maandag 19 januari 2009

4e zondag na Epifanie

Rembrandt (1606 - 1669): Storm op het Meer van Galilea

Mattheüs 8 : 23 – 34
Jezus stilt de storm en geneest bezetenen

De perikoop van deze zondag bestaat uit twee gedeeltes waarvan men ook een beschrijving kan lezen bij Lucas (Luc. 8:22-39). Het eerste deel begint met de zin: ‘Hij stapte in de boot en zijn leerlingen volgden hem.’ In de beeldentaal van de Bijbel moeten we het woord ‘boot’ niet alleen als aanduiding van het vervoermiddel opvatten. De aanduiding 'in een boot' of 'op een schip zijn' geeft meestal aan dat men de wereld van het etherische heeft betreden, soms ook wel -zoals in andere samenhangen- dat men de binnenwereld van de menselijke ziel is binnengegaan. Het gebied waar lucht en water elkaar beroeren kan als beeld dienen voor het raakvlak tussen het astrale en het etherische. Zo kennen wij bijvoorbeeld de figuur van Lohengrin die op een zwaan van over zee komt aangevaren, en ook het beeld van Sint Nicolaas die met zijn boot van over zee (vanuit de etherwereld) komt, maar ook met zijn paard door de lucht (de astrale wereld) over de daken rijdt. De laatste is tenslotte een gekerstende versie van de Germaanse god Odin, die weeft in de winden.

Het komt mij voor of hetgeen in de oude mysteriën als beelden (imaginatie) en inspiratie van de geestelijke wereld werd beleefd nu, wanneer de Godheid zelf zich in een fysieke mens op aarde openbaart, met hem ook als fysieke realiteit optreedt. Bij de gebeurtenissen rond het Mysterie van Golgotha is geestelijke werkelijkheid tegelijk fysieke werkelijkheid. De beelden van de evangeliën kunnen we opvatten als gebeurtenissen die zich zowel in de reële buitenwereld als in de geestelijke werkelijkheid van de binnenwereld van de ziel afspelen. ’Wat voor wezen is Hij, dat de wind en de zee Hem gehoorzamen?’, vragen de mensen zich verwonderd af. De Christus is namelijk Heer over de elementen van lucht en water en Hij gebiedt deze stil te worden. Het verhaal toont ons zo dat de Christus werkelijk de Heer van de uiterlijke wereld is.
Maar de beweging die op het meer ontstond mogen we op een ander niveau ook begrijpen als innerlijke zielenberoering. De onrust in het astraallichaam heeft een uitwerking op het etherlichaam, zoals wind of storm het wateroppervlak van de zee in beweging brengt. Men kan zich voorstellen dat wanneer de ziel het rijk van de levenskrachten binnentreedt en in staat gesteld wordt daar te schouwen, dit emotionele beroering teweegbrengt. Het onstuimige van het astraallichaam kan alleen tot rust komen door de werking van het IK dat de teugels weer in handen neemt. Misschien mogen we het wel zo begrijpen, dat de leerlingen helderziende vermogens ontwikkelden maar dat hun Ik eigenlijk nog niet sterk genoeg was: 'Hij echter sliep.' De Christus is de brenger van het Ik van de mens. Hij kan ook de Heer worden over de menselijke binnenwereld en daar VREDE brengen. De vrede is het gevolg van de morele werking van het Christuswezen op het astraallichaam.

De tweede invalshoek wordt nogmaals uitgewerkt in het volgende stuk van deze perikoop, waarin sprake is van bezetenen die uit grafholen komen. Ook zij komen door de genezende kracht van de Christus tot bedaren.
De term ‘grafholen’ mag men ruim opvatten. Waarschijnlijk waren in het gebied aan de overkant van het meer oude mysterieheiligdommen van de Gadarenen. Gadara lag ten zuidoosten van het Meer van Galilea en de Gadarenen zijn eigenlijk heidenen, d.w.z. niet-Joden. Hun grafholen en ook de andere graftombes uit de oudheid, de piramides, dolmens, hunebedden en dergelijke waar inderdaad ook wel doden begraven waren, dienden veelal vooral als heiligdom, als inwijdingsplaats. Daar waar de doden begraven zijn kan men gemakkelijker contact leggen met de geestelijke werelden. Vandaar het latere gebruik om doden in en/of om de kerk te begraven, en ook het gebruik in de kerk relikwieën van heiligen in het altaar te plaatsen.
Deze bezetenen waren wellicht personen die in deze decadent geworden mysterieplaats ingewijd waren maar bij wie dat mislukt was. ‘Zij raasden zo wild, dat niemand langs de weg durfde te gaan.’ Wanneer we aan de latere Romeinse keizers denken, mogen wij er gerust vanuit gaan dat ook zij een soort inwijding doormaakten, waarbij zij echter meer slachtoffer werden van losgemaakte krachten van hun eigen astraallichaam, waardoor zij vervielen tot razernij. Zij waren ook niet meer in staat om de losgeslagen delen van hun astraallichaam in te voegen in het etherische en zo in de rest van hun lichamelijk organisatie. Het driftmatige kreeg daardoor op een enorme manier de overhand. Scholing van hogere morele krachten, samenhangend met de morele krachten van het hogere Ik, is noodzakelijk voordat men de geestelijke werelden betreedt.
Bij de bezetenen in deze scène zijn de zielen ook onderhevig aan invloeden van negatieve geestelijke wezens, demonen. Die demonen herkennen meteen Christus als hogere macht. ‘Wat hebben wij met u te maken, zoon van God?’, roepen zij. Nog voordat het Mysterie van Golgotha werkelijk voltrokken is, komt Hij hen al verdrijven.
De demonen vragen om in een kudde zwijnen te mogen varen. De zwijnen representeren het astrale gebied van de lagere driften waarin zij zich thuis voelen. Dan stormt de kudde van de steile helling af en stort zich in het meer. Dit laatste beeld kan men misschien opvatten als een herhaling van het voorgaande: Onder de leiding van het Ik (de Christus) wordt het astrale (de demonen/zwijnen) in het water van het meer (het etherische) gevoerd; de ongezonde verhouding tussen de wezensdelen wordt geheeld.
Bij de Kelten was het zwijn (varken) overigens een geëerd dier, omdat het onreine astraliteiten rond huis en erf opnam. Het varken reinigt de omgeving van astraliteiten en neemt die in zich op. Wellicht wordt daarom zowel in de Joodse als in de islamitische traditie het varken als een onrein dier gezien.
De genezende werking van het Christus-Ik brengt harmonie tussen de andere wezensdelen van de mens.
De perikoop van deze zondag vertelt ons dat de Christus de Heer is van de uiterlijke wereld om ons heen en doordat de mens in de ziel Zijn Ik-kracht opneemt kan Hij ook Heer worden over de wereld in ons. Zo kan Hij weven in wereldruimte buiten en zielendiepte binnen.

Eugene de la Croix (1798 - 1863): Mer du Galilée