aanduiding ‘in het huis’ kan worden opgevat als ‘in de eigen binnenwereld’. Maria was op het moment dat zij Gabriël gewaarwordt in gebed of in meditatie. Op het Isenheimer altaar zien we de kamer van Maria afgebeeld met rood en groen als kleuren voor de kruisribben aan het gewelf en voor de gordijnen. Rood en groen vormen een speciale kleurcombinatie. Het zijn bijvoorbeeld de kleuren die gebruikt worden bij de oogmeting door de optometrist. Het rode licht valt net vóór het netvlies, het groene licht valt net achter het netvlies, zodat aan de hand van die meting de lenzen nog scherper kunnen worden afgesteld. Rood en groen zijn ‘drempelkleuren’ die ook een overgang aangeven tussen fysieke wereld en ziele-geestwereld, tussen buitenwereld en binnenwereld. Men vindt die kleurencombinatie ook in de vensters van het Goetheanum, wanneer men vanuit de ruimte ervoor de grote zaal binnenkomt en zo eerst het rood van het grote westelijke venster en daarna het groen van de eerste vensters rechts en links opneemt.

Maria woonde in de kleine gemeenschap van Esseeërs in de heuvels ten zuidwesten van het Meer van Galilea, Nazareth. Nazareth betekent ‘de afgezonderde’ of ‘de bewaakte’. Als jong meisje leefde zij in een religieuze gemeenschap.

Bron: Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan

woensdag 25 november 2009

1e zondag van de Advent (1)

Raphael Santi: Sixtijnse Madonna

De 1e zondag van de Advent luidt ook het begin van het nieuwe kerkelijk jaar in. Op de vier Adventzondagen heeft men de mogelijkheid om de perikoopgedeelten te lezen, zoals die zijn aangegeven op de rondgestuurde lijst. Op verschillende scholen is het gebruik om daarvan af te wijken en in de plaats daarvan het eerste hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas te lezen, verdeeld over de vier verschillende Adventzondagen.
Bij de teksten van deze twee mogelijkheden zullen wij op deze weblog een notitie publiceren. (zie 2e bijdrage)

====

Mattheüs 21 : 1 – 11 De intocht in Jeruzalem


De perikoop beschrijft de intocht in Jeruzalem uit het evangelie volgens Mattheüs. Om dit te lezen aan het begin van de Advent kan vreemd lijken totdat men de tekst meer op het niveau van de beeldentaal tot zich door laat dringen. Een gewaardeerd oud-collega heeft ons op dit spoor gezet. Men zou de beschrijving over de intocht in Jeruzalem namelijk kunnen zien als een beeld voor het geestelijke proces dat zich afspeelt bij de conceptie, ofwel wat er op geestelijk niveau gebeurt wanneer een mensenziel zijn geboorte voorbereidt.

De Perikooptekst begint met de zin: 'Toen zij nu Jeruzalem naderden en in Bethfage kwamen,...'
De naam Bethfage betekent ‘huis van onrijpe vijgen’. Dat mag een beeld zijn voor de moederschoot.
De stad (in dit geval Jeruzalem) is in dit soort teksten veelal een beeld voor het fysieke lichaam, hier van de toekomstige fysieke omhulling van het kind dat afdaalt om geboren te worden.
De ezel is een ander beeld voor het fysieke lichaam. De ezel wordt bekleed met mantels.
De takken op de weg mogen worden opgevat als een verwijzing naar de levenskrachten van de nieuwe boreling, ofwel het etherlichaam.

'Toen hij Jeruzalem binnentrok, kwam de gehele stad in opschudding…'
Het moederlichaam komt ook in opschudding wanneer de zwangerschap aanbreekt.

Dan volgt tenslotte de vraag: 'Wie is hij?' Dat vragen ook ouders zich in heilige schroom af wanneer er een geboorte op komst is: “Wie is hij, die geboren gaat worden en tot ons komt?”

Rudolf Steiner vertelde dat de incarnerende individualiteit zich eerst met een astraallichaam omhuld, dat hem als twee vleugels (de krachten van antipathie & sympathie) naar de aarde begeleidt. In de maansfeer wordt uit de wereldether het nieuwe etherlichaam gevormd, waarin ook oud karma wordt ingeweven.

Bij de bespreking met de leerlingen in de les religieuze oriëntatie zou men eventueel een reproductie van de Sixtijnse Madonna erbij kunnen nemen en laten zien.
De twee leerlingen, die Jezus vooruit stuurt, zou men bij de Sixtijnse Madonna kunnen herkennen als de figuren links en rechts, die de ziel vanuit hemelse rijken de weg wijzen naar de geboorte op aarde: Paus Sixtus en Sint Catherina.
Het beeld van ‘Het Kind’ is op te vatten als beeld voor het Ik van de mens. Daarnaast staat het beeld van de vrouw meestal voor de mensenziel (astraallichaam).
Paus Sixtus: antipathiekrachten, Catherina: sympathiekrachten.

Ook met jongere kinderen kan men het beeld van de Sixtijnse Madonna als beeld behandelen van de voorbereiding van de geboorte van specifiek het Christuskind. Twee figuren wijzen het Christuskind de weg vanuit de hemel naar de aarde. Men kan de kinderen eens bewust wijzen op de kinderkopjes in de wolken achter de gordijnen op het schilderij. Daar zijn alle zielen van de nog ongeboren kinderen zichtbaar, die wachtend achterblijven tot de tijd dat zij de aarde zullen betreden. Zij volgen het Kerstkind op Zijn reis naar de geboorte, maar zo gebeurt dat ook bij de geboorte van ieder mensenkind. De zielen van de gestorven mensen wijzen de weg.
Wanneer de kinderen het verhaal van Het Gouden Huis kennen en/of Het Gouden Kistje, kan ook daaraan gerefereerd worden.
(Herbert Hahn: Bronnen van de ziel - uitgave VPC)

1e zondag van de Advent (2)

Ghirlandaio: De engel verschijnt aan Zacharias


Lucas 1 : 5 - 25

Deze perikoop begint met de aankondiging door de engel Gabriël van de geboorte van Johannes aan Zacharias. We moeten ons ervan bewust zijn dat Johannes de Doper een familielid van Jezus was. De naam van zijn vader Zacharias betekent: ‘Herinnerd door Jahweh’. Dat kan de kinderen ook verteld worden. Men kan de link leggen tussen het Sint-Jansfeest en Kerstmis, tussen het bezoek van de engel Gabriël aan Maria en dit bezoek aan Zacharias.

