Posts tonen met het label Kerstmis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Kerstmis. Alle posts tonen

vrijdag 23 december 2016

Kerst 2016

Het openbare geheim van de Kersttijd
 
Barnaba da Modena (1377)

Dertien dagen en nachten duurt de kersttijd vanaf kerstavond tot aan Driekoningen of Epifanie. Het zijn dertien dagen waarop elke ochtend de zon op hetzelfde tijdstip opkomt. Hier in Nederland is dat rond 8:48 u. Na Driekoningen op 6 januari wordt het ’s morgens snel vroeger licht, maar veel eerder begint de zon al later onder te gaan, n.l. vanaf 13 december, St. Lucia gaat hij met een rap tempo weer steeds later dan 16:28 u. onder. De winterzonnewende is dan nog niet geweest, want op 13 december is het nog ongeveer 7 uur en 47 minuten licht. Op de dag van de winterzonnewende, 21 december is dat zelfs nog 4 minuten korter, terwijl de zon dan wel al weer 2 minuten later ondergaat. De aarde en de zon voeren zo samen een prachtige en mysterieuze dansbeweging uit en het is dan ook niet verwonderlijk dat in oude tijden het Kerstfeest in dit deel van het jaar werd gedacht.
De evangeliegedeelten die al sinds de vroeg-christelijke tijd in deze serene periode van het jaar worden gelezen en die wij ook lezen tijdens de Handelingen die in de kersttijd worden gehouden, spreken van een ander geheim. Zij vertellen over een mysterie, dat niet samenhangt met de uiterlijke zon en fysieke aarde, maar dat samenhangt met de relatie tussen het geestelijke wezen van de zon en de aarde.

Op de 1e Kerstdag horen of lezen we over de herders van het veld, die het kind Jezus vinden in de stal, liggende in een kribbe (Lucas 2:1-20). Terwijl zij in de nacht met hun schapen in het veld zijn om getuige te zijn van de terugkomst van het licht (tja, week herder houdt zijn schapen 's nachts niet in de stal? Dan moet het een bijzondere nacht zijn!), verschijnt aan hen een goddelijke boodschapper en het openbaringslicht des Heren omstraalde hen.

'Heden is voor u een verlosser geboren,
Christus de Heer, in de stad van David.'

Rondom de engel werden de andere hemelse hierarchiën zichtbaar voor de herders. En zij hoorden hen ook zingen:

'Openbaar is geworden God in hemelhoogten
en vrede op aarde onder mensen van goede wil.'

Dit gedeelte uit het evangelie volgens Lucas wordt in de Lutherse perikopenlijst verdeeld over eerste en tweede kerstdag. Bach’s Weihnachtsoratorium volgt deze indeling door Luther ook.

Fra Angelico (1395-1455): Aanbidding door de wijzen
Op Nieuwjaarsdag lezen wij volgens onze perikopenlijst dan over de wijzen uit het oosten, de Drie Koningen die het kind Jezus na een lange zoektocht eindelijk in Bethlehem aantreffen in een huis. Het is een verhaal met een heel ander strekking. De priesterwijzen halen hun geschenken goud, mirre en wierook voor het kind Jezus uit hun schatkisten tevoorschijn.

Dit gedeelte uit het evangelie volgens Mattheus (2:1-15) wordt ook wel gelezen op 6 januari, maar dat is ook de datum waarop wordt gelezen over de verschijning van Christus in Jezus bij de Doop in de Jordaan. De dag van 6 januari draagt de naam Epifanie, een term die via het Kerklatijn uit het Grieks komt en ‘godsverschijning’ of ‘openbaring des Heren’ betekent.
Over die doop in de Jordaan wordt in alle vier de evangeliën geschreven. Mattheus, Marcus en Lucas beschrijven ieder op hun manier de gebeurtenis (Mattheus 3:13-17, Marcus 1:9-11, Lucas 3:21-22). Het evangelie volgens Johannes daarentegen verhaalt wat Johannes de Doper zelf getuigde over Jezus van Nazareth en de verschijning van het Christuswezen in de aardewereld (Joh. 1:29-34).

Donatello (1396-1466): De Doop van Jezus in de Jordaan
Al eeuwenlang worden deze drie verschillende geboorteverhalen naast en na elkaar gelezen en door de mensen in hun innerlijk leven opgenomen. Veel kunstenaars (schilders, componisten) hebben op hun manier de verschillende verhalen willen verbeelden. Het mysterie rond de geboorte van Jezus Christus was altijd en is nog steeds een openbaar geheim, voor niemand verborgen, voor iedereen beschikbaar. Maar men ziet het pas als men ervan weet, om een bekende landgenoot te citeren: Je gaat het pas zien als je het door hebt. Sinds Rudolf Steiner zijn inzichten met de mensheid deelde is de diepte van het mysterie dat zich bij de menswording van het Christuswezen voltrok ook voor het denken van de mens toegankelijk geworden.

De christologische inzichten, die Rudolf Steiner meedeelde vanuit zijn geesteswetenschappelijk onderzoek, zijn best complex. Maar wanneer men probeert zich deze inzichten stap voor stap eigen te maken, kan het gemoed zich zeer verrijkt en getroost voelen. De menswording van het geestwezen, dat wij met de naam Christus aanduiden, kan zich toch niet anders dan op een complexe manier hebben voltrokken? Men kan leren inzien dat we in Jezus van Nazareth met de meest grootse samenhangen te maken hebben,. Het gaat hier om meer dan een gewone timmermanszoon, die aan het begin van de jaartelling ergens op aarde als religieus leraar optrad en een aantal volgelingen had.
De herders die Hem vonden in de kribbe en de wijzen die Hem bezochten in het huis, waren allen lieden die door de mysteriën waren voorbereid en wachtten op de verschijning van dit godswezen in de aardesfeer. Zij wisten dat de mensheid door Hem weer de weg naar geesteshoogten zal kunnen vinden, om zo werkelijk ware mensen te worden.
Gedurende de drie jaren vanaf de Doop in de Jordaan tot aan de kruisdood op Golgotha werd het op een complexe manier voorbereide aardse omhulsel van het Christuswezen omgevormd tot het lichaam en bloed, dat als kiem zou worden voor de hele verdere aardeontwikkeling en mensheidsontwikkeling tot aan het einde der aarderonden.

Rudolf Steiner schonk ons met de antroposofie zijn geesteswetenschappelijke inzichten, waarmee wetenschap, kunst en niet te vergeten religie bevrucht en samengebracht werden. We kunnen hem daarvoor niet dankbaar genoeg zijn.
Een goede kersttijd gewenst.

===
Deze tekst is in een iets andere vorm eerder verschenen als bijdrage aan de 4e Nieuwsbrief van de Landelijke Ledengroep Christologie en Antroposofie van de Antroposofische Vereniging in Nederland.




Barnaba da Modena - Altaarstuk (1374)

zaterdag 26 december 2015

26 december: naamdag Stefanus

Sint Stephanus en koning Herodes
Gedicht van Gabriël Smit naar een Engelse ballade uit de 14e eeuw.
 
Een trouwe kok, Sint Stephanus,
was aan Herodes’ hof,
en spijs en drank bereidde hij
tot aller tongen lof.

Eens, toen hij uit de keuken kwam,
een zwijnskop in zijn hand,
zag hij een ster, bij Bethlehem
stralend over het land.

De zwijnskop wierp hij op den vloer,
hij snelde naar de zaal:
‘Koning’, riep hij, ‘ik voorspel,
Gij moordenaar, duizendmaal,

Koning, ik voorspel uw dood,
uw rijk is al voorbij.
Een nietig kind in Bethlehem
is machtiger dan gij.’

‘Wat ijl je, Stephanus? Wees stil,
blijf kalm bij trog en vuur,
bereid een zeldzaam kostbaar maal.
Ik vier dit vreemde uur.’

‘Spijs noch dranken gaan mij aan,
ik haat dit groot paleis,
het kleine kind in Bethlehem
is slapende u te wijs.’


‘Houd op met schreeuwen, Stephanus,
geen is er, die je sloeg.
Ontbreekt je goud of goed of kleed,
ben je niet rijk genoeg?’

Goud noch goed ontbreken mij,
maar rijkdom is venijn.
Alleen het kind uit Bethlehem
geneest van deze pijn.’

‘Zoo waar ik vorst Herodes ben,
ik zweer je, dat je liegt,
als deze haan niet kraaien gaat,
en van zijn schotel vliegt.’

Het was nog niet gezegd, of hoor:
het dier sprong van de schaal,
hoog kraaiend: CHRISTUS NATUS EST
door de ontstelde zaal.

‘Staat op mijn trouwe ridders’,
riep ’s konings wilde stem,
‘werpt Stephanus uit mijn paleis
en boei en steenig hem.’

Zij steenigden Sint Stephanus,
zijn bloed blonk waar hij lag
en daarom vieren wij allen hem
op Christus’ geboortedag.

bronnen
Gedicht: Gabriël Smit naar een Engelse ballade uit de 14e eeuw.
Tekeningen: Dini la Poutré - Roeters van Lennep
===
Over Stefanus, zijn toespraak voor het Sanhedrin, zijn veroordeling en terechtstelling wordt verhaald in Handelingen der Apostelen 6 en 7.
===

Anna Catherina Emmerich heeft ook over Stefanus bericht:

2192.
Saulus, die overal het zaad van de tweedracht uitstrooide, had bij hen misnoegdheid over de aalmoezen bemerkt en hij had hen opgewonden. Zij hadden de diakens bij de voormalige armendienst en bij Nikodemus aangeklaagd, en daar dezen hen in het ongelijk stelden, hadden zij zich door bemiddeling van Saulus tot Gamaliël en de raad van de Joodse priesters gewend. Zij beweerden bedrogen en achteruit gesteld te zijn en verzochten om tussenkomst en bescherming.
Hierop zag ik Stefanus gedagvaard worden en vóór de priesters in de tempel verschijnen. Hij werd in een voorhof, zonder enige bijstand of verdediging, door vele Farizeeën en woedende Joden beschuldigd en in verhoor genomen. Hij was geheel alleen, maar wist met doorslaande argumenten en zeer welsprekend zijn goed recht te verdedigen en aan te tonen. Ook werd hij daarna weer op vrije voeten gesteld.

2193.
Ik zie, zei ze, een opschudding in Jeruzalem. Stefanus heeft in een zaal vóór de tempel (waarschijnlijk vestibule) zeer stoutmoedig gesproken en zij hebben hem gevangen gezet, maar hij zit niet in een kerker, doch in een kamer bij de tempelgebouwen.
Die boze kerel van Samaria, Simon de Tovenaar, die afvallig geworden is, verblijft in de stad en hitst met Saulus alles tegen de christenen op (Hand. 9, 1). Dezen verkeren in grote angst en hebben de apostelen, waarvan velen ver verwijderd zijn, laten roepen.

