|
Christus tussen engelen in het Paradijs - San Vitale, Ravenna |
בְּרֵאשִׁית בָּרָא אֱלֹהִים אֵת הַשָּׁמַיִם וְאֵת הָאָרֶ
(Bereshit bara Elohim et hashamyim ve’et ha’aretz).
‘In het begin schiep God de hemelen en de aarde’, zo luidt de eerste zin van het Oude Testament
Het Hebreeuws spreekt hier over de Elohim. Dat is de meervoudsvorm van het enkelvoud Ĕlōah. In het eerste hoofdstuk van Genesis is er blijkbaar sprake van ‘Goden’ die de hemelen en de aarde schiepen en op dat moment nog niet van slechts één God. Volgens de christelijke traditie worden de Elohim ‘Openbaarders’ genoemd, of ‘Machten’, in het Grieks ’Exousiai’, in het Latijn ‘Potestates’, een van de negen hemelse hiërarchieën.
Daarnaast wordt de frase ‘de hemelen en de aarde’ tegenwoordig opgevat als een merism, een woord stammend uit het Grieks dat ‘verdeeld’ betekent. Het is een term voor een paar contrasterende woorden of uitdrukkingen (zoals dichtbij en ver weg, lichaam en ziel, leven en dood), die worden gebruikt om een totaliteit of volledigheid uit te drukken. ‘De hemelen en de aarde’ verwijst hier daarom eerder naar de hemel en de aarde plus alles wat daartussen is, zodat we het eerste vers van Genesis 1 ook als volgt kunnen lezen: ‘In het begin schiepen de Goden het hele universum.’
In Wetenschap van de geheimen der Ziel beschrijft Rudolf Steiner het begin van de oerbelichaming van onze huidige kosmos, de Oude-Saturnus. Een soort voorstelling van het Ik - het geestwezen van het te scheppen mensenwezen - leefde al in de gedachten van de Elohim, de Exousiai. Maar Steiner wijst er ook op, dat er daaraan voorafgaande een goddelijke oorsprong is van nog hogere hiërarchische wezens dan de Exousiai, die met een plan vol wijsheid, het besluit nemen om hun wils-substantie te offeren, dia dan wordt tot de warmte waarmee een eerste ruimte- en tijddimensie wordt gecreëerd.
De Proloog van het Evangelie volgens Johannes noemt de oorsprong, die aan de schepping voorafgaat ‘Het Woord’, ‘de Logos’.
‘In het oerbegin was het Woord,
en het Woord was bij God,
en het Woord was God.’
Het is alsof de schrijver van het Johannes-evangelie hiermee op een nog veel verder terug gelegen oerbegin wijst dan Mozes in staat was te doen. Door zijn bijzondere inwijding als Lazarus was deze evangelie-schrijver in staat om in nog verdere oertijden te schouwen, dan Mozes, die onder andere in de Egyptische mysteriën werd ingewijd. Rudolf Steiner duidt erop, dat het eerste hoofdstuk van Genesis de recapitulatie van eerdere planetaire toestanden beschrijft, waarin de schepping van deze aarde en mens werden voorbereid. 1)
In het derde vers van Genesis 1 klinkt: ‘En de Elohim spraken: “Er zij licht” en er was licht.’
Met deze woorden wordt aangeduid dat de gewaarwordingsziel van het te scheppen mensenwezen werd aangelegd. Niet alleen ons oog, maar al onze zintuigindrukken hebben te maken met het element licht.
Op de zogenaamde tweede dag schiepen de Elohim het uitspansel en werden de wateren boven het hemelgewelf gescheiden van de wateren onder het hemelgewelf. Die woorden duiden erop dat de verstands- en/of gemoedsziel van de mens werd aangelegd.
Wanneer op de derde dag het droge land werd geschapen vormden de Elohim de bewustzijnsziel. ‘De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten droegen met zaad erin.’