De moeder van Johannes is Elisabeth, een nicht van Maria en zij wordt ook in het Oberufer Kerstspel genoemd. Elisabeth is een Aäronsdochter, wat betekent dat zij ook uit een priesterfamilie komt, de zogenaamde Cohenin. Haar naam betekent ‘Eed van God’ (de lettergreep ‘El’= God). De naam Johannes betekent ‘God is genadig’.

Zacharias brengt het wierookoffer op de feestdag van Jom Kippoer. Dat was de enige dag in het jaar, dat de hogepriester de allerheiligste plaats in de tempel te Jeruzalem betrad, om te pleiten voor Gods volk. Het feest wordt beschreven in Tenach en dus de Bijbel, in het boek Numeri (Bamidbar) 29:7. Voluit heet het feest Jom ha-Kippoeriem, ofwel Dag van de Vergevingen.

In het donkere Heiligste der Heiligen, waar de Ark stond opgesteld en Gods aanwezigheid werd beleefd, brengt Zacharias dus in stilte en alleen het reukoffer. Dan verschijnt hem de aartsengel Gabriël. (Gabri-El bekent: ‘Mijn kracht is God’ of ‘Man van God’ of ‘Krijger van God’)
De aartsengel Gabriël is de leidende engel bij elke geboorte. In de kring van jaarfeesten leidt hij de tijd van Kerstmis tot Pasen. In die tijd wordt de uiterlijke natuur weer tot leven gewekt. Maar ook dan leidt Gabriël de zielen, die in een jaar geboren zullen worden, de sfeer van de maan binnen, waar zij wachten op het tijdstip van hun geboorte.

‘En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijde mare te verkondigen.’ (Lucas 1:19)
De Nieuwe Bijbel Vertaling schrijft: ’De engel antwoordde: ‘Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid is, en ik ben uitgezonden om je dit goede nieuws te brengen.’ Het is maar waar je van houdt.

De aartsengel verkondigt aan Zacharias ook al dat het kind een incarnatie zal zijn van de profeet Elia. De Joden verwachtten dat Elia de weg zou voorbereiden voor de komende Messias en voor diens komst wedergeboren zou worden. De naam ‘Elia’ (El-ia) betekent ‘Mijn God is JHWH’.
Het evangelie volgens Lucas geeft aan dat het Joodse volk verwachtte dat de profeet Elia terug zou keren op aarde, om de weg voor te bereiden voor de komende Messias, de reïncarnatiegedachte:
'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.’ (Lucas 1:17)

maandag 9 november 2009

23e zondag na Trinitatis

Vecellio TIZIANO (1516) Gemäldegalerie, Dresden


Mattheüs 22 : 15 – 22 Belasting betalen

De Bijbelpassage die we deze zondag als perikoop lezen volgt in het evangelieboek van Mattheüs na de Gelijkenis van de Bruiloft waarin Christus Jezus vertelt over het Rijk der Hemelen. Hierbij zijn volgens de evangelietekst de Farizeeërs aanwezig. Jezus besluit zijn gelijkenis met: ‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren.’ (Mattheüs 22:4). Dat is natuurlijk tegen het zere been van de Farizeeërs en zij trekken zich terug. Dan komen zij weerom en proberen Jezus op de proef te stellen.
Het was (en is nog steeds) een Joods gebruik om te debatteren, te redetwisten over de uitleg en interpretatie van de Thorah, de wetten en de schrift. De Farizeeërs sturen hun leerlingen samen met dienaren van Herodes naar Jezus met de vraag of men belasting moet betalen aan de keizer. Dienaren van het geestesleven en dienaren van het wettelijke gezag komen samen. Jezus zou van twee kanten ‘gepakt’ kunnen worden.

‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen.’ (22:16)
Het lijkt een wat gladde introductie, maar Jezus heeft hun boze opzet door en antwoordt: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? (22:18) (NBV)

De Joodse wet bevat vele voorschriften wat je wel of niet moet doen om een goed Jood te zijn. Een rabbijn zei laatst: ‘Het geloof wordt niet gemeten’, waarmee hij erop duidde dat het voor de Jood vooral om de gebruiken en leefregels gaat. Die kunnen wel worden waargenomen (gemeten). Jezus leert de Farizeeërs echter dat je niet alles alleen van de buitenkant moet bekijken. Hij wijst op hun manier van denken.

Al wat geworden is, wat in de zichtbare wereld om ons heen tot verschijning is gekomen -geschapen is- is ontstaan uit de stroom van de Vadergod. De Zoongod staat voor een instulping van het goddelijke naar binnen, in het innerlijk van de mens. Het morele besef is een innerlijke zaak geworden, niet meer een uiterlijke zaak gebaseerd op voorgeschreven wetten en gebruiken.
Het evangelie volgens Mattheüs slaat de brug tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament, de overgang van de Vadergod naar de Zoongod. Het is een behoorlijke uiteenzetting, die al begint in Mattheüs 21:23. Na de passage van deze perikoop gaan de Farizeeërs en Sadduceeërs door met hun strikvragen, zoals te lezen in de hoofdstukken 22 en 23.

Een munt is niet alleen een stukje metaal als ruilmiddel, betaalmiddel. Doordat de beeltenis van de gezagdrager (de keizer) er op staat duidt dit er ook op dat je een onderdaan bent van een wereldlijk heerser. Dat is de buitenkant, die gelding heeft omdat je het muntstuk binnen dit rijk kan gebruiken. Echter, de macht van de Keizer is slechts buitenkant, een wereldlijke macht. Je moet ook zorgen dat je aandacht hebt voor de verzorging van het innerlijk der ziel, van het element in jezelf dat verwantschap heeft met het goddelijk-geestelijke in de wereld. Leer het innerlijk van de mens te zien als Tempel van de levende God.
‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.
Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.’


Romeinse Tribuutmunt

Over de rol van het geld in de wereld valt wellicht heel veel te zeggen, zeker in deze tijd van de zogenaamde financiële crisis. We worden door de actualiteit weer eens met onze neus op het geschiedkundige feit gedrukt dat Rudolf Steiners impuls voor een driegelede sociale ordening na de 1e Wereldoorlog jammerlijk genoeg niet werd opgepakt. De driegeledingsbeweging heeft zich teruggetrokken in kleinschalige experimenten. Hoe anders -in morele zin- zouden de mensen naar de economie hebben kunnen kijken.
Geld gaat daarheen waar de mensen hun interesse hebben liggen. In die zin heeft geld een geestelijk principe, het maakt de wil van de mensen zichtbaar. Eigenlijk is de vraag van de Farizeeërs niet eens zo heel erg merkwaardig: Ligt je interesse bij geestelijke of bij wereldlijke zaken?