2311.
Ik had een visioen op de marteldood van Stefanus, en ik zag hoe hij zonder op de steniging acht te slaan, voor zijn beulen bad en tot in de geopende hemel zag.
Daar was een ronde plaats, en in het midden daarvan lag een grote steen, waarop de heilige jongeling geknield met opgeheven armen bad.
Hij had een witachtig, lang en gegordeld kleed aan, waarboven op de borst en de rug een soort scapulier met een dubbele dwarsband neerhing; ik geloof dat het een deel van zijn diakenkostuum was. Bij de steniging werd een zekere orde of reglement in acht genomen. In de ronde plaats lag rondom bij de stenigers die een kring vormden, een hoop stenen.
Ik bemerkte daar ook Saulus, een buitengewoon ernstig en militant Farizeeër. Hij had alle nodige maatregelen en schikkingen voor de steniging getroffen en de stenigers legden hun mantels bij hem in bewaring.
Stefanus hield de handen biddend omhoog geheven en waggelde niet onder de steniging; het was als voelde hij de stenen niet; hij maakte ook geen schokkende, stuiptrekkende of afwerende bewegingen; hij scheen in extase te zijn, keek omhoog in de hemel die boven hem open was en hij zag Jezus en bij Jezus Maria, zijn heilige Moeder. (Ze was nog niet gestorven, maar ze kon hem evengoed in de hemel verschijnen, als ze verscheen aan de H. Jakobus bij Saragossa in Spanje).
Eindelijk werd hij door een steen aan het hoofd dodelijk getroffen en zonk zielloos neer. Hij was een schone, grote en jeugdige man, met glad bruin haar.
Saulus maakte op mij, zelfs bij zijn onbesuisde voortvarendheid en ijver bij deze steniging niet zulk een walgelijke indruk gelijk de meeste anderen, die vol nijd en huichelarij waren, want hij deed het uit een blinde, onbezonnen, maar toch goed bedoelde ijver voor het Jodendom. Daarom heeft God hem ook verlicht en uit zijn dwaling geholpen.

Uit: Anna Catherina Emmerich - Het smartvol lijden van onze Heer en Zaligmaker Jezus Christus
website:  www.emmerick.be


woensdag 23 december 2015

Kerstmis 2015

BARTOLO DI FREDI (c. 1383)
Pinacoteca, Vatican
De krachtigste Koning

Toen diep was het duister
dat de volkeren bedekte,
Geen uitzicht zagen
de vreugdeloze zielen,
Daalde der helden
hoogste heer,
Neerwaarts naar weinigen
die wachtende waren.

In de Nazareth-burcht
heeft de bode gebracht
een boodschap die blijdschap
en wonder bewerkte.
Het heimelijk geheim
omhult de jonkvrouw
Die de heerlijke held
onder het hart mag dragen.

Zo luidde het bevel
dat de volkeren volgden:
Naar de burcht der herkomst
zal een ieder zich haasten.
Om tribuut te brengen
aan Caesar Augustus
Die in boeken wil vatten
de volheid der volkeren.

Ieder ging naar de streek
waar zijn stam ooit was,
naar de burcht van zijn geboorte.
Het gebod vond gehoor
in de wijde wereld.
Wie elders verbleef
moest zijn erfgoed zoeken,
in het gebied waartoe hij behoort

Zo reisden Maria en Jozef
door kilte en kou,
door nacht en winter
in snijdende wind.
Uit Bethlehem-burcht
stammen zij beiden
Uit de sterke stam
van David de dappere,
die daar eens heerste
over Hebreeën,
er zijn hoogzetel had.

Huis noch haard werd
hen beiden geboden.
Smaad en spot werden
smartelijk hun deel,
tot een schutplaats der dieren
bescherming gaf,
een stal, die de koning
der sterren zou bekleden.

Herders hoedden
hun rijzige rossen
In de eenzame nacht
op Efrata’s veld.
Toen de lichtende luister
jubelend weerklonk
Van het hemelse heir
dat vreugde verkondigde.

Op razende rossen
renden de mannen
Naar Bethlehem bracht hen
het blijde nieuws,
diezelfde nacht nog,
naar de schuur die de koning der koningen beschutting schonk.
Zij vonden de lichtglans
het lieflijke kind
Dat de aarde altijd
herscheppen zal.

Zo werden de wachters
bij het Kind in de kribbe
De eersten die op aarde
het licht gingen hoeden
Dat sterker en sterker
stralen zal
In de harten van hen
die zoeken willen.


Bron:
De krachtigste Koning werd geschreven in de trant van de Heliand voor de kinderen van de 4e klas van de Vrije School Gouda (Ridderslag) door Jan La Poutré, 1981

woensdag 25 december 2013

Kerstmis 2013


Fra Angelico


GLORIA IN EXCELSIS DEO
PAX HOMINIBUS BONAE VOLUNTATIS

Nu openbaart Gods Geest zich in Hemelhoogten
en brengt vrede aan de mensen van goede wil
 
De herders werden geleid 
door dit verheven woord uit de hemelen
en zij zochten Gods Geest op aarde
zoals het hun verkondigd was.



Puer nobis nascitur
Rector angelorum;
In hoc mundo pascitur
Dominus dominorum.

Een kind is ons geboren,
leider van de engelen
Deze wereld voedt hij,
de Heer der heren.



zaterdag 15 december 2012

De Kersthandeling

Hieronder vindt u een bewerking van een prachtig en waardevol artikel, geschreven door Marianne de Nooij, (geestelijke van de Christengemeenschap in de gemeente Amsterdam) www.christengemeenschap.nl

Voor deze weblog is de originele tekst over de Kinderdienst op enkele plaatsen aangepast, zodat de inhoud meer een weergave is van de situatie in de scholen. Zo zijn o.a. de begrippen 'Zondagsdienst voor kinderen' en 'Kerstdienst' vervangen door 'Handeling' en 'Kersthandeling'. Het originele artikel kunt u nalezen via deze link: http://www.christengemeenschap.nl/wp-content/uploads/VI-Op-de-groei-9-Op-de-plaats-van-de-armoede-Advent-2012-.pdf



Rembrandt: Aanbidding door de herders

‘Op de plaats van de armoede’

Op tweeënvijftig zondagen per jaar klinken voor de kinderen de woorden van de Kinderhandeling. Hetzelfde gebeurt in de Kinderdienst in de kerken van de Christengemeenschap over de hele wereld. Elke week weer opnieuw worden dezelfde woorden gesproken, weliswaar klinkt steeds een ander evangelie en een ander lied, maar de Handeling zelf is het hele jaar door datzelfde vertrouwde basisvoedsel voor de ziel van kinderen, van hun zevende tot hun veertiende levensjaar. Eenmaal per jaar gaan de kinderen echter naar een heel andere Handeling, op de Eerste Kerstdag, die meestal niet op zondag valt.
 De eerste Kersthandeling werd gehouden op 25 december 1920 in de eerste Waldorfschule (vrijeschool) in Stuttgart door de godsdienstleraren, die daarbij werden geholpen door Rudolf Steiner. De ouders van de kinderen die aan de Handelingen deelnamen zochten naar een vorm van religieuze opvoeding voor hun kinderen, die zij niet konden vinden in de katholieke en protestantse traditie, en de Christengemeenschap bestond toen nog niet.
De taal die in deze beide Handelingen klinkt is geen 'kindertaal'. In het regelmatig deelnemen aan deze cultus worden de krachten van verwondering en devotie gevoed, zielenkrachten die de basis vormen voor een vrij en eigen zelfstandig religieus leven in de volwassenheid.

Samen met de herders op weg

De Kersthandeling is geen enigszins aangepaste zondagshandeling, waar op de plaats van het evangelie het kerstverhaal klinkt. Het is een volledig andere tekst. Niettemin is er wel een aantal overeenkomsten met de gewone Handeling. De woorden waarmee de kinderen in de handelingsruimte worden binnengelaten zijn dezelfde. Komen ze bij de Kersthandeling echter binnen in de handelingsruimte, dan zien de kinderen bij het altaar ook de kerstboom staan, versierd met dertig rode en drie witte rozen en soms ook de planetentekens en met brandende kaarsjes.
Ook is er een rondgang, net als in de zondagshandeling, waarbij de handelinghoudende leraar rond gaat om ieder kind een hand te geven waarbij een korte tekst wordt gesproken. Maar anders dan bij de gewone Handeling geven de kinderen nu geen antwoord. Evenmin spreken de kinderen het gebed. In een stil zwijgen nemen ze zo luisterend het kerstverhaal in zich op, net als de verwonderde herders deden in de kerstnacht.
In de gewone Handeling wendt de leraar zich op een zeker moment naar het altaar toe en wijst op de beeltenis boven het altaar. In de Kersthandeling blijft de handelinghoudende leraar gedurende de hele dienst naar de kinderen toe gewend en keert zich niet om naar het altaar. Heeft het altaar in de Kersthandeling dan nog wel een taak, als grensgebied tussen deze wereld en de goddelijke wereld? Het lijkt er op dat Degene op wie de leraar in de gewone Handeling wijst, als hij zich naar het altaar toewendt, in de Kerstnacht midden onder ons is aangekomen en dat Diegene nu in het eigen hart beleefd kan worden. In de Zondagshandeling ervaren we deze Godesgeest wanneer we, met de aanduidende hand van de leraar mee, de blik omhoog richten. We kijken omhoog naar dat 'venster' van de altaarschildering, het venster naar de hemel toe. In de Kersthandeling mogen we deze Godesgeest als 'Geesteszon', die in de Kerstnacht naar de aarde toe kwam, midden onder ons ervaren, net zoals de herders dat in de eerste kerstnacht ervoeren.
De herders namen het licht van de Geesteszon in zich op, dat zij in die eerste wereldkerstnacht zagen stralen uit de ogen van het kindje toen ze in de stal knielden bij de kribbe, op 'de plaats van de armoede'. We gaan samen met de herders op weg in de Kersthandeling. We beleven de vroomheid en de deemoed van de herders in die eerste wereldkerstnacht mee, vroomheid en deemoed die ons eigen hart openen.
In de gewone Handeling worden de kinderen in de slotwoorden aangesproken om hetgeen zij er hebben gehoord, gevoeld en gedacht, in hun hart te bewaren. In de slotwoorden van de Kersthandeling klinkt de oproep om dat wat je in je hart bewaart, vanuit de Kersttijd het hele jaar binnen te dragen.

Zeven en twaalf

De Handeling is zevenledig opgebouwd (zie hiervoor de bijdrage 'De zeven stappen in de Kinderhandeling). Het getal zeven verschijnt in talloze sprookjes, denk maar aan de zeven dwergen over de zeven bergen, de zeven raven of de zeven geitjes. Ook in de Openbaring van Johannes komt de zevenheid veel voor; iemand heeft ooit 7700 zevenheden in dit laatste bijbelboek geteld! Zevenheid duidt op tijdsprocessen: op ontwikkeling in de aardse werkelijkheid van ruimte en tijd, op de groei en ontwikkeling van de mens na zijn geboorte hier op aarde.
De Kersthandeling is niet zevenledig, maar bestaat uit twaalf gedeelten. Ook de twaalfheid is in vele sprookjes te vinden: de twaalf vensters in 'Het Zeehaasje', 'De Twaalf Broers' (waarin het zusje overigens zeven jaren niet mag spreken om hen te verlossen), of 'De Twaalf Jagers'. Ook in de Openbaring van Johannes verschijnt de twaalfheid in de laatste hoofdstukken: de zeven brieven, de zeven bazuinen en de zeven schalen van toorn zijn voorbij en de hemelse stad Jeruzalem met haar twaalftal twaalfheden daalt uit de hemel neer. Wanneer we het getal twaalf tegenkomen, duidt dat meestal op processen die met de krachten uit de sterrenwereld van de dierenriem, dus met de hemel te maken hebben. Dan gaat het om ontwikkeling die aangezet wordt vanuit de hemel, van buiten de aardse werkelijkheid van ruimte en tijd.
In de Kersthandeling klinkt de kerstboodschap in twaalf strofen, in twaalf gebeden. Zoals de zon door het jaar heen door de twaalf beelden van de dierenriem beweegt, zo hebben in deze Kersthandeling de herders, die 'op de plaats van de armoede' knielen in de stal, twaalfvoudig deel aan de geboorte van de Geesteszon op aarde. Vanuit twaalf richtingen wordt de geboorte van het Kind belicht.

