Posts tonen met het label Pasen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Pasen. Alle posts tonen

donderdag 21 maart 2024

De drie opwekkingen in de evangeliën in het licht van het Mysterie van Golgotha


Liane Collot d' Herbois: Golgotha

Voorafgaande aan de opstanding van Christus uit het graf op Golgotha, vinden we als preludes daarop in de verschillende evangeliën drie andere verhalen over opwekkingen: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (Mattheüs 9:18-26), de opwekking van de jongeling van Naïn (Lucas 7:11-17), en de opwekking van Lazarus (Johannes 11:1-44). 
Deze laatste gebeurtenis was aanleiding voor de hogepriesters en de farizeeërs om in het Sanhedrin bij elkaar te komen en te overleggen wat zij zouden moeten doen. Op die bijeenkomst spreekt de hogepriester Kaïfas de profetische woorden:  ‘Besef toch dat het in jullie eigen belang is dat één mens sterft voor het hele volk, zodat niet het hele volk verloren gaat.' (Joh. 11:51). 
En vanaf die dag overlegden zij hoe ze Hem zouden doden. (Joh. 11:53).
Door het geesteswetenschappelijk onderzoek van Rudolf Steiner is het ons moderne mensen mogelijk gemaakt om niet alleen volgzaam gelovig, maar ook met ons denken toegang te krijgen en begrip te ontwikkeling voor wat zich heeft voorgedaan. Steiner wees er veelvuldig op, dat het Mysterie van Golgotha als mystiek feit de vervulling van de oude mysteriën was en tegelijk een impuls tot voortgang van de mensheid en de aardeontwikkeling.

De cultuurtijdperken, die hier op aarde zijn ontstaan en voorbijgegaan, bevatten een kiem, die bevrucht kon worden door de Christusimpuls en zij zullen opnieuw tot bloei komen in de tijdsperioden, die volgen na het Mysterie van Golgotha. Rudolf Steiner illustreerde dit met het voorbeeld van de geschenken, die de drie magiërs bij hun bezoek aan het Jezuskind in Bethlehem meebrachten.

Het Evangelie volgens Mattheüs vertelt ons hoe de drie magiërs uit het Oosten komen om hun wierook, goud en mirre aan te bieden aan het pasgeboren kind Jezus, de herboren Zarathustra. Zij brengen hulde aan hun opnieuw geïncarneerde meester, die in zijn verschillende incarnaties in de drie voorgaande culturele tijdperken heeft gewerkt. Zij zijn als het ware de bewaarders van de oude schatten van wijsheid uit de oude Indiase, oude Perzische en Egyptisch-Babylonische tijdperken. En door deze aan de voeten van het kind Jezus te leggen in de symbolische vorm van wierook, goud en mirre, wijzen zij er als het ware op, hoe hetgeen in deze perioden als cultuurkiemen heeft gewerkt alleen voor de mensheid gered kan worden, wanneer het doordrongen wordt van de Christuskracht, die dit kindje op een dag zal bezielen. Zijzelf zullen deze wederopstanding van de wijsheidsschatten van hun culturele tijdperken niet meer meemaken. ‘Ze keerden via een andere route terug naar hun land’

Wat de drie wijzen uit het Oosten [met hun geschenken] aan het Kind Jezus offerden als cultuurkiemen, wordt door Christus opgewekt. Het bevat de krachten, die deze drie latere cultuurperioden werkelijk met de Christusimpuls kunnen doordringen. Het derde na-Atlantische tijdperk met alles, wat het als wijsheid bevatte, zal door Christus worden opgewekt, zodat het ons vijfde na-Atlantische tijdperk kan bevruchten. Het tweede tijdperk, dat van Zarathustra, zal worden opgewekt, zodat het ware begrip van Christus aanwezig kan zijn in het zesde na-Atlantische tijdperk. En het eerste, het oud-Indiase tijdperk, beleeft zijn wederopstanding in het zevende na-Atlantische tijdperk met de hulp van de Christuskracht. En in elk van die gevallen moet Christus een bepaalde persoonlijkheid opwekken, een menselijke ziel, die door lotsbestemming werd geroepen om de speciale drager te zijn van de cultuurkiemen uit de oudheid, en die tegelijkertijd de ziel is, die ervoor kan zorgen dat, wat Christus als gaven aan de mensheid gebracht heeft, ook wordt voortgezet, dat het begrip van Christus en zijn missie ook in latere tijden op de juiste wijze aan de mensheid kan worden bijgebracht. Laten we achtereenvolgens naar deze opwekkingen kijken.

Ten eerste vinden we in het evangelie volgens Lucas (7e hoofdstuk) een ontroerend verslag van de opstanding van de jongeling in Naïn. Elk woord in dit verhaal is veelzeggend en geeft aan hoe het hele derde na-Atlantische tijdperk, de Egyptisch-Chaldeïsche cultuur, in de jongeling te Naïn leefde, precies zoals het zich kon ontwikkelen onder invloed van de krachten, die in die tijd op de menselijke ziel inwerkten. 

Rudolf Steiner: "De jongeling van Nain in het Evangelie van Lucas is niemand anders dan de jongeling van Sais. [...] De jongeling van Sais wilde zonder voorbereiding de geheimen van de geestelijke wereld leren kennen; net als de andere ingewijden wilde hij een ’zoon van de weduwe‘ worden, van Isis, die rouwde om het verlies van haar man Osiris. Maar omdat hij onvoorbereid was, omdat hij het beeld van Isis op het fysieke vlak wilde onthullen en de hemelse geheimen wilde schouwen, stierf hij. Geen sterveling kon op dat moment de sluier van Isis oplichten. De jongeling van Sais symboliseert de machteloze wijsheid van de Egyptische tijd. Hij wordt wedergeboren, hij groeit op als de jongeling van Naïn. Hij is dan opnieuw een ’zoon van de weduwe‘, en opnieuw sterft hij op jonge leeftijd.