Het is bekend dat Rudolf Steiner altijd wilde dat er voor diensten betaald werd. Hij raadde aan niet zomaar iets voor niets te doen. Euritmisten gaf hij bijvoorbeeld het advies om voldoende geld te vragen voor hun werk en ook voor het geven van cursussen en voordrachten zou goed moeten worden betaald. Volgens Rudolf Steiner moet ook de investering in geesteswetenschappelijk onderzoek worden terugverdiend. Wanneer je dingen voor niets gaat doen nodig je zowel luciferische als ahrimanische krachten uit zich vroeg of laat in de zaak te gaan mengen. In zogenaamd altruïsme mengen zich al gauw luciferische krachten als gevoelens van ijdelheid: “wat ben ik toch aardig – goed – menslievend – werkend voor de goede zaak. Ik doe het voor niets! Ik hoef er geen geld voor, want geld is het slijk der aarde.” Bij enige tegenslag kan deze gulheid op een gegeven moment in zijn tegendeel omslaan. Dan klinkt er meestal dat er al zolang krachten voor niets zijn gegeven en nu kan er niet eens iets tegenover staan. Dan komt de luciferische aap uit de mouw en bederft de boel.

Ook ahrimanische krachten, die uit zijn op macht en manipulatie kunnen zich doen gelden. Zij werken daar waar onvrijheid heerst. Geld drukt tenslotte ook uit waar Ahriman de mens in zijn macht heeft: De mens moet nu eenmaal eten om op aarde te kunnen leven. Om brood te kunnen kopen heeft hij een betaalmiddel nodig, de angel van Ahriman.
Zoals eerder opgemerkt stroomt het geld naar dat waar werkelijk de mensen hun interesses en intenties hebben liggen. De mens geeft het geld uit aan dat waar hij werkelijk warm voor loopt. De ‘keizer’ zou daarom ook kunnen staan voor die aardse machten die het financiële verkeer beheersen. Zij laten op een materiële manier zien waarnaar de mens streeft. Die keizer moet je geven wat van hem is. Maar op God gericht zou je innerlijke intentie moeten zijn.

In de les RO zou het vraagstuk van de economie een onderwerp voor gesprek met leerlingen van bovenbouwklassen kunnen zijn.
Voor benedenbouwleerlingen levert de vraag ‘Keizer of God’ voldoende gespreksstof op.

James Tissot (Frankrijk 1836-1902) Brooklyn Museum, New York

zaterdag 31 oktober 2009

22e zondag na Trinitatis

Caravaggio (1573–1610): De inspiratie van Matthëus -1602-
San Luigi dei Francesi, Rome



Mattheüs 18 : 21 – 35 De onbarmhartige knecht


In deze perikoop gaat het weer over het vergeven van schulden. (Zie ook de perikoop voor de 19e zondag na Trinitatis).
In het 17e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie vinden we eerst de Verheerlijking op de Berg en daarna begint Jezus zijn apostelen te onderrichten (vanaf 17:24). Hier en verderop in het 18e hoofdstuk vinden we bekende passages zoals:

‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.’ (18:3)

‘Wat denken jullie? Als iemand honderd schapen bezit en een daarvan dwaalt af, zal hij er dan niet negenennegentig in de bergen achterlaten en op weg gaan om het afgedwaalde dier te zoeken?’ (18:12)

‘Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Ik verzeker het jullie nogmaals: als twee van jullie hier op aarde eensgezind om iets vragen, wat het ook is, dan zal mijn Vader in de hemel het voor hen laten gebeuren.’ (18:18-19)

‘Want waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden.’ (18:20) (NBV)

Dan vraagt Petrus hoe vaak hij iemand moet vergeven. Een typische vraag die je misschien van een schriftgeleerde zou verwachten. Zeven maal betekent zoiets als: ‘veel’. 'Zeventig maal zeven maal' betekent ‘nog meer’. Het lijkt zelfs een oneindig getal. Het getal 7 staat voor de volmaaktheid in Gods wegen en handelen. Het getal 70 is dat van de verantwoordelijkheid gedurende het hele leven.
Rudolf Steiner: ‘Zeven is het getal van de perfectie. (…) Wanneer de mens alles wat hij nu nog als kiem in zich draagt zal hebben ontwikkeld, zal hij een zevenvoudig wezen zijn, in zijn soort perfect. De zeven heerst in de wereld van de kleuren, in de regenboog; in de wereld van de klank, de toonladder. Overal in de wereld van het leven kan de zeven worden gevonden als een getal van perfectie.'
Zeven maal zeventig maal zou misschien mogen worden opgevat als ‘zo vaak als het voorkomt’, of misschien ook wel als: ‘tot dat je perfect bent’. Is het niet zo dat we een medemens aan de ene kant moeten nemen zoals hij is, maar dat we aan de andere kant de medemens ook moeten nemen zoals hij eigenlijk zijn wil? (Het laatste is een uitspraak ooit gedaan door Wim Veltman)

Christus vertelt een gelijkenis waarin een knecht, van wie eerst zelf de schuld is kwijt gescholden, zelf zijn schuldenaren niet vergeeft.
Dit beeld kan in de RO-les met de leerlingen van de hogere klassen het best met concrete gegevens besproken worden. De knecht heeft bij zijn heer een schuld van 10.000 talenten. 1 talent was 6000 denaries. Een denarie was een dagloon. De schuld betekende 60.000.000 dagen (dat is meer dan 164.000 jaar) dag in dag uit werken zonder een enkele vrije dag! (60.000.000:365). Wanneer je leerlingen dit vertelt (laat uitrekenen) wordt het hen in ieder geval duidelijk dat het in deze gelijkenis om een forse schuld gaat. Er is sprake van een schuld, die in een leven niet is af te lossen. Deze schuld wordt de knecht echter kwijt gescholden.

