Posts tonen met het label Boeddha. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Boeddha. Alle posts tonen

maandag 20 december 2010

Kerstmis

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria en Gabriel

Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus

In de Kersthandeling lezen wij het geboorteverhaal van Jezus volgens het Lucas-evangelie. Het andere geboorteverhaal volgens Mattheüs kunnen wij lezen op Nieuwjaarsdag.

Emil Bock beschrijft in zijn boek Tussen Bethlehem en de Jordaan dat de herders die de wacht hielden op het veld, slechts alleen buiten op de velden waakten in de nachten van de zomerzonnewende en de winterzonnewende. Dit als onderdeel van een zonnecultus. In de lieflijke omgeving van Bethlehem, dat midden in het dorre woestijngebied van Judea ligt, waren blijkbaar nog mysterieplaatsen verbonden met de zon. De langste en kortste nacht van het jaar brachten deze herders door bij hun schapen op het veld om de wending van de zonnegeest te volgen en te eren, maar in die eerste kerstnacht werd hun verkondigd dat Gods Geest nu op aarde gezocht moest worden. Zij schouwden het openbaringslicht van het zonnewezen Christus, die in Jezus op aarde als mens zou geboren worden. De herders gingen op zoek naar het Godskind en vonden Hem in de schamele stal te Bethlehem. Het is alsof zij de kinderen, die ’s zondags de Handelingen bezoeken, toen voordeden wat elke zondag gevraagd en beantwoord wordt: zij zochten de Godesgeest en vonden Hem. De herders beseften dat door Christus de mensen de weg naar de wereld van de geest kunnen vinden, om daardoor pas ware mensen te worden.

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria begroet Elisabeth

In een eerdere bijdrage (klik hier) werd gewezen op de verbinding tussen de inhoud van het Lucas-evangelie en de impuls die uitging van de grote Boeddha. Rudolf Steiner legt in zijn voordrachten over dit evangelie uit hoe door de geboorte van het kind uit het Lucas-evangelie een verjonging mogelijk wordt van de Boeddha-stroom.

[...] in het kind Jezus moest een heel bijzonder wezen wonen, in dit lichaam van Jezus moet zich een heel bijzonder wezen hebben geïncarneerd. [...] Niet om een gewoon wezen ging het dus, er moest wel sprake zijn van een heel bijzonder wezen dat van de geboorte tot het twaalfde jaar in het kind Jezus opgroeide. [...]

