Posts tonen met het label Misericordias Domini. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Misericordias Domini. Alle posts tonen

maandag 12 april 2010

Misericordias Domini - 2e zondag na Pasen


Johannes 10 : 11 -18 De Goede herder

Op deze zondag klinken de woorden uit het Johannes-evangelie: ‘Ik ben de Goede Herder’. Dit is een van de zeven zogenaamde Ik-Ben-woorden uit dit evangelie. Het staat in de rij van Ik-Ben-woorden, als de middelste tussen de zeven kaarsen op het altaar, als scharnier tussen de tweemaal drie andere zinnen, waardoor ze wellicht een bijzondere positie innemen.
Ik ben het Brood des Levens
Ik ben het Licht van de Wereld
Ik ben de Deur
Ik ben de Goede Herder
Ik ben de Opstanding en het Leven
Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven
Ik ben de Ware Wijnstok

Jezus Christus, als het Ik-Ben het Ik-Ben (ehyeh asher ehyeh – Exodus 3:14), spreekt deze zeven Ik-Ben-woorden. Zijn Naam ‘Ik-Ben’ is ook de naam, die wij gebruiken om ons zelf aan te duiden en te onderscheiden van andere mensen en objecten om ons heen.
Ik heb meer dan eens op het, ik zou willen zeggen, triviale feit gewezen dat de naam ‘ik’ nooit door iemand anders op zo’n manier kan worden uitgesproken dat die ook aan een ander kan worden gegeven. Ik kan niet tegen u ‘ik’ zeggen. Daardoor onderscheidt deze naam zich van alle andere namen, want die worden aan uiterlijke objecten gegeven. (…) In oudere talen werd het zelf ook niet benoemd, het lag in het werkwoord besloten. Maar een naam voor het zelf was er niet. Het is pas in latere tijden dat de mens dit zelf van zijn mensenwezen met een naam aanduidde, in onze Duitse taal met de naam van de initialen van Jezus Christus, wat al een veelzeggend feit is (in het Oud-Nederlands: IC). (…) Als het wezen dat deze naam begrijpt één wordt met ons zelf, zijn intrek neemt in ons eigen zelf, dan zal dit wezen in ons de naam begrijpen en wij met hem, dan zullen we onafgebroken met hem in ons bewustzijn dragen: Christus in ons. (…Dit is het) wezen dat door het Mysterie van Golgotha is gegaan, dit wezen, dat in ons zijn intrek moet nemen opdat wij met zijn begrip, niet met ons begrip, de wereld begrijpen.

uit: Rudolf Steiner: Apocalyps en Priesterschap
10e voordracht, Dornach, 14-9-1924

Ikoon: De Goede Herder

We zouden in het licht van deze tekst over de Goede Herder ook nog kunnen denken aan een passage verderop in het evangelie. Met het Ik-Ben ontstaat meteen ook de noodzaak van de naastenliefde. Christus spreekt: ‘Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad. Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden.’ (Joh. 15: 12-13). Pasen, het feest van de verrijzenis van Christus is de verwerkelijking van deze uitspraak. Wat Christus sprak was geen leer, het werd de grootste daad die uit liefde verricht kan worden.

Mensen kunnen in onze tijd (en in het bijzonder in ons land, gezien de traditioneel druk bezochte uitvoeringen van Bachs Matthäus Passie) klaarblijkelijk meer aanvangen met de kruisdood dan met de verrijzenis. De presentator van het NOS-Radio 1-Journaal deed de uitspraak: ‘Pasen is: dat gevierd wordt dat Jezus aan het kruis stierf.’ Leen Mees wees er al op, dat dit leefde in de gedachte van de gemiddelde Nederlander. Hij zei: ‘Dan vraag je: Wat is Pasen? Let op, dan zeggen ze: De dood van Jezus.’ In de onderstaande citaten spreekt Rudolf Steiner over de historische achtergrond daarvan. Het oud-christelijke beeld van Christus als de Goede Herder komt ook aan de orde.