Wat zou er gebeuren als jezelf om vergeving van je schulden vraagt, maar niet aan anderen hebt kunnen vergeven? 'Vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren', luidt een regel van Het Onze Vader, het gebed dat Christus –de Logos, het scheppende Woordwezen zelf- ons heeft gegeven. Gemeenschappen vormen zich in het gebied van het gewoonteleven, van het etherische. Dat is het gebied waarin het vergeven van schulden zijn werking heeft. Zo moet in de toekomst ook een gemeenschap in Christus ontstaan, waartoe allen zullen behoren die de kracht van Christus in zich voelen. Het etherlichaam is de drager van het oude karma van de mens. De reine ethergestalte van de Christus zal de mens voorgaan in deze gemeenschap. Deze reine ethergestalte hebben drie leerlingen als eerste kunnen schouwen bij de ‘Verheerlijking op de Berg’, net even eerder in het Mattheüs-evangelie. Het evangelie volgens Mattheüs verhaalt het gesprek dat Christus en de drie leerlingen Jacobus, Petrus en Johannes voeren wanneer zij van de berg afdalen na de 'Verheerlijking':

‘De leerlingen vroegen hem: ‘Waarom zeggen de schriftgeleerden toch dat Elia eerst moet komen? Hij antwoordde: ‘Elia zou inderdaad komen en alles herstellen. Maar ik zeg jullie dat Elia al gekomen is, ze hebben hem alleen niet herkend, en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden. Zo zal ook de Mensenzoon door hun toedoen moeten lijden.’ Toen begrepen de leerlingen dat hij op Johannes de Doper doelde.‘ Mattheüs 17:10-13 (NBV)

Vooral het laatste vers (17:13) toont aan dat deze woorden van Christus ook een onderricht in de wetten van karma en reïncarnatie zijn. Hij is namelijk de Heer van het Lot, de Heer van het Karma, van het door de verschillende levens zich ontwikkelende Ik. Het Ik van de mens is namelijk de gave van Christus, de Christuskracht in ons. Door in ons innerlijk de aansluiting te vinden bij de in het aardrijk binnen gevloeide krachten van het Mysterie van Golgotha is aan de mens de mogelijkheid gegeven om te leren te vergeven. Door inzicht in wetten van het karma en daardoor het vermogen tot het actieve vergeven bouwt de mens mee aan het komende Rijk van Christus.

Wanneer de mensenziel de Christuskracht in zich wil opnemen, zal hij successievelijk leren niet anders dan mild te oordelen over zijn medemensen. 'Ook ik veroordeel u niet. Ga heen. Zondig voortaan niet meer', is het enige wat Christus zelf zegt tegen de overspelige vrouw [= de mensenziel (Joh. 8:2-12)]. Dat kan een voorbeeld zijn. Wanneer wij anderen hun schuld kunnen vergeven dragen wij bij aan het stichten van het nieuwe Godsrijk, de nieuwe levensgemeenschap in Christus. Door Zijn daden op Golgotha heeft Hij de schuldenlast van de mensen op zich genomen, de schuld dat de mens zich heeft ingelaten met de luciferische krachten. Elk mens draagt in zijn organisatie de invloed van Lucifer. Dat werd de erfzonde genoemd. Daardoor is de mens ook toegankelijk voor de invloed van ahrimanische en nog andere demonische wezens. Wat weerhoudt de ene mens er dan eigenlijk van om de ander zijn schuld te vergeven?

Terugkomend op het getal 7. Zoals al vermeld, is zeven het getal van de perfectie, bijvoorbeeld het einde van de mensheidsontwikkeling, wanneer de mens alle zeven wezensdelen zal hebben geïndividualiseerd. Nu leeft de mens nog onder het getal 4. Het getal van perfectie 7 heerste in de scheppingsdagen, heerst nu in de kleurenwereld van de regenboog, de wereld van de tonen in de toonladder en elders in de wereld van de levenskrachten. Het priemgetal 7 staat voor het goddelijke in de natuur.
De mens kent de zeven soorten wil : het instinct is gebonden aan zijn fysieke organisatie. Hij kent de drift als wil werkend vanuit het etherlichaam, de begeerte uit het astraallichaam. Pas door het Ik ontstaat het bewuste motief, de motivatie. Hier zijn we pas bij het getal 4. Bij het ontwikkelen van de hogere wezensdelen Geestzelf, Levensgeest en Geestmens –die op dit moment in de ontwikkeling slechts in kiem in ons aanwezig zijn en nog onder de hoede van hogere geestelijke wezens- kent de mens ook wens, voornemen en besluit als hogere vormen van wil. Zijn die wezensdelen en daarmee alle vormen van wilskracht door de mens geïndividualiseerd dan is misschien de perfectie bereikt. In de duisternis van onze wil dragen wij ook onze schuld en de impuls om die schulden in te lossen -karma. Misschien moeten wij daarom 70 x 7 maal schulden vergeven. Totdat ook wijzelf perfect zijn, zonder schulden.

De zeven regels van het kindergebed in de Handeling hebben elk betrekking op een van deze zeven vormen van wil, beginnende bij het fysieke 'zich verheffen' en dan in zeven stappen opstijgend tot en met het toekomstige 'dan zal Hij met ons zijn' wat is gelieerd aan het besluit, dat samenhangt met de Geestmens in ons.
Rudolf Steiner vertelt in een voordracht over de betekenis van de liefde, dat het voor de mens heel moeilijk is om werkelijk iets uit mensenliefde te doen, omdat het handelen uit werkelijke liefde voor de mens zelf niets oplevert. De daden die uit liefde gedaan worden zijn slechts een afbetalen van het voorschot dat de Christus heeft gegeven door Zijn daden op Golgotha. In dit licht kan men zich voorstellen dat in de Handeling vlak voor het kindergebed niet voor niets de woorden klinken: 'Christus is de leraar van de mensenliefde.' De liefdedaad van de Christus is ons als voorbeeld gesteld voor het ontwikkelen van de wil.


Bronnen:
K.Weigand: De betekenis van getallen in de Bijbel
Rudolf Steiner: Occulte tekens en symbolen - voordracht Stuttgart 15 september 1907
Emil Bock: Rudolf Steiner - Studien zu seinem Lebensgang und Lebenswerk Stuttgart 1967, blz.221
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde – 4e voordracht
Rudolf Steiner: De Liefde en haar betekenis voor de wereld voordracht 17-12-1912 - Uitgeverij Christofoor, Zeist

maandag 26 oktober 2009

21e zondag na Trinitatis

Christus en de Hoofdman uit Kapernaum
Anonym (Breslau)



