Posts tonen met het label Trinitatis - 04e zondag na. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Trinitatis - 04e zondag na. Alle posts tonen

maandag 28 juni 2010

4e Zondag na Trinitatis

Lucas de Evangelist- Fulda, ca. 840

Lucas 6 : 36 – 42 Oordeelt niet

De bijdrage uit 2009 over deze perikooptekst is te vinden door HIER te klikken.
Over het karakter van de vier verschillende evangeliën spreekt Rudolf Steiner in een voordracht:

Neemt u om te beginnen het Mattheüs-evangelie. We kunnen de vraag opwerpen: met welk doel is het geschreven, wat wil het Mattheüs-evangelie? We kunnen ons al te gemakkelijk laten misleiden door allerlei dingen die we graag aannamen in de evangeliën, maar die we verkeerd interpreteren. Ondanks het feit dat de zin erin staat – ja juist omdat de zin erin staat: ‘Van de wet zal geen jota en tittel veranderd worden’ –moet gezegd worden: het Mattheüs-evangelie is door zijn auteur geschreven met de bedoeling voluit stelling te nemen tegen het traditionele Jodendom. De auteur van het Mattheüs-evangelie bindt de strijd aan met het hele traditionele Jodendom en verklaart dat het de wil van Christus Jezus was aan het traditionele Jodendom zondermeer een einde te maken.
En het Marcus-evangelie? Het Marcus-evangelie is voor Romeinen geschreven, tegen datgene wat in het uiterlijke Romeinse rijk, in het rijk van de wereld, tot ontwikkeling was gekomen. Het is tegen de rechtsorde van het Romeinse rijk, tegen de sociale orde van het Romeinse rijk geschreven; het is een strijdschrift tegen het Romeinse rijk. Diegenen onder de Joden wisten heel goed wat ze bedoelden, of beter gezegd, wat ze voelden, die zeiden:
‘We moeten hem doden, want anders krijgt hij het hele volk achter zich, en dan komen de Romeinen om ons land en rijk van ons af te nemen.'
Tegen het Jodendom, tegen het Romeinendom zijn het Mattheüs-evangelie en het Marcus-evangelie. Echt opponerende geschriften van het meest serieuze soort, niet tegen het wezen van het Jodendom vanzelfsprekend, ook niet tegen het wezen van de Romeinse cultuur, maar tegen wat Jodendom en Romeinendom in uiterlijk opzicht geworden waren, wat ze als rijken van de wereld tegenover de rijken der hemelen of van God in die tijd waren. Natuurlijk vat men ook deze dingen in onze tijd, zoals andere dingen van dien aard, waarachtig niet met die ernst op waarmee ze opgevat willen worden; men weet het niet eens dat men ze niet met die ernst opvat waarmee ze opgevat willen worden…..

Het Lucas-evangelie, het derde evangelie. De ernst daarvan kan ons al duidelijk worden als we alleen maar de passage nemen waarin Jezus zich in de synagoge het boek Jesaja laat geven en, nadat hij een passage uit Jesaja heeft voorgelezen, de woorden spreekt:
‘De geest des Heren is op mij, omdat Hij mij gezalfd heeft, en Hij heeft mij gezonden om de armen de blijde boodschap te brengen, de gevangenen vrijheid, de blinden het gezicht, de onderdrukten de bevrijding.’
Maar daarna legde hij uit wat hij eigenlijk bedoelde; beter gezegd, hij legde de hele diepgang uit die hij bedoelde met deze woorden. En terwijl hij ze uitlegde, contrasteerde hij wat in deze woorden leefde, met alles wat om hem heen leefde. Hij wilde spreken vanuit het rijk der hemelen in contrast met de rijken van de wereld, en hij maakte dat duidelijk door eerst tot het rijk van de wereld van de joden te spreken, door het woord te voeren in de synagoge van de joden. Hij zei:
'Gij zult mij ongetwijfeld het spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf. Doe alle dingen waarvan wij gehoord hebben dat zij te Kapernaüm gebeurd zijn, ook hier, in uw vaderstad. Voorwaar, ik zeg u: geen profeet wordt in zijn vaderstad erkend. Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen de hemel drie jaren en zes maanden geen regen gaf en er grote hongersnood in het gehele land was; tot geen van haar echter werd Elia gezonden, alleen tot een weduwe in Sarepta in het land van Sidon. En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, alleen de Syriër Naäman.'
Geen van de Joden werd door Elia of door Elisa gereinigd en genezen, alleen zij die geen Joden waren. Dat zei hij ter verklaring van zijn woorden, om de omringende wereld te kenschetsen in contrast met het rijk der hemelen. En wat gebeurde er?
'Allen die in de synagoge waren, ontstaken in woede toen zij dit hoorden; zij stonden op en stieten hem de stad uit, voerden hem naar de rand van de berg waarop de stad gebouwd was, en wilden hem in de afgrond werpen. Maar hij onttrok zich aan hun handen en ontkwam.'
Ziet u, dat is de hele tegenstelling hier in het Lucas evangelie, nu niet alleen zoals in het Mattheüs evangelie met de Joden, niet zoals in het Marcus evangelie met de Romeinen, dat is de hele tegenstelling met de hartstochten, de emoties van de mensen in het algemeen, zoals ze overal om Christus Jezus heen leefden. In dat licht moeten we heel die grote, belangrijke impuls opvatten die in de woorden van Christus Jezus lag, die impuls die niet met de wereld meeging, maar die uitging van het rijk der hemelen.
Het Johannes evangelie, de impuls van het Johannes evangelie gaat nog verder. De woorden van het Johannes evangelie zijn niet alleen tegen een klein volk gericht zoals de Joden, of tegen een groot zoals de Romeinen, of tegen de hele mensheid, zoals ze met haar eigenschappen sinds de erfzonde leeft, het Johannes evangelie verheft zijn stem ook tegen de achter de fysieke wereld levende geesten, voor zover deze van de juiste weg zijn afgevallen. En we kunnen het Johannes evangelie alleen goed begrijpen als we weten: zoals in het Mattheüs evangelie wordt gesproken met de Joden, in het Marcus evangelie met de Romeinen en in het Lucas evangelie met de in de ban van de zondeval verkerende mensen, zo wordt in het Johannes evangelie gesproken met de geesten van de mensen en ook nog met de aan de mensheid grenzende geesten, die samen met de mensheid gevallen zijn, ook met de geesteswereld zelf maakt Christus Jezus de rekening op.

