maandag 30 november 2009

2e zondag van de Advent (1)

Tiziano: Johannes de Doper

Op deze tweede Adventzondag kan men de onderstaande perikoop lezen of een gedeelte uit het 1e hoofdstuk van het evanglie volgens Lucas. (zie hier)


Mattheüs 11 : 2 – 15 Over Johannes de Doper

Het is Advent -verwachting voor wat gaat komen.
Johannes de Doper is de wegbereider van de Heer. Hij is de engel die voor de Heer uitgaat, die voor Hem een weg zal banen.
Johannes de Doper doopte de mensen in het water van de Jordaan. Volgens opvattingen van wetenschappers doopte hij op verschillende plaatsen in de Jordaan-vallei tussen het Meer van Gallilea en de Dode Zee. De Jordaan-vallei is geologisch gezien de plaats waar de grote continenten Eurazië, Afrika en Indië samenkomen. Vandaar dat hier diepe barsten in de aardkorst voorkomen. De vallei is een zogenaamd breukdal en ontstaan door tektonische bewegingen in de aardkorst. Het dal vormt de noordelijkste uitloper van die breuklijn tussen de Afrikaanse en de Arabische aardschollen. De Jordaan-vallei is het laagst gelegen dal op aarde. Daardoor ligt de waterspiegel van het Meer van Gallilea op 210 meter onder zeeniveau, de Dode Zee ligt op -410 meter, en dat is het laagste punt op aarde. Ter vergelijking ligt de Alexanderpolder bij Rotterdam (Vrijeschool Prinsenland) slechts op 6,6 m onder NAP.

Wanneer hij doopte hield Johannes de mensen die tot hem kwamen (zijn leerlingen) onder water tot het moment waarop zij bijna verdronken. Op dat moment zagen zij een panorama van hun leven tot dan toe, zoals ook iemand ervaart bij en vlak na het sterven. Mensen die bijna verdronken zijn, en anderen met een bijna-dood-ervaring, vertellen over dit soort ervaringen. Johannes haalde zijn dopelingen weer boven water en sprak dan tot hen: “Verander uw zinnen.” Voor hen die het ondergingen betekende het een soort inwijding die zicht gaf op het eigen leven tot op dat moment, op hun karma. De doop door Johannes was niet alleen een voorbereiding op de komst van de Heer (kyrios Joh.1:23), maar ook een voorbereiding op de komst van het individuele IK, dat door Christus aan de mensheid zou worden gegeven, het Ik waardoor de mens verantwoordelijk wordt voor zijn eigen daden. Zo ademt deze perikooptekst een Adventstemming: de voorbereiding op de komst van het Chistuswezen.

Volgens deze perikoop uit het Mattheüs-evangelie hoort Johannes in de gevangenis van de daden van Jezus. Johannes is namelijk gevangen genomen door Herodes. Johannes zendt zijn leerlingen naar Jezus. Hij moet Jezus kennen want Jezus en Johannes zijn namelijk familie van elkaar -Maria is een nicht van Elisabeth- en Johannes heeft eerder Jezus zelf gedoopt in de Jordaan. De vraag is of Johannes bij die doop werkelijk bewust heeft kunnen waarnemen en/of heeft geweten wat er precies gebeurde. Wanneer we het Marcus-evangelie lezen vinden we daar dat het Jezus was en niet Johannes, die de hemel zag open scheuren en de stem uit de hemel hoorde spreken:

'Op het moment dat Hij uit het water omhoogkwam, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen, en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ (Marcus 1:10) (NBV)
Bij Johannes de Doper hoeft deze gebeurtenis dus niet direct tot een bewuste ervaring te zijn gekomen, hoewel hij zeker de komst van de Messias verwachtte, gezien zijn vraag: ‘Zijt gij degene die komen zal of moeten wij een ander verwachten?’.
Het is te begrijpen dat Johannes zijn leerlingen naar Jezus zendt om hem dit te vragen. Het antwoord moet hem duidelijkheid verschaffen.