Johannes 4 : 46 – 54 Genezing van de zoon van een hoofdman*

De perikoop van deze zondag begint met de zin: 'Jezus kwam nu weer in Kana, in Galilea, waar Hij water in wijn had veranderd.' De naam van het stadje Kapernaüm, dat ligt aan het Meer van Galilea zijn we eerder tegengekomen. Het is de woonplaats van Jezus sinds Hij uit Nazareth was weggegaan.
Het evangelie vertelt dat Jezus vanuit Judea terug naar Galilea reisde via Samaria, waar hij het gesprek had met de Samaritaanse vrouw bij de waterput. Wanneer Hij weer in Kana is komt er een hoveling vanuit Kapernaüm naar Hem toe. Deze hoveling is waarschijnlijk geen Jood in de strikte zin van het woord, maar het is niet helemaal duidelijk of hij dezelfde is als de Hoofdman, waarvan elders beschreven wordt dat diens jongen (zoon of slaaf) stervende is (Lucas 7:1–10 en Mattheüs 8:5–13). In het Lukas-evangelie is Jezus al in Kapernaüm en gaat Hij naar de hoofdman toe. In de perikoop voor deze zondag is Hij in het plaatsje Kana en komt de hoofdman naar Hem toe. De genezing gebeurt op afstand. Wanneer de hoveling wel dezelfde is als de hoofdman uit Lukas, dan is hij een Romeins staatsburger. Zo niet dan is hij waarschijnlijk toch wel iemand van vreemde, niet Joodse afkomst, wonend in de handelsstad Kapernaüm. Emil Bock beschrijft deze figuur als Romeins centurion (honderdman) van het garnizoen dat de bij de stad gelegen burcht bezet hield. Bock noemt ook de lotsverbondenheid tussen deze hoofdman en Jaïrus, het hoofd van de synagoge in Kapernaüm, wiens dochtertje later uit de dode wordt opgewekt. In het Lukas-evangelie wordt verteld dat de Joodse leiders (van de synagoge) Jezus aanmoedigen om naar de hoofdman toe te gaan. De hoofdman had geholpen de synagoge van Kapernaüm te bouwen.
'Toen ze bij Jezus waren gekomen, drongen ze er bij hem op aan mee te gaan. Ze zeiden: ‘De man die u dit verzoekt, verdient het dat u hem deze gunst bewijst. Want hij is ons volk goedgezind en heeft voor ons de synagoge laten bouwen.’ (Lukas 5:4)

*) In de andere Bijbelvertaling staat “koninklijke hoveling”, of “hoveling” een vertaling zoals die ook voor ons perikopenboek door Julia van Andel is gebruikt. In het Latijn staat er “regulus” wat stamhoofd, prins, vorst of koning van een klein land betekent. De Griekse tekst gebruikt het woord 'basilikos' wat 'een man behorende aan (in dienst van) een koning, aan een minister enz.' betekent.
Een weer andere uitleg vond ik op de website van de Statenvertaling (www.statenvertaling:net): Grieks koninklijk; namelijk officier of heer, in dienst of uit het hof van den koning Herodes, welke sommigen menen, dat Chusa zou geweest zijn, de rentmeester van Herodes, wiens huisvrouw Johanna, benevens andere vrouwen, den Heere Christus dienden van hare goederen, (Luk. 8:3) hetwelk ook Joh. 4:53 schijnt te bevestigen.

Als niet-Jood toont de hoveling van begin af aan een groot geloof en vertrouwen. En na deze gebeurtenis vervult de kracht van het geloof zijn hele huis, dus al zijn familieleden en waarschijnlijk ook zijn personeel.
Zowel bij de zoon van de hoofdman als bij het dochtertje van Jaïrus en de jongeling uit Naïn, gaat het om jeugdige mensen van ongeveer 14 jaar. Zij zijn qua leeftijd op de overgang naar de volgende levensfase. Het is de leeftijd waarop het individuele astraallichaam geboren wordt. Blijkbaar stokt in alle gevallen er iets in de biografische ontwikkeling. Er moet een innerlijke oorzaak zijn, waardoor iets van een karmische verknoping optreedt. De volwassene in de omgeving van de jeugdigen –hier de vader de hoveling- is nog nodig en werkt nog als sturend Ik. Via het vertrouwen van de hoveling kan Jezus helend ingrijpen. De genezing van de zoon vindt dus indirect plaats, doordat de hartenkrachten van de hoveling door de Christus worden versterkt. De jonge ziel van zijn zoon kan nu opbloeien en zijn verdere lotsbestemming vinden.

In deze perikoop staat duidelijk vermeld dat dit het tweede teken was. Het eerste teken dat het Johannes-evangelie beschrijft is op de bruiloft in Kana. Na dit teken volgt onmiddellijk het 3e teken: de genezing op een Sabbat van de lamme zieke in Bethesda (Joh 5:1-18). Nog later de spijziging van de vijfduizend (Joh 6: 1-15), het 4e teken waarover gezegd kan worden dat daarbij zichtbaar wordt dat de Christuskracht tot in het etherische werkzaam begint te worden. Het 6e teken is de genezing van de blind geborene (Joh 9: 1-41) en vindt ook op de Sabbat plaats. Aan dit teken gaan lange gesprekken vooraf over het zondig zijn.
Dan volgt als 7e teken de opwekking van Lazarus (Joh 11). Het zijn zeven stappen in ontwikkeling.



De provincie Galilea wordt in deze perikoop nadrukkelijk genoemd. Kapernaüm is de stad aan het Meer van Galilea waar Jezus gaat wonen wanneer Hij uit Jeruzalem terugkomt, nadat hij heeft vernomen dat Johannes de Doper door Herodes gevangen is gezet. Kapernaüm ligt iets noordelijker dan Bethsaïda = het huis van de vissen (Beth = huis, Saïda = visvangst). In Nazareth, waar Hij eerst bij zijn familie leefde, verkeerde Hij nog in de bescherming van de kleine gemeenschap met familieleden. Kapernaüm was meer een wereldlijke handelsstad terwijl Nazareth een gesloten gemeenschap was van Esseeërs.

Kana (bruiloft, het eerste teken in het Johannes-evangelie) en Kapernaüm (tweede teken) liggen in Galilea dat groen en vruchtbaar is, in tegenstelling tot het woestijnachtige Judea waar Jeruzalem ligt en waar Jezus zo juist van terug is gekomen. In het Galilese landschap zijn meer etherkrachten werkzaam dan in het zuidelijke dorre Judea. Het zijn levenbrengende en genezende krachten, die in de natuur werkzaam zijn. Geen enkele geografische stap van de Christus is zonder betekenis. Deze geografische aanduidingen bij Zijn daden hebben altijd een diepere betekenis en staan in relatie tot wat Hij doet en waarheen of waarvandaan Hij reist. Daarover bericht o.a. Emil Bock uitgebreid . In het begin van zijn openbare werken maakt de Christus gebruik van de levenbrengende krachten in de natuur van Galilea. Later is zijn werkzaamheid zo sterk dat Hij in Judea zonder hulp van de aarde-ether kan genezen. De opwekking van de jongeling van Naïn en het dochtertje van Jaïrus vinden beide dus plaats in Galilea. We hadden al ontdekt dat Jaïrus ook in Kapernaüm woonde.

