Posts tonen met het label Trinitatis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Trinitatis. Alle posts tonen

zondag 4 juni 2017

Het gesprek met Nikodemus - Trinitatis (1)

Rembrandt van Rijn: Jezus en Nikodemus
Trinitatis is de kerkelijke naam voor de zondag na Pinksteren (ook wel Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid of Drievuldigheidszondag genoemd)

Johannes 3 : 1 – 15          Het gesprek met Nikodemus

Nikodemus (of Nicodemus, Grieks: Νικόδημος, Hebreeuws: Nakdimon) was een Farizeeër en een lid van het Sanhedrin.
Nikodemus wordt drie keer genoemd in het Evangelie volgens Johannes:
    Hij kwam tot Jezus Christus in de nacht (Joh. 3 : 1-21).
    Hij nam het op voor Jezus in het Sanhedrin (Joh. 7 : 46-53).
    Na Jezus' dood was hij aanwezig bij zijn graflegging in het graf van Jozef van Arimatea  (Joh. 19 : 38-42).
Er bestaat een Evangelie van Nikodemus, een van de apocriefe boeken van het Nieuwe Testament. Dat geschrift bestaat uit twee delen, namelijk de Acta Pilati, ofwel Handelingen van Pilatus, en de Descensus Christi ad Inferos, ofwel Hellevaart van Christus.

beeldengroep graflegging: Groß St. Martinkerk (Keulen)
foto: © Raimond Spekking (via Wikimedia Commons)

In de vorige bijdrage over deze evangelietekst is een aantal citaten uit voordrachten van Rudolf Steiner te vinden. In het boek ‘Van de Jordaan tot Golgotha’ besteedt Emil Bock o.a. speciale aandacht aan de figuur van Nikodemus. In deze bijdrage enkele passages uit dit boek:

De diepe indruk, die het dramatische tafereel van de tempelreiniging op Nikodemus heeft gemaakt, drijft hem met onweerstaanbare kracht om naar Jezus toe te gaan (zie hierover ook de bijdrage uit 2009).
Wij hebben eerder al vermeld dat de opvallende woorden ‘in de nacht’, die het evangelie steeds herhaald worden wanneer de naam van Nikodemus wordt vermeld, méér zijn dan enkel een aanduiding van tijd. Er treedt hier een gestalte naar voren die tot de wereld van de mysteriën behoort. […] De ontmoeting vindt niet plaats op het fysieke vlak. Het is een spirituele, bovenzinnelijke ontmoeting in díe sfeer, waarin de ziel bevrijd is van het lichaam n.l. de sfeer waarin de mens gedurende slaap (in de nacht) vertoeft. In dat domein waarin normaal de slaap zijn donkere sluier over de mensen uitspreidt, kan Nikodemus met helder bewustzijn vertoeven, omdat hij een hoge rang heeft bereikt in de zielenontwikkeling. Hij is in staat om in deze sfeer Christus op te zoeken en hij ervaart dat hij door Christus wordt opgenomen en aanvaard. Er ontwikkelt zich een gesprek van grote betekenis en dat geeft aan de ontmoeting van deze leraren in het domein van de geest een diepe inhoud.

Nikodemus meent in Jezus een hoge ingewijde te herkennen en spreekt hem daarom aan met ‘Rabbi’ en ‘Didaskolos’, dat is ‘meester’ en ‘leraar’. Jezus kent Nikodemus dezelfde rang toe door te zeggen: ‘Gij zijt een leraar van Israël’ (‘Su ei ho didaskolos tau Israèl’). Nikodemus komt niet  slechts in naam van zichzelf. Hij staat als het ware als spreker namens alle ingewijden van de Oude Wereld voor Christus. Hij spreekt dan ook in de 3e persoon meervoud: ‘Meester wij weten dat gij van God gekomen zijt, want niemand kan die tekenen doen welke gij doet, tenzij God met hem is.’ Ook Jezus spreekt in deze vorm: ‘Wij spreken uit wat wij weten, en wij getuigen van wat wij gezien hebben.’ […] De stilering van het gesprek brengt ons ertoe in te zien dat wat hier wordt geschilderd ver uitstijgt boven het gewone menselijke niveau.

[…] Bovendien onthult het evangelie ons dat Nikodemus tot de orde van de Farizeeën behoort. […] Bij de Farizeeën is de spiritualiteit, die ééns heilig en goddelijk was, spookachtig en duister en tenslotte zelfs satanisch geworden. In de mensheid zijn zij de eigenlijke tegenstanders en antagonisten van Christus. Van des te groter betekenis is het dat wij in de glans van het begin van het leven van Christus een vooraanstaande Farizeeër ontmoeten, die nog langs de ware, oude spirituele wegen doorgedrongen is tot het ingewijd-zijn.
[…] De orde van de Farizeeën werd na de jaren van de Babylonische gevangenschap gesticht door de apocalypticus Ezra. De orde vertegenwoordigde oorspronkelijk een echte esoterische stroming. Hun innerlijke scholing was een laatste, geconcentreerde samenvatting van de oudtestamentische spiritualiteit. Door het doorlopen van een zorgvuldig afgewogen opeenvolgende reeks van inwijdingsgraden werden de krachten, die de mens uit bloedverwantschap en erfelijkheid meebracht tot een steeds dieper, innerlijk en vergeestelijkt bezit gemaakt, zodat zij tot aan de drempel van de geestelijke wereld voerden.