uit: Rudolf Steiner: Inzicht in het mysterie van Golgotha (GA 175)
3e voordracht – Berlijn, 10 april 1917

Sint Lucas de Evangelist uit het Bedford getijdenboek 15e eeuws manuscript

maandag 29 juni 2009

4e Zondag na Trinitatis

Fra Angelico (1387 – 1455): de Bergrede
fresco Museo di San Marco, Florence



Lucas 6 : 36 – 42 Oordeelt niet

De perikooptekst voor deze zondag stamt uit het 6e hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas en voor een beter begrip zou men deze woorden binnen de context van het hele hoofdstuk moeten zien. In de begindagen van zijn optreden, na een nacht te hebben gebeden op een berg, daalt Jezus af naar de vlakte en kiest uit de groep leerlingen de twaalf apostelen en geeft hen onderricht. Daarna begint Hij ook een groot aantal andere volgelingen te onderrichten. Er is daarbij ook nog sprake van een menigte mensen uit Judea, Jeruzalem en de kuststreek van Tyrus en Sidon. We kunnen voor ons zien dat er om Jezus drie -als het ware- concentrische kringen van leerlingen ontstaan: de twaalf apostelen, daaromheen een grotere groep volgelingen en dan de menigte van het volk. In het 6e hoofdstuk volgen dan vier zaligsprekingen (‘Zalig zijn de armen’, ‘Zalig, gij die nu hongert’, ‘Zalig, gij die nu weent’ en ‘Zalig, gij die gehaat wordt’) en daarna vier bedreigingen, waarbij er vier keer ‘Wee’ wordt geroepen. Deze woorden vormen de Bergrede uit het Lucas-evangelie, die werd gesproken aan het begin van de drie jaren na de Doop in de Jordaan, en die kan worden vergeleken met de meer uitgebreide Bergrede uit de hoofdstukken
5 t/m 7 van het Mattheüs-evangelie.

Dan volgt het onderricht van Jezus aan hen die Zijn volgelingen willen zijn. Hij spreekt: ‘Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik…’ (Lucas 6:27), waarop aanwijzingen volgen voor de nieuwe leerlingen. Het ‘Oordeelt niet’ en het ‘spreekt vrij’ waarvan we in de perikoop van deze zondag lezen zijn slechts twee van die aanwijzingen. Vlak voor deze richtlijnen spreekt Jezus de veel geciteerde zin: ‘Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan.’ (Lucas 15:29).

Daarna begint Jezus, zoals vaker, weer in gelijkenissen te spreken. Er volgen er een aantal, maar ze zijn niet allemaal opgenomen in deze perikoop. In deze perikoop lezen we slechts de gelijkenissen over de twee blinden, over de leerling en de leermeester en over de splinter en de balk in het oog. We komen de zinnen tegen: Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Vallen ze dan niet beiden in een kuil?’ en ‘Een leerling staat niet boven zijn leermeester…’.
Christus zal erop willen wijzen dat de apostelen, willen zij in staat zijn de mensheid voor te gaan en aan hen het heil van het evangelie te brengen, zij de aanwijzingen van Jezus zelf in praktijk moeten brengen. Door zichzelf met de christusimpuls te doordringen kunnen ze de taak op zich nemen.‘…pas als iemand zich alles heeft eigen gemaakt, zal hij de gelijke zijn van zijn leermeester.' De bekende uitspraak over de balk in het eigen oog mag misschien worden gezien als oproep van Christus om een weg van innerlijke scholing te gaan. De apostelen moeten er naar gaan streven dat hun daden zullen kunnen zijn als goede vruchten aan een goede boom:

‘Een goede boom brengt geen slechte vruchten voort, en evenmin brengt een slechte boom goede vruchten voort. Elke boom kun je aan zijn vruchten kennen, want van distels pluk je geen vijgen en van doornstruiken geen druiven. Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort; want waar het hart vol van is daar loopt de mond van over.’ (6:43-45)

De woorden lijken richtlijnen van Jezus te zijn voor het onderhouden van het zielenleven, aanwijzingen voor het hart. Wie het Woord in zich opneemt en ernaar handelt is als een mens die zijn huis op stevige rotsbodem bouwt. Het geeft de verankering van het IK in de wereld van het fysieke, zodat de resultaten van de aardeontwikkeling kunnen worden meegenomen naar haar volgende planetaire fase. Dat is de opgave van de mensheid en dat waarin de Christus de mensheid is voorgegaan.

‘Ik zal jullie vertellen op wie degene lijkt die bij me komt, naar mijn woorden luistert en ernaar handelt: hij lijkt op iemand die bij het bouwen van zijn huis een diep gat groef en het fundament op rotsgrond legde. Toen er een overstroming kwam, beukte het water tegen het huis, maar het stortte niet in omdat het degelijk gebouwd was. Wie wel naar mijn woorden luistert maar niet doet wat ik zeg, lijkt op iemand die een huis bouwde zonder fundament, zodat het meteen instortte toen het water ertegen beukte en er alleen een bouwval overbleef.’ (Lucas 6:47-49)