De kinderen kunnen van hun zevende tot hun veertiende levensjaar in principe zeven maal de Kersthandeling meemaken, telkens op een andere dag van de week, want Kerst valt immers op de vaste datum van 25 december. Van jaar tot jaar heeft de Kersthandeling zo telkens de kwaliteit van een andere weekdag. Hiermee wordt de hemelse kwaliteit van de twaalfheid in deze dienst verbonden met de aardse zevenheid van de zeven weekdagen in onze aardse tijdrekening.
De moderne mens is de harte-innigheid van de herders en de sterrenwijsheid van de drie koningen voor een groot deel kwijt geraakt. De mens heeft immers de opdracht om op aarde de vrijheid te verwerven, vrij te worden van de leiding uit de geestelijke wereld. In die zin kun je dan ook zeggen, dat onze kinderen ter wereld komen en opgroeien 'op de plaats van de armoede' waar de oude harte-innigheid en sterrenwijsheid verloren zijn gegaan.
In het vieren van het Kerstfeest kunnen we, in vrijheid, de herders-innigheid en koningswijsheid opnieuw verwerven. De Kersthandeling voor de kinderen, waar overigens ook volwassenen hartelijk welkom zijn, heeft een stemming van rust, innigheid, warmte en omhulling. De herdersboodschap van het hart is gehuld in een twaalfvoudige koningsmantel van sterrenwijsheid. En zo wordt de kerstboodschap als een levende kiem gezaaid in het hart, een kiem die vanuit de Kersttijd mag groeien en vrucht dragen in het leven van het gehele jaar.

Het originele artikel met de titel 'Op de plaats van de armoede' verscheen in 'In Beweging' het kwartaalblad van de Christengemeenschap - Advent 2012. 
Het originele artikel kunt u vinden op de website van de Christengemeenschap of via deze link (klik hier)

vrijdag 23 december 2011

De betekenis van de Kinderhandeling

In deze bijdrage op het weblog publiceren we van Daan van Bemmelen een autoreferaat van zijn voordracht gehouden op een conferentie voor leraren religieuze oriëntatie.
We kozen voor deze inhoud omdat van Bemmelen o.a. spreekt over de Kinderhandeling, de eerste levensjaren van een kind en het mysterie van het Jezuskind dat geboren wordt in de stal in Bethlehem.
Van Bemmelen benadrukt de betekenis van de Kinderhandeling als cultus binnen de vrijeschool-beweging en de antroposofische beweging in zijn geheel.


Rembrandt: Aanbidding der Herders


DE BETEKENIS VAN DE KINDERHANDELING
Autoreferaat van een voordracht door Daan van Bemmelen

Het was in de winter van 1919 toen Herbert Hahn en Friedrich Oehlschlegel bij Rudolf Steiner kwamen met de vraag op welke manier men voor de leerlingen van het vrije godsdienstonderwijs in de Stuttgarter Waldorfschool op de zondagen een religieuze viering gestalte zou kunnen geven. Daarop antwoordde Rudolf Steiner: ‘Dan moet het ook een cultus zijn! Maar het zal moeilijk worden dat vorm te geven. Als we zoiets gaan doen mag het niet mislukken. Het zal zo moeten worden dat het ‘Taboe’ is.’ En na een kort zwijgen voegde hij eraan toe: ‘Ik zal er over nadenken, of we het kunnen doen. Als het ons lukt dan zal hetgeen dan ontstaat ook de eerste poging zijn om aan te knopen bij het esoterische werk dat gedurende de oorlog (1e Wereldoorlog 1914-1918) moest worden stopgezet.’

Enkele dagen later liet Rudolf Steiner de twee leraren bij zich komen in de Landhaussstrasse en overhandigde hen de tekst van de Zondagshandeling. De heer Oehlschlegel reisde kort daarop af naar Amerika en keerde niet meer terug. Daarom moest Herbert Hahn lange tijd alleen de Kinderhandelingen houden, de eerste maal op 1 februari 1920. Hij vertelde ons: ‘Toen de Christengemeenschap geïnaugureerd werd, mochten drie vrienden uit het Stuttgarter lerarencollege deelnemen aan de eerste twee priestercursussen die Rudolf Steiner in Dornach gaf (GA 342 en GA 343). Daar verzocht Rudolf Steiner ons de tekst van de Kinderhandeling ook aan de priesters van de Christengemeenschap te geven. Elk woord werd door Rudolf Steiner nog eens doorgenomen, elke lettergreep werd door hem bevestigd.’ Friedrich Oehlschlegel had namelijk de originele tekst, die hij van Rudolf Steiner gekregen had, verbrand en Herbert Hahn had er slechts een afschrift van.

Het was namelijk zo dat de priesters van de Christengemeenschap te kennen hadden geven ook voor kinderen een viering te wensen. Rudolf Steiner antwoordde daarop, dat hij niet voor een tweede keer een Kinderhandeling kon geven, maar dat hij bij de godsdienstleraren van de Waldorfschool navraag zou doen. Hierom moeten we ons tegenwoordig ervan zeer bewust zijn, welke enorme ‘esoterische’ betekenis deze Kinderhandeling, die aan de vrijeschool-beweging gegeven is, heeft als cultus binnen de antroposofische beweging.

De Kinderhandeling heeft in de mensheidsgeschiedenis een andere oorsprong dan de Offerhandeling en de Mensenwijdingsdienst (van de Christengemeenschap). Deze laatste twee zijn beeld van het Laatste Avondmaal. Het Avondmaal kan men zien als een handeling uit de oude mysteriën, die met het Mysterie van Golgotha een vernieuwing heeft gekregen. Door het Mysterie van Golgotha - de kruisdood en de opstanding - werd Christus pas als het Wereld-Ik op de aarde geboren. Daardoor werd de aarde Zijn lichaam en Zijn bloed. Met deze ‘Ik-geboorte’ begon het leven van Christus pas werkelijk. Na de opstanding leefde en wandelde Hij in etherische gedaante met Zijn apostelen tot Hij met Hemelvaart voor hun blik verdween zoals een mens door de dood voor onze blik verdwijnt. Met Pinksteren stortte Zijn Heilige Geest zich uit over de apostelen, zoals de mensenziel zich na de dood uitgiet in de geestelijke wereld der hiërarchieën. Elk jaar wordt Hij opnieuw geboren als het Wereld-Ik, wanneer de mensheid in de cultus Pasen viert. Alles wat zich in de tijd tussen Hemelvaart en het volgende Paasfeest afspeelt, is te vergelijken met het leven van een mens in de tijd tussen dood en nieuwe geboorte, alleen met dit verschil dat Christus niet het lot van de aarde aan de hemel toevoegt, maar dat Hij het lot van de hemel toevoegt aan de aardewereld.
We kunnen begrijpen, waarom Rudolf Steiner de drie jaren tussen de Doop in de Jordaan en het Mysterie van Golgotha als voorstadia van de Ik-geboorte heeft gezien of zelfs vergeleek met de embryonale tijd van een kind in een moederlichaam. Toen ging het om het Jezus-mysterie, niet primair om het Christus-mysterie. Het Jezus-mysterie wijst naar het Kerstfeest. We kunnen nu ook begrijpen dat Rudolf Steiner de tekst van de Kinderhandeling in de kersttijd gaf, omdat die haar oorsprong in het Jezus-mysterie heeft.
De samenhang tussen het Jezus-mysterie en de ontwikkeling van het kind heeft Rudolf Steiner uitgelegd in zijn boek ‘De Geestelijke Leiding van Mens en Mensheid’. Daarin behandelt hij, hoe in de eerste drie levensjaren vanuit de voorgeboortelijke wereld, waarin het hogere-Ik van het kind leefde, wijsheidsvolle, bovenzinnelijke krachten in de kinderlijke aura binnenstromen. Deze krachten zijn het, die de mens de mogelijkheid geven rechtop te gaan staan, het strottenhoofd te vormen zodat hij spreken kan, en de hersenen zo te vormen dat die een levend werktuig worden voor de gedachten, het gevoelsleven, en de wilsuitingen. Slechts gedurende de drie eerste levensjaren kunnen deze wijsheidsvolle, bovenzinnelijke krachten in het kind werkzaam zijn, dan moeten zij zich terugtrekken. Daarna ontwaakt in het kind de eerste zelfbewuste Ik-beleving en dat is het moment tot waar iedere mens met zijn herinnering kan terug gaan.

‘Wat hier verondersteld werd, heeft echter in de geschiedenis plaatsgehad. Het menselijk organisme, dat bij de doop door Johannes aan de Jordaan stond, toen het Ik van Jezus van Nazareth uittrad uit het aardse lichaam, droeg na de doop, in volledig bewuste vorm, dat hogere mensheids-Zelf in zich, dat anders onbewust en met de wereldwijsheid aan het kind werkt. [...]
Wat is de betekenis van dit hogere Ik, dat verbonden is met de geestelijke hiërarchieën en dat door bezit te nemen van het menselijk lichaam van Jezus van Nazareth in de tijdstroom binnentrad; een binnentreden, dat symbolisch wordt voorgesteld door het teken van de nederdalende geest in de gedaante van een duif, vergezeld van de woorden: “Dit is mijn zeer geliefde zoon, heden heb ik hem verwekt” (want zo luidden de woorden oorspronkelijk). Houdt men dit beeld voor ogen, dan aanschouwt men het hoogste menselijke ideaal. Want het betekent niet anders dan dat in de geschiedenis van Jezus van Nazareth verhaald wordt: in ieder mens kan men de Christus herkennen!’

uit Rudolf Steiner: De Geestelijke Leiding van Mens en Mensheid

Zo wordt in ieder kind pas op het moment van de Ik-geboorte (tegen het 3e jaar, het moment waarop het zijn herinneringsvermogen ontvangt) een aardeburger, want daarvoor was het nog een hemelburger.
Wil de mens in het latere leven de weg naar de hemel terugvinden, dan moet hij zich oefenen in het ‘geest-herinneren’, totdat hij over de drempel van zijn eerste herinnering in de tijd van zijn Ik-geboorte komt. Dat wordt in het Nieuwe Testament aangegeven met de woorden: ‘Zo gij niet wordt als de kinderen, kunt gij het hemelrijk niet binnentreden!’