Bij het echtpaar waarover gesproken wordt in het evangelie naar Lucas, moest dus een kind worden geboren dat een heel bijzondere aard had. Een kind dat jeugdige kracht, dat kinderlijke krachten van een bijzondere aard meebracht en dat deze krachten in alle opzichten ongebruikt en gezond wist te bewaren, zoals het ze had meegebracht. Zo moest dit gebeuren.
Onder gewone omstandigheden zou er in die tijd geen kind en ook geen ouderpaar te vinden zijn geweest bij wie zulke kinderlijke en jeugdige krachten zo ongebruikt aanwezig waren, die toen aanwezig moesten zijn. Alleen rekening houdend met de normale omstandigheden zou men, als er niet iets heel uitzonderlijks mogelijk was geweest, in de hele toen op aarde levende mensheid nergens de individualiteit en het ouderpaar hebben kunnen vinden die voor zo'n incarnatie nodig waren geweest. Wat daar mogelijk is geweest kunnen wij alleen begrijpen als wij ons te binnen brengen wat wij door onze antroposofische scholing al weten.
[...]
Kijken wij rond bij alle individualiteiten die zich in dat tijdperk hebben ontplooid, dan vinden wij nergens de mens die wij zoeken. Een mens moet het zijn die, als hij toen werd geboren, de kracht had zich zo te ontwikkelen dat hij op twaalfjarige leeftijd de frisse krachten van de jeugd kon afstaan die het boeddhisme moesten verjongen. Wij hebben, om iets uitzonderlijks te noemen, onze blik zojuist gericht op de grote individualiteit van Zarathoestra, die enig is in haar soort. Wij kunnen zeggen: ook de individualiteit van Zarathoestra was niet geschikt om het lichaam van Jezus jeugdig te houden tot het ogenblik waarop het astrale moederlijke hulsel werd losgelaten, zodat het zich met het nirmanakaya van Boeddha kon verenigen.
Waarvandaan kwam dan wel de grote levenschenkende kracht in het lichaam van Jezus? Zij kwam uit de grote moederloge van de mensheid, die wordt geleid door de grote zonne-ingewijde Manoe. In het kind dat geboren werd bij het echtpaar dat in het Lucas-evangelie Jozef en Maria wordt genoemd, werd een sterke individuele kracht binnengeleid die zorgvuldig en liefdevol was behoed in de grote moederloge, in het grote zonne-orakel. In dit kind werd de beste, de sterkste van de daar aanwezige individualiteiten neergelaten. Welke individualiteit was dat?
Als wij de individualiteit willen leren kennen die toentertijd in het kind Jezus werd neergelaten, dan moeten wij heel ver teruggaan, tot in de tijd voordat Lucifer vat kreeg op de mensheid, voordat de invloed van Lucifer zich in het astrale lichaam van de mensen had genesteld. Deze invloed van Lucifer kwam tot de mensen in dezelfde tijd dat het eerste mensenpaar, dat zo uitzonderlijke paar, op aarde woonde.
Dit uitzonderlijke mensenpaar was weliswaar sterk genoeg om de menselijke substantie bij wijze van spreken in bedwang te houden, zodat het zich kon belichamen. Maar het was niet sterk genoeg om de invloed van Lucifer te weerstaan. De invloed van Lucifer deed zich gelden en strekte zijn werking ook uit tot in het astrale lichaam van dit paar. Het gevolg was dat het onmogelijk werd alle krachten die in Adam en Eva aanwezig waren ook te laten doorstromen in de nakomelingen, in het bloed van de nakomelingen. Het fysieke lichaam moest men aan de voortplanting door de generaties overlaten, maar van het etherische lichaam hield men bij de leiding van de mensheid een klein deel achter. Dat drukte men uit in de woorden: de mensen hebben gegeten van de boom der kennis van goed en kwaad, dat wil zeggen, van wat uitging van de invloed van Lucifer. Maar er werd ook gezegd: nu moeten wij hun de mogelijkheid ontnemen ook te genieten van de boom des levens!
Dat wil zeggen dat er een bepaalde hoeveelheid krachten van het etherische lichaam werd achtergehouden. Die krachten stroomden dus niet naar de nakomelingen op aarde. In Adam huisden dus krachten die hem na de zondeval werden ontnomen. Dit nog onschuldige deel van Adam werd bewaard in de grote moederloge van de mensheid en daar zorgvuldig en liefdevol behoed. Dat was bij wijze van spreken de ziel van Adam die nog niet was aangeraakt door de menselijke schuld, die nog niet verstrikt was geraakt in datgene waardoor de mensen ten val zijn gekomen.
Deze oerkrachten van de individualiteit van Adam werden daar bewaard. Zij waren ter beschikking en zij werden nu als een soort 'voorlopig Ik' geleid naar de plek waar bij Jozef en Maria het kind geboren werd. Gedurende zijn eerste jaren droeg dit kind Jezus de kracht van de oorspronkelijke stamvader van de aardse mensheid in zich.
Ja, in deze ziel waren heel jonge krachten bewaard gebleven. Zij was niet door opeenvolgende incarnaties geleid, zij was teruggehouden op een niveau dat in een heel ver verleden had bestaan. [...] Wie leefde dus in het kindje dat bij het ouderpaar Jozef en Maria werd geboren? De stamvader van de mensheid, de 'oude Adam' als een 'nieuwe Adam'. Dit wist Paulus al en het ligt in zijn woorden verborgen
(vgl. 1 Kor. 15:45).