Bij verschillende perikoopteksten hebben we al behandeld dat de genezingen niet enkel als fysieke of medische handelingen moeten worden opgevat. Ook de opsomming van de tekenen die door Christus als antwoord wordt gegeven op de vraag van Johannes bevat meer dan alleen maar fysieke feiten. Hij spreekt in mysterietaal die Johannes verstaat. Mensen worden genezen van blindheid en hervinden het vermogen om het geestelijke te schouwen: de imaginatie. Aan verlamden, bij wie de verbinding tussen ziel en lichaam in disharmonie is geraakt, wordt de mogelijkheid teruggegeven hun wilskrachten weer om te zetten in lichamelijke handelingen en zo nieuw en op de toekomst gericht zonnekarma te ontwikkelen: de intuïtie. Doven hervinden het vermogen om het geestwoord te horen: de inspiratie. Voor melaatsen wordt de grens tussen binnenwereld en buitenwereld hersteld, versterkt. De armen ontvangen geen geld, zij ontvangen de engelboodschap, omdat hun armoede een armoede van de geest is. Zo moet het opwekken van doden ook als een mysterie uitdrukking gelezen worden, zoals we al bij eerdere gelegenheden hebben gelezen.

Jezus vertelt daarop het aanwezige volk over Johannes en zegt hun dat Johannes de grootste onder de mensen is, meer dan een profeet, maar kleiner dan de kleinste van de engelen in het hemelrijk. Die uitspraak kan letterlijk worden opgevat, Johannes is een engel van de laagste hiërarchische rang, maar de grootste mens die er op aarde geleefd heeft. Rudolf Steiner vertelde dat in Johannes opnieuw het geestwezen van Adam is verschenen, van de Oude Adam uit het paradijsverhaal. Na vele incarnaties op aarde helpt deze Oude Adam Christus (de Nieuwe Adam) zich te verbinden met het via de erfelijkheidslijnen aangereikte lichaam van Jezus van Nazareth.
Jezus zelf zegt dat Johannes de wedergeboren Elia is: ‘Als ge het aan wilt nemen; hij is Elia, die weer zou komen. Wie oren heeft, moet horen!'
Wie ogen heeft moet ook lezen, want het staat er echt en volgens het evangelie van Lucas zegt ook de engel Gabriël tegen Zacharias over de zoon, die hij Johannes moet noemen:

'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.' (Lucas 1:17 NBV)

Johannes de Doper is dit van zichzelf niet bewust, getuige de volgende passage in het evangelie: ‘Toen vroegen ze hem: ‘Wie dan? Bent u Elia?’ Hij zei: ‘Die ben ik niet.’ (Joh. 1: 24)
Rudolf Steiner beschreef in verschillende voordrachten dat de ziel van Adam steeds weer opnieuw in de menselijke ontwikkeling en erfelijkheidsstroom incarneerde. Een gedeelte van de ziel van Adam (Geestzelf, Levensgeest en Geestmens) ging niet mee in de Zondeval en werd teruggehouden in de loges van de geestelijke werelden. Het nathanische Jezuskind draagt deze van zonden vrije zielenkrachten.
Dit wetende is het ook mee te voelen dat de vrucht in de schoot van Elisabeth (de Adam, die wel door de zondeval is gegaan) opspringt wanneer Maria, die het ongeboren Jezuskind reeds bij zich draagt, haar groet. In de ontmoeting tussen de nog ongeboren reïncarnatie van Adam in Johannes en het nathanische Jezuskind, dat de nog pure en geestelijke wezensdelen van Adam draagt, wordt samengebracht wat gescheiden was.

Elders vertelt Rudolf Steiner over Adam dat, in een bepaald ontwikkelingsstadium van onze planeet, hij de laatste mensenziel was die nog op aarde kon verblijven. De aarde verhae op dat moment zo sterk dat de uittreding van de maan moest plaats vinden, zodat de verhardende ‘sintels’ konden worden afgescheiden. Adam is dus ook dan al een ziel die achterblijft in de eenzaamheid van de woestijn, want het beeld van de woestijn is steeds op te vatten als een beeld voor de aarde. De woorden van Johannes ”Ik ben als een roepende in de woestijn” zijn zo in een nog ruimer perspectief te zien.

Gedurende de Adventtijd wordt van de verbinding tussen Jezus Christus en Johannes verhaald. Alle evangeliën wijzen op hun manier naar deze belangrijke relatie.

Johannes 1:6 Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes.

Lucas 3:3 Daar ging Johannes in de omgeving van de Jordaan verkondigen dat de mensen zich moesten laten dopen en tot inkeer moesten komen, om zo vergeving van zonden te verkrijgen, zoals geschreven staat in het boek met de uitspraken van de profeet Jesaja: ‘Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden! Iedere kloof zal worden gedicht, elke berg en heuvel geslecht,
kromme wegen recht gemaakt, hobbelige wegen geëffend; en al wat leeft zal zien hoe God redding brengt.”’
(NBV)