In die richting moet de leraar religieuze oriëntatie de kinderen tot bewust beleven brengen, wat zij in onbewuste slaaptoestand tijdens de eerste drie levensjaren hebben meegemaakt. En dat wordt ook door de Kinderhandeling op plechtige wijze getoond. Om dit te kunnen volgen, moeten we ons verdiepen in het Jezus-mysterie met behulp van de antroposofie, zoals Rudolf Steiner het heeft besproken in zijn voordracht ‘Der Christus Impuls im Zeitenwesen und sein Walten im Menschen’. (Pforzheim, 7 maart 1914 – in: GA 152).

Toen het Christuswezen door de Doop in de Jordaan woning nam in het lichaam van de dertigjarige nathanische Jezus, hoefde Hij het lopen, spreken en denken niet meer te leren, omdat het Jezuskind uit het Lucas-evangelie dat al had doorgemaakt. Op eerdere momenten in de wereldontwikkeling echter had het wezen, dat als het Jezuskind uit het Lucas-evangelie geboren werd, de bovenzinnelijke krachten van Christus naar omlaag gehaald, zodat het voor de mens mogelijk werd zich op te richten, te spreken en te denken. Dat gebeurde, toen dit Jezus-wezen, dat toen nog als een aartsengel-achtig wezen in de geestelijke wereld leefde, driemaal met de Christus-impuls werd doordrongen, eenmaal in de Lemurische tijd, daarna in het begin van de Atlantische tijd en tenslotte nog eenmaal tegen het einde van de Atlantische tijd.

Gedurende de Lemurische tijd leerde de mens langzaamaan het rechtop staan en gaan. De mens had door de werking van het Ik, dat hem door de Geesten van de Vorm uit hun eigen substantie was geschonken, de verticale stand verkregen. Daardoor had de mens zich opgericht uit de horizontale positie, die de mens had gedurende de Oude Maantijd en waarin de dieren gebleven zijn. Door deze opgerichte stand was de mens boven de geestelijke krachten van de aardse natuur verheven. Lucifer en Ahriman konden daardoor de menselijke natuur in wanorde brengen. Zij konden de zintuigorganen doordringen en deze tot zelfzuchtige belevenissen voeren. Om dit gevaar te bannen, werd het engelwezen d.w.z. het zielewezen van de nathanische Jezus, met de Christuskracht doordrongen. Hij belichaamde zich in een etherische mensengestalte en liet hierin krachten uit de sfeer van de geestelijke zon en tegelijk ook vanuit de twaalf beelden van de dierenriem binnenstromen. Hierdoor werden de zintuigorganen van de mens, welke na de Zondeval ten prooi waren gevallen aan begeertekrachten, tot onzelfzuchtige dienaren voor de waarneming. Het gevolg van deze heilsdaad is nu nog steeds zichtbaar in het zich oprichtende kleine kind, dat door de zintuigwaarnemingen de medemensen kan gaan nabootsen.

Het tweede, dat de mens van de dieren onderscheidt, is het spreken. Het vermogen tot spreken verkreeg de mens door de gave van de zonnegeesten in de eerste Atlantische tijd. Maar het vermogen tot spreken zou door de aanval van Lucifer en Ahriman alleen maar als uitdrukking van gevoelens, van begeerte, hebzucht, walging of pijn zijn gebleven, die uit de levensorganen zouden zijn opgestegen. De mens zou alleen hebben kunnen brabbelen en enkel tussenwerpsels hebben kunnen gebruiken, maar hij zou nooit een goed woord hebben kunnen uitspreken. Opnieuw doordrong de hemelse ziel van de nathanische Jezus zich met de Christus, om daarmee de mensheid te redden. Vanuit de zeven sferen der planeten zond hij zijn krachten in de lichamelijke organen, waardoor deze van de egoïstische werking van de luciferische-ahrimanische krachten werden bevrijd. Tegelijkertijd werd de mens, door boden vanuit de geestelijke wereld, de oertaal geleerd. Het gevolg van deze tweede heilsdaad maakt het mogelijk, dat ieder kind, nadat het heeft leren lopen, door nabootsing kan leren spreken.

De derde Christus-gebeurtenis vond plaats gedurende de laat-Atlantische tijd, toen de zielekrachten van de mens door de luciferisch-ahrimanische invloed volledig in chaos dreigden te geraken. We kunnen daarover lezen in Rudolf Steiners boek 'De Akasha-Kroniek’ (GA 11) het hoofdstuk ‘Onze Atlantische Voorouders’, waarin het verraad van de mysteriën door de oer-Turaniërs wordt beschreven. Door misbruik van de zielekrachten werden de natuurelementen in wanorde gebracht, wat de Zondvloed – d.w.z. de ondergang van Atlantis - tot gevolg had. Als tegenbeweging tegen deze gebeurtenissen werden bij de oer-Semieten door Manu (Noach) en zijn volgers de denkkrachten tot ontwikkeling gebracht. Ook hierbij zien we een samenhang met de kosmische daad van de Heiland, die zich met het Christuswezen verbonden had, die zich in de sfeer tussen de zon en de maan bevond. Van daaruit overwon hij het boze, dat als een draak de mensheid bedreigde. Hij zond zijn helpende kracht naar mensen die van goede wil waren. Het ging erom, dat het spreken doordrongen werd met de wijsheid van de Logos, het kosmische Wereldwoord, waardoor zich later in de mens de denkende intelligentie kon ontwikkelen. Het eigenlijke zelfstandige denken kon pas 800 jaar vóór het Mysterie van Golgotha geboren worden, zoals dat blijkt in de Griekse filosofie. Bij het kind kan men echter zien, dat door zinvol gebruik van de taal, zich in aanleg de denkkrachten ontwikkelen.

Wanneer men bedenkt dat de nathanische Jezus met deze drie heilsdaden bewerkstelligd heeft, dat het kind door de Christuskrachten kan leren lopen, spreken en denken, dan begrijpt men dat Rudolf Steiner zei: ‘Het erkennen van de in de kinderleeftijd aan de mens werkzame krachten, betekent Christus in de mens erkennen.’

Wil men het kind in de leeftijd tussen 7 en 14 jaar tot Christus voorgaan, dan kan men dat het best doen via het kinder-mysterie van de nathanische Jezus. Want in Hem is eenmaal voor de gehele mensheid gebeurd, wat altijd en in elk individueel kind steeds weer opnieuw gebeurt voordat het tot de Ik-geboorte komt. Het eenmalige gebeuren in Nazareth kan als beeld worden geplaatst in de Kinderhandeling voor het kind na het 7e jaar.

---

Ik zou het nu willen wagen om te proberen een exegese van de Kinderhandeling te geven:

Allereerst richt degene die de Handeling voltrekt zich tot de kinderen en zegt dat zij zich verheffen tot de Geest. Alleen de mens, die zich in zijn vroege jeugd heeft opgericht vanuit het horizontale vlak, kan zich in religieuze zin ‘verheffen’. Iedere ochtend, wanneer we opstaan, verheft de mens zich vanuit het horizontale in de verticale stand. Dan ziet hij rondom zich heen en ziet, dat de stenen rusten, hoe de planten groeien, hoe de dieren over de aarde kruipen en lopen, en hoe de mensen handelen en lopen. In al deze wezens moet hij de werking van de geest leren zien. En hij moet zien, hoe de geest ze in het leven en in de dood voert. In dit gedeelte van de Kinderhandeling wordt nog niet van ‘God’ gesproken, maar van ‘Geest’.

Daarna keert de handelende zich om en wijst op de beeltenis van de Christus-Jezus. De naam van de geest, die in Hem woning nam, wordt nu uitgesproken. Verder wordt in eenvoudige woorden over het Mysterie van Golgotha gesproken en hoe Christus daardoor woning kan krijgen in onze harten en zielen.

Dan keert de handelende zich weer naar de kinderen en spreekt tot hun denkend vermogen over wat zij op school leren. Het moet ertoe bijdragen de geest van Christus te begrijpen, dat betekent, Hem als leraar aller leraren te zien. En het hoogste wat Christus de mens leert, is de mensenliefde, de liefde van de mensen tot elkaar.
Zo brengt de Kinderhandeling bij de kinderen via drie stappen het bewustzijn, hoe de Christusgeest ten eerste in de opgerichte mens, ten tweede in de sprekende mens, en ten derde in de denkende mens heeft gewerkt.

Hierna kunnen de kinderen in het gebed zich religieus tot de Godesgeest verheffen (nu pas wordt Hij ‘God’ genoemd), om als een rechtopstaand wezen Hem te vereren, als sprekend wezen Hem lief te hebben, en als denkend wezen aan Hem te denken.
Daarna kunnen de kinderen tot het Ik-bewustzijn komen: ten eerste in het gebed, wanneer zij zeggen, dat zij alleen zijn, of met mensen tezamen zijn, en ten tweede wanneer zij de handelende antwoorden: ‘Ik wil Hem zoeken.’

Nadat het kind tot zijn vroegste jeugd, waarin de Christusgeest werkte, wordt teruggeleid, en nadat het in de herinnering wordt teruggeleid tot het ogenblik, dat het voor het eerst ‘Ik’ zei, wordt het in de gemeenschap van Christus opgenomen. Nu kan het evangelie worden gelezen.

Aan dit feit, dat het evangelie in de Kinderhandeling aan het einde wordt gelezen (in tegenstelling tot de Offerhandeling waar het evangelie aan het begin klinkt) kan men zien, dat de Kinderhandeling zijn oorsprong heeft in de tijd vóór het Mysterie van Golgotha, terwijl de Offerhandeling (en de Mensenwijdingsdienst) zijn vernieuwing heeft gekregen door en na het Mysterie van Golgotha.

-

D.J. van Bemmelen (1899–1982)
de eerste vrijeschool-leraar in Nederland (Vrijeschool, Den Haag)

Bibliografie:
Rudolf Steiner: Vorstufen zum Mysterium von Golgotha (GA 152)
voordracht Pforzheim, 7 maart 1914 ‘Der Christus Impuls im Zeitenwesen und sein Walten im Menschen’.
Rudolf Steiner: Vorträge und Kurse uber christlich-religiöses Wirken deel I (GA 342)
en deel II (GA 343).
Rudolf Steiner: De Geestelijke Leiding van Mens en Mensheid (GA 15)
Rudolf Steiner: De Akasha-Kroniek (GA 11)

Afbeeldingen: www.statenvertaling.net

Rembrandt: Aanbidding der Herders

maandag 3 januari 2011

Epifanie (6 januari)

Dominico Ghirlandaio: De Doop in de Jordaan

Mattheüs 3 : 13 - 17
De Doop in de Jordaan
(klik hier voor de bijdrage uit 2009 en hier voor de bijdrage uit 2010)

In de tijd van de twaalf heilige nachten voeren de drie perikoopteksten voor 1e kerstdag, nieuwjaarsdag en 6 januari ons voor de geest dat de langverwachte komst van de Immanuel een complexe voorbereiding vergde. In Jesaja kan men lezen:

‘Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuel noemen. Boter en honing zal hij eten, totdat hij in staat is om het kwade te verwerpen en het goede te kiezen.’ (Jesaja 7:14-15)

Niet alleen het Joodse volk verwachtte de komst van het godswezen (het Hebreeuwse woord ‘El’ betekent ‘god’, ‘Immanu’ betekent ‘met ons’), in alle mysterieplaatsen werd uitgezien naar deze gebeurtenis.