[…] Het fysieke lichaam van de mens moest de Farizeeën als een tempel voorkomen, daar de spiritualiteit die zij beoefenden, geheel werd geput uit de diepten van dit fysieke lichaam. En de tempel op de berg Moria stond voor hen dan ook in het centrum van hun voorstellingswereld, als een symbool dat het zuiverst uitdrukking gaf aan hun streven, hoewel de Farizeeën het houden van de priesterlijke eredienst aan anderen overlieten. In de tijd waarin Jezus leefde, was de orde echter allang vervallen tot onwaarachtigheid en machtswellust. De Farizeeën waren tenslotte zelf het duidelijkste bewijs voor het feit, dat hun spiritualiteit, die uitsluitend voortkwam uit de fysieke lichamelijkheid en uit de krachtbron van de bloedverwantschap en erfelijkheid, het dode punt van de volledige uitputting had bereikt.
Dat Nikodemus zo diep geschokt kon worden door de tempelreiniging en als gevolg van de invloed daarvan op zijn zielenleven zich zo onweerstaanbaar tot Christus voelde aangetrokken, toont dat hij er zeer aan toe was om in te zien, dat de spiritualiteit van de Farizeeën ten einde liep. De antwoorden die hij van Christus te horen krijgt, betekenen een radicaal afwijzen van de spirituele weg die slechts aanknoopt aan het geboren-worden uit het aardse en lichamelijke, aan de geboorte ‘van beneden af’. Alleen de nieuwe impuls van boven kan de toekomst van de mensheid redden.

Als Farizeeër kon Nikodemus alleen maar ‘de geboorte van beneden af’ begrijpen. Zijn blik was slechts gericht op de mens, geboren uit de lichamelijkheid. Verwonderd vraagt hij: ‘Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij voor een tweemaal in de moederschoot ingaan en geboren worden?’
Daarop krijgt hij het antwoord: ‘De wind waait waarheen hij wil en je hoort zijn stem, maar je weet niet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat.’ Nikodemus moet leren in te zien dat de mens in waarheid een bovenzinnelijk wezen is. Geboorte en dood zijn slechts begin en einde van de lichamelijke mens. Met onze aardse zintuigen kan aan de op aarde levende mens niet worden waargenomen vanwaar hij in werkelijkheid komt en waarheen hij gaat. Slechts wanneer zijn geest zich roert kan af en toe het suizen van de wind worden vernomen. Van bovenaf, uit de wereld waarin de oorsprong en de oerbron ligt van zijn eigenlijke wezen van de mens, moet het streven van zijn ziel worden bevrucht en bevleugeld, wil dit niet definitief mede betrokken worden in het verstarren en afsterven van de lichamelijkheid.

Nikodemus kende als geschoolde Farizeeër het principe van de hemelvaart zeer goed. Immers, de inwijding die bij de Farizeeën werd voltrokken, leidde tot het punt waarop de ziel zich in visionaire extase boven het lichaam verheft. Alleen komt ook deze ‘hemelvaart’ in laatste instantie tot stand vanuit de krachten van de erfelijkheid, die in het fysieke lichaam sluimeren. Christus toont hem het principe van de nieuwe weg naar de wereld van de Geest: niemand kan de hemelvaart op de juiste wijze bereiken dan díe wezenheid in de mens, die zelf uit de hemel afkomstig is, namelijke de geestelijke mens, wiens ware wezen goddelijk is: ‘Niemand is naar de hemel opgestegen, behalve hij die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon.’ (Joh. 3 : 13)

Nikodemus was geheel op de hoogte van het geheim van de ‘Mensenzoon’. Vanuit de spirituele stroming waarvan hij deel uitmaakte, kon hij onder de ‘Mensenzoon’ alleen in zoverre de geestelijke mens verstaan, zoals deze uit de krachten van de bloedverwantschap en de erfelijkheid wordt geboren in de wereld van de Geest. Het oude principe van dit ‘zoonschap’, dit ‘Zoon des Mensen-zijn’ verloor zijn geldigheid. ‘En zoals Mozes in de woestijn de slang heeft opgericht, zo moet de mensenzoon hoog opgericht worden.’ (Joh. 3 : 14)