Geraadpleegde bron:
Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha, Uitgeverij Christofoor blz. 191 en verder

Ikoon: Johannes de Evanglist

maandag 19 oktober 2009

20e zondag na Trinitatis

Een builoft (herkomst onbekend)


Mattheüs 22 : 1 – 14 De bruiloftsgasten

Wanneer Jezus tot zijn leerlingen -de Apostelen- spreekt probeert Hij zaken uit te leggen terwijl Hij daarbij appelleert aan het waakbewustzijn van de leerlingen, aan hun verstand. In de Grieks-Romeinse tijd vindt de ontwikkeling van de verstands-gemoedsziel plaats. De mensen waren in die tijd gemiddeld nog niet zover ontwikkeld dat zij in staat waren de wereldverschijnselen met het intellect te begrijpen. De meesten konden alleen denken op een manier zoals nu kinderen nog doen. Wanneer je kinderen iets wilt uitleggen doe je dat het beste met behulp van een voorbeeld, of je vertelt het met een verhaal, in een beeld. Dat appelleert aan het meer voelende droombewustzijn van het kind. Zij begrijpen op die manier beter wat er bedoeld wordt, zij “kunnen er dan iets mee”. Zo vertelt Christus Jezus in deze perikoop een verhaal om de naar Zijn woorden luisterende mensen uit te leggen hoe het met het Rijk van God in de hemel is gesteld.
We kennen het zinnebeeld van de prinses, de jonkvrouw. Wanneer dat beeld in een sprookje of in de mythologie opduikt wordt daarmee de menselijke ziel aangeduid. De prins waarmee de prinses trouwen gaat is ‘de zoon van de Koning’. De koning is eigenlijk God Vader en de prins in het sprookje is de verlossing brengende Christus, of ook wel de kwaliteit van het Hogere Ik van de mens. De bruiloft staat voor de feestelijke vereniging tussen de menselijke ziel en haar hogere geestwezen. Dit geldt ook voor de beelden in sprookjes als Sneeuwwitje of Assepoester, waarin de prins met de prinses trouwt en/of haar verlost.

In deze vergelijking zijn alle mensen uitgenodigd om op het feest van de bruiloft te komen. De bruiloft is het feest van het feit dat Christus zich met de mensheid heeft verbonden. De mens kan zijn hart tot Hem wenden opdat Hij erin kan werken en in de zielenkrachten kan werken. Er zijn echter ook mensen die dat niet willen. Zij hebben andere dingen te doen, die zij belangrijker vinden. Het opnemen van de Christuskracht kan alleen door een eigen wilsbesluit, in totale vrije wil. Niemand kan het afdwingen. Zij komen niet naar het feest, hoewel zij zijn uitgenodigd. Uiteindelijk zijn er andere mensen naar het feest gekomen. Zij die wel de Christuskracht in zich hebben opgenomen. Hun kleding is een wit bruiloftsgewaad, d.w.z. een door de Christuskracht gereinigde ziel.

Er is ook een gast binnengekomen die geen bruiloftskleed heeft. Deze wordt daarom weer naar buiten gestuurd want hij heeft zijn ziel niet voorbereid, waardoor hij niet de kracht van het Hoger Ik kan opnemen. Die gast beschikt slechts over het lagere Ik, dat vanaf de zondeval doordrongen is met krachten van egoïsme en begeerte, luciferische elementen die in zijn ziel werkzaam zijn. Daardoor ontstaat ook ruimte voor ahrimansiche krachten in het etherlichaam, waarvan het effect teruggespiegeld wordt in de ziel en zich doet gelden als de hang naar materialisme en onbewuste angst.

Voor zielen die vervuld zijn van ‘Hebzucht en Angst’ (termen uit een krantenartikel over de financiële crisis) zal er buiten geween zijn (in het rijk van Lucifer) en tandengeknars (in het rijk van Ahriman). Wanneer namelijk de tegenstandersmachten in de mensenziel overheersen dan raakt de mens uit zijn innerlijk evenwicht en kan hij vervallen tot verweking of verschrompeling/verharding. Deze tweeheid van verweking en verharding (geween en tandengeknars) hebben we eerder behandeld naar aanleiding van de perikoop (17e zondag na Trinitatis) over de genezing van de waterzuchtige man, waarin we ook wezen op de genezing van de kromme vrouw. In het sprookje ‘Sneeuwwitje’ vinden we Lucifer als de Boze Stiefmoeder, in de ‘Wolf en de Zeven Geitjes’ treedt Ahriman op als de Wolf. Beide figuren kloppen aan de deur van het huisje (het menselijke lichaam). In het ene huisje wonen Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen -de menselijke ziel in samenhang met de orgaanprocessen. In het andere huisje wonen Moeder Geit met de Zeven kleine Geitjes -de zeven organen in hun etherisch functioneren. In het eerste geval is het de Prins die uiteindelijk redding brengt. In het andere geval is dat het geitje in de klok -de kracht van het hart.

maandag 12 oktober 2009

19e zondag na Trinitatis

Ikoon: Jezus geneest een verlamde



Mattheüs 9 : 1 – 8 Genezing van een verlamde

De perikoop van de 19e zondag na Trinitatis begint met te vertellen dat Jezus met een boot over het meer van Galilea voer naar zijn eigen stad. Die eigen stad was Kaparnaüm, waar Jezus zich gevestigd had nadat Hij uit Nazareth, dat meer westelijk in de bergen is gelegen, was weggegaan, een drukke handelsstad aan het Meer van Galilea en aan de route naar Damascus. Voordat Hij terugkwam was Hij in het gebied van de Gadarenen waar Hij bij twee bezetenen demonen uitdreef en in een kudde varkens joeg, die zich in het meer stortte. (Mattheüs 8:28-34). Weer terug thuis in Kaparnaüm werd een verlamde op een draagbed naar Hem toe gebracht. Toen Hij zag dat deze mensen vertrouwen in Hem hadden sprak Jezus tot de verlamde:
‘Schep moed, kind, uw zonden zijn u vergeven.’