En Christus Jezus naderde, terwijl de dode uit de stadspoort werd gedragen. En ’veel mensen uit de stad‘ waren bij zijn moeder. Dat is de schare van Egyptische ingewijden. [...] Christus Jezus had medelijden met de moeder, die daar stond als Isis, de zuster en gemalin van Osiris. En hij zei: ’Jongeling, ik zeg je, sta op!’ ’En de dode stond op en begon te spreken, en Hij gaf hem aan zijn moeder.’ [...] De zoon werd teruggegeven aan zijn moeder. Het is nu aan hem om zich volledig met haar te verbinden. ’En de omstanders loofden God en zeiden: Een groot profeet is onder ons opgestaan‘. Want de jongeling van Naïn ontving door Christus Jezus, met de inwijding, door deze opstanding, een kiem die pas in zijn volgende incarnatie tot bloei kon komen. Een groot profeet is de jongeling van Nain geworden, een machtige godsdienstleraar! In de derde eeuw na Christus verscheen voor het eerst in Babylonië Mani of Manes, de stichter van het manicheïsme."

Dan is er de opwekking van Lazarus:
Rudolf Steiner: "Het tweede na-Atlantische tijdperk is dat van Zarathustra. Hij had dus een speciale verbinding met Christus. Want Zarathustra wees op de zonnegod, Ahura Mazdao, die de aarde naderde en die niemand minder was dan de toekomstige Christus. En in zijn hele missie maakte Zarathustra de weg vrij voor Christus door te onderrichten om de aarde te koesteren en te bewerken en niet te vluchten voor de kwade machten, maar juist om ze te overwinnen en op die manier te verlossen. [...] Het Ik van Zarathustra, het hoogst ontwikkelde menselijke ik, werd uitverkoren om achttien jaar te verblijven in de omhulsels, die daarna de Christusgeest zouden opnemen. Zijn Ik verliet die omhulsels kort voor de Johannes’ Doop in de Jordaan. Hij was dus niet belichaamd, toen Christus op aarde rondtrok. 
[...]
Dus Christus Jezus kon Zarathustra niet opwekken als de aangewezen vertegenwoordiger van het tweede na-Atlantische tijdperk. Maar in die tijd was er een andere individualiteit op aarde geïncarneerd als een soort vertegenwoordiger, wiens ontwikkeling en belangrijkste missie voor de mensheid op een bijzondere manier parallel liep aan die van Zarathustra. Dit was Lazarus.


[...] ‘Toen sprak Thomas, die de Tweeling genoemd wordt, tegen de discipelen: ‘Laten we met Hem meegaan, opdat we met Hem sterven.’” (Joh. 11:16). Bij deze opwekking, die met Lazarus plaatsvond, behoorden de zielen van het tweede na-Atlantische tijdperk, vertegenwoordigd door Thomas, de ‘Tweeling’. Want het tweede na-Atlantische
tijdperk was het tijdperk van Tweelingen.[...] Dat wat leefde als een culturele kiem in het oude Perzische tijdperk is niet gestorven. Het ging niet om een opwekking van een dode, maar om de inwijding van een levende. Dat is het grote verschil tussen deze opwekking en de andere twee."

Als derde is er de opwekking van het dochtertje van Jaïrus.
Rudolf Steiner daarover: "Toen Christus Jezus op aarde rondtrok, waren er alleen nog nakomelingen van het derde na-Atlantische cultuurtijdperk over. Het tweede na-Atlantische tijdperk was als cultureel centrum bijna volledig van de aarde verdwenen, met slechts her en der verspreide volgelingen van de vaak ontaarde Zarathustra-religie. Het oude Indiase culturele tijdperk, het oudste en meest spirituele, had zijn afstammelingen zowel in de tijd van Christus Jezus als in onze eigen tijd, ook al was de cultuur zwak geworden en geïnfecteerd door materialisme. Het is het tijdperk dat als laatste zal opstaan, het tijdperk dat het langst zal moeten wachten.
En deze opstanding wordt ons op mysterieuze wijze verteld in het verhaal van de opstanding van het twaalfjarige dochtertje van Jaïrus en de genezing van de vrouw, die al twaalf jaar aan bloedingen leed. Het meisje is de dood nabij en Christus Jezus moet haar genezen. Maar er is ook de vrouw, wier ziekte begon bij de geboorte van dit meisje. Het bloed, het leven stroomt uit haar weg. Het is dat wat er geworden is van de eens zo bloeiende geestelijke cultuur van het oude India, wat niet genezen kon worden door de doktoren, want geen van de yogische methodes, geen Vedanta- geen Vedanta- filosofie in al haar verhevenheid kon de oud-Indiase cultuur van de ondergang redden. 

De vrouw is karmisch verbonden met het meisje, dat twaalf jaar oud is. Dit houdt in, dat de ontwikkeling van het etherlichaam bijna voltooid is. De oude Indiase cultuurperiode was de tijd van de ontwikkeling van het etherlichaam. Dat wat in de oud-Indiase cultuur als kiem in dit etherische lichaam werd gelegd, moet worden opgewekt en bewaard voor het laatste, het zevende tijdperk. [...] Het is het dochtertje van Jaïrus, een “overste van de synagoge”, want de eerste cultuurperiode was die van de Brahmanen, de priesters. Mattheüs noemt de fluitspelers (9:23) die bij de doden speelden; Krishna speelde ook op de fluit en de mensen volgden dit geluid. [...] Er vond een groot mysterie plaats, want de opstanding van juist het eerste tijdperk en zijn ontwikkeling van het etherlichaam heeft te maken met diepe mysteries van de menselijke natuur."