In de tijd van Mozes was de heidense weg, die tot een magische schouwen toegang gaf, en die door het beeld van de slang werd gesymboliseerd, decadent geworden en doodgelopen. Doordat Mozes de om de kruisstam gewonden koperen slang oprichtte, stichtte hij ter genezing van het bewustzijn het teken van de esculaap.
[Nehushtan of Nohestan (Hebreeuws: נחושתן of נחש הנחושת neḥushtan, "Koperslang" of "slang van koper”) was volgens de traditie in de Hebreeuwse Bijbel een bronzen of koperen slang aan een paal die Mozes in opdracht van JHWH oprichtte. (Numeri 21:6-9)]

Door de aanblik van dit teken werd het volk genezen van de koortsachtige extase, waartoe het door de aanraking met de decadente heidense volkeren was vervallen. Aan een kruisstam zal de ‘Mensenzoon’ eens opgericht zijn, ten teken dat alle krachten waaruit de mens tot aan die tijd toe heeft geleefd, ten dode zijn opgeschreven.
Maar het lichaam dat aan het kruis hangt, zal niet slechts het dode lichaam van de ‘Mensenzoon’ zijn, maar tegelijk het aardse omhulsel waarin de ‘Godszoon’ gedurende drie jaren heeft geleefd. Hier mondt het einde van de oude weg uit in het genaderijk geschonken begin van een nieuwe weg.

[…] Tot Nikodemus moest Christus eerst over de tragiek van de ‘Mensenzoon’ speken, die slechts van de aarde uit naar de wereld van de Geest streeft. Maar Hij laat op het woord over de ‘Mensenzoon’ woorden over de ‘Godszoon’ volgen. (Die aanvullende woorden zijn jammer genoeg niet in de perikooplezing van deze dag opgenomen.):

‘Want God heeft de wereld zo liefgehad, dat hij de Zoon, de eengeborene, heeft gegeven, opdat wie in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwig leven heeft. Want God heeft de Zoon niet in de wereld gezonden om over de wereld te oordelen, maar om door Hem de wereld te redden.’ (Joh. 3 : 16-17)

Wanneer de principes van de van onderaf geboren ‘Mensenzoon’ en van de van bovenaf geboren ‘Godszoon’ elkaar doordringen, dan doorstaat de mensheid de crisis die ten dode kan voeren. Het woord over de ‘Godzoon’ (Want God heeft de wereld zo liefgehad…enz.) heeft men maar al te vaak uit zijn verband gerukt, in egoïstisch streven om gesticht te worden. In de met grote precisie voortschrijdende onderwijzing van leraar tot leraar, dat Christus aan Nikodemus als ingewijde te beurt laat vallen, behoren beide uitspraken over de ‘Mensenzoon’ en de ‘Godszoon’ onafscheidelijk bij elkaar.

Het ware beeld van de mens zal in de donkere uren op Golgotha de mensheid opnieuw voor ogen worden gesteld. Maar doordat daarin de ‘Mensenzoon’ en de ‘Godszoon’ één worden, gaat de dood over in de opstanding. Het heeft diepe betekenis dat Christus tijdens het nachtelijke gesprek in het geestgebied door zijn profetische woorden het kruis op Golgotha voor het geestesoog van Nikodemus laat verrijzen. Nikodemus zal behoren tot diegenen die  op Goede Vrijdag onder dit kruis staan.

bron:
Emil Bock: ‘Die Drei Jahre’ - Urachhaus, Stuttgart 1981 (1946)
vertaling: ’Van de Jordaan tot Golgotha’ - Christofoor, Zeist

Nikodemus, beeldengroep graflegging: Groß St. Martinkerk (Keulen)


zondag 19 juni 2011

Trinitatis

Duomo in Cefalù (Sicilië) - Christus Pantokrator

Trinitatis (ook wel Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid of Drievuldigheidszondag genoemd)

Mattheüs 28 : 16 – 20 De uitzending van de elf apostelen

Volgens de perikopenlijst kan men op de zondag van Trinitatis ook dit laatste gedeelte van het evangelie volgens Mattheüs lezen. Mattheüs beschrijft aan het begin van het 28e en laatste hoofdstuk van zijn evangelie de gebeurtenissen bij het graf van Jezus; hoe de vrouwen het lege graf vinden, daar de engel waarnemen, die hen zei dat Jezus uit de dood was opgestaan. Dan ontmoeten zij de verrezen Heer en bewezen Hem eer. Jezus zegt hen: ‘Gaat en verkondigt het aan mijn broeders, opdat zij gaan naar Galilea; daar zullen zij mij schouwen.’ (vertaling H.Ogilvie)

In de passage die we op Trinitatiszondag kunnen lezen, horen we over de laatste ontmoeting van Jezus met de apostelen in Galilea. De apostelen komen op de berg die Jezus hen had genoemd. Wat wij hier lezen doet ons sterk denken aan de beschrijving van de Hemelvaart, maar tegelijk ook aan de Verheerlijking op de Berg. ‘en toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog.’ (28:17), luidt de NBV-vertaling. Heinrich Ogilvie en Julia van Andel vertalen het laatste stukje als: ‘enigen bleven op afstand.’ Wie bleven op afstand? Wie kwamen dichterbij? Waren het ook nu Petrus, Jacobus en Johannes die, zoals bij de Verheerlijking op de berg, voldoende voorbereid waren om de verrezen Heer te schouwen?