Op dag vier verschenen de lichten aan het hemelgewelf: de sterren, zon, maan. Steeds verder verdichtte het mensenwezen zich. Met de sterren, planeten, zon en maan schiepen de goden het astraallichaam van de mens. ‘Astra’ betekent ‘ster’, astraallichaam zou je een ‘sterrenlichaam’ kunnen noemen.
De vijfde dag schiepen de goden vogels en vissen, d.w.z. die dieren die nog niet op het land, maar in de lucht en het water leven. Daarmee werd het etherlichaam van de mens voorbereid.
Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis.’ Tenslotte schiepen de Elohim op de zogenaamde zesde dag de landdieren en het oer-wezen van de mens, als beeld van de kosmos.
In de mythologieën van de mensheid wordt dit kosmische mensenwezen Adam Kadmon (Joodse traditie), Pangu (China), Ymir (Edda), of Purusha (India) genoemd. Dit oerwezen van de aarde en tegelijk ook van de mens, geschapen als evenbeeld van de goden, was nog mannelijk/vrouwelijk. Een verdere differentiëring had nog niet plaatsgevonden. De Elohim konden de schepping namelijk enkel tot in het element van de warmte uitvoeren.
Voor een verdere verdichting ervan moest een van hen zich afscheiden. Dit was de Elohim YHWH, de god Jahweh of wel de Heer God, de ene God, waarvan vanaf het tweede hoofdstuk van Genesis pas sprake is.
Dit ene Eloah-wezen kon het oer-mensenwezen en tevens de aarde vanuit het warmte element verder verdichten tot op het niveau van het luchtelement. Dit gebeurde doordat hij de mens levensadem inblies.
Vervolgens 2), opdat de mens niet alleen zou zijn, werden alle in het wild levende dieren en vogels gevormd. ‘En Hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens hen zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.’ (Genesis 2:19)
De mens moet dus elk levend wezen een naam geven en zoals hij zou noemen, zo zou het dan heten. Het goddelijk scheppingswoord werd daarmee ook tot een mensenwoord. Alles voltrok zich echter nog binnen onschuldige paradijselijke sferen van warmte, licht en lucht.
Voor een verdere verdichting van het mensenwezen moest worden toegestaan dat ook andere wezens, welke in eerdere planetaire ontwikkelingsfasen onvoldoende hadden kunnen meekomen, zich weer in de schepping van mens en aarde mengden. Het derde hoofdstuk van Genesis verhaalt over de ingreep van de luciferische wezens, waardoor het mensenwezen verder verdicht werd. De slang is een oerbeeld voor de ruggengraat, die een lichamelijk omhulsel vormt voor het zenuwstelsel, drager van het astraallichaam. De slang zelf moet op zijn buik kruipen, zich niet kunnen oprichten in het verticale. Het verticale van de ruggengraat is een voorwaarde om drager te worden van het menselijk Ik: ‘Zoals Mozes in de woestijn de slang heeft verhoogd 3), zo moet de Mensenzoon worden verhoogd, opdat ieder die gelooft, in hem eeuwig leven heeft.
Niet alleen het mensenwezen verdichtte zich echter, met hem verdichtten zich de natuurrijken:
‘Sy aten en in de eigen stond wierd heel de waerelt mèt verwond’ 4)
Met de invloed van luciferische krachten werd de deur opengezet voor nog andere achtergebleven machten: de ahrimanische in het etherische, de Azura’s tot in het fysieke. En via het astraallichaam, etherlichaam en fysieke lichaam hebben deze wezens invloed gekregen op de gewaarwordingsziel, de verstands-gemoedsziel en de bewustzijnsziel van de mens, verloor de mens de onschuld en kreeg het egoïsme, het materialisme, tot en met het theoretische materialisme in de bewustzijnsziel ingeplant. 6)
Met dat alles is ook het spreken van de mens door de Zondeval gegaan. De klanken van het goddelijke scheppingswoord zijn geworden tot de klanken die de mens gebruikt bij zijn dagelijkse en aardse spreken. De in oorsprong kosmische klinkers 7) zijn uitdrukking geworden van het door de invloed van het luciferisch persoonlijke en emotionele zielenleven. Op de stroom van de uitademing 8) stroomt het persoonlijke via het spreken van de mens de wereld in. Voor het vormen van de medeklinkers wordt de ademstroom tegengehouden en tot begrijpelijke woorden gevormd. Maar voor het vormen van bijvoorbeeld de klanken S, T, D, L, W en Z zijn de tanden nodig.9) Met het tandglazuur zijn zij een bolwerk van de verhardende werking van ahrimanische machten. Voor andere medeklinkers geldt iets soortgelijks.