Het is niet de bedoeling een exclusief dogma voor het christendom op te eisen. Dat zou een vergrijp zijn tegen het ware christendom, want iedereen die de feiten kent weet dat de christelijke leer ook in de oude mysteriën werd onderricht.
In de volgende door Augustinus gesproken woorden ligt dan ook een diepe waarheid besloten: 'Wat tegenwoordig de christelijke godsdienst wordt genoemd, bestond reeds bij de volkeren der oudheid en was ook reeds aanwezig in de begintijd van het mensengeslacht. Maar toen Christus als een lichamelijk wezen op aarde verscheen, kreeg de ware religie, die voordien reeds bestond, de naam christelijk.'
Waar het op aankomt is niet dat het zo genoemd wordt, maar dat we de ware betekenis van de Christusimpuls begrijpen.

uit: Rudolf Steiner Egyptische mythen en mysteriën
(GA106) – 10e voordracht, Leipzig 12 september 1908

We weten dat Christus voor het mysterie van Golgotha een kosmisch wezen was, dat buiten de aardesfeer leefde; dan hoe Christus bij de gebeurtenis van de doop door Johannes afdaalde in de daartoe voorbereide lichamelijkheid van Jezus van Nazareth en drie jaar daarin werkte; hoe dan uiteindelijk door het mysterie van Golgotha de Christusgeest zich verenigde met de aura van de aarde en sindsdien in de omgeving van de aarde is te vinden.

uit: Rudolf Steiner
Aus den Inhalten der esoterischen Stunden, III – 1913 – 1914 (GA 266c) - Esoterische Stunde, Berlijn, 17 november 1913

Dat was het geheim dat de mensen door de doop van Johannes in de Jordaan duidelijk begon te worden, dat nu de tijd was gekomen dat de rijken van de hemelen hun licht tot in het Ik gingen verspreiden, dat zij tot aan het Ik, het aardse Ik begonnen te komen.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Marcus esoterische achtergronden (GA 139)
7e voordracht, Basel 21 september 1912

In feite is de vereniging van Christus met de aarde pas door de doop van Johannes, of eigenlijk door het mysterie van Golgotha tot stand gekomen. Christus is dus de zonnegeest; we moeten Hem, voordat het mysterie van Golgotha op aarde plaats had, zien in samenhang met zijn rijk, de zon, waar Hij ook door de oude Zarathoestra werd gezocht.

uit: Rudolf Steiner Der Mensch im Lichte von Okkultismus, Theosophie und Philosophie (GA 137)
10e voordracht, Kristiania (Oslo), 12 juni 1912

Giotto di Bondone: Doop in de Jordaan

De afdaling van het zonnewezen naar de aarde zou de overwinning van de dood betekenen. Oude meesters beeldden de dood uit als de schedel onder het kruis, wat misschien ook als een verwijzing naar de Golgotha of `Schedelplaats’ kan worden begrepen. (zie afbeelding onderaan dit bericht) Rudolf Steiner heeft dit mysterie tot in detail onderzocht. Hieronder twee verdergaande citaten:

Bij deze Doop in de Jordaan, waarbij het betekenisvolle symbool van de duif verschijnt boven het hoofd van Jezus, niet slechts geïnspireerd door Christus maar door Hem direct op geestelijke wijze volbracht, doordringt iets het hele lichaam van Jezus van Nazareth tot in die delen die in de huidige mensheidsontwikkeling het meest aan de invloed van de mens onttrokken zijn: tot in de beenderen schiet iets naar binnen. Ik ga nu iets zeggen dat voor het materialistische bewustzijn van tegenwoordig waanzinnig lijkt, maar dat maakt niets uit. Tot in de botten strekt zich de werking uit. Het lichaam van Jezus van Nazareth wordt als 'doorgloeid' en 'doorvuurd' door de Christus-individualiteit, door de hoge zonnegeest. Wanneer u een bot verbrandt, dan verbrandt de kraakbeenmassa en de as van de botten blijft over. Het is, wat u zich zo kunt voorstellen, iets dat als het ware het tegenovergestelde van vuur is, maar tegelijk ook een daarmee verbonden macht, die de minerale massa van de botten en het kraakbeen bij elkaar houdt. Dat is tegenwoordig nog volkomen aan de wil van de mens onttrokken: het zou aan de wil onderhevig worden gesteld van degene die later de gebeurtenissen op Golgotha zou doormaken. De mens is tegenwoordig in staat zijn hand te bewegen, maar hij heeft niet de macht om invloed uit te oefenen op de chemische krachten binnenin zijn beenderen. Hij is in zijn beenderen gestold. Macht over de kracht om de kraakbeenmassa en de beender-as bij elkaar te houden, bezat alleen het unieke lichaam dat op aarde heeft bestaan, het lichaam van Jezus van Nazareth, door de werking van Christus. Daarmee wordt ons aangeduid, dat door het beheersen van de beenderen die kracht in de wereld kwam, die in staat is de dood van de fysieke materie werkelijk te overwinnen. Want de beenderen zijn schuld aan de dood van de mens; doordat de mens zo is gevormd en hij de vaste beendermassa in zich integreerde verstrikte hij zichzelf met het minerale van de aarde. Daardoor werd de dood hem aangeboren en daarom wordt de dood altijd afgebeeld als een skelet; zulke dingen vertegenwoordigen altijd iets rechtmatigs.

uit: Rudolf Steiner Welt, Erde und Mensch (GA 105)
10e voordracht – Stuttgart, 14 augustus 1908

Een maand later legt Rudolf Steiner het aan andere toehoorders uit:

De grote profeten waren reeds door het Christuswezen bezield. Het was een welbekend wezen in de oudere mysteriën, en overal en altijd had men gewezen op hem die zou komen.
En hij kwam! Maar hij kwam opnieuw, doordat hij zich voegde naar de historische noodzakelijkheden die ten grondslag liggen aan de evolutie. Zonder speciale voorbereiding kon hij niet incarneren in een fysiek lichaam. Hij kon slechts in een aardse gestalte incarneren wanneer een fysiek lichaam, een etherlichaam en een astraallichaam een speciale voorbereiding hadden ondergaan. Er ging een zeer sterke impuls uit van de Christus, maar hij kon alleen maar incarneren wanneer een fysiek lichaam, etherlichaam en astraallichaam volkomen waren gelouterd en gepurificeerd door een ander wezen.

De incarnatie van de Christus kon dus alleen maar geschieden doordat een ander wezen verscheen dat zich zo ver had ontwikkeld. Dit was Jezus van Nazareth. Hij had zich zo ver ontwikkeld dat hij in staat was zijn fysieke lichaam, etherlichaam en astrale lichaam gedurende zijn leven zo te louteren, dat hij deze lichamen in het dertigste jaar van zijn leven kon verlaten; maar hij deed dit op zo'n manier dat deze lichamen hun levenskracht behielden en bruikbaar waren voor een hoger wezen.
Het is vaak gebeurd dat, wanneer ik vertelde dat Jezus een hoog ontwikkelingsstadium moest bereiken om zijn lichamen te kunnen opofferen, de mensen de volgende merkwaardige tegenwerping maakten: 'Maar dat is toch helemaal geen offer; men kan zich immers niets mooiers voorstellen! Er kan toch geen sprake zijn van een groot offer wanneer het erom gaat zijn lichamen af te staan aan zo'n verheven wezen!' Ja, het is inderdaad iets moois, en het offer zou ook niet zo groot zijn wanneer men het zo abstract bekijkt.
Maar ik zou hierop willen antwoorden: Laat iemand deze daad eens proberen te volbrengen. Alle mensen zouden dit offer wel willen brengen, maar laten ze het eens proberen. Men moet over uitzonderlijke krachten beschikken wanneer men zijn lichamen zo wil louteren dat deze nog levensvatbaar zijn wanneer ze worden verlaten, en vele offers zijn noodzakelijk om deze krachten te kunnen ontwikkelen. Om dit te kunnen moest Jezus van Nazareth wel een buitengewoon hoge individualiteit zijn.
Het Johannes-evangelie duidt aan wanneer Jezus zijn fysieke lichaam, etherlichaam en astrale lichaam heeft verlaten en de geestelijke wereld is binnengegaan, en wanneer het Christuswezen zich met de drie lichamen heeft verbonden. Dit is gebeurd tijdens de doop in de Jordaan. Op dat moment heeft er iets heel belangrijks plaatsgevonden in de lichamelijkheid van Jezus.
Wat ik nu ga zeggen zal een materialistisch denkend mens waarschijnlijk wederom verbijsterd doen staan. Er vond een heel bijzonder proces plaats in het fysieke lichaam van Jezus van Nazareth. Om te kunnen begrijpen wat er gebeurde op het moment van de doop, toen Christus bezit nam van het lichaam van Jezus, moeten we eerst onze aandacht richten op iets dat zeer vreemd zal lijken, maar dat niettemin waar is.
In de loop van de menselijke evolutie hebben de verschillende organen zich geleidelijk aan ontwikkeld en hun uiteindelijke vorm aangenomen. We hebben gezien hoe bepaalde structuren en functies deel gingen uitmaken van de mens toen de organen het niveau van de heupen hadden bereikt. De steeds grotere zelfstandigheid van de menselijke individualiteit ging gepaard met een verharding van het beenderstelsel. Hoe zelfstandiger de mens werd, des te meer verhardde zijn beenderstelsel, en werd ook de macht van de dood steeds groter. Dit moeten we goed onthouden om het volgende volledig te kunnen begrijpen.