Volgens Emil Bock mogen we de geografische aanwijzing ‘Galilea’ ook opvatten als aanduiding voor de sfeer waar de Verrezene te vinden is, de ethersfeer van de aarde, de sfeer van de levenskrachten. ‘Galilea [...] een wonderbaar gebied van scheppende hemelkrachten. Levenscheppende krachten die de toekomst in zich dragen, pulseren daar overal in de grond, in de wateren van het meer van Gennesareth en in de atmosfeer. Het is alsof de gehele natuur van Galilea in haar bloei tot in etherhoogten en wereldzielesferen reikt; vroeger was het immers ook in deze natuur, dat de mensen gemakkelijk tot een bovenzinnelijk beleven kwamen’, schrijft hij. (E.Bock: Tussen Bethlehem en de Jordaan - blz.14)
De aanduiding ‘de berg’ komen we eveneens vaker in de Bijbel tegen en ook hierbij mag men meer denken aan een aanduiding voor een bewustzijnsfeer, dan aan een simpele geografische aanduiding. Rudolf Frieling wijst erop dat er in het evangelie volgens Mattheüs zeven maal sprake is van een berg, zodat er als het ware een keten van bergen door het evangelie is geweven. De eerste berg is de berg bij de Verzoeking (Mattheüs 4 : 1-11), waarop de duivel Christus alle koninkrijken van der wereld toonde en waar de duivel sprak: 'Dit alles zal ik u geven, als ge neerknielt en mij aanbidt.'
Op de laatste berg, die we hier vinden aan het einde van het 28e hoofdstuk, spreekt Christus zelf: 'Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde.' Het lijkt de omkering van wat er bij de Verzoeking uit de mond van de duivel klinkt. Op deze laatste berg wordt duidelijk wie er werkelijk aanbeden zou moeten worden.
Volgens Frieling sluit juist de evangelist Mattheüs aan bij de Bijbelse traditie waarin bergen worden genoemd als oorden van uiterlijke en innerlijke verheffing, openingen naar het bovenzinnelijke.

'Toen trad Jezus op hen toe en sprak tot hen: Mij is gegeven alle openbaringsmacht in de hemel en op aarde.' (Grieks: εδοθη μοι πασα εξουσια εν ουρανω και επι γης − gegeven is mij de macht (exousia) in het universum (hemel) en ook op de aarde (land) – Latijn: Omnis potestas in caelo et in terra - Alle macht in de hemel en op aarde.)

Door het Mysterie van Golgotha heeft de hoogste scheppersmacht zich opnieuw verbonden met Zijn schepping: de mens en de aarde waarop de mens zijn mensheidsontwikkeling moet doormaken. Door de menswording van Christus in Jezus van Nazareth is het Godswezen op aarde zichtbaar geworden, geopenbaard. Door Christus is in het innerlijk van de mens de kiem gelegd van de individuele geest, de kracht van het Hogere Ik van de mens.

Jezus zendt zijn leerlingen op weg om alle volken tot Zijn leerlingen te maken en hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Aan Mozes openbaarde zich het godswezen met de naam van de ‘Eyeh Asher Eyeh’ dan nog als het vurige element in de brandende braambos. Door de mysteriedaad van Christus Jezus, de Zoon, is deze naam van het ‘Ik Ben het Ik Ben’ als mogelijkheid tot geestelijke kern van warmte in de harten van de mensen gelegd. Daardoor is de naam van het Ik als Helende Geest tot in toekomstige tijden van de mensheid werkzaam. Met Pinksteren kwam de geestkracht over de individuele leerlingen, 'zichtbaar als tongen van vuur die zich verdeelden, en het kwam op ieder van hen.'

Zoals we aan het kleinste blad van een boom de werking van de zon kunnen ervaren, zo kunnen we door het kleine woordje ‘Ik’, waarmee elke mens zichzelf bedoelt, als naam aanduidt en ervaart, de goddelijke kracht van de Geest ervaren. Die kracht van het Ik, de kiem van de Geest, moet aan alle volken gebracht worden.

‘En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de wereld.’ Dit is de laatste zin van het Mattheüs-evangelie. Door deze laatste vier verzen, die we als evangelietekst kunnen voorlezen op deze Trinitatis-zondag, recapituleren we nog eenmaal wat zich voltrok met Pasen Hemelvaart en Pinksteren. We sluiten de groep van lente-jaarfeesten af en mogen onszelf in de zomertijd gaan verliezen om daarmee onszelf juist weer terug te vinden.

