dinsdag 29 september 2009

17e zondag na Trinitatis

Houtsnede: Sanatur hydropicus (genezing van de waterzuchtige)


Lucas 14 : 1 – 11 Genezing van een waterzuchtige


De perikoop voor deze zondag bestaat uit twee delen die op het eerste gezicht niet met elkaar lijken samen te hangen. Daarover later meer. We lezen over de genezing van de waterzuchtige man gevolgd door de scène met de gast op de bruiloft, die gaat zitten op de hoogste plaats.

Allereerst moeten we ons herinneren dat van de evangelist Lucas bekend is dat hij een arts was. In zijn evangelie komen dan ook de meeste genezingen voor. Verder mag men ervan uitgaan dat Lucas daarom de gebeurtenissen rond Golgotha o.a. beschrijft vanuit het gezichtspunt van de arts, d.w.z. vanuit het gezichtspunt van wat zich afspeelt in het etherlichaam.

In de perikoop van deze 17e zondag na Trinitatis hebben we de genezing van een waterzuchtige man. We moeten leren oog te krijgen voor elk detail. In Lucas 13:10 namelijk, wordt verteld over de genezing van een kromme vrouw. Deze beide genezingen vinden plaats op een Sabbat, voor de Joden een dag waarop niet gewerkt wordt, wat ook geldt voor de werkzaamheden van een arts, het genezen van zieken. De Sabbat is de zaterdag, de dag van Saturnus; van de verstilling, maar ook van de verstarring. De kwaliteit van die dag bracht een speciale religieuze stemming in de zielen van het Joodse volk teweeg. Nog niet zo lang geleden kenden we hier een soortgelijke doch andere kwaliteit die samenhing met de zondagsrust. Die kwaliteit is zo goed als verdwenen.

Laten we kijken waaraan deze waterzuchtige man lijdt en daarbij nemen we meteen het tegenovergestelde beeld van de kromme vrouw in onze beschouwing mee. Deze twee beelden vormen namelijk een polariteit, waarbij het gaat om de invloed van de tegenstanders van de ontwikkeling van de mens. Hun invloed op mensenzielen kan zo ver gaan, dat deze zich uitdrukt in ziektes of constitutionele pathologieën.

Wat we als beelden van deze pathologieën in deze twee evangeliepassages zien, ontmoeten we bijvoorbeeld ook in de sprookjes en eveneens in de Oberufer Kerstspelen. Zo spreekt in het Oberufer Paradijsspel de Duivel de woorden: ‘De man kan zich opknopen en de vrouw in het water lopen.’ En in het Driekoningenspel spreekt tegen het einde de Hoofdman woorden van ongeveer gelijke strekking: ‘Aan de hoogste boom zou ik wel hangen, in de diepste zee zou ik wel zinken.’ De Hoofdman in dit laatste spel ziet te laat in dat hij schuld heeft begaan, weliswaar in opdracht van zijn koning Herodes. Wat hier is aangeduid, is iets wat in oudere tijden blijkbaar geweten werd, n.l. dat de werking van de tegenstandersmachten (de duivel) op de constitutie van de mens tweeledig kan zijn: of de mens verhardt, of de mens wordt week.
En in het Grimm-sprookje Berenpels (No.101) vinden we hetzelfde oerbeeld: Van de drie daarin voorkomende zusters benemen de twee oudsten zich van het leven, wanneer de jongste van de drie met de soldaat huwt. Deze soldaat had n.l. ook een contract met de duivel gesloten. Hij mocht zich zeven jaren lang niet wassen, zijn baard en zijn haren niet kammen en zijn nagels niet knippen, én ook mocht hij niet het Onze Vader bidden. De ene zuster verdrinkt zich in in de put, de andere zuster hangt zich op aan een boom.
Kunnen we deze opgesomde beelden in een groter verband zien?

Sinds de Lemurische tijd hebben bepaalde luciferische elementen toegang gekregen tot het astraallichaam van de mens. Hun uitwerking op de ziel van de mens uit zich als trots, jaloezie, egoïsme, begeerte. Wanneer het astraallichaam niet onder de hoede van het Hogere Ik staat, gaat het zijn eigen gang. Het kan zich gaan gedragen als een ongetemd paard en kan zich te sterk gaan verbinden met de processen in het etherlichaam waardoor deze uit balans raken, waardoor constitutionele afwijking ontstaan. Er zijn daarbij twee mogelijkheden.

Ten eerste kan het astraallichaam de levenskrachten, ofwel het etherlichaam, van binnenuit gaan ‘opblazen’. Het etherlichaam wordt daardoor groter gemaakt dan het eigenlijk moet zijn. Onder normale omstandigheden dekken de levenskrachten en het fysieke lichaam elkaar.  Door het opblazen van de levenskrachten kunnen deze etherkrachten uit hun werkelijke taak vallen en het lijkt alsof zij in het menselijk lichaam tot fysiek water worden.
Zoiets dergelijks gebeurt mogelijk ook door overbelasting, zoals het geval is bij een tennisarm of een voetbalknie. Juist in de gewrichten zijn veel etherische krachten aanwezig om deze soepel te houden. Bij een tennisarm of voetbalknie worden deze etherkrachten te fysiek. Maar het kan zich ook voordoen in de algehele constitutie. Men ziet dan dat het lichaam zwaar wordt, waterig, pafferig. En soms kan daarmee zelfs een tendens tot zwakzinnigheid gepaard gaan, doordat de fysieke hersenen te “waterig” worden en niet meer als objectieve spiegel voor de gedachten kunnen functioneren. Overgewicht is mogelijk ook een uitingsvorm van een te sterk ingrijpen van het astraallichaam in het etherische, als gevolg van de begeerte tot eten. De waterzucht, waarvan in deze perikoop sprake is, is het oerbeeld van deze situatie: de verstoorde verhouding tussen astraallichaam zonder sturing van het Ik en het etherlichaam, met gevolgen voor het fysiek lichaam. Bij dit beeld neemt het astraallichaam de weg via de sympathiekrachten van de wil, het bloed. Daar kan het stuurloze astraallichaam het etherlichaam opblazen.