In de tijd dat het christendom nog vanuit de blik van het Morgenland zijn eerste vorm had gevonden, zien we, hoe het paulinische christendom voor alles de mensen niet wijst op de dood van Christus Jezus, maar op de opstanding. Hoe het christendom daarnaar wijst met zulke sterke worden zoals Paulus ze spreekt: “Ware Christus niet opgestaan, dan was ons geloof te vergeefs.”
De opstanding, de triomf over de dood, de overwinning van de dood, dat is het wat voor alles als Paasgedachte aanwezig was in de eerste, nog door de wijsheid uit het Morgenland beïnvloede vorm van het christendom. Maar we kunnen ook vinden, hoe van een andere kant beelden optreden,waarop Christus Jezus wordt voorgesteld als de Goede Herder, die min of meer waakt over de eeuwige aangelegenheden van de in die tijd slapende mensen. We zien overal dat in de grond genomen, de eerste christenheid gewezen werd op de woorden van het evangelie: “Hij, die gij zoekt, is niet meer hier.” Jullie moeten Hem zoeken -kunnen we er als aanvulling bijvoegen- in geestelijke werelden. Jullie moeten niet zoeken in de fysiekzintuiglijke wereld. Zoeken jullie Hem in de fysiekzintuiglijke wereld, dan kan jullie gezegd worden: Hij, die jullie in de fysiekzintuiglijke wereld zoeken is niet meer in die fysiekzintuiglijke wereld.
De grote omvattende wijsheid, die het christendom in de eerste eeuwen nog probeerde te doordringen, het Mysterie van Golgotha met al wat erbij hoort, dook tenslotte onder tijdens het materialisme van het Avondland. Dit materialisme was in de eerste eeuwen nog niet zo doorgebroken. Het bereidde zich daar langzaam op voor.

uit: Rudolf Steiner: Die Verantwortung des Menschen für die Weltenentwickelung (GA 203),
16e voordracht - Dornach, 17 maart 1921

Het sterkste beeld voor lange tijden was voor het christendom de stervende Jezus, het kruis met daaraan de dode Jezus. Niet meteen vanaf het begin heeft men op deze manier naar de dode Jezus gekeken. Wanneer men naar de aller-oudste tijden teruggaat, dan vindt men het allermeest verbreid het beeld van Christus als een jonge man met een lam op de schouders, als herder. En men noemde dat de Goede Herder. In de 1e, 2e en 3e eeuw was dat beeld het meest verbreid. En eigenlijk pas vanaf de 6e eeuw krijgen we de afbeeldingen met Christus dood hangend aan het kruis: de crucifix. De eerste christenen gebruikten nog geen crucifix.
Daar ligt iets belangrijkst aan ten grondslag. Ziet u, de eerste christenen wisten in het algemeen nog dat Christus vanaf de zon in Jezus was afgedaald, dat Christus een niet-aards wezen was. Dat inzicht is later verkeerd begrepen. Het is zelfs later tot een dogma geworden, het dogma van de onbevlekte ontvangenis, dat Jezus, toen hij werd geboren, niet op een gewone menselijke manier ontvangen en geboren werd. Pas toen men niet meer begreep dat Jezus vooreerst een mens was, weliswaar een zeer belangrijk mens, en dat pas in zijn dertigste levensjaar de geest, die men de Christusgeest noemt, als zonnegeest over hem is gekomen. In die tijd, toen men dat niet meer begreep, is men aan de ene kant begonnen de dode Christus aan het kruis af te beelden, de stervende Christus, en aan de andere kant heeft men de afdaling van de Christus als geestelijk wezen naar de geboorte verlegd. Dat was een misverstand, dat pas in de 6e eeuw opkwam. Maar dat geeft diepe inzichten. Want tussen de tijd waarin de christenen Jezus Christus nog afbeeldden als de Goede Herder en de tijd dat Hij werd afgebeeld als de gekruisigde ligt een heel bepaalde gebeurtenis. Namelijk dat op een concilie is besloten dat de mens niet uit drie delen bestaat, uit lichaam, ziel en geest, maar slechts bestaat uit twee delen, uit lichaam en ziel. En de ziel, zei men, heeft dan enige geestelijke eigenschappen.
Dat is zeer belangrijk, mijne heren! Want in heel de Middeleeuwen was de zogenaamde Trichotomie, de driedeling van de mens, de driegelede mens een ketterse opvatting. Niemand, die werkelijk gelovig was mocht aan de drieledigheid van de mens geloven. Men mocht niet zeggen: De mens heeft ook een geest; maar men moest zeggen: De mens heeft een lichaam en een ziel, en de ziel heeft enige geestelijke eigenschappen. Maar doordat men de geest als het ware had afgeschaft, werd de weg van de mens tot de geest versperd. En pas in onze tijd moet weer de wetenschap van de geest opkomen, om hetgeen van de mensheid werd afgenomen, weer terug te geven.

