Posts tonen met het label Trinitatis - 05e zondag na. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Trinitatis - 05e zondag na. Alle posts tonen

maandag 28 juni 2010

5e Zondag na Trinitatis

eind 15e eeuw - lindenhout

Lucas 5 : 1 – 11 De rijke visvangst

De bijdage uit 2009 vindt u HIER.

In het Lucas-evangelie zijn we na de eerste hoofdstukken over de jeugd van Jezus, het hoofdstuk over de Doop van Jezus in de Jordaan en het 4e hoofdstuk over de Verzoeking in de Woestijn aangekomen bij de teksten over de eerste werken van Christus Jezus op aarde. Na de Verzoeking in de Woestijn gaat Hij eerst terug naar Nazareth en vestigt zich daarna in de handelsplaats, tevens Romeinse vesting, Kapernaüm aan het Meer van Galilea. Daar vindt het verhaal uit de perikoop van deze zondag plaats.

Siegwart Knijpenga schrijft er het volgende over:
Hoe nemen de mensen Jezus op wanneer hij zich onder hen begeeft na de Verzoeking in de woestijn? Hij komt te Nazareth en duidt daar met een Jesaja woord aan wie hij is. Maar het vergaat de mensen daar net als Zacharias, die tegenover de engel stond en niet de betekenis van het ogenblik vatten kon. Ook bij het volk uit zijn eigen dorp komt de twijfel op: is hij niet de zoon van Jozef de timmerman? De mensen kunnen zich niet verheffen tot het nieuwe, dat dóór de 'timmermanszoon' tot hen wil spreken.
Het tegengestelde gebeurt daarna, wanneer hij in de ontmoeting met een zieke in de synagoge van Kapernaüm tegenover een demon komt te staan. Deze schreeuwt juist zijn naam uit. Dit is teveel van het goede. De ware naam van de Christus kan men niet van buitenaf horen. Hij moet uit het innerlijkste van de mens zelf kenbaar worden. Weer anders is de ontmoeting in het vijfde hoofdstuk. Hier komt Jezus aan het meer van Genesareth bij de vissers. Deze zijn juist terug van hun nachtelijke visvangst en spoelen hun netten. Terwijl zij hiermee nog bezig zijn, gaat Jezus in één van de boten en spreekt tot het volk. We willen trachten ons voor te stellen hoe dit zich voltrok.
De mensen stonden op de oostelijke oever van het meer. Ze zagen het wiegelende bootje voor zich waarin Jezus zat en leerde. Om hem heen speelde het water. Dit ging over in het silhouet van de blauwige heuvels aan de overzijde. Achter hen rees de zon in wier gloed alles opglansde.
Het is een situatie waarin het woord zo klinkt, dat het de gedachten gemakkelijker losmaakt uit alledaagse voorstellingen en de mensenziel meegevoerd kan worden in de beeldende taal waarmee Jezus over de hogere wereld spreekt.
Na zijn verkondiging aan het volk vaart zijn scheepje naar diep water. Hier worden de netten uitgeworpen en er wordt veel vis opgehaald. Deze ligt voor hun verwonderde ogen in de ochtendzon te glinsteren. Het kan zó gebeurd zijn, het kan ook een rein innerlijk beleven geweest zijn, waarin de leerlingen in de diepere wateren van de eigen ziel werden binnen geleid. Daar moet het zich voltrokken hebben dat hun niet slechts de glanzende beelden van de verhalen voor ogen stonden, maar dat uit de diepten van het eigen gemoed de verborgen waarheid in hun bewustzijn opsteeg, zo overvloedig dat Simon bijna overweldigd was en het nauwelijks verdroeg.
Dit maakte hen tot volgelingen van Jezus; zij ontvingen de opdracht vissers van mensen te worden. De ware mens die in onze zielediepten verzonken is, kan naar de oppervlakte van ons bewustzijn gelokt worden wanneer hij gewekt wordt. Zo werden de discipelen geroepen om mensenvissers te worden. Zij moesten de innerlijke mens wekken en aan het licht brengen uit de diepe wateren van de mensenziel.


uit: Siegwart Knijpenga: Wie is mijn naaste? Leidraad door het evangelie volgens Lukas - Uitgeverij Christofoor (1979)

Konrad Witz (ca. 1400 - 1446)

maandag 6 juli 2009

5e Zondag na Trinitatis

Rafaël (1483 – 1520) - De wonderbaarlijke visvangst
Wandtapijt: Vaticaanse musea, Vaticaanstad