En dit heeft ook Lucas geweten, de schrijver van het evangelie naar Lucas die een leerling van Paulus was. Daardoor spreekt hij hierover op zo'n bijzondere manier. Hij wist dat er iets heel bijzonders moest gebeuren om deze geestelijke substantie te laten overgaan op de mensheid. Hij wist dat een bloedverwantschap die teruggaat tot Adam daarvoor onontbeerlijk was. Daarom geeft hij van Jozef een geslachtsregister dat teruggaat tot Adam, die zelf direct uit de geestelijke wereld was voortgekomen. Daarom stamt Adam ook volgens de manier van spreken van Lucas van God af; hij is de 'zoon van God'. Bij Lucas gaat het geslachtsregister terug tot God zelf (Luc.3:23 38).
Een bijzonder geheim ligt verborgen in het hoofdstuk van het evangelie naar Lucas dat het geslachtsregister bevat: dat een stroom van bloed ononderbroken door alle generaties heen moest vloeien tot de laatste nakomeling. Dan zou, als de tijd vervuld was, ook de geest langs dezelfde weg omlaag kunnen worden geleid naar de nakomelingen.
Zo verbond zich deze oneindig jonge geest met het lichaam dat uit Jozef en Maria werd geboren, een geest die nog door geen enkel aards lot was aangeraakt. Deze jonge ziel had krachten die, als wij ze zouden willen vinden, in het oude Lemurië moeten worden gezocht. Alleen deze geest was sterk genoeg om het astrale moederlichaarn volledig met zijn stralen te vervullen. En toen dit zich losmaakte kon hij aan dat hulsel de krachten meegeven die het nodig had om zich op een vruchtbare manier met het nirmanakaya van Boeddha te kunnen verenigen.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De Herders bij de stal

Wanneer wij ons realiseren, dat de individualiteit van Adam de mensheidsgeschiedenis na de zondeval in steeds nieuwe incarnaties heeft meegemaakt en in de naar-de-aarde-afdalende cultuurontwikkeling is opgetreden als o.a. Pinechas, de zoon van de priester Eleazar (Numeri 31:6), de profeet Elia, en tenslotte als Johannes de Doper, dan kan daardoor begrijpelijk worden waarom de evangelist Lucas (een leerling van Paulus) in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie de aankondigingen en de geboorteverhalen van Jezus en Johannes de Doper zo intiem heeft verweven, alsook waarom de stamboom die Lucas van Jezus geeft, terug voert op Adam. (zie: Lucas 3:23-38)

Wij mogen dus de vraag stellen: wat beschrijft Lucas ons dan eigenlijk als hij in zijn evangelie begint te spreken over Jezus van Nazareth? In de eerste plaats beschrijft hij ons een mens die, langs de lijn van de bloedverwantschap, zijn fysieke lichaam zijn oorsprong laat vinden bij Adam. En daarbij terugging tot dat tijdstip waarop, toen de aarde verhardde, de mensheid werd gered door dat ene uitzonderlijk paar dat zich op aarde kon handhaven. En verder beschrijft het evangelie, nu helemaal van het standpunt van de reïncarnatie, de reïncarnatie van een ziel die het langst heeft gewacht met haar wederbelichamingen. De ziel van Adam van voor de zondeval vinden wij terug in het kind Jezus, de ziel die het langst heeft gewacht. Wij mogen dus zeggen, hoe fantastisch dit ook in de oren van de huidige mensheid klinkt: de individualiteit die door de grote moederloge van de mensheid werd binnengeleid in het kindje Jezus stamde niet alleen af van de geslachten die, fysiek gesproken, de oudste van de mensheid zijn. Maar zij is ook de wederbelichaming van degene die in alle opzichten het eerste lid van de mensheid is.
Nu weten wij wie degene was die daar naar de tempel werd gebracht en aan Simeon werd getoond, wie volgens Lucas de 'zoon van God' was. Niet over de mens zoals hij daar aanwezig was spreekt hij, maar hij getuigt dat deze mens de wederbelichaming is van hem die er lang geleden was, van hem die, gerekend naar de lijn van de afstamming, de alleroudste stamvader van alle geslachten was.
(Adam)
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909

bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan blz. 95 de hemelse heerscharen
(uitgeverij Christofoor, Zeist)
Rudolf Steiner: Het evangelie naar Lukas – esoterische achtergronden (uitgeverij Christofoor, Zeist)