Zo bezien kunnen we deze evangelie-verhalen lezen als opwekkende daden van Christus, zodat zij tot tot kiem kunnen worden, bevrucht  door de Christusimpuls en in omgekeerde volgorde opnieuw tot bloei zullen komen in de cultuurperioden, volgend op het Mysterie van Golgotha: de derde (Egyptisch-Chaldeïsche) cultuurperiode in de vijfde na-Atlantische tijd, de tweede (Perzische) ) cultuurperiode in de zesde na-Atlantische tijd en de eerste (oud-Indische) cultuurperiode in de zevende na-Atlantische tijd.
Het Mysterie van Golgotha zelf vormt de 'Tijdenwending'. 

Bron: Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoterischen Schule 
(GA 264) - Een herinneringsnotitie van Elisabeth Vreede.
Afbeeldingen: eigen fotomateriaal van fresco's in de St. Georgkirche (Reichenau-Oberzell)
Schildering op houten paneel van Liane Collot d' Herbois (eigen foto)

Dit artikel verscheen in een iets andere vorm in Nieuwsbrief 33 van de Landelijke Ledengroep Christologie en Antroposofie van de AViN.


zaterdag 20 april 2019

Surrexit Christus hodie

Museum Catharijneconvent - Utrecht

Surrexit Christus hodie
Alleluia


Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria bij het graf kijken. Op dat moment ontstond er een geweldige aardbeving, want een engel van de Heer daalde neer uit de hemel, kwam naderbij, wentelde de steen weg en liet zich erop neer. Zijn gedaante was als de bliksem en zijn gewaad wit als sneeuw. De wachters beefden van vrees voor hem en zij werden als doden. De engel nam het woord en sprak tot de vrouwen: ‘Jullie, wees niet bevreesd. Ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. Hij is niet hier, want hij is opgestaan, zoals hij heeft gezegd. Kom en zie de plaats waar hij heeft gelegen.
(Matt.28:1-6)

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige kruiden om hem te balsemen. Nog vroeg in de ochtend van de eerste dag van de week kwamen ze bij het graf; de zon was juist opgegaan. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van de grafkamer wegrollen?’ Maar toen ze opkeken, werden zij gewaar, dat de steen al was weggerold. Deze steen was zeer groot. Binnengegaan in de grafkamer, zagen zij aan de rechterzijde een jongeling zitten bekleed met een wit lang gewaad, en zij schrokken. Maar hij sprak tot hen: ‘Schrik niet! Jullie zoeken Jezus, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgestaan, hier is hij niet. Hier is de plaats waar zij hem hebben neergelegd.
(Mrc.16:1-6)

Op de eerste dag van de week gingen zij in de vroege ochtendschemering naar het graf, met de balsemkruiden, die ze hadden bereid. Zij vonden de steen voor de grafkamer weggerold, en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij daarover verbijsterd waren, stonden er twee mannen in stralend witte gewaden bij hen. Toen zij van schrik het hoofd naar de grond bogen, zeide de mannen tegen hen: ‘Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? Hij is niet hier, want hij is opgestaan. Herinner je wat hij tegen jullie sprak, toen hij nog in Galilea was en zei: De Mensenzoon moet in de handen van de zondige mensen worden overgeleverd en worden gekruisigd en op de derde dag opstaan? Nu herinnerden ze zich zijn woorden.
(Luc.24:1-8)

Ga snel op weg en zeg tegen zijn leerlingen: Hij is opgestaan uit de doden; en kijk, hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie hem aanschouwen. Let op, ik heb het jullie gezegd.
Zij gingen snel weg bij het graf, vervuld van eerbiedige vrees en grote vreugde, en liepen naar zijn leerlingen om het bericht over te brengen. Daar kwam Jezus hen tegemoet en sprak: Wees gegroet. Ze gingen naar hem toe, grepen zijn voeten en lagen in aanbidding voor hem neer. Toen zei Jezus tegen hen: ‘Wees niet bevreesd, ga mijn broeders en zeg hun, dat zij naar Galilea moeten gaan; daar zullen zij mij zien.’
(Matt.28:7-10)

Maar ga nu tegen zijn leerlingen en tegen Petrus zeggen: Hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd. Buiten gekomen vluchtten weg bij het graf, want ze beefden schrik en waren buiten zichzelf. Zij waren zo ontzet dat ze niemand iets zeiden.
(Mrc.16:7-8)

Herrezen in de vroege morgen van de eerste dag van de week verscheen hij eerst aan Maria van Magdala, van wie hij zeven demonen had uitgedreven. Zij ging de boodschap brengen aan hen die steeds bij hem geweest waren en die nu treurden en weenden. Maar toen zij hoorden, dat hij leefde en dat zij hem had gezien, geloofden ze het niet.
(Mrc.16:9-11)

Het waren Maria van Magdala en Johanna en Maria, de moeder van Jakobus. Ook de andere vrouwen die bij hen waren, zeiden het tegen de apostelen. Die beschouwden het als kletspraat en zij geloofden hen niet. Maar Petrus stond op en liep naar de grafkamer. Toen hij zich bukte, zag hij alleen de linnen doeken liggen; en hij ging weer weg, met verwondering denkend aan wat hij had gezien.
(Luc.24:10-12)

Op de eerste dag van de week, in de vroege morgen, terwijl het nog donker is, komt Maria Magdalena bij het graf. En zij ziet, dat de steen van de grafstede is weggenomen. Ze loopt naar Simon Petrus en de andere leerling, hij die Jezus liefhad, en zegt tegen hen: Zij hebben de Heer uit de grafkamer gehaald en wij weten niet waar ze hem hebben neergelegd. Toen begaven Petrus en de andere leerling zich op weg en gingen naar het graf. 
Ze liepen samen, maar de andere leerling liep vooruit, sneller dan Petrus, en hij kwam als eerste bij de grafkamer. En toen hij zich voorover bukte, zag hij de doeken die daar lagen, maar hij ging niet naar binnen. Daarna kwam ook Simon Petrus, die hem volgde, en ging de grafkamer binnen. Hij zag de doeken die daar lagen; de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, lag niet bij de andere doeken, maar afzonderlijk ineengerold op een andere plaats. Nu ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was gekomen, naar binnen en hij zag en geloofde. Want voor die tijd hadden zij het schriftwoord niet begrepen, dat hij zou opstaan uit de dood. De leerlingen keerden daarna weer naar huis terug.