Lucas 5 : 1 – 11 De rijke visvangst

Het vangen van de vissen, zoals dat zich in deze perikooptekst volgens Lucas afspeelt, wordt ook beschreven in het Evangelie volgens Johannes (21:6–8), maar in het Johannes-evangelie speelt deze scène zich pas na de verrijzenis af. Hier bij Lucas echter zijn we in de tijd, die volgt kort na de Doop in de Jordaan (Lucas 3) en de Verzoeking in de Woestijn (Lucas 4). Vanuit het dorre woestijnland van Judea keert Jezus terug naar het lieflijke en etherrijke Galilea. Hij gaat eerst naar de woonplaats van Zijn kindertijd Nazareth en kiest daarna als woonplaats Kafarnaüm (Statenvertaling: Kapernaüm), een havenstad aan het meer van Genésareth. Daar geneest Hij de schoonmoeder van Simon Petrus (Matt. 8:14; Mar. 1:30; Lucas 4:31). Simon (en zijn broer Andreas) heeft dus al eerder met Jezus kennis gemaakt voordat hij hier in het 5e hoofdstuk geroepen wordt. Verderop in dit 5e hoofdstuk wordt ook Levi (= Mattheüs) de tollenaar, die ook in Kafarnaüm woont, geroepen. Het is zeer waarschijnlijk dat de broers Simon, Andreas en de twee andere broers Jacobus en Johannes zich door Johannes de Doper hebben laten dopen in de Jordaan, zelfs voordat Jezus door Johannes gedoopt werd. De mannen stammen wellicht uit de kring van mensen rond Johannes de Doper. Ook is het aannemelijk dat zij erbij waren toen Jezus werd gedoopt en dat zij door Johannes op Jezus zijn gewezen. Andreas, de broeder van Simon (Petrus), was een van de twee eerste mannen die Jezus volgden. Daarover vertelt het Johannes-evangelie in het 1e hoofdstuk:
35 De volgende dag stond Johannes er weer met twee van zijn leerlingen. 36 Toen hij Jezus voorbij zag komen, zei hij: ‘Daar is het lam van God.’ 37 De twee leerlingen hoorden wat hij zei en gingen met Jezus mee.

De innerlijke schouw op het eigen leven tot dan toe en op het eigen lot, als gevolg van de doop door Johannes, komt mogelijk tot uiting in de woorden van Simon Petrus in vers 8 van deze perikoop:
8 Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’

Aan de oever van datzelfde meer ontmoet Jezus de vissers opnieuw. Jezus begint te preken voor het volk vanaf de vissersboot. Hij laat het bootje een eindje van de kant af varen, gebruikt het als spreekgestoelte en geeft zo onderricht.
We kunnen proberen ons dat echt levendig voor te stellen en dat helpt de kinderen wanneer we daarvan vertellen. Het water kabbelt, het bootje schommelt een beetje en spiegelt in het water, de menigte zit en staat op de kant te luisteren. Het is niet zo’n groot bootje van waaruit Jezus tot de mensen op de kant spreekt, op deze grens van water en land. Het water weerspiegelt de kobaltblauwe lucht en misschien ook de bergen op de achtergrond aan de overkant van het meer, die door het felle zonlicht in de lucht ervoor er ook vaag blauwig gekleurd uitzien. Het is het overgangsgebied tussen het etherische en het fysieke vanwaar Hij zich tot hen richt, de grens tussen het driedimensionale fysieke en het tweedimensionale etherische, dat vertegenwoordigd wordt door het spiegelende wateroppervlak.

In de beeldentaal van mythen, sprookjes en de kleutertekening is de boot een beeld voor het fysieke lichaam dat als voertuig dient voor de ziel.
Het ‘vissen’ kan misschien worden begrepen als een zich begeven in het gebied van het diepere bewustzijn. Zo zeiden de Grieken bijvoorbeeld dat onder het middenrif de regionen van het gemoed lagen, daar waar de zonnevlecht het centrum vormt van het vegetatieve zenuwstelsel. In de sprookjes en mythen is de vis het beeld van de boodschapper uit diepten van de onbewuste wijsheden.
We zullen ons de scène van de rijke visvangst dan ook niet voorstellen als een soort Vlaggetjesdag in Scheveningen, eventueel inclusief maatjesharing. We zullen het eerder als een beeld moeten opvatten voor de werkzaamheid van Christus in het gebied van de levende groeikrachten en levenskrachten, het etherische. De hele scène kan geduid worden als een beschrijving van het inwerken van de woorden van Christus op het gemoed van de toehorende mensen. Hun zielen waren al door de belevenis bij hun doop door Johannes in beroering gebracht. Zij waren wellicht op zoek naar het geestelijke element in hun ziel. Zij zochten in het zielengebied van het droomleven, getuige de woorden van Simon:
5 ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen.’

Het woord van Christus werkt nu sterk op hun ziel in en hun ziel kan daardoor toegang krijgen in het diepere onbewuste gelegen gebied van het etherische, waarin zij al hebben kunnen schouwen tijdens hun doop door Johannes. In de nacht, tijdens de droom hebben zij geprobeerd te vissen in dat onderbewuste gebied van de ziel, in de beeldenwereld die ligt tussen het astrale en het etherische. Zij konden die belevingen echter niet overbrengen naar het gebied van het wakkere dagbewustzijn. Voor het wakkere bewustzijn heb je het Ik nodig. Nu pas kunnen zij echt beginnen om er iets mee te doen, want Christus geeft de verbinding van het Ik met het fysieke. Waar het Ik en het fysieke lichaam samenkomen ontstaat het wakkere bewustzijn.
In de Parcivalsage, de Graalsage, vinden we het beeld van de visserskoning Amfortas. Christus zegt dan dat de apostelen mensenvissers zullen worden. Hun lot is het dat zij getuigen en medewerkers zullen zijn van de werking van de Christus op aarde. Door het karma is dit alles reeds voorbereid. De ontmoetingen die hier plaats hebben zijn niet toevallig. Daarom laten deze vissers ogenblikkelijk hun boten achter op het strand en volgen Hem.