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De kleine Jezus

vrijdag 1 januari 2010

Zondag voor Epifanie

Rembrandt: De Lofzang van Simeon (1669)


Lucas 2 : 21 – 35 De opdracht in de tempel (zie ook de notitie uit 2009)


In de perikopennotitie bij de tekst voor deze zondag van het vorig jaar werd al aangegeven dat Rudolf Steiner wijst op Simeon en hem verbindt met de wijze Asita, die na de geboorte van de Indische prins Siddhartha, die tot Boeddha zou opstijgen, bij het paleis verscheen.

Rudolf Steiner schrijft reeds in het jaar 1902 over de figuur van Asita in het hoofdstuk ‘De Egyptische mysteriewijsheid’ van zijn boek Het Christelijk Opstandingsmysterie en de voorchristelijke mysteriën (GA 8). Hij weidt er hier nog niet verder over uit.

Zeven jaar later (1909) vertelt hij uitgebreid over zijn onderzoekingen en duidt hij op het verband tussen de wijze Asita en de ziener Simeon tijdens zijn voordrachten over het Lucas-evangelie:

Zo moeten we met de herders het kind zien in de kribbe, waarin het als Jezus van Nazareth geboren werd; we zien over het kind van het begin af de glorieschijn en weten, dat zich hierin uitdrukt de kracht van de tot Boeddha geworden Boddhisatva. Deze is voordien ook tot de mensen gekomen en straalt nu vanuit geestelijke hoogten op de mensheid en komt op een hoogtepunt, als het zijn kracht doet stralen op het kind in Bethlehem; daardoor kan dit kind in de voorgeschreven wijze zijn plaats innemen in de ontwikkeling van de mensheid.
Toen deze individualiteit, die vanuit den hoge nu dit kind uit het huis van David overstraalde, in Indië geboren werd, - d.w.z. toen Boeddha als Boddhisatva het levenslicht zag - overzag de wijze Asita de omvang en kracht van wat ik zo-even schilderde. Wat deze wijze eerst al in geestelijke sferen had waargenomen, dwong hem om bij de geboorte van dit kind het paleis te betreden, om dit Boddhisatva-kind in werkelijkheid te zien. Toen hij het zag, voorspelde hij diens grootse zending. Asita voorspelde, tot grote verlegenheid van de vader, dat dit kind niet zou regeren over het rijk van zijn vader, maar dat het een Boeddha zou worden. Daarna barstte hij in tranen uit; toen hem gevraagd werd of er dan een ongeluk voor het kind te vrezen viel, antwoordde hij: ‘Neen! Ik huil erom, dat ik al zo oud ben, dat ik de dag niet meer kan beleven, waarop deze Heiland als Boeddha op aarde zal verwijlen!’ Dat Boeddha-worden heeft Asita ook niet meer beleefd – hij had dus gelijk -, dat hij zijn tranen niet kon bedwingen.
Deze Asita, die de Boeddha toen slechts als kind in het paleis van Soedhodana gezien had, werd wedergeboren als degene, die in het Lucas-evangelie beschreven wordt als Simeon. In het Lucas-evangelie staat dan dat Simeon bezield was door de Geest, toen hem het kind in de armen gelegd werd. Deze Simeon was dezelfde, die als Asita vroeger gehuild had, toen hij in zijn toenmalige incarnatie het Boeddha-worden van de Boddhisatva niet meer zou kunnen beleven. Nu was het hem gegeven, de volgende trap van ontwikkeling van deze individualiteit te beleven. Omdat ‘de Heilige Geest op hem rustte’, kon hij bij de offerdienst in de tempel de glorieschijn van de vergeestelijkte Boeddha over het Jezus-kind uit het geslacht van David waarnemen. Toen zei hij tot zichzelf: ‘Nu behoef je niet meer te huilen; wat je toen niet gezien hebt, zie je nu: de vergeestelijkte heiland heb je nu over dit kind zien zweven. Heer, laat uw dienaar in vrede sterven!’