uit: Rudolf Steiner: Die Geschichte der Menschheit und die Weltanschauungen der Kulturvölker (GA 353),
7e voordracht – Dornach 26 maart 1924

De Perikopennotitie van 2009 over deze evangelielezing kunt u vinden door hier te klikken.

Russische Ikoon: De Goede Herder

maandag 20 april 2009

Misericordias Domini - 2e zondag na Pasen

Misericordias Domini heet zo naar het eerste woord van de antifoon die als introïtus op deze zondag gezongen wordt: Misericordias Domini in aeternum cantabo - Van de goedheid van de Heer zal ik eeuwig zingen. (Psalm 89:2)

De Goede Herder - de catacombe van Callistus (Rome)

Johannes 10 : 11 -18 De goede herder

Op deze 2e zondag na Pasen lezen we een gelijkenis. Beelden van de gelijkenissen zijn over het algemeen niet zo moeilijk toegankelijk en soms volgt er in de evangelietekst voor de apostelen nog een uitleg, omdat zij de inhouden met hun denken konden opnemen. We zullen dat in de komende zondagen nog tegenkomen.

In een les Religieuze Oriëntatie kan men met kinderen vanaf ± 10 jaar prima spreken over een eventuele duiding van gelijkenissen. Kinderen krijgen vanaf die leeftijd meer en meer denkend begrip voor de beelden die erin gebruikt worden, hoewel men niet moet vergeten dat in de leeftijd voor de puberteit het vermogen om volgens de logica te denken nog niet is ontwaakt, zodat men bij het bespreken toch vooral binnen het beeldende element moet blijven. Voor scholieren in het Voortgezet Onderwijs ligt dat natuurlijk anders. Met jongere kinderen (vanaf 6-7 jr.) kan men als voorbereiding op deze perikooptekst een kort verhaal vertellen over een herder met zijn kudde, hoe hij samen met zijn herdershond altijd voor de schapen zorgt en over hen waakt. Ook de knecht die op de vlucht slaat voor het dreigende gevaar van de wolf mag daarin niet te ontbreken. Wanneer dan de tekst van de perikoop in de Handeling of in de RO-les wordt gelezen, valt die in goed voorbereide aarde en hoeft er daarna eigenlijk niets meer te worden uitgelegd.