Hoe komt het eigenlijk dat de mens moet sterven en dat zijn lichaam geheel en al vergaat? Dat komt doordat het menselijke lichaam iets bevat dat verbrand kan worden, namelijk de beenderen. Het vuur bezit ook macht over het menselijk beenderstelsel. De mens heeft geen macht althans geen bewuste macht over zijn gebeente. Deze macht ligt nog buiten het bereik van de mens.
Op het moment dat de Christus tijdens de Doop in de Jordaan bezit nam van het lichaam van Jezus van Nazareth vond er een verandering plaats in het beenderstelsel van dit wezen, waardoor het daarna volkomen verschilde van dat van de overige mensen. Dit was iets dat voordien nog nooit eerder was gebeurd en ook daarna tot op de dag van vandaag niet meer heeft plaatsgevonden.
Samen met het Christuswezen drong iets in het wezen van Jezus binnen, dat macht had over de krachten die beenderen verbranden. Tegenwoordig is het de mens nog niet gegeven zelf mee te werken aan de totstandkoming van het beenderstelsel. Maar de bedoelde macht van het Christuswezen drong helemaal tot in de beenderen door. Dit is mede de betekenis van de doop door Johannes. Hierdoor heeft zich iets met de aarde verbonden dat men de heerschappij over de dood zou kunnen noemen, want met het ontstaan van het beenderstelsel is ook de dood in de wereld gekomen. Doordat de macht over de beenderen bezit nam van het menselijk lichaam werd de dood in de wereld overwonnen.
Hier wordt een zeer diep mysterie geopenbaard. Iets zeer heiligs had zich door middel van de Christus verbonden met het beenderstelsel van Jezus van Nazareth. Daarom moest het ook onaangeroerd blijven, opdat het volgende schriftwoord vervuld zou kunnen worden: 'Geen van zijn beenderen zal gebroken worden.' Anders zou mensenmacht ingegrepen hebben in goddelijke krachten. We worden hier geconfronteerd met een zeer diep mysterie van de menselijke evolutie.
Hiermee komen we tegelijkertijd bij een zeer belangrijk begrip van het occulte christendom, dat ons kan tonen hoe dit christendom van de hoogste waarheden is vervuld. Hiermee bedoel ik het overige dat ons in de doop tegemoet treedt. Doordat het Christuswezen bezit nam van de drie lichamen, waarin vroeger het Ik-wezen van Jezus leefde, was er nu een wezen met de aarde verbonden dat vroeger een woonplaats had gehad op de zon.
Dit wezen was eerder met de aarde verenigd geweest tot aan het moment waarop de zon zich van de aarde had afgescheiden. Ook de Christus heeft destijds de aarde verlaten en sindsdien kon hij de aarde slechts van buitenaf met zijn krachten beïnvloeden. Op het moment van de doop verenigde de hoge Christusgeest zich weer volledig met de aarde. Voordien werkte hij van buitenaf, overschaduwde de profeten en manifesteerde zich in de mysteriën. Nu was hij in een fysiek lichaam op de aarde geïncarneerd.
En wanneer iemand vanuit een afgelegen plaats in het heelal gedurende een periode van duizenden jaren naar omlaag had kunnen kijken, dan zou hij niet alleen de fysieke aarde, maar ook de geestelijke stromingen, het astrale lichaam en het etherlichaam van de aarde hebben gezien. En hij zou ook hebben waargenomen dat er belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden op het moment van de doop door Johannes in de Jordaan en op het moment dat op Golgotha het bloed uit de wonden van Christus vloeide. Het astrale lichaam van de aarde werd hierdoor volkomen veranderd. Het nam op dat moment iets anders op; het kreeg een andere kleur. Een nieuwe kracht werd in de aarde geplant.

Wat vroeger van buitenaf had gewerkt, werd weer met de aarde verbonden, en hierdoor zal de aantrekkingskracht tussen zon en aarde zo sterk worden dat de zon zich weer met de aarde, en de mens zich weer met de zonnegeesten zal verenigen. En het was Christus die ervoor heeft gezorgd dat de aarde zich weer met de zon kan verbinden, en zo weer in de schoot van de goden wordt opgenomen.
Dit is de diepere betekenis van hetgeen destijds heeft plaatsgevonden. We moesten dit eerst uiteenzetten om duidelijk te kunnen maken hoe belangrijk de komst van de Christus voor de aarde is geweest. Hierdoor kunnen we begrijpen hoe de mens, doordat hij zich met de Christus verenigt, werkelijk iets in zich op kan nemen, waardoor zijn bewustzijn na de dood weer verhelderd wordt. Wanneer we dit voor ogen houden zullen we ook kunnen begrijpen dat er een evolutie plaatsvindt in de tijd tussen dood en een nieuwe geboorte. Laten we ons nu eens afvragen ter wille van wie dit alles is gebeurd.
Aanvankelijk leefde de mens in de schoot der goden. Vervolgens daalde hij af naar de fysieke wereld. Wanneer hij in de geestelijke wereld was gebleven, zou hij nooit zijn tegenwoordige zelfbewustzijn hebben kunnen ontwikkelen. Hij zou nooit een Ik hebben verkregen. Slechts in het fysieke lichaam kon hij zijn zelfbewustzijn in grote helderheid doen ontvlammen. Hij moest geconfronteerd worden met de uiterlijke wereld en moest zich kunnen onderscheiden van de hem omringende voorwerpen; hij moest afdalen naar de fysieke wereld.
Enkel en alleen ter wille van het menselijk Ik is de mens afgedaald. In zijn Ik stamt de mens af van de goden. Dit Ik is neergedaald vanuit de geestelijke wereld; het is vastgesmeed aan het fysieke lichaam, opdat het helder en klaar kan worden. Juist de verharde materie van het menselijk lichaam heeft de mens zijn zelfbewuste Ik geschonken en heeft hem in staat gesteld kennis te verwerven. Maar het heeft hem tevens vastgeketend aan de rotsen van de aarde.

uit: Rudolf Steiner Egyptische mythen en mysteriën (GA106) –
10e voordracht, Leipzig 12 september 1908

Gedurende de drie jaar na de Doop in de Jordaan transformeert Christus de lichamelijkheid van Jezus van Nazareth, d.w.z. van binnenuit. Het begin van deze transformatie wordt in de evangeliën beschreven als de Verzoeking in de Woestijn. Langzamerhand begint de helende werking van de Christusgeest ook in de omgeving merkbaar te worden. We kunnen hierbij denken aan de vele genezingen en aan bijvoorbeeld de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Tenslotte wordt na de kruisdood het lichaam van de Christus Jezus in het graf van de aarde gelegd. Vanaf dat moment wordt Hij de helende kracht voor de aardeplaneet en zal van daaruit, verbonden met de verdere ontwikkeling van de mensheid, werken.

Fra Angelico: Het Kruis op Golgotha

maandag 27 december 2010

Nieuwjaar

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Aanbidding door de drie koningen

Mattheüs 2:1-15 De drie koningen

O magnum mysterium,
et admirabile sacramentum,
ut animalia viderent Dominum natum,
jacentem in praesepio!
Beata Virgo, cujus viscera
meruerunt portare
Dominum Christum.
Alleluia.


Zo luidt het oude Gregoriaanse responsorium voor Kerstochtend:
Oh, groot mysterie en bewonderenswaardig sacrament, dat dieren de nieuwgeboren Heer hebben gezien, liggende in een kribbe!
Gezegend is de jonkvrouw wiens schoot waardig was te dragen Christus de Heer.
Alleluia!

We kunnen met dit gezang instemmen, het mysterie rond de geboorte van Jezus is van onmetelijke grootte, het is een ‘magnum mysterium’ groter dan men in onze tijd doorgaans wil aannemen. In tijden voor ons leefde er bij veel mensen toch een dromend-aanvoelend vermoeden van de complexiteit van de geboorte van Jezus op aarde, zodat zijn lichamelijkheid het hulsel van Christus kon worden, waarover de perikooptekst voor 6 januari (Epifanie) over Jezus’ doop in de Jordaan verhaalt.

Op de afbeelding bij deze bijdrage zien we een gedeelte van het prachtige Lijdensaltaar, te vinden in de Sint-Jan te ’s-Hertogenbosch. Hier zien we het bezoek van de drie koningen, de wijzen uit het Oosten, met de ster boven het huis, het kind rechtop op moeders schoot; alles afgebeeld volgens de beschrijving uit het Mattheüs-evangelie, en dus zonder os en ezel. Die twee dieren ziet men wel bij het beeldengroepje van het bezoek van de herders aan het kindje liggende in het stro. (klik hier).
Wat de moderne mens in zijn bewustzijn moet opnemen over de samenhangen en de verschillen tussen de beide geboorteverhalen in de evangeliën volgens Lucas en Mattheüs, heeft Rudolf Steiner met het licht van het moderne bewustzijn kunnen doorschouwen en hij heeft ons dit mysterie verteld, zodat de door intellectualisme gevoede scepsis van de moderne mens kan worden omgebogen tot een moderne religiositeit uit inzicht.

De mens vervult zich met ware zielezin, wanneer hij/zij -met de herders- het innerlijk wendt tot de Christuskracht.
De mens versterkt zichzelf door ware geesteskracht, wanneer hij/zij -met de koningen- het innerlijk wendt tot de Christuskracht.

Al het menselijke op aarde wacht erop, om door de omvormende kracht, die van Christus uitgaat, opnieuw bezield en in de geest geheel vervuld te worden, zodat het weer, omgeven door de aura van het goddelijk geheim, kan verschijnen. (Rudolf Frieling)

Als aanvulling op de bijdrage over deze perikoop uit 2009 (klik hier) volgen hieronder citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner:

In de tijd dat het Mysterie van Golgotha op aarde plaatsvond was de oude helderziendheid, die instinctief was, voor het grootste gedeelte als zijnde verlamd, wanneer ik het zo mag uitdrukken. De mensen bezaten nog wel een andere zielsgesteldheid dan tegenwoordig, maar ze beschikten niet meer over die oude helderziendheid. Ze hadden ook de oude vormen niet meer, waardoor ze allerlei wijsheid over de wereld voor zichzelf preciezer konden ordenen. Zowel de oude wijsheidsleer als ook de instinctieve helderziendheid waren afgenomen toen het Mysterie van Golgotha tot de mensheid kwam. Maar enkele resten ervan waren nog wel aanwezig en we worden er juist door de evangeliën duidelijk op gewezen dat er nog zulke resten aanwezig waren, wanneer we ze goed begrijpen. Bij enkele bijzondere persoonlijkheden bestonden er nog resten van. De herders op de velden zouden zulke bijzondere persoonlijkheden kunnen zijn geweest, die met hun vrome harten nog een bepaald helderziend vermogen bezaten, dat droomachtig over hen kwam. Het kunnen ook persoonlijkheden zijn geweest die bovenaan de sociale ladder stonden, zoals de drie magiërs uit het Morgenland, welke uit oude tijden eigenschappen hadden bewaard om vanuit een bepaalde wijsheidsleer inzicht te hebben in de gang van de wereldgebeurtenissen. Zo konden de arme herders met hun droomachtig beleven, op een bepaalde manier door innerlijk waarnemen datgene zien naderen, wat zich met de geboorte van Jezus voltrok. En aan de andere kant konden de drie magiërs uit het Morgenland zo’n wetenschap ontwikkelen dat zij door het volgen van de wereldverschijnselen tot bewustzijn konden brengen, wat boven de gewoonlijke gang van het leven uitsteeg en betekenisvol op aarde geschiedde.
uit: Rudolf Steiner Die Verantwortung des Menschen für die Weltenentwickelung (GA 203) - voordracht Stuttgart, 1 januari 1921

De drie koningen vormen een symbool, zoals hun gaven: goud het symbool van de wijsheid en koninklijke macht, mirre het symbool voor de overwinning van de dood, wierook het symbool voor de vergeestelijkte etherstoffen, waarin de god die de dood heeft overwonnen, zich verwerkelijkt. Door de drie symbolen staat Christus daar als koning, als de overwinnaar van de dood en als vervulling van alle aardse ontwikkeling. Iedereen die in de esoterie is ingewijd ervaart zo de geboorte van het godskind, dat al lang voor de tijd van Christus in de mysteriën werd verwacht en ook daarna nog werd beleefd.
uit: Rudolf Steiner Das christliche Mysterium (GA 97) - voordracht Leipzig, 15 december 1906

De drie koningen uit het Morgenland brachten het kind goud (het symbool voor de uiterlijke, wijsheidsvolle macht), mirre (het symbool voor de overwinning door het leven op de dood) en tenslotte wierook (het symbool voor de wereldether, waarin de geest leeft).
uit: Rudolf Steiner Grundimpulse der Geisteswissenschaft (GA 96)
voordracht Berlijn, 17 december 1906 -Zeichen und Symbole des Weihnachtsfestes