Alle natuurrijken zijn een gevolg van het afdalen tot in de materie van het mensenwezen. Tot in de diepste lagen van de aarde heersten de tegenstandersmachten tot aan het moment van het mysterie van Golgotha. 10)
Het Woord was in de wereld, de wereld is door Hem ontstaan en toch kende de wereld Hem niet. (Joh. 1:10)
Het Woord is mens geworden en heeft onder ons gewoond, vol van goedheid en waarheid. (Joh. 1:14)
Met de komst van het Woord in de wereld heeft de mensheid de mogelijkheid gekregen de negatieve gevolgen van de Zondeval om te buigen:
‘In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. (Joh. 1:4-5)
Op de Stille Zaterdag bracht Christus - de Logos of het Woord zelf - een kiem van leven terug tot in de diepste lagen van de aarde, waar tot op die dag de Dood slechts heerste. Vanaf dat ogenblik is in de mens en in de aardeplaneet de mogelijkheid gelegd de weg naar het Godsrijk terug te vinden, zodat elk zandkorreltje, elke molecuul, elke atoom, zelfs elk kwantumdeeltje doordrongen is van de levenbrengende kiem van de Logos:
In Christus wordt tot leven de dood.
Dat horen de geesten in oost, west, noord zuid.
Mogen mensen het horen. 11)
Zulk bewustzijn bracht Willem Zeylmans van Emmichoven ertoe om als eerste regel van een persoonlijk voorwoord bij zijn boek te schrijven: ‘In een zekere fase van mijn leven kwam ik tot het inzicht dat Christus de werkelijkheid is waarin wij leven.’ (12)
Aan het begin van de Mensenwijdingsdienst klinkt:
‘In het beleven van de Christus in onze mensheid gevoelen wij de Goddelijke Zoon.
Hij werkt als Geestwoord door al het zijn.’
In de Offerhandeling klinkt het als volgt:
‘Tot de Zoongod wenden wij onze ziel.
Hij werkt als het eeuwig Woord in het wereldzijn en het mensenwezen.’
Wat als het eeuwig Woord door al het zijnde werkt, heeft aan de mensheid tweemaal rechtstreeks zeven gebedsregels gegeven, die als letterlijk gesproken woorden zijn overgeleverd. Het Onze Vader en de zeven Kruiswoorden zijn ons gegeven als direct van het Woord stammende woorden. (Zie bijdrage in Nieuwsbrief 29).
Wanneer de woorden van het evangelie worden voorgelezen, klinkt ter voorbereiding daarop een bede, dat bij het spreken slechts het reine Woord tot klinken gebracht moge worden, zonder alle ‘vervuilende’ invloeden van de tegenstandersmachten:
In de Mensenwijdingsdienst:
‘Mijn hart vervulle zich met uw reine leven, o Christus.
Van mijn lippen strome het door u gereinigde woord.
Door uw genade kan rein mijn hart, rein mijn woord zijn.
Zo leve op mijn lippen waardig uw woord en dringe, door uw geest gedragen tot hen aan wie het verkondigd worden zal.
Uw zegen, o Christus, strome levend door het woord;
Moge gij zijn in mijn hart, Uw woord strome van mijn lippen.
Zo wordt uit waardige bron en in rechte stroom uw evangelie verkondigd.’