Maria was wenend bij het graf blijven staan. Nog altijd wenend boog zij zich voorover om in de grafkamer te kijken en zij ziet twee engelen in witte gewaden, één zittend aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus had gelegen. Zij vragen haar: Vrouw, waarom ween je? Zij zegt tegen hen: Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd. Toen zij dit gezegd had, keek zij om en zag achter zich Jezus staan, maar ze begreep niet, dat het Jezus was.
Jezus zegt tegen haar: Vrouw, waarom ween je, wie zoek je? Zij meent dat het de tuinman is en zegt tegen hem: Heer, als jij hem hebt weggebracht, zeg mij waar je hem hebt neergelegd; dan zal ik hem halen. Jezus zegt tegen haar: Maria! Zij draait zich om en zegt in het Hebreeuws: Rabboeni! - Dat betekent: meester. Jezus zegt tegen haar: Houd mij niet vast. Want ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Maar ga naar mijn broeders zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en jullie Vader, mijn God en jullie God. Zo komt Maria Magdalena ging bij de leerlingen met de boodschap: ik heb de Heer gezien en dit is wat hij tegen heeft gezegd.
(Joh.20:1-18)

Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen die onder weg waren en over de velden liepen. Zij keerden terug en brachten de anderen de boodschap, maar ook hen geloofden zij niet. (Mrc.16:12-13)

Op dezelfde dag waren ook twee van hen onderweg naar een dorp, zestig stadiën van Jeruzalem gelegen, Emmaüs genaamd. Zij spraken met elkaar over alle gebeurtenissen. Terwijl zij zo spraken en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf naderbij en ging met hen mee. Maar hun ogen waren bevangen, zodat ze hem niet herkenden. Hij zei tegen hen: Wat zijn het voor gesprekken die jullie zo onderweg met elkaar voeren? Toen bleven ze met een droevig gezicht staan. Een van hen, die Kléopas genaamd, gaf hem antwoord: Ben jij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat je niet weet wat daar in deze dagen is gebeurd? Hij zei tegen hen: Wat bedoel je? Zij zeiden tegen hem: Wat er is gebeurd met Jezus de Nazarener, een profeet was, machtig in woord en daad voor God en het hele volk; en hoe onze hogepriesters en de Hoge Raad hem hebben overgeleverd om hem ter dood laten veroordelen en te kruisigen. Wij hoopten zelfs, dat hij de verlosser van Israël zou worden. Maar al met al is het nu de derde dag sinds dit is gebeurd. Bovendien hebben enige vrouwen uit onze kring ons in verwarring gebracht. Zij kwamen in de vroege ochtend bij het graf, maar hebben zijn lichaam niet gevonden en zij kwamen ons zeggen, dat zij zelfs een verschijning van engelen hadden gezien, die zeiden dat hij leeft. Enigen van ons zijn naar het graf gegaan en hebben alles aangetroffen, zoals de vrouwen hadden gezegd; maar hem hebben zij niet gezien.
Toen sprak hij tot hen: O onwetenden, met te trage harten om te geloven in alles wat de profeten hebben gezegd. Moest de Christus niet op deze wijze lijden om zijn eigenlijke wezen te kunnen openbaren? En beginnend bij Mozes en alle profeten legde hij hun uit wat in al de geschriften over hem is geschreven.
Zo naderden zij het dorp waarheen ze op weg waren en hij maakte aanstalten, verder te gaan. Toen drongen zij bij hem aan: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is al ten einde. En hij ging naar binnen en bleef bij hen. En terwijl hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, zegende en brak het en gaf het hun. Toen werden hun ogen geopend en zij herkenden hem. En hij werd onzichtbaar voor hen. Zij zeiden tegen elkaar: Brandde ons hart niet in ons, terwijl hij onderweg met ons sprak en de schriften voor ons opende? En onmiddellijk stonden zij op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden zij de elf en de anderen bijeen, die hen ontvingen met de woorden: De Heer is werkelijk opgestaan en is aan Simon verschenen. Zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe zij hem onder het breken van het brood hadden herkend. 
Terwijl zij hierover spraken, stond hij zelf in hun midden staan en sprak: Vrede zij met jullie.
(Luc. 24:13-36)

Het laatst verscheen hij aan de elf, terwijl ze aan tafel aanlagen. Hij verweet hun hun ongeloof en de verharding van hun hart, omdat ze hen die hem hadden geschouwd nadat hij was herrezen, niet hadden geloofd.
(Mrc.16:14)

Toen het avond was geworden op die dag, de eerste dag van de week, en de deuren van het vertrek waar de leerlingen waren, uit vrees voor de Joden waren gesloten, kwam Jezus. Hij stond in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij met jullie! En bij deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vol vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei hij tegen hen: Vrede zij met jullie. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik jullie. En toen hij dit had gezegd, liet hij zijn adem naar hen toestromen en zei tegen hen: ontvang heilige Geest! Van wie je de zonden afneemt, die zijn daarvan bevrijd; wie je de zonden laat behouden, die blijven eraan gebonden. 
(Joh.20:19-23)

