Posts tonen met het label Trinitatis - 06e zondag na. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Trinitatis - 06e zondag na. Alle posts tonen

maandag 5 juli 2010

6e Zondag na Trinitatis

Cosimo Rosselli (1439–1507): De bergrede - fresco Sixtijnse kapel, Vaticaanstad
bron: www.statenvertaling.net


Mattheüs 5 : 20 – 26 Wie boos is op zijn broeder

Op de vorige zondag, de 5e zondag na Trinitatis, lazen we de perikooptekst over de ‘Rijke Visvangst’, volgens het Lucas-evangelie. Deze gebeurtenis, die plaatshad na de onthoofding van Johannes de Doper, wordt ook door Mattheüs beschreven in het 4e hoofdstuk, de verzen 12 t/m 22. Simon Petrus en zijn broer Andreas, en verder Jacobus en diens broer Johannes volgden Christus Jezus als Zijn eerste leerlingen. In de bijdrage uit 2009 over dit gedeelte uit het evangelie (klik HIER) werd al opgemerkt dat Jezus begon rond te trekken in Galilea en te prediken in de synagogen. Het nieuws over Hem verspreidde zich over heel het land, tot in Judea en Jeruzalem, zelfs tot in Syrië, Dekapolis. (Matth. 4:23-25). Een mensenmenigte volgde Hem. Wanneer Hij zich op een zeker moment met Zijn leerlingen terugtrekt ‘op de berg’, zoals wordt vermeld in Mattheüs 5:1, dan begint de zogenaamde Bergrede, het intieme onderricht aan Zijn meest nabije leerlingen.

Rudolf Steiner hierover:
De Bergrede (Mattheüs 5) is de belangrijkste openbaring van het christendom. Het wordt meestal zo begrepen dat Jezus die preek zou hebben gehouden vanaf een berg sprekend tot het volk. Maar, ‘ging de berg op’ is een sleutelwoord, dat terug is vinden is in alle occulte mededelingen en het is een zeer oude term. "Liefhebben” is ook een occult sleutelwoord, zoals in "de leerling die de Heer liefhad”. En bij de opwekking van Lazarus: "Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief." (Johannes 11:5) …. "De berg op gaan” betekent: Het diepste mysterie betreden en de woorden leren, die de discipelen dan weer aan het volk zullen verkondigen. Men leest tegenwoordig de woorden van de Bijbel niet op de juiste manier, maar men leest gewoon over de woorden heen.
uit: Rudolf Steiner – Das christliche Mysterium (GA 97)
voordracht Stuttgart - 19 januari 1907

In de vorige perikopennotitie lazen we al dat Rudolf Steiner uitlegde dat over het Mattheüs-evangelie moet worden gezegd, dat het is geschreven met de bedoeling voluit stelling te nemen tegen het traditionele Jodendom; dit ondanks de zin ‘Ja zo is het, ik zeg u: totdat hemel en aarde vergaan, zal geen letter of komma van de Wet vergaan; éérst moet alles geschieden.’ (Mattheüs 5:18 - vertaling: H.Ogilvie)
In het licht van dit afzetten tegen het traditionele Jodendom en tegen de schriftgeleerden en Farizeeërs begrijpen we ook de eerste zin van de perikooptekst voor deze zondag, zeker wanneer we beseffen dat voor het woord ‘rechtvaardigheid’, zoals het door Julia van Andel vertaald is en ook wel als ‘gerechtigheid’ wordt weergegeven, in de Griekse tekst δικαιοσυνη (dikaiosynè) gebruikt wordt. Dat woord betekent o.a.: ‘de toestand waarin men behoort te verkeren’ - ‘acceptabel zijn in de ogen van de godheid’ – ‘integer, deugdelijk, correct in denken, voelen en doen’. Rechtvaardigheid zou men naar zijn betekenis dus in een meer verticale zin moeten opvatten: de houding van de mens tot God. Christus Jezus maande zijn leerlingen aan meer integer te zijn dan de schriftgeleerden en Farizeeërs. De oude en traditioneel Joodse mysterietraditie richtte zich op de geworden wereld van de schepping. Maar die wereld is een neergaande.