In de Offerhandeling:
‘Mijn hart drage in zich het bewustzijn van Uw leven, o Christus;
Van mijn lippen strome Uw reine Woord, o Christus.
Uw genade make mij waardig Uw woord te spreken, o Christus.’
Na de evangelielezing klinkt vervolgens:
‘Wij verheffen onze ziel tot u, o Christus
De woorden van het evangelie delgen uit onze woorden wat onrein in hen is.’
Of:
‘Wij verheffen onze ziel tot U, o Christus.
Uw evangelie als het reine woord
Delgt wat onrein is uit onze woorden.’
Dit bewustzijn van de reinheid en de reinigende kracht van het evangeliewoord kent een lange traditie. In de oudere versie van de katholieke Heilige Mis sprak de priester ter voorbereiding op de lezing van het evangelie stil voor zichzelf en diep voor het altaar gebogen:
‘Zuiver mijn hart en mijn lippen, almachtige God,
Gij, die de lippen van de profeet Jesaja gezuiverd hebt met een gloeiende kool;
en gewaardig U in uw liefdevolle barmhartigheid mij zo te zuiveren
dat ik in staat ben uw Evangelie waardig te verkondigen.
Door Christus, onze Heer. Amen.
Geef mij, Heer, uw zegen.
De Heer zij in mijn hart en op mijn lippen:
opdat ik op waardige en passende wijze zijn Evangelie verkondig.
Amen.’
En nadat het evangeliewoord had geklonken sprak de priester:
‘Mogen door de woorden van het Evangelie onze zonden
worden uitgewist.’
In de katholieke kerk was het de priester, die deze woorden in het enkelvoud zacht voor zichzelf en in het enkelvoud. In de Mensenwijdingsdienst en Offerhandeling wordt de bede in het meervoud gesproken.
Maar sinds de bewustzijnszielentijd is aangebroken kunnen dit soort woorden aan ieder individueel mens richting geven bij het (voor)-lezen van het evangelie en misschien ook bij wij het bidden en uitspreken van het Onze Vader, de woorden die Christus zelf aan de mensheid heeft meegegeven.
We kunnen daarnaast ook proberen om met meer bewustzijn de spraakklanken van de woorden vorm te geven, niet gehaast te spreken, maar met een rustig tempo en proberen door, met de focus op het objectieve in het spreken, het egocentrische en persoonlijke element in onze ziel terug te dringen, om zo met bewustzijn een ruimte te scheppen voor het reine Woord van de Logos.
(Deze tekst verscheen eerder in Nieuwsbrief #31 verzorgd door de AVinN Ledengroep: Christologie en Antroposofie)
Voetnoten:
1) Rudolf Steiner: Het Bijbelse scheppingsverhaal (GA 122) - vooral voordracht 24 augustus 1910
2) Het is interessant om te bedenken dat er meestal over de subtiele aanduiding in dit Bijbelvers wordt heen gelezen, dat de mens eerder werd gevormd dan de dieren. Anders dan tegenwoordig als geldende hypothese wordt aangenomen.
3) Numeri 21:9
4) Joh. 3:14
5) uit: Het Oberufer Paradijsspel.
6) Rudolf Steiner: Geisteswissenschaftliche Menschenkunde (GA 107) - voordracht Berlijn, 22 maart 1909
7) Ernst Marti: Das Aetherische, Verlag Die Pforte, Basel
8) Judith von Halle: Das WORT in den sieben Reichen der Menschwerdung. Eine Rosenkreuz-Meditation. Verlag für Anthroposophie Dornach
9) Audrey McAllen: The Listening Ear - Hawthorn Press, Stroud (UK)
10) Judith von Halle: ‘En als Hij niet was opgestaan…’ uitgeverij Cichorei
11) Rudolf Steiner: Grondsteenspreuk
12) Willem Zeylmans van Emmichoven: De Werkelijkheid waarin wij Leven