Rudolf Steiner: Voordrachten over het evangelie volgens Lucas
(GA 114) 2e voordracht, Basel 16-9-1909

Rembrandt: De Profetie van Simeon aan Maria (1638)

Enkele jaren later (1911) schrijft hij nogmaals over Asita-Simeon:

Asita, de grote Indische wijze kwam, toen Gautama Boeddha nog een klein kind was, wenend het koninklijk paleis van de vader van Boeddha binnen. De oorzaak hiervan was, dat hij als ziener kon weten, dat dit koningskind Boeddha zou worden en dat hij zich een oude man voelde, die niet meer zou beleven hoe de zoon van Soeddhodana tot Boeddha zou opklimmen. Deze wijze werd in de tijd van Jezus van Nazareth wedergeboren. Het is dezelfde man die in het Lucas-evangelie geschilderd wordt als de tempelpriester, die ziet hoe in het Nathanische Jezuskind, Boeddha zich openbaart. Toen hij dit zag, kon hij zeggen: “Nu laat gij Heer uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken.” Wat hij voorheen in Indië niet had kunnen zien, zag hij nu door het astraallichaam van het Jezuskind, dat ons vanuit het Lucas-evangelie tegemoet komt: de tot Boeddha geworden Bodhisattva.

Rudolf Steiner: Geestelijke leiding van mens en mensheid (GA 15)



Arent de Gelder: Simeon en Anna (olieverf op doek ca. 1700 · Mauritshuis, Den Haag


Bron illustraties: www.statenvertaling.net

zondag 1 maart 2009

Reminiscere (2e zondag in de Vastentijd)

Reminiscere - Deze zondag wordt genoemd naar de eerste woorden uit de Introïtus voor deze zondag: "Reminiscere miserationum tuarum Domine et misericordiarum tuarum quia a saeculo sunt" - Denk aan uw barmhartigheid, HEER, aan uw liefde door de eeuwen heen (Psalm 25:6).

Raffaello Santi: De Verheerlijking


Mattheüs 17 : 1 – 9 De verheerlijking op de berg


In het Mattheüs-evangelie gaat aan de tekst van deze perikoop vooraf de scene dat Jezus zijn lijden en dood aankondigt. Petrus reageert met te zeggen dat zoiets niet zal gebeuren en Jezus spreekt hem daarop bestraffend toe met de woorden: “Ga weg Satan.”
Dan volgt de tekst van deze perikoop uit hoofdstuk 17 met de zin: “Na zes dagen……”, zes dagen na dat gebeuren met Petrus dus.
Het speelt zich af een jaar voor Golgotha en volgens de christelijke traditie op 6 augustus. Andere bronnen zeggen dat de verheerlijking plaatsvond op het Joodse Loofhuttenfeest, wat een herfstfeest is in september of oktober, een Michaelsfeest.
Jezus neemt drie discipelen de berg op. In de beeldentaal van de evangeliën betekenen zulke aanwijzingen meer dan alleen een plaatsaanduiding. Volgens de christelijke traditie wordt gedacht dat de berg Tabor is bedoeld. De aanduiding ‘de berg op’ wil echter ook zeggen dat Christus de drie leerlingen leidde naar het geestesgebied waar zij zouden kunnen schouwen –in de innerlijke wereld, in het mysterie, in het intieme gebied van de ziele-geest. De drie discipelen bevonden zich met Christus ‘op de berg’, niet in de zintuiglijke wereld. Denk hierbij ook aan Mozes die op de berg Sinaï geestelijk in verbinding komt met het godswezen. Kinderen kun je in de RO-les, wellicht in andere bewoordingen, hierop wijzen, aan herinneren. Misschien mag je zeggen dat Petrus, Jakobus en Johannes al vooruit aanschouwend getuigen zijn van Christus’ sterven en opstanding. De gebeurtenissen op Golgotha werpen hun schaduwen (of hun licht) al vooruit. Vergeet niet dat er staat dat het zes dagen geleden is nadat Petrus door Jezus terecht is gewezen. Nu beleven deze drie discipelen iets van waarover Jezus reeds gesproken had. Zij krijgen een voorschouw van de Verrezen Christus.