En de drie magiërs die bij de kribbe kwamen, begrepen dat uit de tijdsverschijnselen, die spiegelbeeld waren van de sterrenconstellaties, datgene dat vanuit het Maya van de tijd zich iets nieuws moest ontwikkelen, waaraan men moest opdragen: verleden, heden en toekomst; goud, mirre en wierook. Inzicht in het goddelijk-geestelijke - goud; offerdienst en menselijke deugd - wierook; verbinding van de mensenziel met het eeuwige, onsterfelijke - mirre. Het gat dat ligt tussen de tijden van vóór het Mysterie van Golgotha en de tijd erna is zo enorm, dat men kan zeggen: het heiligste dat ervoor was, daalde af naar beneden, verbond zich in liefde met de schijn van de uiterlijke wereld, met de Maja, en gaf geboorte aan de impuls die de verdere wereldontwikkeling moest dragen: Christus Jezus.
uit: Rudolf Steiner Alte Mythen und ihre Bedeutung (GA 180)
voordracht Dornach, 24 december 1917

Het Ik van Zarathoestra was machtig en sterk genoeg, om voor zichzelf bij een volgende incarnatie een nieuw etherlichaam en astraallichaam te vormen. Nadat hij als Nazarathos de leraar van Pythagoras was, verscheen hij tenslotte als Jezus van Nazareth, die nu zijn drie wezensdelen, ook het fysieke, kon opofferen aan de Ahura Mazdao, waarover hij steeds had verkondigd. Die daalde nu af en woonde in hem. Daardoor kon Jezus in deze betekenis zeggen: ‘Ik ben het licht der wereld’. (Johannes-evangelie)
uit: Rudolf Steiner Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der esoterischen Schule - 1904–1914 (GA 264)
Düsseldorf, 19 april 1909 notities van Mathilde Scholl

In het Mattheüs-evangelie wordt verteld, hoe vanuit het Morgenland de drie magiërs wierook, goud en mirre komen offeren aan het nieuwgeboren kind Jezus, de wedergeboren Zarathoestra. Zij brengen eer aan hun wedergeboren meester, die in verschillende incarnaties gedurende de drie voorafgaande cultuurtijden heeft gewerkt. Tegelijk zijn zij bewaarders van oude wijsheidsschatten uit de oud-Indische, de oud-Perzisch en de Egyptisch-Babylonische tijdperken. Doordat zij deze in de symbolische vorm van wierook, mirre en goud aan de voeten van het Jezuskind leggen, wijzen ze erop, hoe hetgeen dat als cultuurkiemen in deze tijdperken werkzaam was, alleen voor de mensheid kan worden gered, wanneer het doordrongen wordt door de Christuskracht, die dit kind eenmaal zal bezielen. Zijzelf zouden deze opstanding van de wijsheidsschatten uit hun cultuurtijdperken niet meer beleven: “Zo trokken zij ieder langs een andere weg naar hun land.”
uit: Rudolf Steiner Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der esoterischen Schule - 1904–1914 (GA 264)
zonder plaats en tijdsaanduiding - notities van Elisabeth Vreede

maandag 20 december 2010

Kerstmis

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria en Gabriel

Lucas 2 : 1 – 20 De geboorte van Jezus

In de Kersthandeling lezen wij het geboorteverhaal van Jezus volgens het Lucas-evangelie. Het andere geboorteverhaal volgens Mattheüs kunnen wij lezen op Nieuwjaarsdag.

Emil Bock beschrijft in zijn boek Tussen Bethlehem en de Jordaan dat de herders die de wacht hielden op het veld, slechts alleen buiten op de velden waakten in de nachten van de zomerzonnewende en de winterzonnewende. Dit als onderdeel van een zonnecultus. In de lieflijke omgeving van Bethlehem, dat midden in het dorre woestijngebied van Judea ligt, waren blijkbaar nog mysterieplaatsen verbonden met de zon. De langste en kortste nacht van het jaar brachten deze herders door bij hun schapen op het veld om de wending van de zonnegeest te volgen en te eren, maar in die eerste kerstnacht werd hun verkondigd dat Gods Geest nu op aarde gezocht moest worden. Zij schouwden het openbaringslicht van het zonnewezen Christus, die in Jezus op aarde als mens zou geboren worden. De herders gingen op zoek naar het Godskind en vonden Hem in de schamele stal te Bethlehem. Het is alsof zij de kinderen, die ’s zondags de Handelingen bezoeken, toen voordeden wat elke zondag gevraagd en beantwoord wordt: zij zochten de Godesgeest en vonden Hem. De herders beseften dat door Christus de mensen de weg naar de wereld van de geest kunnen vinden, om daardoor pas ware mensen te worden.

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: Maria begroet Elisabeth

In een eerdere bijdrage (klik hier) werd gewezen op de verbinding tussen de inhoud van het Lucas-evangelie en de impuls die uitging van de grote Boeddha. Rudolf Steiner legt in zijn voordrachten over dit evangelie uit hoe door de geboorte van het kind uit het Lucas-evangelie een verjonging mogelijk wordt van de Boeddha-stroom.

[...] in het kind Jezus moest een heel bijzonder wezen wonen, in dit lichaam van Jezus moet zich een heel bijzonder wezen hebben geïncarneerd. [...] Niet om een gewoon wezen ging het dus, er moest wel sprake zijn van een heel bijzonder wezen dat van de geboorte tot het twaalfde jaar in het kind Jezus opgroeide. [...]

Bij het echtpaar waarover gesproken wordt in het evangelie naar Lucas, moest dus een kind worden geboren dat een heel bijzondere aard had. Een kind dat jeugdige kracht, dat kinderlijke krachten van een bijzondere aard meebracht en dat deze krachten in alle opzichten ongebruikt en gezond wist te bewaren, zoals het ze had meegebracht. Zo moest dit gebeuren.
Onder gewone omstandigheden zou er in die tijd geen kind en ook geen ouderpaar te vinden zijn geweest bij wie zulke kinderlijke en jeugdige krachten zo ongebruikt aanwezig waren, die toen aanwezig moesten zijn. Alleen rekening houdend met de normale omstandigheden zou men, als er niet iets heel uitzonderlijks mogelijk was geweest, in de hele toen op aarde levende mensheid nergens de individualiteit en het ouderpaar hebben kunnen vinden die voor zo'n incarnatie nodig waren geweest. Wat daar mogelijk is geweest kunnen wij alleen begrijpen als wij ons te binnen brengen wat wij door onze antroposofische scholing al weten.
[...]
Kijken wij rond bij alle individualiteiten die zich in dat tijdperk hebben ontplooid, dan vinden wij nergens de mens die wij zoeken. Een mens moet het zijn die, als hij toen werd geboren, de kracht had zich zo te ontwikkelen dat hij op twaalfjarige leeftijd de frisse krachten van de jeugd kon afstaan die het boeddhisme moesten verjongen. Wij hebben, om iets uitzonderlijks te noemen, onze blik zojuist gericht op de grote individualiteit van Zarathoestra, die enig is in haar soort. Wij kunnen zeggen: ook de individualiteit van Zarathoestra was niet geschikt om het lichaam van Jezus jeugdig te houden tot het ogenblik waarop het astrale moederlijke hulsel werd losgelaten, zodat het zich met het nirmanakaya van Boeddha kon verenigen.
Waarvandaan kwam dan wel de grote levenschenkende kracht in het lichaam van Jezus? Zij kwam uit de grote moederloge van de mensheid, die wordt geleid door de grote zonne-ingewijde Manoe. In het kind dat geboren werd bij het echtpaar dat in het Lucas-evangelie Jozef en Maria wordt genoemd, werd een sterke individuele kracht binnengeleid die zorgvuldig en liefdevol was behoed in de grote moederloge, in het grote zonne-orakel. In dit kind werd de beste, de sterkste van de daar aanwezige individualiteiten neergelaten. Welke individualiteit was dat?
Als wij de individualiteit willen leren kennen die toentertijd in het kind Jezus werd neergelaten, dan moeten wij heel ver teruggaan, tot in de tijd voordat Lucifer vat kreeg op de mensheid, voordat de invloed van Lucifer zich in het astrale lichaam van de mensen had genesteld. Deze invloed van Lucifer kwam tot de mensen in dezelfde tijd dat het eerste mensenpaar, dat zo uitzonderlijke paar, op aarde woonde.
Dit uitzonderlijke mensenpaar was weliswaar sterk genoeg om de menselijke substantie bij wijze van spreken in bedwang te houden, zodat het zich kon belichamen. Maar het was niet sterk genoeg om de invloed van Lucifer te weerstaan. De invloed van Lucifer deed zich gelden en strekte zijn werking ook uit tot in het astrale lichaam van dit paar. Het gevolg was dat het onmogelijk werd alle krachten die in Adam en Eva aanwezig waren ook te laten doorstromen in de nakomelingen, in het bloed van de nakomelingen. Het fysieke lichaam moest men aan de voortplanting door de generaties overlaten, maar van het etherische lichaam hield men bij de leiding van de mensheid een klein deel achter. Dat drukte men uit in de woorden: de mensen hebben gegeten van de boom der kennis van goed en kwaad, dat wil zeggen, van wat uitging van de invloed van Lucifer. Maar er werd ook gezegd: nu moeten wij hun de mogelijkheid ontnemen ook te genieten van de boom des levens!
Dat wil zeggen dat er een bepaalde hoeveelheid krachten van het etherische lichaam werd achtergehouden. Die krachten stroomden dus niet naar de nakomelingen op aarde. In Adam huisden dus krachten die hem na de zondeval werden ontnomen. Dit nog onschuldige deel van Adam werd bewaard in de grote moederloge van de mensheid en daar zorgvuldig en liefdevol behoed. Dat was bij wijze van spreken de ziel van Adam die nog niet was aangeraakt door de menselijke schuld, die nog niet verstrikt was geraakt in datgene waardoor de mensen ten val zijn gekomen.
Deze oerkrachten van de individualiteit van Adam werden daar bewaard. Zij waren ter beschikking en zij werden nu als een soort 'voorlopig Ik' geleid naar de plek waar bij Jozef en Maria het kind geboren werd. Gedurende zijn eerste jaren droeg dit kind Jezus de kracht van de oorspronkelijke stamvader van de aardse mensheid in zich.
Ja, in deze ziel waren heel jonge krachten bewaard gebleven. Zij was niet door opeenvolgende incarnaties geleid, zij was teruggehouden op een niveau dat in een heel ver verleden had bestaan. [...] Wie leefde dus in het kindje dat bij het ouderpaar Jozef en Maria werd geboren? De stamvader van de mensheid, de 'oude Adam' als een 'nieuwe Adam'. Dit wist Paulus al en het ligt in zijn woorden verborgen
(vgl. 1 Kor. 15:45).