Een goede zomer gewenst.

literatuur:
Emil Bock: Van Bethlehem tot de Jordaan (Christofoor, Zeist 1984)
Rudolf Frieling: Die Verklärung auf dem Berge (Verlag Urachhaus, Stuttgart 1969)
Herbert Hahn: Werkboek voor het godsdienstonderwijs in de vrijescholen (Driebergen 1990)

maandag 24 mei 2010

Trinitatis

Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid of Drievuldigheidszondag

Paul Troger (1698-1762): Nikodemus en Christus - Dommuseum in Salzburg


Johannes 3 : 1 – 15 Het gesprek met Nikodemus
klik hier voor de perikopennotitie uit 2009

De evangeliën moeten vooral gelezen worden als zijnde mysterieboeken. Zeker voor het begrijpen van het Johannes-evangelie is het sleutelwoord ‘mysterie-inwijding’. Jezus stond in verbinding met belangrijke figuren uit Joodse kringen. In de evangeliepassage voor deze zondag komen we Nikodemus tegen, waarvan beschreven wordt dat hij uit de Orde van de Farizeeërs was en een geestelijk leider van de Joden. Over Nikodemus kan men vinden dat hij lid was van het Sanhedrin, het hoogste Joodse rechtscollege. Daar neemt Nikodemus het voor Jezus op wanneer de Farizeeërs kwaad over Jezus spreken (Joh.7:50-51). En Nikodemus is aanwezig wanneer het lichaam van Jezus na Zijn dood in het graf wordt gelegd. Samen met Josef van Arimatea, die als Essener ook bekend is met gebruiken uit de mysteriën, prepareerde hij het lichaam van Jezus. Nikodemus brengt het mengsel van mirre en aloë mee van wel honderd litra. Geen van de twaalf apostelen was daarbij aanwezig.
Al eerder is op deze plaats gewezen op de opwekking van Lazarus, waarover precies in het midden van dit Johannes-evangelie wordt verhaald. Lazarus, die in het Johannes-evangelie ook wordt aangeduid met ‘de leerling, die Jezus lief had en die lag aan de boezem van Jezus’ of met ‘de andere leerling’. ‘Deze andere leerling kende de hogepriester. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen.’ (Joh.18:15-16). Over Lazarus/Johannes mogen we aannemen dat hij verbonden was met de oude mysteriën.

Op andere plaatsen zijn nog meer rechtstreekse verwijzingen naar de mysteriënscholen te vinden, zoals bijvoorbeeld wanneer de apostel Nathanaël geroepen wordt (Joh.1:43-51).

Rudolf Steiner over Nathanaël en Nikodemus:
Nathanaël moet worden gezien als iemand die kennis van zaken heeft. Daar wordt op gewezen als ‘wij begrijpen elkaar’, wanneer Jezus tot hem spreekt: ‘Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.’ Dat betekent: Wij zijn broeders in de vijfde inwijdingsgraad. Het is een scène van herkenning tussen ingewijden. Nathanaël zegt dan: ‘Rabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van Israël!’. Ziet u, de herkenning vindt plaats. Jezus antwoordt meteen daarop dat het zal blijken dat hij niet alleen in de vijfde graad ingewijd is, maar in een andere. Hij zegt: ‘Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien.’
Verder wil ik u wijzen op het gesprek met Nikodemus, dat u kunt vinden in het derde hoofdstuk. Daar wordt het belangrijke woord gesproken: ‘Naar waarheid zeg ik u: wanneer iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij het rijk Gods niet schouwen.’ Wat betekent dat: opnieuw geboren worden en het rijk Gods binnengaan? Dat is, zijn hogere zelf opgewekt hebben, dat is, zo geboren worden dat de eeuwige wezenskern ontwaakt is. Wat is binnengaan in het rijk Gods? Dat is niet alleen een afspiegeling van het geestesland zien, zoals dat voor de fysieke ogen verschijnt, maar het directe schouwen van dit rijk. Dat kan alleen degene, die niet slechts voor de fysieke wereld geboren is, maar die een tweede maal is geboren.

Het moet voor ons duidelijk zijn, dat Jezus tegen Nikodemus van een werkelijke wedergeboorte spreekt, en dat Hij hem voor alles eraan herinneren wil, dat het normale leven vanuit dit gezichtspunt tot een hoger leven geboren moet worden en zo moet worden gezien. Wie intiemer leest en dit hoofdstuk preciezer bestudeert, zal zien, dat het hier daarover gaat.

uit: Rudolf Steiner Kosmogonie (GA 94)
3e voordracht: Das Johannes-Evangelium - Berlijn, 5 maart 1906

Nikodemus komt tot Christus in de nacht, dus buiten het dagbewustzijn (Joh. 3:1-2). Christus zegt tot hem: ‘Naar waarheid zeg ik u: wanneer iemand niet geboren wordt uit water’ – dat is uit de astrale wereld, die men als vloeiend beleeft - ‘en geest’ - de geestwereld - ’kan hij het rijk Gods niet schouwen’, dus kan hij de geestelijke wereld niet beleven. Hij spreekt van wanneer het dagbewustzijn niets heeft te zeggen, namelijk tijdens de inwijding. Ieder woord in het Johannes-evangelie duidt op iets diepgaands, en er komt geen einde aan de duidingen van dit evangelie.
uit: Rudolf Steiner Kosmogonie (GA 94)
8e voordracht: Die Theosophie an Hand des Johannes-Evangeliums - München, 6 november 1906