===
vertaling van de teksten: Ton Besterveld
Uitgave van De Christengemeenschap

vrijdag 30 maart 2018

Pasen 2018

ANDREA DA FIRENZE: Resurrection (1366-67)
Fresco
Cappellone degli Spagnoli, Santa Maria Novella, Florence

Slechts weinigen hebben in de eerste eeuwen van het christendom geweten dat een zonnewezen, een kosmisch wezen, in Jezus van Nazareth leefde, en dat de aarde bevrucht werd door het feit dat vanaf de zon echt een wezen is afgedaald, dat eerder vanaf de aarde middels de methoden van inwijding alleen op de zon kon worden waargenomen.
En het wezenlijke van het christendom was […], dat gezegd kon worden: Christus, tot wie wij ons konden verheffen door te worden ingewijd, die Christus die we konden bereiken door binnen de oude mysteriën op te stijgen tot in zonnesferen, Hij is afgedaald in een sterfelijk lichaam, in het lichaam van Jezus van Nazareth. Hij is naar de aarde gekomen.
Het was, zou ik willen zeggen, een feeststemming, meer dan een feeststemming, een heilige stemming die de zielen en gemoederen vervulde die in de tijd van het Mysterie van Golgotha iets van dit Mysterie van Golgotha begrepen.

Wat toen een levende inhoud van bewustzijn was, werd door gebeurtenissen die we nog zullen bespreken, geleidelijk aan iets van een herinneringsfeest aan die historische gebeurtenis op Golgotha.

Maar toen deze herinnering zich vormde, verloor men steeds meer het bewustzijn van wie Christus was als zonnewezen. De wetenden uit de oude mysteriën hoefden niet in het duister te tasten over het wezen van Christus. Ze wisten dat de werkelijk ingewijden, zij die echt ingewijd waren doordat zij onafhankelijk van het fysieke lichaam waren geworden, in hun ziel door de dood waren gegaan, zich verheven hadden tot in zonnesferen en Christus zochten, en dat zij van Hem, van Christus in de zonnesfeer de impuls tot de opstanding van de ziel ontvingen. Zij wisten wie Christus is, omdat zij tot Hem waren opgestegen.

Deze oude ingewijden, de wetenden van deze inwijding begrepen uit hetgeen er op Golgotha gebeurd was, dat hetzelfde wezen dat eerst in de zon gezocht moest worden, nu naar de aarde was afgedaald. Waarom? Omdat de handelingen die in de oude mysteriën van Christus in de zon aan de ingewijde werden voltrokken, niet meer voltrokken konden worden, omdat de menselijke natuur eenvoudigweg in de loop van de tijd anders geworden was. De oude inwijdingsceremonie was niet meer mogelijk als gevolg van de verdere ontwikkeling van de mensheid.

De Christus kon middels de oude initiatie niet meer worden gezocht op de zon. Hij daalde af om een daad op aarde te verrichten, waarnaar nu de mensen konden opkijken.
Wat in dit geheim besloten ligt behoort tot het allerheiligste dat men op aarde kan uitspreken.

bron
Rudolf Steiner: Die Weltgeschichte in anthroposophischer Beleuchtung (GA 233)
1e voordracht - Dornach, 19 april 1924
Das Osterfest als ein Stück Mysteriengeschichte der Menschheit

(de hele voordracht op: Freie Verwaltung des Nachlasses von Rudolf Steiner)

woensdag 23 maart 2016

Pasen

Fra Angelico - Vrouwen bij het graf 

In de 3e voordracht van Algemene Menskunde, de eerste voordrachtencyclus voor de leraren van de vrijeschool in Stuttgart, stelt Rudolf Steiner de vraag: ‘Hoe zou het met de natuur gesteld zijn wanneer de mens er niet was?’
Het gangbare antwoord gaat meestal in de richting van: ‘alles zou hetzelfde zijn, aarde, planten en dieren, alleen de mens en zijn cultuuruitingen zouden ontbreken. Volgens Steiner is dat niet zo.

‘Zou de mens niet in de evolutie van de aarde bestaan, dan zou ook een groot deel van de dieren niet bestaan. (…) We dienen te weten dat niet alleen de lagere diersoorten, maar ook de wereld van de mineralen en planten al lang verstard zou zijn, zich niet meer verder zou ontwikkelen, wanneer de mens niet op aarde was. (…)’

Volgens Rudolf Steiner worden door de mensen die leven en sterven op aarde, nieuwe levenskrachten binnengebracht in de aarde en wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden.

‘Boerinnen op het land weten nog beter dan de vrouwen in de stad dat voor het bakken van een brood gist nodig is, hoe weinig ook. Ze weten dat een brood niet zou rijzen wanneer er geen gist in het deeg zou zitten.
Evenzo zou de aardeontwikkeling allang in de eindtoestand zijn terechtgekomen, wanneer niet voortdurend de krachten van de menselijke stoffelijke overschotten, die door de dood gescheiden worden van de geestziel, zouden overgaan in de aarde. Door deze krachten, die de aarde voortdurend ontvangt doordat stoffelijke resten van mensen aan haar worden overgegeven, respectievelijk door de krachten die in de stoffelijke overschotten huizen, wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden.
Dit bewerkstelligt dat mineralen hun kristallisatievermogen nu nog ontplooien – wat zij zonder die krachten allang niet meer zouden doen; ze zouden allang verbrokkeld, zijn opgelost. Dit bewerkstelligt ook dat planten die anders allang niet meer zouden groeien nu nog floreren. En dit geldt ook voor de lagere diersoorten.
De mens schenkt zijn lichaam aan de aarde als ferment, als gist als het ware, voor de verdere ontwikkeling.’