Het is deze keer extra interessant om het verhaal in de versies van Marcus en Lucas erbij te lezen. Marcus 2 vertelt het als volgt:
1 Toen hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm, werd bekend dat hij weer thuis was. 2 Er stroomden zo veel mensen toe dat er zelfs voor de deur geen plaats meer was, en hij verkondigde hun Gods boodschap. 3 Er werd ook een verlamde bij hem gebracht, die door vier mensen gedragen werd. 4 Omdat ze zich niet door de menigte konden wringen, haalden ze een stuk van het dak weg boven de plaats waar Jezus zat, en toen ze een opening hadden gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn draagbed naar beneden zakken. 5 Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’ (De Bijbelvertaling uit 1951 gebruikt: “Kind, uw zonden worden vergeven.”)

Ook Lucas 5 verhaalt:
18 Er kwamen een paar mannen met een verlamde op een draagbed, die ze naar binnen wilden brengen om hem voor Jezus neer te leggen. 19 Maar ze zagen geen kans om door de mensenmassa heen te komen, en dus gingen ze het dak op en lieten hem op het bed door een opening in het tegeldak naar beneden zakken tot vlak voor Jezus. 20 Toen hij hun geloof zag, zei hij tegen hem: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’

In die tijden beschouwden de mensen lichamelijke gebreken als een straf van God voor een zondig leven. We kennen dit gegeven ook van Zacharias en Elisabeth, die geen kinderen konden krijgen. Zij werden als zondaars beschouwd. Zij voelden het zelf althans als een schande geen kinderen te hebben gekregen. Hetzelfde gold voor verlamden, blinden, melaatsen, kreupelen enz. Niemand hoefde voor hen te zorgen, niemand keek naar hen om. Het waren paria’s. In India leefde deze gedachte nog lang voort en kwam tot uitdrukking in de sociale organisatie van het kastenstelsel. Men nam de wet van reïncarnatie en karma als uitgangpunt: een mens wordt gestraft met een handicap, doordat in een eerder leven iets in zijn ziel heeft geleefd wat in het volgende leven als lichamelijk gebrek tevoorschijn treedt. De mens waarover het in deze perikoop gaat is een verlamde, een mens die zijn ledematen niet meer kan gebruiken. De ledematen dienen de mens om in de wereld te werken, om zich door middel van zijn wil met de wereld uiteen te zetten, zijn levensweg te wandelen. Voor deze mens is dat door de verlamming onmogelijk.

Rudolf Steiner wees op de realiteit van de wetten van het karma:
Men zou de hele gezondheidstoestand van een mens kunnen terugvoeren op de belangstelling die hij in een vroeger leven heeft gehad voor de wereld. (…) Het is werkelijk zo dat wat in één aardeleven in de ziel geleefd heeft, zich uit zal drukken in de gezondheidstoestand van het lichaam in een volgend leven.
(Rudolf Steiner: ‘Geesteswetenschappelijk beschouwingen van het karma’ - voordracht 1 maart 1924 (GA 235)

Christus stelt met Zijn daad iets tegenover de onverbiddelijke wetten van het karma. Het nieuwe wat Hij verricht is dat Hij tegen de verlamde zegt dat hem zijn zonden zijn vergeven. Wat de verlamde in een eerder leven als lot op zich heeft geladen zal hem vergeven zijn. Enige schriftgeleerden beginnen erover te morren dat de Christus Jezus spreekt van het vergeven van zonden, want volgens hen kan alleen God zelf zonden vergeven. Christus gaat eerst op hun woorden en gedachten in, maar bewijst daarna dat Hij werkelijk gemachtigd is om zonden te vergeven en Hij spreekt: 'Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.' Hij is namelijk de hoogste godheid zelf. Dan pas staat de verlamde op en loopt naar huis. Hij kan zijn ledematen weer gebruiken en zijn levensweg verder wandelen.


We kunnen ons de vraag stellen hoe het menselijk bewegen eigenlijk tot stand komt, geen onnodig onderwerp voor leraren. Rudolf Steiner is er heel duidelijk over dat een beweging van b.v. een arm of been niet tot stand komt doordat er vanuit de hersenen via een motorische zenuw een impuls geleid wordt naar een spier, welke zich vervolgens samentrekt. ‘De motorische zenuwen zijn ook waarnemingszenuwen; ze zijn er alleen om de bewegingen in de spieren zelf waar te nemen. Over niet al te lange tijd zullen de mensen inzien dat de spieren helemaal niet door de zenuwen in beweging worden gezet.’ (Rudolf Steiner: Exkurse in das Gebiet des Markus-Evangeliums’ GA 124).
Onze wilsimpulsen worden niet via de zenuwen als lichamelijke bewegingen verwezenlijkt, maar de wil leeft in het bloed. Het is een magisch proces. Hoe krijgt de menselijke geest en ziel zijn fysieke apparaat in beweging? Ons lichaam als bewegingsapparaat is onderhevig aan de wetten van de mechanica. ‘Het zijn voornamelijk hefboomkrachten.’ (R.St. Algemene Menskunde – 12e voordracht). Het Ik van de mens leeft in de krachten van de mechanica (b.v. de zwaartekracht, gewicht, druk), waaraan het lichaam onderhevig is. In de ziel van de mens leeft de wilsimpuls, als begeerte, drift, instinct, of motivatie, of uit werkelijke liefde. Wil leeft als zielenwarmte in de mens, hij ‘loopt ergens warm voor.’ Motivatie en enthousiasme zijn zielenwarmte. Warmte vormt de brug tussen de ziele-geestwereld en de fysieke wereld. Deze geestelijke zielenwarmte wordt fysieke warmte en deze warmte wordt met het bloed overgebracht van de 'wamtemens' op de ‘luchtmens’ en de ‘vloeistofmens’ en brengt onze spieren in beweging. Ofwel: er wordt stofwisselingsactiviteit tot stand gebracht. Tenslotte worden met de spieren de beenderen, de meest fysieke mens, in beweging gebracht. Warmte (Ik) – luchtmens (ademhaling enz. astraallichaam), vloeistofmens (etherlichaam), en dan de fysieke beweging. ‘Wat men de motorische zenuwen noemt, zijn niets anders dan sensibele zenuwen die de bewegingen van onze ledematen waarnemen, datgene dus wat in de stofwisseling van onze ledematen plaats vindt, wanneer wij willen.’ (R.St.: Geesteswetenschap en geneeskunde, 3e voordracht 23 maart 1920). Met andere woorden: Het verschil met een sensibele zenuw is dat deze laatste de voorstellingsstroom waarneemt, die van zintuig naar centraal zenuwstelsel gaat, terwijl de motorische zenuw de stofwisselingsprocessen waarneemt, die samenhangen met de lichamelijke uitingen van de wil van de mens. (Dat is overigens niet hetzelfde als de bewegingszin, want de zenuwen die daarbij werkzaam zijn, zijn weer sensibele zenuwen.) Door het ‘overspringen’ van sensorische naar motorische zenuw, wordt het zelfbewustzijn ingeschakeld.
De eerbied afdwingende onderzoeksresultaten van de moderne neurologie doen vermoeden dat men op basis van de gangbare opvatting (de ‘telefoontheorie’) Steiners aanwijzingen terzijde moet leggen. Men zou wensen dat door de antroposofie geïnspireerde wetenschappers het geheim van de menselijke beweging tot in detail zouden onderzoeken, zeker omdat Rudolf Steiner ergens zei dat het huidige materialistische mensbeeld pas dan kan worden overwonnen, als het vraagstuk van de motorische zenuwen zal zijn opgelost.