Wie kon iets begrijpen van de diepere waarheden die Christus Jezus had te brengen? Dat konden slechts zij, die in staat waren waar te nemen buiten het lichaam, die het lichaam konden verlaten om bewust in de geestelijke wereld te vertoeven. Wilde Christus Jezus worden begrepen, dan moest hij spreken tot hen die een bepaalde inwijding hadden ontvangen, die al in zekere zin geestelijk konden zien.
Zo wordt ons bij het gesprek over de wedergeboorte van de ziel kenbaar gemaakt dat Christus Jezus deze waarheid verkondigde aan iemand die zag met geestelijke zintuigen: ‘Er was iemand uit de Orde van de Farizeeërs, zijn naam was Nikodemus. Hij was een geestelijke leider van de Joden. Deze kwam tot Jezus in de nacht….’ (Joh.3:1-2). Wij moeten er een gewoonte van maken zulke woorden op een goudschaaltje te wegen! Dat Nikodemus ‘in de nacht’ tot Jezus kwam houdt in dat hij, buiten het fysieke lichaam zijnde, opnam wat Christus Jezus hem had mee te delen. ‘In de nacht’ wil zeggen dat Nikodemus zich bediende van zijn geestelijke zintuigen toen hij tot Christus Jezus kwam. Evenals Nathanaël en Christus Jezus elkaar als ingewijden herkenden door het noemen van de vijgenboom, zo wordt ook hier het vermogen elkaar te herkennen aangeduid.

uit: Rudolf Steiner Het evangelie naar Johannes (GA 103)
5e voordracht - Hamburg, 23 mei 1908

Waarom staat er ‘in de nacht’? De meest denkbare triviale verklaring is natuurlijk, wanneer gezegd wordt dat hij alleen maar bang was voor de Joden en ’s nachts door een venster naar binnen gekropen is in plaats van op klaarlichte dag naar Jezus te komen. Zo’n verklaring kan iedereen wel verzinnen. ‘In de nacht’ betekent hier niets anders, als dat dit treffen tussen Jezus en Nikodemus in de astrale wereld plaatsvond, in de geestelijke wereld, en niet in de omgevening waarin men met het gewone dagbewustzijn is. Dat betekent: Christus was nu buiten het lichaam in staat om zich met Nikodemus uiteen te zetten, ‘in de nacht’, als het fysieke lichaam er niet bij is, als het astraallichaam buiten het fysieke lichaam en etherlichaam vertoeft.
uit: Rudolf Steiner Das Johannesevangelium im Verhältnis zu den drei anderen Evangelien (GA 112)
10e voordracht - Kassel, 3 juli 1909

Wanneer een ziende tijdgenoot van Christus wilde weten wat er in de geestelijke wereld plaats had, dan moest hij in een slaaptoestand geraken. Dat vinden we aangeduid in het derde hoofdstuk van het Johannes-evangelie, waar een oudste, (geestelijk leider) van de Joden in de nacht tot Christus kwam. Hij kwam tot Hem omdat hij ziener wilde worden, omdat hij zover gekomen was dat hij ziende kon worden, en ‘hij kwam tot hem in de nacht’ omdat zijn dagbewustzijn was uitgedoofd. In het vijfde vers van dit hoofdstuk vinden we ook de belangrijke lering opgetekend, dat de mens ‘uit geest´geboren kan worden.
uit: Rudolf Steiner Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntnis (GA 100)
8e voordracht - Basel 25 november 1907

Dirk Bouts (1410-1475): Graflegging van Jezus, detail met Nikodemus

Tenslotte nog een kleine eigen bijdrage over de volgende zin uit deze perikoop:
‘De wind waait waarheen hij wil. Je hoort zijn stem, maar je weet niet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat.’ (Joh.3:8)
Ook met deze zin wordt gewezen op voorchristelijke mysteriën en de situatie daarbinnen, waar ten behoeve van de inwijding het bewustzijn van de inwijdeling werd gedoofd en deze eigenlijk in een soort diepe tranceslaap werd gebracht. De geestziel vertoefde dan buiten zijn lichaam. Een mens kan alleen over een wakker (zelf-)bewustzijn beschikken, wanneer zijn ziel en geest zich met het fysieke lichaam hebben verbonden. De voorchristelijke inwijdeling was dus meer een medium, dan een zelfbewuste waarnemer in de geestelijke wereld. De Griekse tekst gebruikt hier het woord πνεῦμα - pneuma, dat niet alleen ‘wind’ of ‘lucht’ betekent, maar ook ‘geest’. De voorchristelijke inwijdeling hoorde tijdens zijn inwijdingsslaap wel de stem van de wind, of van de ‘geest’, maar wist niet met een wakker bewustzijn vanwaar die stem kwam of waarheen ze ging. Hij nam geestelijke waar, maar zonder een zelfstandig bewustzijn. Met de geciteerde zin wijst Christus Jezus Nikodemus daar op. Door Christus wordt het echter mogelijk de geestelijke wereld te verwerven met behoud van het zelfbewustzijn.