In Rudolf Steiners woorden moeten we de woorden van Christus als volgt opvatten:
‘Het is niet genoeg wanneer jullie je aan de oude geboden houden, die onder andere omstandigheden gegeven zijn, ook niet wanneer jullie die geboden vernieuwen, maar wanneer jullie de weg zoeken naar die andere orde die niet de natuurlijk orde is.’…..
Christus verlangt als ideële instelling dat er, tenminste op moreel gebied, in onze voorstelling meer leeft dan in de uiterlijke werkelijkheid. … Daarvoor moeten we meer in onze voorstellingen hebben dan enkel dat wat aansluit bij de wereld rondom ons. … Degene die deel wil nemen aan die redding van de wereld waartoe de Christus-impuls de aanzet wil geven, waardoor de wereld weer opwaarts kan worden gedragen naar hogere regionen, die moet meer dan de ons omringende wereld van principes uitgaan die niet uitsluitend met de buitenwereld samenvallen. Dan zal dat gebeuren wat onze morele ideeën, onze morele voorstellingen weer fysieke kracht zal geven.
Willen we het evangelie opvatten in de zin van het Mysterie van Golgotha, dan is daarvoor in de eerste plaats een innerlijke moed, een zielemoed nodig die de mensen zich eigen moeten maken in deze tijd. Daarvoor is nodig dat we in de eerste plaats die dingen serieus nemen waarbij Christus Jezus tegenover het rijk dat zich in de loop van de tijd ontwikkeld heeft binnen de neerdalende stroom, tegenover het rijk der wereld, de rijken der hemelen plaatst.

uit: Rudolf Steiner: Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA175)
4e voordracht Berlijn -12 april 1917
Uitgeverij Christofoor, Zeist

‘Rechtvaardigheid’ of ‘gerechtigheid’ mogen we dus invullen als ‘de toestand waarin men behoort te verkeren’, ‘innerlijk integer en deugdelijk, of wel ‘correct in denken, voelen en doen’.
In de verdergaande tekst van de perikoop worden nog enkele geboden onder de loep genomen. De perikooptekst voor deze zondag eindigt met het 26e vers, maar men kan in de rest van het 5e hoofdstuk van het Mattheüs-evangelie lezen hoe Christus Jezus nog verder op andere geboden ingaat.

‘Meen niet dat ik gekomen ben om de Wet van de Profeten te ontbinden; ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.’ (Matt. 5:17)
‘Wie dan één van die kleinste geboden opheft en aldus de mensen leert, zal in het rijk der hemelen zeer klein heten. Doch wie ze volbrengt en leert, die zal groot heten in het rijk der hemelen.’ (Matt. 5:19)
‘Gij dus: uw doel zij voleinding, daar uw hemelse Vader de voleinding is.’ (Matt. 5:48) - (vertalingen H.Ogilvie)
‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’
(Matt. 5:48 NBV)

maandag 13 juli 2009

6e Zondag na Trinitatis

Abraham Bloemaert (1564 – 1651): De Bergrede


Mattheüs 5 : 20 – 26 Wie boos is op zijn broeder

Twee zondagen geleden (4e Zondag na Trinitatis) lazen we als perikoop een gedeelte uit de Bergrede, zoals Lucas het heeft opgetekend. De evangelist Mattheüs besteedt drie hoofdstukken
(5 t/m 7) van zijn evangelie aan de onderwijzingen van Jezus aan zijn leerlingen. Hij eindigt deze Bergrede met de woorden:
'Toen Jezus deze rede had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van zijn onderricht, want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.'
(Matth. 7:28-29)

De passage uit de Bergrede, die voorafgaat aan de perikoop van deze week, begint met de woorden:
'Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen.'
(Matth. 5:1-2)

De mensenmassa waarvan sprake is wordt beschreven in de laatste verzen van het 4e hoofdstuk:
Hij trok rond in heel Galilea; hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het goede nieuws van het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk. Het nieuws over hem verspreidde zich in heel Syrië. Allen die ergens aan leden en die gekweld werden door een ziekte of door pijn, en ook bezetenen en maanzieken en verlamden werden bij hem gebracht, en hij genas hen. En grote groepen mensen volgden hem, uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan. (Matth. 4:23-25)