Wijzelf moeten bewustzijn hebben voor het feit dat het evangelie volgens Johannes zich op vele gebieden sterk van de andere drie evangeliën onderscheidt. Zo bevat het bijvoorbeeld de zeven Ik-ben-woorden. Deze Ik-ben-woorden kan men opvatten als merktekens omdat zij zeven stadia in dit evangelie representeren, zeven schreden op een inwijdingsweg die de schrijver van dit evangelie is gegaan en voor anderen beschrijft. Via mededelingen uit zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen weten we van Rudolf Steiner dat de schrijver van het evangelie volgens Johannes eigenlijk de uit de dood opgewekte Lazarus is ‘hij die de Heer liefhad’, d.w.z. degene die door Christus zelf is ingewijd. (zie: Joh.11 en Joh.13:23). Deze inwijding van Lazarus/Johannes mogen we zien als vereniging met het goddelijke wezen dat zich o.a. eens aan Mozes in het brandende braambos heeft geopenbaard en ook op de berg Sinai. Uit het brandende braambos klonk: ‘Ik ben het Ik-ben’ – ‘Ehjer-Ashjer-Ehjer’ (Exodus 3:14). Het goddelijk wezen dat zich daar kenbaar maakte was reeds Christus, het hoogste zonnewezen dat zich eerder in het evangelie volgens Johannes kenbaar maakte met de woorden:‘Ik ben het Licht der Wereld’. (Joh.8:12).
Rudolf Steiner zei tijdens een van de esoterische uren: ‘De ware en enige naam van Christus is Ik-ben. Een ieder die dat niet weet en begrijpt, weet eigenlijk niets over Hem. Ik-ben is zijn enige naam’. Zoals al eens eerder in deze perikopennotities geopperd, mogen we het christuswezen beschouwen als degene van wie de mens de ‘vuursubstantie’ van het Ik heeft ontvangen. Sterker nog: elke keer wanneer wij het woord ‘Ik’ uitspreken, noemen wij eigenlijk Zijn naam. Primitieve talen en de klassieke talen gebruiken in gewone zinnen geen persoonlijk voornaamwoord. Door de vervoeging van het werkwoord kent men de persoon van het onderwerp van de zin, b.v. Laboro = ‘ik werk’ , laborat = ‘hij werkt’. Grieks en Latijn waren de wereldtalen in de tijd dat Jezus Christus geboren werd, waaraan men kan zien dat bij die volkeren het individuele bewustzijn beslist anders was dan in onze tegenwoordige westerse cultuur. Studerend en/of werkend met het antroposofische mensbeeld zou men bij wijze van denkexperiment het begrip ‘ik’ of ‘ik-organisatie’ eens kunnen inwisselen voor Zijn naam, of andersom. Men kan zo in ieder geval op interessante gezichtspunten komen. Voor mij leverde dit de gedachte op dat men niet moet vragen naar wat het antroposofische mensbeeld is, maar eigenlijk beter kan vragen naar wie het antroposofische mensbeeld is.

In deze perikoop klinkt: ‘Ik ben de goede herder’ nadat Jezus iets eerder een gelijkenis heeft verteld, die spreekt over schapen in een schaapskooi en de uitspraak: ‘Ik ben de deur voor de schapen. Iemand die door mij binnenkomt zal behouden worden.’ (Joh. 10:1-10). Het is aan te raden bij de voorbereiding die voorafgaande passage er even bij te lezen, want we hebben in deze perikooplezing met het vervolg van die gelijkenis te maken. We moeten leren de woorden van gelijkenissen als beelden te verstaan. Hier komen de beelden van de herder, de schapen en de wolf voorbij.
Het beeld van de Goede Herder wordt veelal zo begrepen, dat men er de zorg van de Christus voor de mensheid en zelfs voor iedere individuele gelovige in herkent en Zijn goedheid.
Het beeld van de schapen komt vaker in de evangeliën voor en staat hier waarschijnlijk voor diegene, die de Ik-kracht van de Christus willen opnemen. Denk bijvoorbeeld aan de Bijbelteksten waar gesproken wordt over ‘de scheiding van de schapen en bokken’, maar natuurlijk ook aan het beeld van het jonge schaapje zonder schuld: het Lam Gods, Christus zelf. In deze gelijkenis is Hij de herder, die de schapen kent en de schapen kennen Hem. Er wordt een relatie beschreven, die van twee kanten komt, die zelfstandigheid ook aan de kant van de schapen behelst en die niet een slaafse gehoorzaamheid aan een ‘oppergoddelijk’ wezen inhoudt.
Dan lezen we over de knecht, die vlucht wanneer de wolf komt. In sprookjes en mythologische beelden staat ‘de wolf’ meestal voor de machten van de duisternis, in antroposofisch jargon ahrimanische krachten. De wolf is het leugendier Fenrir uit de Germaanse mythologie, de liegende en snurkende wolf uit bijvoorbeeld 'De Wolf en de Zeven Geitjes' en uit 'Roodkapje'. In de eerdere passage ‘Ik ben de deur der schapen’ wordt gesproken over de dief, die komt in de nacht. Bij de dief die in de nacht komt, kan men zeker ook denken aan die ahrimanische ‘wolfs’-krachten. Gedurende de nacht omringen zij namelijk het lichaam van de slapende mens dat 's nachts in bed achterblijft. Zij ‘fluisteren’ daar hun leugens in. Door een wakkere bewuste verbinding met het Mysterie van Golgotha gedurende de dag, kan de mens bescherming vinden tegen deze negatieve krachten. En ook voor de ziel, welke ’s nachts niet in bed ligt maar in de nachtelijke wereld van planeten en sterren verwijlt, kan Christus ook daar de leidsman zijn.
‘Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij.’ In mijn oude Willibrord-vertaling staat bij vers 14 van deze perikoop: ‘Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij’, zonder het woord ‘schapen’, precies zoals in het Grieks. Een interessante versie is die van Johan Theissen die de zin als volgt vertaalt: ‘IK ben de goede herder en IK herken degenen die tot mijn IK behoren; en die tot mijn IK behoren herkennen mij.’ Ook bij Thijssen die sterke nadruk op het Ik.