uit:
Rudolf Steiner: Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie
(GA 293) 3e voordracht 23 augustus 1919

Wat Rudolf Steiner hier bespreekt heeft zeer zeker ook betrekking op alles wat zich afspeelde rond het Mysterie van Golgotha: de kruisdood, graflegging, nederdaling ter helle en de opstanding van Christus.
We mogen ons er werkelijk van doordringen, dat er in het voorjaar geen nieuwe lente-impuls had kunnen zijn, wanneer het Mysterie van Golgotha niet had plaats gevonden. Op dàt moment in de mensheidsontwikkeling werd er in de aardeplaneet een levenbrengende kiem gelegd ter voortgang van de wereld en mensheid, opdat de aarde eens zelf tot een levende zon zal kunnen worden.

In de tijden vóór het Mysterie van Golgotha verliep de ontwikkeling van de aarde vanaf zijn ontstaan in een neergaande lijn. Het was een ontwikkelingslijn, die uiteindelijk zou uitmonden in een totale verdichting en verharding, waardoor geen voortgaande ontwikkeling meer mogelijk was.

Ook het mensenwezen zelf zou steeds verder verharden en deformeren, d.w.z. afraken van het goddelijke scheppingsplan. In de verschillende evangeliën wordt verhaald over de zieken, melaatsen, kreupelen, verlamden, blinden en doven, geesteszieken en door demomen bezeten mensen. Zij zijn representanten van de mensheid in die neergaande ontwikkelingslijn. Maar Christus, die is de Geesteszon, kan dit alles ombuigen. Hij rekent daarbij echter ook op de wil en inzet van die individuele mensen. Zonder hun eigen wil en inzicht is er geen echte genezing mogelijk:
‘Schep moed dochter, uw geloof heeft u genezen’ (Math. 9:22)
‘Ook ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig voortaan niet meer.’ (Joh 8:11)

Het is ook het Christuswezen, dat aan de mensheid  het hogere Ik heeft geschonken. Ons hogere Ik komt vanuit die hemelse regionen van de Geest. Het lagere Ik is een vals  en egoïstisch Ik, dat op een andere manier in de menselijke ziel is ingeënt, waarmee een dalende lijn in de mensheidsontwikkeling werd ingezet.
Sinds het Mysterie van Golgotha is aan de mens de mogelijkheid gegeven om de geest (het Ik) tot in zijn lichamelijk organisatie op te nemen. De mens kan vervolgens aanvangen om zijn zielenkrachten, levenskrachten en uiteindelijk zelfs ook zijn fysiek-lichamelijke organisatie om te vormen en te vergeestelijken, met zijn Ik te doordringen.

Met het offer dat het Christus-wezen heeft gebracht in de Lijdensweek en bij de opstanding, is aan elke mens op aarde de mogelijkheid gegeven de weg naar geestelijke hemelrijken weer te vinden.

Bij het begraven of cremeren van de stoffelijke resten van een mens, worden de door de geest getransformeerde stoffen, de substanties waaruit het lichamelijke is opgebouwd, weer terug geschonken aan de aarde. Als een homeopathisch ferment worden daarmee nieuwe geestelijke krachten aan de aarde toegevoegd.

In de 52e spreuk van de antroposofische Zielenkalender (Weekspreuken), die gemediteerd zou moeten worden tijdens de Stille Week, vinden wij weergegeven dat juist in die week voor Pasen, vanuit hemelse verten levenskracht het menselijk lichaam binnen trekt, en dat op dat moment het wezen van de geest zich verenigt met het menselijk zijn.

Wanneer vanuit de zielendiepten
de geest zich wendt tot het wereldzijn,
en schoonheid opwelt uit ruimteverten,
dan trekt vanuit hemelsverten
levenskracht het menselijk lichaam binnen
en verenigt, machtig werkend,
het wezen van de geest met het menselijk zijn.

(zie http://weekspreuken.antrovista.com)

We kunnen deze waarheden niet letterlijk genoeg nemen.
Het gaat hier over het mysterie van de transsubstantiatie.

In de oeroude mysterietekens van brood en wijn herkennen wij het omgevormde en vergeestelijkte lichaam en het bloed van Christus; het lichaam als de drager van Zijn ziel, het bloed als de drager van Zijn geest. Zijn wezen heeft het gedeformeerde menselijk oerbeeld weer geheel hersteld, zoals het in oorsprong door de scheppende goden was gedacht, gesproken en gewild.

De helende werking op wereld en mensheid, die door de komst van Christus op aarde mogelijk werd, kan voortgang vinden wanneer mensen de Christuskracht in hun harten willen opnemen.
Voor de eerste maal werd dit alles ingevoegd in de aarde tijdens de Stille Week en de Paasmorgen. En elk jaar weer vindt een vernieuwing van deze impuls plaats in de lentetijd, met Pasen.


zaterdag 19 april 2014

Pasen - Hij is waarlijk opgestaan

Duccio di Buoninsegna
De Verrijzenis
Na de sabbat, toen de ochtend van de eerste dag van de week gloorde, kwam Maria uit Magdala met de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten. Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw. De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer. De engel richtte zich tot de vrouwen en zei: ‘Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. Hij is niet hier, hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft. Kijk maar, dat is de plaats waar hij gelegen heeft. (Matt.28:1-6)

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om hem te balsemen. Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van het graf wegrollen?’ Maar toen ze opkeken, zagen ze dat de steen al was weggerold; het was een heel grote steen. Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk. Maar hij zei tegen hen: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazareth die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd. (Mrc.16:1-6)

Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. Bij het graf aangekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. Hierdoor raakten ze helemaal van streek. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. Ze werden door schrik bevangen en sloegen de handen voor hun ogen. De mannen zeiden tegen hen: ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden? Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’ Toen herinnerden ze zich zijn woorden. (Luc.24:1-8)

En ga nu snel naar zijn leerlingen en zeg hun: “Hij is opgestaan uit de dood, en dit moeten jullie weten: hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je hem zien.” Dat is wat ik jullie te zeggen had.’ Ontzet en opgetogen verlieten ze haastig het graf om het aan zijn leerlingen te gaan vertellen. Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op hem toe, grepen zijn voeten vast en bewezen hem eer. Daarop zei Jezus: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan, daar zullen ze mij zien.’ (Matt.28:7-10)

Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’
Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden. (Mrc.16:7-8)

De vrouwen die het graf bezochten, waren Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus, en nog enkele andere vrouwen die hen vergezelden. Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd, maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet. Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was. (Luc.24:10-12)

Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de opening van het graf was weggehaald. Ze liep snel terug naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben.’ Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, en hij zag dat de doek die Jezus’ gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek. Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat hij uit de dood moest opstaan. De leerlingen gingen terug naar huis.
Maria stond nog bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. ‘Waarom huil je?’ vroegen ze haar. Ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd.’ (Joh.20:1-13)

Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. ‘Waarom huil je?’ vroeg Jezus. ‘Wie zoek je?’ Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als u hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen.’ Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat betekent ‚meester’.) ‘Houd me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had. (Joh.20:1-18)

Toen ze hoorden dat hij leefde en dat zij hem gezien had, geloofden ze het niet. (Mrc.16:11)

Emmaüs
Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen toen ze buiten de stad aan het wandelen waren. Ze gingen terug en vertelden het aan de anderen; maar ook zij werden niet geloofd. (Mrc.16:12-13)
Duccio di Buoninsegna: De Emmaüsgangers
Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. Hij vroeg hun: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan.

Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’

Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten.

Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ (Luc.24:3-32)

Duccio di Buoninsegna
Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’ De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.
Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’ (Luc.24:33-36)

Ten slotte verscheen hij aan de elf terwijl ze aan het eten waren, en hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die hem hadden gezien nadat hij uit de dood was opgewekt. (Mrc.16:14)

Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Ik wens jullie vrede!’ Na deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. Nog eens zei Jezus: ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’ Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest.’ (Joh.20:19-22)
---
zie ook: 'Graf en Tempel' door Helgo Bockemühl

donderdag 21 april 2011

Pasen

Rudolf Steiner: Ostern


Deze keer een tekst van Bernard Lievegoed, gegeven in de Michaëlstijd 1990. In de kring van jaarfeesten staat het Michaëlsfeest tegenover Pasen. Met Michaëlkracht kan de mens leren het Mysterie van Pasen te begrijpen.


De Christus-zon,
het Christus-licht,
heeft de duisternis doordrongen.
Op de Stille Zaterdag
trad Christus binnen
in het centrum van de aarde
van waaruit de geesten
van de diepste duisternis
door de aarde heen
hun Ik-vernietigende krachten
in de wil van mensen zenden.

Maar deze duistere plaats
draagt ook het Christusgoud,
dat licht en warmte
zendt in de menselijke wil
en in het menselijke hart.

Het is de vrijheid van het Ik
te kiezen uit de krachten
die door de aarde
binnen stralen in de wil.

Michaëls strenge blik
maant ons de keuze
in onze daden te openbaren.


Bernard Lievegoed
Michaëli 1990, te midden van de Grote Geestesstrijd

maandag 21 maart 2011

Graf en Tempel

De Tempel in Jeruzalem


Helgo Bockemühl: Graf en Tempel

Ten tijde van Jezus verhief zich op het grote tempelplateau in Jeruzalem, waar tegenwoordig de 'Koepel van de rots' staat, de prachtige tempel die Herodes in zesenveertig jaar had laten bouwen. Bij het beschouwen van dit gebouw had Jezus er tegen zijn vertrouwelingen over gesproken, dat geen steen daarvan op de andere gelaten zou worden (Marcus 13:2).
Maar er is ons ook nog iets anders, dat hij over de tempel gezegd heeft, overgeleverd; wij vinden dat in het evangelie volgens Johannes.
Daar eisen de Joden, wanneer Jezus bij gelegenheid van het Passahfeest in het jaar 31 in Jeruzalem is, een teken van hem. Hij antwoordt daarop: 'Breekt deze tempel af, en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen' (Joh. 2:19), en als de Joden, daarover ontsteld, hem onder het oog brengen dat men toch zesenveertig jaar aan dit bouwwerk had gebouwd, antwoordt hij niet, maar Johannes geeft het commentaar: 'Maar Hij sprak over de tempel van zijn lichaam' (Joh. 2:21).
Johannes, die door het overleveren van het belangrijkste dat Jezus over zichzelf zei, zijn intiemste kenner blijkt te zijn, laat ons in deze opmerking zien, hoe Jezus in de tempel een beeld, een symbool ziet van zijn lichaam, het lichaam dat de Messias, de Logos, als mens aangenomen heeft.
Ook het tafereel van de jonge Jezus in de tempel, dat Lucas schildert (Luc. 2:46) schijnt daarop te wijzen; de twaalfjarige komt daar tot zijn eigenlijke menszijn en voorvoelt de opdracht die hij zal krijgen.