Dirk Bouts (1410-1475): Graflegging van Jezus

Alexander Bida (Franse kunstenaar 1813-1895): Nicodemus en Jezus

maandag 1 juni 2009

Trinitatis

Trinitatis (ook wel Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid of Drievuldigheidszondag genoemd) is de kerkelijke naam voor de zondag na Pinksteren.

Albrecht Durer: Aanbidding van de heilige Triniteit - Landauer Altar.
Kunsthistorisches Museum, Wenen



Johannes 3 : 1 – 15 Het gesprek met Nikodemus

Op de Trinitatiszondag lezen we de passage uit het Johannes-evangelie over het gesprek met Nikodemus.
Na de bruiloft in Kana, waar Christus in intieme kring Zijn eerste teken deed, ging Hij voor de eerste maal na de Doop in de Jordaan naar Jeruzalem om het Paasfeest te vieren. Daar trof Hij de wanorde in de tempel aan. De scène van de Tempelreiniging speelt zich bij de andere drie evangelisten pas af in de lijdensweek, drie jaar later. Emil Bock vertelt dat de machtige werking van het Christuswezen zo sterk moet zijn geweest, dat de reiniging in de tempel als vanzelf plaats had. Zijn zonnewezen was tot in de omgeving voelbaar. Hoewel dat wel zo in de verbeelding van de mensen leeft, beschrijft Bock Jezus niet als een razende met een zweep om zich heen zwaaiende man, maar als iemand “die binnenkomt” en alleen al daardoor gezag uitstraalt en herkend wordt. Nikodemus moet daarvan getuige zijn geweest -van hoe een wezen met zoveel verbazingwekkende kracht in de tempel kan optreden- want Nikodemus behoorde tot de Farizeeërs.

‘Er was iemand uit de Orde van de Farizeeërs, zijn naam was Nikodemus. Hij was een geestelijk leider van de Joden.’

Het wordt door de evangelietekst meteen duidelijk gemaakt dat Jezus een gesprek heeft met niet de eerste de beste. Nikodemus is een Farizeeër en een geestelijk leider. De ordenaam ‘Farizeeërs’ stamt van het Hebreeuwse péroushim (פרושים) dat ‘afgescheiden’ betekent. Het was een groepering van Joodse geestelijken, die veel esoterische kennis bezat en er strenge leefregels op nahield. De Farizeeërs waren strikt trouw aan de Joodse wetgeving van Mozes en aan traditionele mondelinge overleveringen. De strikte navolging van de Wet zou volgens de Farizeeërs de mens dichter bij God brengen. De Sadduceeën, een andere geestelijke orde, waren veel meer beïnvloed door de Hellenistische cultuur en denkgewoonten. Farizeeërs waren daarentegen streng in de Joodse leer. Van hun mysterieschool maakte bijvoorbeeld ook Saulus (Paulus) deel uit. Nikodemus had eenzelfde mysteriescholing ondergaan en had daardoor hogere waarnemingsorganen kunnen ontwikkelen. Daarop wijst de onbeduidend lijkende toevoeging ‘Deze kwam tot Jezus in de nacht’.

‘Deze kwam tot Jezus in de nacht en zeide: Meester, wij weten dat gij van God gekomen zijt als leraar. Want niemand kan deze tekenen doen die gij doet, als God niet met hem is’. (Joh.3:2)

Later in het Johannes-evangelie volgt die toevoeging ‘die des nachts tot Hem gekomen was’ steeds wanneer de naam van Nikodemus genoemd wordt en dat moet dus op iets duiden. Rudolf Steiner wijst ons erop dat met de woorden ‘in de nacht’ niet bedoeld wordt dat Nikodemus stiekem, zonder dat de andere Joodse priesters en schriftgeleerden het mochten weten, naar Jezus komt, maar dat deze ontmoeting plaats heeft in het geestgebied, in het gebied waar wij vertoeven tijdens de slaap. Nikodemus had door de mysteriescholing geestelijke organen ontwikkeld en was in staat om Jezus in dit astrale gebied waar te nemen en te ontmoeten. Er vindt een gesprek plaats tussen twee Meesters die elkaar zeker respecteren. Nikodemus zegt: ‘Meester, wij weten dat gij van God gekomen zijt als leraar.’ Jezus zegt: 'Gij zijt een leraar van Israël...’ Men zou kunnen denken dat uit het daarop volgende ‘...en begrijpt dat niet?’ minachting klinkt, maar dat blijkt niet zo te zijn. Door dit gesprek heeft Nikodemus veel leren begrijpen. Hij verdedigt Jezus drie jaren later voor de Farizeeërs (Joh. 7:50-53) en ook helpt hij Jozef van Arimathea bij de kruisafname en graflegging (Joh. 19:39).