En dit heeft ook Lucas geweten, de schrijver van het evangelie naar Lucas die een leerling van Paulus was. Daardoor spreekt hij hierover op zo'n bijzondere manier. Hij wist dat er iets heel bijzonders moest gebeuren om deze geestelijke substantie te laten overgaan op de mensheid. Hij wist dat een bloedverwantschap die teruggaat tot Adam daarvoor onontbeerlijk was. Daarom geeft hij van Jozef een geslachtsregister dat teruggaat tot Adam, die zelf direct uit de geestelijke wereld was voortgekomen. Daarom stamt Adam ook volgens de manier van spreken van Lucas van God af; hij is de 'zoon van God'. Bij Lucas gaat het geslachtsregister terug tot God zelf (Luc.3:23 38).
Een bijzonder geheim ligt verborgen in het hoofdstuk van het evangelie naar Lucas dat het geslachtsregister bevat: dat een stroom van bloed ononderbroken door alle generaties heen moest vloeien tot de laatste nakomeling. Dan zou, als de tijd vervuld was, ook de geest langs dezelfde weg omlaag kunnen worden geleid naar de nakomelingen.
Zo verbond zich deze oneindig jonge geest met het lichaam dat uit Jozef en Maria werd geboren, een geest die nog door geen enkel aards lot was aangeraakt. Deze jonge ziel had krachten die, als wij ze zouden willen vinden, in het oude Lemurië moeten worden gezocht. Alleen deze geest was sterk genoeg om het astrale moederlichaarn volledig met zijn stralen te vervullen. En toen dit zich losmaakte kon hij aan dat hulsel de krachten meegeven die het nodig had om zich op een vruchtbare manier met het nirmanakaya van Boeddha te kunnen verenigen.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De Herders bij de stal

Wanneer wij ons realiseren, dat de individualiteit van Adam de mensheidsgeschiedenis na de zondeval in steeds nieuwe incarnaties heeft meegemaakt en in de naar-de-aarde-afdalende cultuurontwikkeling is opgetreden als o.a. Pinechas, de zoon van de priester Eleazar (Numeri 31:6), de profeet Elia, en tenslotte als Johannes de Doper, dan kan daardoor begrijpelijk worden waarom de evangelist Lucas (een leerling van Paulus) in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie de aankondigingen en de geboorteverhalen van Jezus en Johannes de Doper zo intiem heeft verweven, alsook waarom de stamboom die Lucas van Jezus geeft, terug voert op Adam. (zie: Lucas 3:23-38)

Wij mogen dus de vraag stellen: wat beschrijft Lucas ons dan eigenlijk als hij in zijn evangelie begint te spreken over Jezus van Nazareth? In de eerste plaats beschrijft hij ons een mens die, langs de lijn van de bloedverwantschap, zijn fysieke lichaam zijn oorsprong laat vinden bij Adam. En daarbij terugging tot dat tijdstip waarop, toen de aarde verhardde, de mensheid werd gered door dat ene uitzonderlijk paar dat zich op aarde kon handhaven. En verder beschrijft het evangelie, nu helemaal van het standpunt van de reïncarnatie, de reïncarnatie van een ziel die het langst heeft gewacht met haar wederbelichamingen. De ziel van Adam van voor de zondeval vinden wij terug in het kind Jezus, de ziel die het langst heeft gewacht. Wij mogen dus zeggen, hoe fantastisch dit ook in de oren van de huidige mensheid klinkt: de individualiteit die door de grote moederloge van de mensheid werd binnengeleid in het kindje Jezus stamde niet alleen af van de geslachten die, fysiek gesproken, de oudste van de mensheid zijn. Maar zij is ook de wederbelichaming van degene die in alle opzichten het eerste lid van de mensheid is.
Nu weten wij wie degene was die daar naar de tempel werd gebracht en aan Simeon werd getoond, wie volgens Lucas de 'zoon van God' was. Niet over de mens zoals hij daar aanwezig was spreekt hij, maar hij getuigt dat deze mens de wederbelichaming is van hem die er lang geleden was, van hem die, gerekend naar de lijn van de afstamming, de alleroudste stamvader van alle geslachten was.
(Adam)
uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Lukas - 4e voordracht, Bazel 18 september 1909

bronnen:
Emil Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan blz. 95 de hemelse heerscharen
(uitgeverij Christofoor, Zeist)
Rudolf Steiner: Het evangelie naar Lukas – esoterische achtergronden (uitgeverij Christofoor, Zeist)

Lijdensaltaar Sint-Jan in Den Bosch: De kleine Jezus

maandag 28 december 2009

Nieuwjaar

Als twee majestueuze zuilen verheffen zich de twee winterfeesten Kerstmis en Epifanie in de tempel van het jaar. Het zijn de feesten die op de geboorte van de mens en de geboorte van de godheid in de aardesfeer wijzen.
(uit: Sergej O. Prokofieff: De twaalf heilige nachten en de geestelijke hiërarchieën)
In de ochtenden van 25 december (Kerstmis) tot 6 januari (Epifanie) komt de zon twaalf dagen om dezelfde tijd op, om daarna weer steeds vroeger boven de horizon te verschijnen. In de avonden is het al sinds 13 december Sint-Luciadag steeds langer licht, doordat de zon vanaf die dag al enigszins op een terugweg naar de zomer is begonnen.
Wanneer op 1 januari het nieuwe jaar is gekomen zijn er zes dagen voorbij sinds Kerstmis en op dit keerpunt halverwege de heilige nachten kunnen we al iets merken van de nieuwe frisheid die de Driekoningentijd kan brengen.

Jacob Cornelisz van Oostsanen: Aanbidding van de Drie Koningen (1517)


Mattheüs 2 : 1 – 15 De Drie Koningen

Sprak het Lucas-evangelie direct tot het gemoed -op een zelfs bijna kinderlijke manier-, het Mattheüs-evangelie ademt een heel andere sfeer. Dit andere geboorteverhaal volgens Mattheüs beschrijft de komst van de priesterwijzen uit het oosten. We mogen het lezen in het licht van wijsheid uit de Perzische mysteriën. De Griekse tekst gebruikt het woord ‘magi’. Zo werden bij de Perzen en Meden de geleerden in allerlei wetenschappen -voornamelijk in de wetenschap der hemelverschijnselen- genoemd.
Als schrijver van het eerste evangelie van het Nieuwe Testament sluit Mattheüs aan op de traditie van het Oude Testament. Het is alsof de samenstellers van het Nieuwe Testament met het Mattheüs-evangelie willen aanknopen bij de wijsheid en het denken dat in de ontwikkeling door het Joodse volk is opgenomen uit de cultuurcentra van Perzië, Babylonië en Egypte. Dit in tegenstelling tot het Lucas-evangelie dat qua stemming meer bij een Indische cultuurwijsheid (Boeddha) aanknoopt.

Zoals de ‘magi’ het door mysteriewijsheid verlichte denken representeren, zo laat de figuur van Herodes de Grote zien hoe het menselijk denken tot negatieve intellectuele en dodende kracht kan worden, zonder gevoel voor het morele. Het hof van Herodes was overigens ook een occult centrum, waar zwarte magie werd bedreven en waarvan o.a. de kindermoord in Bethlehem en later -onder de opvolger Herodes Antipas- de onthoofding van Johannes de Doper uitingen zijn.

De wijzen volgen de ster, die niet als zomaar een ster moet worden opgevat, maar als verwijzing naar de incarnerende ziel van Zarathustra mag worden opgevat. In hun mysteriecentra verwachtten de wijzen dat de initiator en grote leraar van deze mysteriën opnieuw geboren zou worden. Zo kwamen zij in Jeruzalem en tenslotte in Bethlehem.

“En zij traden het huis binnen.” (Mattheüs 2:11)
In het evangelie volgens Mattheüs is dus geen sprake van een stal, geen os en ezel, zoals bij Lucas. Bij Lucas lezen we niets over een ster, die verscheen. Oude meesters der schilderkunst kenden de verschillen tussen de evangeliën volgens Lucas en Mattheüs. Het is zichtbaar in hun kunstwerken. De schilders die zich door het Lucas-evangelie lieten inspireren beeldden het kind af liggend op stro. Het kind uit het Mattheüs-evangelie zien we rechtop zittend op schoot bij zijn moeder, die meestal met een rijk gewaad gekleed is. Tevens zijn goud, wierook en mirre geschenken, die mysteriekarakter hebben.

Wanneer Herodes het kind wil doden, vluchten de ouders naar Egypte. Zij verblijven daar enkele jaren in Egyptische mysterieplaatsen, waar het Joodse volk in de tijd tussen Jozef en Mozes woonde. Volgens Rudolf Steiner was Hermes de initiator van de Egyptische cultuur en mysteriën. Hij was met Mozes in een eerdere incarnatie een leerling van Zarathustra. Mozes werd aan het hof van de farao opgevoed en nam daarmee de Egyptische mysteriewijsheid mee terug naar het Joodse land. Hiermee ziet men in complexe patronen hoe de Joodse mysteriewijsheid via Jozef, zoon van Jacob, verbonden werd met de Egyptische mysteriën, en via Mozes weer wordt teruggevoerd naar Israël. Later volgde ook nog de Babylonische gevangenschap, waardoor het Joodse volk eveneens de directe invloed van de Perzische mysteriën kon ondergaan en dus opnieuw de invloed van de impuls van Zarathustra onderging. In de uitgebreide lijst met geslachten aan het begin van het Mattheüs evangelie wordt deze periode ook genoemd.
Met de zin: “Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen” (Mattheüs 2:15), wordt op deze inhouden gewezen. Na hun terugkeer vestigen Jozef en Maria zich in Nazareth, de verscholen in de heuvels van Galilea levende Esseeërgemeenschap.


Volgens geschiedkundigen zou Herodes de Grote geleefd hebben van ca. 63 tot 4 v.Chr. Herodes Antipas volgde hem op en regeerde van 4 voor Chr. tot 39 na Chr. De mededeling: ‘Daar bleef hij tot de dood van Herodes,’ (Mattheüs 2:15) zou dus aangeven dat Jozef en Maria rond het jaar 4 v.Chr. terugkeerden naar het Joodse land.
Over de ster van Bethlehem, die door de priesterwijzen werd gevolgd, zijn de astronomen het niet eens. Een laatste theorie is dat het hierbij zou zijn gegaan om een conjunctie tussen de planeten Jupiter en Saturnus in het jaar 7 v.Chr.
Volgens andere historische gegevens voerde Quirinius (Cyrenius), die namens keizer Augustus landvoogd was over Syrië en die in het Lucas-evangelie genoemd wordt (Lucas 2:2), in het jaar 6 na Chr. een volkstelling uit, waarbij de inwoners van Judea aangifte moesten doen van hun bezittingen.
Op basis van slechts historisch onderzoek lijkt men de geheimen rond de geboorte van Jezus in Bethlehem en het verschijnen van Christus op aarde niet zonder meer te kunnen ontraadselen. Wat Rudolf Steiner door mededelingen over zijn geesteswetenschappelijke onderzoekingen aan de mensheid heeft geschonken, geeft onbegrensde nieuwe mogelijkheden voor het denken, het gevoel en zelfs de wil van de mens van deze tijd om de weg tot het rijk van God te vinden.


Geertgen tot Sint Jans: Aanbidding van de Drie Koningen (1490)

bron afbeeldingen: www.statenvertaling.net