De tekst volgend mogen we ervan uitgaan dat het zien van deze mensenmassa de aanleiding is dat Jezus zich met enkele leerlingen afzondert en begint hen te onderrichten. Hij neemt de leerlingen mee de berg op. In esoterische geschriften, wat de evangeliën zijn, wordt met de aanduiding ‘de berg op’ eerder een vorm van hoger bewustzijn bedoeld dan een plaatsaanduiding. Denk bijvoorbeeld aan Mozes, die zich op de berg Sinaï terugtrok.
Emil Bock geeft aan dat de Bergrede werkelijk moet worden gezien als een intieme onderwijzing van Christus aan zijn discipelen en niet als een prediking voor een grote mensenmassa.
Bock schrijft: “De discipelen worden door de Christus voorbereid op hun taak om als priester de mensheid te dienen. De Bergrede moet worden opgevat als een ‘tafel’ met gouden regels voor het werkzaam-zijn als priester.“ De woorden zijn dus niet zomaar op te vatten als regels in de dagelijkse ethiek en ze gaan uit boven het algemeen menselijke bewustzijn. Dit kunnen we best tijdens de les RO aan de leerlingen voorleggen, wanneer we deze perikoop behandelen en voorlezen.

Het perikoopgedeelte met dit gedeelte uit de Bergrede, volgt op de zaligsprekingen en op de woorden van de Christus, waarmee Hij zegt niet gekomen te zijn om de Wet van Mozes of de woorden van de Profeten af te schaffen, maar deze juist tot vervulling te brengen (Matth. 5:17).

De Griekse tekst gebruikt bij het woord rechtvaardigheid: δικαιοσυνη (dikaiosynè) wat o.a. betekent: ‘de toestand waarin men behoort te verkeren’ - ‘acceptabel zijn in de ogen van de godheid’ - 'integer, deugdelijk, correct in denken, voelen en doen'. De betekenis kan men dus in verticale zin opvatten –de verhouding tussen mens en god- en niet alleen in de horizontale betekenis – de rechtvaardigheid tussen mensen, zoals het zo vaak in onze tijd wordt uitgelegd.

Met de ‘tafel met gouden regels’ geeft de Christus aanwijzingen voor een priesterschap, beter of anders bedoeld dan b.v. de leefwijze en opvattingen van de Farizeeërs.
Men kan zich voorstellen dat voor een priester in werkelijk christelijke zin haatgevoelens, die gepaard gaan met broedertwist, niet samengaan met het brengen van een offer aan de godheid. Het gaat hier om het reinigen van het astraallichaam. Ook wij zouden kunnen proberen zelfs niet te gaan slapen zonder een ruzie bij te leggen. Wanneer we inslapen en het astraallichaam vrijkomt van het lichamelijk omhulsel, komen deze gevoelens als reële wolken van negativiteit in de astrale wereld binnen, waarmee de hiërarchieën niets kunnen aanvangen, de demonen des te meer. Dit in ogenschouw genomen mag je de ‘tafel met gouden regels’ toch ook wel opvatten als een richtlijn voor de ziel van een ieder. Geen eenvoudige opgave.

Vers 22 luidt in de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV):
En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.
Het ‘Sanhedrin’ is inderdaad de Hoge (rechterlijke) Raad. Deze raad volgde bij de rechtspraak in de tijd van de Romeinen onder toezicht van deze laatsten de Joodse wet en rechtspraak. Zij konden niet de doodstraf uitspreken.

‘Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.’ In onze vertaling staat er ‘in de hel van het vuur’.
Het woord ‘Gehenna’ is een Grieks woord dat in het Nederlands vertaald wordt als 'hel'. Het woord is afgeleid van de naam van het smalle, rotsachtige Dal van Hinnom (Hebreeuws: Gej Hinnom, een afkorting van גיא בן הינום, Gej Ben-Hinnom, het dal van de zonen van Hinnom), ten zuiden van Jeruzalem.
Tijdens het koningschap van Salomo werd in de vallei Moloch vereerd met het brengen van kinderoffers onder zang en dans. (1 Koningen 11:7). Het betrof hier eerstgeboren kinderen, die levend in het vuur werden geworpen. In de Bijbel werd dit een gruwel genoemd. Om die reden werd het dal later de plaats waar vuilnis werd verbrand. Afval, vuil en lijken van dieren en verachte misdadigers werden geworpen in het vuur van Gehenna ofwel het Dal van Hinnom. Gewoonlijk werd al wat in dit dal werd geworpen door vuur vernietigd, volledig opgebrand. Het vuur werd dag en nacht brandend gehouden met behulp van fosfor en de geur was van verre te ruiken.


Bron:
Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha - hoofdstuk 5