Uit de verhalen over Boeddha kennen we een episode, die lijkt op wat de drie discipelen hier kunnen schouwen. Boeddha wordt verlicht en hij stijgt op tot het Nirwana. Zoiets dergelijks zien we hier ook, met dit grote verschil dat de Christus niet naar de hemel opstijgt maar juist op aarde blijft om de mensendood te ondergaan en te overwinnen. Waar Boeddha de aarde verlaat en zijn werkzaamheden op aarde beëindigt, begint de eigenlijke werkzaamheid van Christus.
Een tweede scene uit de evangeliën, waarbij de dood op Golgotha reeds vooruit beleefbaar wordt voordat deze zich werkelijk in de tijd voltrekt, is de nacht in Gethsemane voor de gevangenneming, wanneer de Christus Jezus aan dezelfde drie discipelen Petrus, Jakobus en Johannes vraagt om met hem te waken (Mattheüs 26:36 en Marcus 14:32). Zij kunnen het niet en vallen in slaap. Voor hun bewustzijn is deze geestelijke hoogte niet uit te houden, nog niet te bereiken.

Bij de Verheerlijking zien we Petrus, Jakobus en Johannes als een aardse drieheid. Zij aanschouwen een hemelse drieheid –Mozes, Christus en Elia– waarin verleden, heden en toekomst gerepresenteerd zijn. De gedaante en het aangezicht van Jezus verandert voor hun schouwende blik en wordt stralend als de zon. Het eigenlijke Zonnewezen, de Christus, wordt voor hun schouwende blik zichtbaar. We zouden het moment kunnen opvatten als een inwijdingsmoment. De drie apostelen schouwen een hemelse drieheid waarvan Mozes de Wet met de Tien Geboden vertegenwoordigt, de wil van de Vader God, het verleden. Elia staat voor de toekomst want hij is een vertegenwoordiger van het innerlijke geweten. Zoals we weten was in Elia dezelfde individualiteit werkzaam als in Johannes de Doper, zoals Christus dat zelf aangeeft (Mattheüs 11:14). Johannes de Doper doopte de mensen die bij hem kwamen om tot inzicht te komen in het eigen levenslot (de toekomstige mens). Elia staat voor het toekomstdoel, ofwel de Weg; Mozes staat voor de Waarheid en Christus zelf is het Leven. Het zonnewezen dat de leraar van de mensenliefde is, verschijnt hier tussen Mozes, de vertegenwoordiger van het verleden: de Marsfase van de aarde, en Elia, vertegenwoordiger van de Mercuriusfase van de aardeontwikkeling.

Vanuit een ander gezichtspunt zou je ook kunnen zeggen: Mozes representeert de maankrachten (het verleden) en Elia representeert de zonnekrachten (de toekomst). Maan en zon zijn te verstaan als beeld van de zielenkrachten die in de tijd werkzaam zijn: antipathie en sympathie. 

In de aardeontwikkeling hebben zon en maan zich van de aarde losgemaakt. De ontwikkelingversnellende krachten trokken zich terug op de zon, de afremmende krachten werden afgezonderd op de maan. De krachten van zon en maan kunnen zo in evenwicht blijven ten bate van de aardeontwikkeling. Op het schilderij van Raffael zijn de maan en de zon ook weergegeven. Je moet even zoeken (klik op de afbeelding hierboven voor een vergroting). De opkomende zon is rechts zichtbaar. Helemaal links onderaan wijst het lintje van het boek naar een kleine reflectie van maanlicht.