Een gevolg van de Zondeval is ook de scheiding van de geslachten. Door de zondeval is de mens van een androgyn wezen een gedifferentieerd wezen geworden. Dat wil zeggen dat de vierledige constitutie bij de man en de vrouw verschillend is. Bij de man overheersen het fysieke lichaam en het Ik, bij de vrouw het etherlichaam en het astraallichaam. De man heeft daardoor meer de tendens tot nuchtere droogheid, hij heeft meer moeite met dat wat leeft tussen astraallichaam en etherlichaam: zijn gevoelsleven. Bij de vrouw leven sterke etherkrachten waardoor zij in staat is om nieuw leven te dragen. Daarbij is zij thuis in de gevoelswereld van de ziel, van het astraallichaam. In deze perikoop is sprake van een man die leidt aan waterzucht. De situatie is dus dubbel zo erg. Hier is het een man waarbij het waterelement overheerst. Hij is geheel verweekt.

Bij de andere sabbatgenezing is het de vrouw, die aan de verhardende tendensen lijdt. Genezing door Christus is dus echt op zijn plaats. Hij heelt niet alleen de ziekte van deze man en vrouw, Hij herstelt ook de karmische gevolgen van de invloed van negatieve elementen waarmee de mensenziel zich heeft ingelaten.

Wanneer de Farizeeërs opmerkingen maken over het feit dat Hij op de Sabbat genezingen verricht geeft Christus Jezus hen in beide gevallen lik op stuk. Ook Zijn antwoorden zijn polair en geven in een beeld waarom het gaat:

'Maakt niet ieder van jullie op sabbat zijn os of ezel los van de voederbak om hem te laten drinken?' (Lucas 13:15)

Dat zegt Hij hen na de genezing van de kromme vrouw. Haar constitutie heeft water nodig, het levende water dat de Christus kan bieden.

En tegen de farizeeën en wetgeleerden zei hij: ‘Als uw zoon of uw os in een put valt, dan haalt u hem er toch meteen uit, ook al is het sabbat?’ (Lucas 14:5)
Dat zegt Hij na de genezing van de waterzuchtige man. Hij verdrinkt als het ware in zijn eigen constitutie. Hij moet op het droge gebracht worden en vaste grond onder zijn voeten krijgen. Dat is de Christus die het anker in de fysieke wereld geeft.
---
Kijken we nu hoe het tweede stuk van deze perikoop samenhangt met het eerste.
In een gelijkenis geeft Christus Jezus aan wat de oorzaak is dat men een waterzuchtige constitutie ontwikkelt. Dat wordt namelijk veroorzaakt doordat men op de hoogste plaats wil gaan zitten, ofwel het is de trots, het last hebben van eigendunk veroorzaakt door het luciferische element in het astraallichaam. Christus zegt dus ook, ga niet op de hoogste plaats zitten. ‘Want ieder die zichzelf verhoogt zal vernederd worden.’
Zo kunnen deze twee stukken van deze perikoop in elkaars licht worden gezien. Wanneer we het 14e hoofdstuk van het Lucas-evangelie in zijn geheel lezen, kunnen we herkennen dat het er daarin steeds om gaat dat de mens leert deemoed te ontwikkelen. En deemoed is het tegenovergestelde van de trots en begeerte die Lucifer in ons astraallichaam heeft gelegd.

Het astraallichaam heeft echter ook een verbinding met het zenuwstelsel. Een andere situatie treedt op wanneer het stuurloze astraallichaam het etherlichaam via het zenuwstelsel dusdanig in de tang neemt. Eigenlijk verbindt het astraallichaam zich dan te sterk met het fysieke organisatie van het zenuwstelsel en de weinige etherkrachten die zich daar bevinden worden er ook nog eens uitgeperst. Het etherlichaam wordt “uitgeknepen” als een spons, het fysieke lichaam droogt uit. Daardoor worden de optimale voorwaarden gecreëerd voor de werking van ahrimanische krachten, die juist het etherlichaam aan het aardse fysieke willen binden. Stijve gewrichten, stramheid, onhandigheid, verharding, angst in de ziel en materialisme in het denken, zijn hiervan verschijnselen. Bij de andere genoemde sabbatgenezing is het kromgegroeid zijn het oerbeeld van deze constitutie.

Door de kracht van het Hogere Ik, Christus, kan deze disharmonie worden opgeheven. In Mattheüs 22:1-14 vinden we de situatie waarin de mens, die deze Christuskracht niet wil opnemen, uiteindelijk komt: ‘Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem in de duisternis daarbuiten. Daar zal geween zijn en geknars van tanden.’ Ook hier vinden we weer het teveel aan water (het geween) of de uitdroging (tandengeknars). Zij vormen de twee uitersten waartussen het evenwicht ontbreekt. Het luciferische en het ahrimanische zijn als de twee uiteinden van een weegschaal. Het midden van de arm van de weegschaal is stevig verankerd in de aarde en vormt een vast punt waarop de twee uitersten kunnen uitslaan. Sinds het mysterie van Golgotha is Christus het in de aarde verankerde midden.