Terug naar onze perikooptekst:
Bij de verlamde man treedt er in dit proces een remming op. Hij kan vanuit zijn ziele-geestwezen het mechanische bewegingsapparaat van zijn fysieke lichaam niet tot beweging brengen. Oud karma ligt opgeslagen in het etherlichaam van de mens. We mogen vermoeden dat bij de verlamde man juist in die laag de blokkade optreedt, althans in het gebied waar ziel (astraallichaam) en etherlichaam in elkaar moeten grijpen om beweging tot stand te brengen. Zijn etherlichaam (en daardoor ook zijn fysieke lichaam) kan blijkbaar niet meegaan met de wilsimpulsen vanuit de ziel. Dat wordt door Christus genezen.

Christus leeft ons voor dat Hij de leraar van de mensenliefde is. Hij laat zien dat men medelijden kan hebben met de gebrekkigen. Dat was het nieuwe in de ontwikkeling van de mensheid en nog nooit vertoond, slechts voorbereid door Boeddha. Binnen het christendom behoort de zorg voor zieken, gehandicapten enz. tot de werken van barmhartigheid. Dat is iets dat zeker in de lessen religieuze oriëntatie met de kinderen besproken kan worden, want men ziet hieraan hoever het christendom in onze westerse maatschappij al zijn invloed heeft doen gelden. Zelfs mensen die het bestaan van God ontkennen en geringschattend over Jezus Christus denken en spreken, hangen vaak wel het principe aan dat men zorg moet hebben voor de medemens.

H.Ogilvie vertaalt de woorden van Christus als volgt: ‘Schep moed, mijn kind, gij zijt bevrijd van de last der zonde.’ In ander een boek (zie bronnen) vertaalt hij het met: ‘Schep moed, mijn kind, de last van de zonde is van u afgenomen’. Christus laat zien dat het vergeven van zonden vanaf nu niet alleen een aangelegenheid is van de machtige Vader God buiten de mens, zoals de opvatting van de schriftgeleerden was. Nu het goddelijke principe in de mensenziel geboren is -de Zoon van God kan wonen in de ziel van de mens- kan de mens zelf proberen aan zijn medemens schulden of zonden te vergeven. Wat Christus doet is een vooruitlopen op het gebed dat Hij later zal geven: ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.’ Die zin heeft betrekking op het etherlichaam zoals ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ betrekking heeft op het fysieke lichaam.
Christus doet hier het vergeven van schulden zelf voor. Maar ook wij kunnen leren om, met de christuskracht in onze ziel, anderen hun schulden vergeven.

We kunnen nog een ander element van dit verhaal belichten. Het Mattheüs-evangelie geeft, behalve de aanduiding dat deze scène plaats heeft in Jezus’ ‘eigen stad’, geen verdere gegevens. Marcus en Lucas plaatsen het gebeuren binnen in een huis. In de beeldentaal van de Bijbel betekent 'in een huis' ook wel 'binnen de huid': d.w.z in de binnenwereld van de eigen ziel. Het Hebreeuwse woord voor ‘huis’ is ‘Beth’. Beth is de naam van de tweede letter van het Hebreeuwse alfabet. Rudolf Steiner spreekt over de kwaliteit van de verschillende spraakklanken. 'In de Alfa leefde de mens in verwondering, in verbazing over zijn eigen bestaan. (…) Dat is de alfa – aleph. (…) En het eerste wat de mens als wereld, als omhulsel van de wereld, ervoer -de huid- dat is Bèta, het huis, De mens in zijn huis, in ziin tempel. En het huis was het eerste dat de mens van de wereld kreeg: de huid,-Bèta - Beth.'
(Apokalyse en priesterschap – voordracht 7 september 1924 – GA 346)

Kijken we nog preciezer naar de beschrijvingen van Marcus en Lucas, dan lezen we dat de ‘zondige’ verlamde binnen wordt gelaten via het dak. In de evangelie-imaginatie (zoals b.v. ook in de beeldentaal van kindertekeningen) representeert 'het dak' de schedel, het hoofd, ook wel de sfeer van de gedachten. Met heldere gedachtekracht kunnen chaotische gemoedstoestanden geordend worden. De verlamde wordt via het dak (zijn hoofd) binnen gebracht in zijn huis (zijn lichaam). Dat is de werking van het bewustzijn, van het Ik dat de gave van de Christus aan de mensheid is.

Christus spreekt: ‘Schep moed, kind’ terwijl hij tegen een man spreekt. Siegwart Knijpenga vraagt zich af of Christus met het gebruik van het woord ‘kind’ hier speciaal wil duiden op het nog jonge Ik van de verlamde. De kracht van het individuele Ik is tenslotte het jongste wezensdeel, omdat de mensheid eigenlijk pas vanaf de aanvang van de christelijke tijd langzaamaan een individueel Ik ontwikkelt. Daarvoor was er het groeps-Ik, de familie, stam, volk.

Eerst spreekt Christus tot het jonge Ik van de verlamde mens: 'Heb moed!' Door het IK-ben van Christus worden de zonden vergeven. Door de kracht van het Ik kan het innerlijk –de ziel- van de zieke gereinigd worden. Pas na het gesprek met de Schriftgeleerde volgt de lichamelijke genezing.

Andere bronnen:
H.A.P.Ogilvie: Het Nieuwe Testament (Uitgeverij Christofoor)
H.A.P.J.Ogivlie: Godeszoon en Mensenzoon (Uitgeverij AE. E. Kluwer, Deventer1946)
Siegwart Knijpenga: Niets is verborgen, Kosmische dimensies van het Marcus-evangelie. (2004 Kok, Kampen)