Behalve dat de drie discipelen een imaginatie –een beeld– schouwen, vernemen zij ook een stem uit de wolk, een inspiratie. Zij schrikken hevig, zoals dat kan gaan bij geestelijke ervaringen. Maar Jezus brengt hen vanuit deze geestelijke belevingen, na deze inwijdingsbeleving terug in de fysieke werkelijkheid door hen aan te raken. (De tastzin verschaft ons de beleving van de grenzen van het eigen lichaam.) Jezus spreekt woorden zoals er er vaker klinken: “Vreest niet” (denk aan de Herders op het veld). De beleving door een aanraking geeft je via de tastzin de belevenis van de grenzen van je eigen fysiek-zintuiglijke lichaam, het brengt je daarin terug.

Wanneer we voor onszelf nog even doorlezen, dan zien we in de volgende verzen (10-13) dat de discipelen beginnen met vragen stellen over de schrift, waarin staat dat Elia eerst moet komen vóór de Messias. En Jezus zegt hen dat Elia reeds is gekomen, maar dat hij niet herkend is (Mattheüs 17 : 12).

Het hutten bouwen, waarover gesproken wordt, wordt veelal in verband gebracht met het Loofhuttenfeest, maar “hutten bouwen” heeft in geesteswetenschappelijke zin ook een betekenis. Volgens Rudolf Steiner geeft het 'in hemelse sferen hutten kunnen (willen) bouwen' in occulte bewoordingen aan dat je op een tweede trap van inwijding bent aangekomen. Deze schouw van de drie apostelen zou op deze tweede trap kunnen duiden. De discipelen waren natuurlijk niet zomaar een paar lieden die van overal en nergens vandaan waren vergaard. Zij waren inwijdelingen. Dat sommige van hen “vissers” waren mag daar ook op duiden. Denk aan het beeld van de Visserkoning uit Parcival. Bij deze 'Verheerlijking op de Berg' worden zij tot op een graad hoger ingewijd.

Een ander gezichtspunt zou kunnen zijn dat Petrus, Jakobus en Johannes, die we als representanten van de lagere ‘aardse’ wezensdelen van de mens zouden kunnen opvatten, bij dit moment ‘op de berg’ de hogere wezensdelen van de mens schouwen, die (ook nog in onze tijd) onder de hoede van de Christus zijn, maar die in de toekomst voor iedere mens individueel ter beschikking komen. Petrus betekent: Rots. Hij zou misschien het fysieke lichaam representeren, Jakobus en Johannes dan etherlichaam en astraallichaam. Mozes, Elia en Christus vertegenwoordigen in dat geval de hogere wezensdelen Geestzelf, Levensgeest en Geestmens. We kunnen ons dat grafisch voorstellen als twee driehoeken die elkaar kunnen doordringen en dan samen een zesster vormen. Die zesheid waren we op een andere manier ook tegengekomen in de perikoop over de Bruiloft in Kana.

Nog weer een ander gezichtspunt is dat de drie discipelen staan voor de zielenkrachten denken, voelen en willen, of ook wel van de geestelijke waarneming imaginatie, inspiratie en intuïtie. Door het weten over de hogere wezensdelen van de mens ontstaat ook het kennen van de wetten van reïncarnatie en karma. Voor het christendom moesten die wetten nog tweeduizend jaren verborgen blijven. Volgens Rudolf Steiner zou daar ook de zin: “Zeg niemand iets van wat ge hebt gezien…” op wijzen.