Rudolf Steiner wijdt zijn hele 6e voordracht over het Johannes-evangelie aan dit gesprek en vertelt dat Jezus en Nikodemus spreken over de voortgang van de wereldontwikkeling, de toekomst van de mens. Jezus en Nikodemus gebruiken hierbij zogenaamde ‘technische’ termen, zoals die in de mysteriën gekend werden, bijvoorbeeld: 'Water en geestwind' zoals het door Julia van Andel in ons perikopenboek is vertaald.
In De Nieuwe Bijbel Vertaling:
‘Niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest.’

Rudolf Steiner geeft aan, dat je hier letterlijk mag vertalen met: 'water en lucht'. Nu wordt de mens nog uit vlees en aarde geboren, dus uit het fysieke. Water en lucht zijn de elementen waaruit in een verre toekomst de mens weer zal geboren worden en in zal leven. Het gesprek lijkt te gaan over de tweeledige mens: de geest-ziel tegenover de lichamelijke organisatie. De Christus Jezus duidt op de toekomstige toestand waartoe de mens zich moet ontwikkelen: het bestaan in een weer geestelijke vorm. Rudolf Steiner legt uit dat de term 'mens' duidt op het fysieke en etherische lichaam, ofwel het eigenlijke aardse deel van de mens. De occulte term 'mensenzoon' duidt op het astraallichaam en het Ik, de ziel en de geest, die in de loop van de aarde-evolutie geboren zijn geworden uit het fysieke en etherische lichaam, zich daarmee hebben verbonden.

Vanaf het 14e vers spreekt de Christus-Jezus over Mozes, die in de woestijn de slang heeft verhoogd (vergelijk: Numeri 21:8-9). Meestal wordt dit gezien als een verwijzing naar de komende kruisdood en dat is gezien de daarop volgende zinnen misschien wel terecht. De term 'slang' refereert echter ook aan het vermogen tot schouwen van ingewijden, die in de goddelijk-geestelijke werelden mochten waarnemen. *) Zo droegen Egyptische farao’s een uraeusslang op hun kroon, als teken van hun vermogen in de astrale wereld te schouwen. De ingewijden waren in staat waar te nemen met hun etherlichaam. Mozes, die aan het Egyptische hof opgroeide en een ingewijde in de Egyptische mysteriën was, richtte in de woestijn een slang op. Hij wierp ook zijn staf neer voor de farao waarop de staf veranderde in een slang (Exodus 4:2-4). Waartoe in oude tijden slechts uitverkoren ingewijden in staat waren –het schouwen in de geestelijke wereld- dat zal in de toekomst door de kracht van Christus op aarde in elke mensenzoon ontwikkeld moeten worden. De term 'mensenzoon' duidt op het menselijke astraallichaam, dat leeft in het lichamelijk fysiek-etherisch omhulsel van de mens, waardoor het ook vorm terug ontvangt. Een astraallichaam waarin aarde ervaring is afgedrukt. De zin ‘En zoals Mozes in de woestijn de slang heeft opgericht, zo moet de mensenzoon hoog opgericht worden’ (Joh 3:14) mag misschien zo gelezen worden: ‘Zoals Mozes in de woestijn zijn etherlichaam als instrument voor het schouwen heeft gebruikt, zo moet in de toekomst het astraallichaam van de mens, dat de vruchten van een ontwikkeling binnen het fysieke bestaan heeft opgenomen, weer tot een schouwen van de geestwereld komen.’

Emil Bock legt nog duidelijker uit dat wanneer Christus spreekt met de term 'mensenzoon' (of ‘Zoon des Mensen’), Hij spreekt over de Geestmens (=omgevormd astraallichaam). Behalve over zichzelf spreekt Christus dan ook over de mensheid als geheel. De mens moet door de fysieke ontwikkeling gaan om tot verdere ontwikkeling te komen en dan weer als geestmens terug te keren in de geestelijke wereld. Daarnaar verwijst de zin: 'En er is niemand opgestegen naar de hemel dan die uit de hemel is neergedaald: de mensenzoon, wiens wezen in de hemel is.' Het wezen van de mens is van oorsprong geestelijk, maar om opnieuw en dan bewust toegang te krijgen in het geestelijke gebied, moet de mens eerst afdalen vanuit de hemel om in de fysieke omgeving van de aarde zijn individuele Ik te kunnen ontwikkelen.

Bronnen:
Rudolf Steiner: Het Evangelie naar Johannes (GA 103)
Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha - hoofdstuk 5
*)Rudolf Steiner: Die Bhagavad Gita und die Paulusbriefe (GA 142) - 4e voordracht

Mömpelgarder Altaar: Christus in gesprek met Nikodemus
Kunsthistorisches Museum, Wenen