De woorden van het 16e vers hebben een lange tijd door mijn hoofd gespeeld. ’Nog andere schapen heb ik die niet uit deze hof zijn’, ook wel vertaald met: ‘Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze stal zijn.’ Het Grieks gebruikt het woord αυλα (aula = een ommuurd erf rond een huis of boerderij), wat voor mij meer ‘hof’ betekent dan 'stal'.
Wat wordt nu toch eigenlijk met die ‘andere schapen’ bedoeld? Waar spreekt deze zin over? Gaat het hier om de mensen die de Christusimpuls nog niet bewust hebben opgenomen, de zogenaamde heidenen? Het zou misschien kunnen, maar mij kwam dat wat te ‘horizontaal’ voor.
Op een gegeven moment schoot mij de gedachte te binnen dat de hele kosmos -vanaf de hoogste hiërarchische wezens tot en met onze kat, die lui op de vensterbak in de zon ligt te slapen- erop rekent dat de mensheid ooit in vrijheid en met een zelfstandig bewustzijn zal kunnen inzien dat: a) de wereld een goddelijk-geestelijke werkelijkheid is (=Uw Naam worde geheiligd), b) dat de mens in vrijheid een gemeenschap in Christus zal willen vormen (=Uw Rijk kome tot ons), en c) dat de mens ooit -vanuit inzicht in het goddelijke- vanuit inzicht en in vrijheid zal kunnen doen -niet wat hij zelf graag zou willen, maar- dat wat noodzakelijk is voor de voortgang der wereld. (=Uw Wil geschiede). Wanneer het zover is zal de mensheid de tiende hiërarchie vormen en daarmee zullen ook alle hogere hemelhiërarchieën vooruit komen in hun ontwikkeling. Het Christuswezen is de Goede Herder van de mensheid welke deze ontwikkeling tot vrijheid en liefde moet doormaken op de fysieke aarde. Hij is ‘de goede geest die de mensheid zal leiden en verlossen uit nood en ellende’ om nog maar een keer woorden van Rudolf Steiner te citeren. De Christus heeft geheel uit vrije wil en als allergrootste liefdedaad zijn leven gegeven voor de mensheid: Hij gaf zijn leven als inzet. (vers 17).
Is die fysieke aarde met haar driedimensionale ruimte en lineaire tijdsverloop hetgeen wordt aangeduid met ‘deze hof’? Zou bij ‘de andere schapen die niet uit deze hof zijn’ misschien gedacht kunnen worden aan die vele geestelijke wezens, die niet in de fysieke ruimte leven maar die ook de Christus erkennen als hun Herder, die ook zullen luisteren naar zijn stem, zodat engelen en mensen één kudde zullen vormen met één herder?

Bronnen:
Johan Teissen: Het Johannes-Evangelie als symfonie van het wereldwoord
Rudolf Steiner: Het evangelie naar Johannes, esoterische achtergronden (GA 103) Voordrachten
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde, 1e voordracht (GA 293)

De Goede Herder - Mausoleum Galla Placidia, Ravenna