Rudolf Steiner spreekt erover dat het astraallichaam van de mens ooit zover zal zijn, dat het is ontwikkeld tot Manas. Het getransformeerde astraallichaam van de mens, Manas, zal een lichtend lichaam zijn. Zoals een plant in zich al het zaad draagt, draagt ons astraallichaam in zich al het zaad voor het Manas. Dat zal zijn licht uitstralen in de omgeving wanneer het geheel gereinigd en zuiver zal zijn. De aarde zelf zal dan ook zijn over gegaan in een andere toestand. Nu is zij duister en verschijnt zij in de ruimte enkel doordat zij het licht van de zon reflecteert. Eens zal zij lichten omdat de mensen hun astraallichaam hebben omgevormd. Alle astraallichamen zullen schijnen in de kosmische wereldruimte, zoals het was in de ontwikkelingstijd van de Oude Zon. Toen hadden hogere hiërarchische wezens hun mensheidsontwikkeling doorgemaakt en zij hadden lichtende astraallichamen. De Bijbel noemt hen de Geesten van Licht ofwel de Elohim. (Rudolf Steiner: Stuttgart, 13 september 1907 – Occulte tekens en symbolen GA 101)
Wat hier verschijnt aan deze drie apostelen lijkt het gereinigde astraallichaam van de Christus te zijn. Zijn Zonnewezen heeft dat op dit moment voor de dood op Golgotha al getransformeerd en Zijn astraallichaam is tot een lichtend Manas geworden.

Lees deze gebeurtenis ook eens bij: Lucas 9 : 28 – 36 en Marcus 9 : 2 - 9.




Fra Angelico: De Verheerlijking

vrijdag 2 januari 2009

Zondag voor Epifanie

Fra Angelico: De opdracht in de tempel


Lucas 2 : 21 – 35 De opdracht in de tempel

Na het kerstverhaal zijn we op deze zondag nogmaals bij het Lucas-evangelie. Speciaal in dit evangelie hebben we steeds te maken met het aanknopen aan de mysteriestroom die uitgaat van Boeddha. We konden dat al in het bewustzijn dragen toen we lazen over de engelen die verschenen aan de herders op het veld. Zij aanschouwden het wezen van de Boeddha, die vanuit hemelrijken de geboorte van dit Lucas-Jezuskind overstraalde als de hemelse heerscharen.
Ook in de scène die in deze perikoop wordt beschreven (Lucas 2 : 21 – 35) zit een verbinding met het Boeddhaverhaal verborgen.

In Jeruzalem is de oude Simeon. Hij wacht in de tempel op iets wat komen gaat. Hij verwachtte de komst van de Messias.
Hij stond, zo staat er beschreven, onder de leiding van de Heilige Geest, wat een aanduiding kan zijn dat Simeon geestelijk kon schouwen of kon profeteren. Volgens Rudolf Steiners aanwijzingen is de individualiteit van Simeon dezelfde als degene die in het Boeddhaverhaal aan het hof van koning Soeddhodana verschijnt: Asita, de grote ziener, die in tranen vertelt dat hij weent omdat hij zal sterven voordat de pas geboren prins een Boeddha zal worden. Hij zal de werking van de Boeddha in die incarnatie dus niet meer kunnen aanschouwen.

Nu kan deze individualiteit in een volgende incarnatie als Simeon wel getuige zijn van de werking van het Boeddhawezen. De woorden met welke Simeon God prijst moeten dan ook worden opgevat als uitdrukking van zijn vreugde over hetgeen hij nu wel mag aanschouwen.
In de Boeddha-legende voorspelt Asita de heerlijke daden die het kind zal verrichten. Hier in het Lucas-evangelie profeteert Simeon het grote leed dat Jezus en ook Maria zullen ondergaan. Het kind zal tot een teken zijn dat tegenspraak wekt.

In Leviticus 12:2-4 worden de Joodse voorschiften van Mozes beschreven. In Leviticus 12:6-8 de voorschriften voor het offer.


Het Lucas evangelie (2:36-38) beschrijft verderop (niet in deze perikoop opgenomen) dat op hetzelfde moment ook een oude vrouw, Anna een profetes uit de stam van Aser, die weduwe was, naar het kind komt, het ziet en over het kind spreekt tegen ieder die de komst van de Messias verwachtte. De aanduiding zoon van de weduwe verwijst meestal naar de verbinding met de Egyptische mysteriën van Isis, de weduwe van Osiris. Het kan zijn dat de aanduiding dat Anna weduwe was daar ook op wijst. Anna is immers ook een zieneres, een soort Sibille.