De tempel

Deze tempel, die het volk Israël zo na aan het hart lag en waarmee Jezus zich zo verbonden voelde, bevatte als zijn wezenlijk cultisch middelpunt de ruimten en de structuur naar het voorbeeld van de Tabernakel. Men heeft een aantal Kanaänitische tempels opgegraven, die dezelfde structuur vertoonden, die dan in de tempel van Salomo de klassieke uitdrukking vond. De volgende drieledigheid had dus ook de tempel van Herodes:

1) een voorhof, door muren omgeven, slechts ten dele of in het geheel niet overdekt, met een brandofferaltaar, vanwaar het vuur en de rook naar de open hemel opstijgen.

2) de hoofdzaal, het Heilige, dat een gesloten binnenruimte was en twee elementen bevatte:
- a de zevenarmige kandelaar en de tafel voor de toonbroden, als beelden voor de goddelijke kosmische ordeningen van het zevental planeten en de twaalfvoudige krachten van de 'dierenriem'.
- b het kleine reukofferaltaar, met een bekken voor de houtskool. Wierook steeg daar op, het was de plaats voor inkeer en gebed.

3) het Heilige der Heiligen, dat ten tijde van Jezus leeg was. De ark van het verbond des Heren met haar kostbare herinneringsstukken uit de geschiedenis van het volk was in de troebelen van de Babylonische ballingschap verloren gegaan. Alleen nog de kale rotspunt werd door het Heilige der Heiligen omsloten. Het was de stille, het meest naar binnen gelegen plaats, waar jaarlijks op Grote Verzoendag de heilige naam van God werd uitgesproken. In dit 'binnenste' werd de aanwezigheid van de Allerhoogste beleefd, als het ware in zwijgen en niet zien.

Wij kunnen van verschillende niveaus van religieus beleven spreken, die in de tempel samengevat zijn:

1) Het volk nam zonder meer slechts aan vuur en rook onder de blote hemel deel. Dit was nog een soort natuurgodsdienst, waarin het offerbloed van het geslachte dier vloeide, waarin de vlam oplaaide, en de rook, door de wind opgenomen, oostwaarts naar de woestijn gedragen, ofwel naar het westen naar de stad toe neergedrukt werd: tekens van de genadige of de toornige God, die zich in wind en weer kond doet.

2a) Het beschouwen van de zinnebeelden van de kosmische ordening van de tijd (kandelaar en tafel voor de toonbroden) was al voorbehouden aan de priesters. Men krijgt de indruk, alsof van daaruit de week met de zeven dagen en het jaar met de twaalf maanden hun ordening kregen.

2b) Verder naar binnen dan, nog in dezelfde hoofdzaal, maar dichter naar het Heilige der Heiligen toe, ging alleen die priester die, zoals b.v. Zacharias, (Lucas 1:19) bezig was het reukoffer op te dragen, als uitdrukking van inkeer en gebed.

3) In het Heilige der Heiligen tenslotte heerste een volkomen verinnerlijkte, 'abstracte' religie zonder beelden of woorden: in de fysieke leegte was het hoogste geestelijke wezen aanwezig en werd alleen door de hogepriester bij zijn verheven, heilige naam genoemd.

Het graf

Laten wij nu deze tempel, die Jezus Christus als het beeld van zijn menselijk wezen beschouwde, eens vergelijken met het bouwsel, waarin op Goede Vrijdag zijn menselijk lichaam werd gelegd: het graf van Golgotha is immers de plaats, waar de 'tempel van zijn lichaam' afgebroken werd, opdat die binnen drie dagen weer opgebouwd zou kunnen worden. Hoe zag dit graf er uit?
Gaan wij de gegevens in de evangeliën na, dan zien wij dat men in het graf kon lopen, dat het dus horizontaal in de oplopende kalkrots uitgehouwen was. Tegenwoordig ziet men daarvan in de Heilige Grafkerk weliswaar nog slechts een fragment. Maar toentertijd waren er graven – dergelijke graven heeft men herhaaldelijk gevonden; dat waren dan de graven van de welgestelden, zoals Jozef van Arimathea die als volgt ingedeeld waren:
Enkele treden leidden naar beneden naar een soort voorportaal. Dan kwam de rolsteen, die in een goot voor de ingang gerold kon worden. Daar was de ingang van het graf. Men bevond zich eerst in een kamer waarin langs de zijwand een bank was. Daar kon men gaan zitten, om de dode te bewenen of aan hem te denken. Vandaar kwam men door een tweede, nauwe doorgang verder naar binnen. Deze tweede kamer had een nis aan de zijkant en was de eigenlijke bijzettingsplaats.

Merkwaardigerwijze hebben wij, behalve de archeologische vondsten, nog een aanwijzing voor de vorm van het opstandingsgraf, die echter helaas nagenoeg onbekend is: in Görlitz, in het oosten van Duitsland, bevindt zich een bouwsel, een maquette die het heilige graf moet voorstellen.
In het jaar 1465 was Georg Emerich van zijn bedevaart naar Jeruzalem teruggekeerd, en kort daarna schonk hij, als rijk burger, dit bouwsel als kopie van het graf, dat hij in Jeruzalem had gezien. Keizer Constantijn had de rots rondom het graf laten weghakken, zodat er een kapel was ontstaan, die met een hekwerk of een muur omgeven werd. In 1009 hebben de moslims onder kalief Hakim die kapel verwoest Niet lang daarna werd zij door de kruisvaarders weer opgericht. Zó moet Emerich haar hebben gezien, want volgens zijn maquette was vóór de eigenlijke grafkamer nog een 'engelenkapel', hetzij in plaats van de vroegere herdenkingsruimte of uit delen daarvan gebouwd. Zó kunnen wij het in Görlitz zien. Andere voorstellingen van het heilige graf, zoals in Konstanz en Magdeburg, zijn in een kerk opgesteld en hebben dus wel eerder symbolische waarde.Heilige Graf bij Görlitz

Vóór het graf in Görlitz ziet men een stenen afsluitplaat. Het is niet waarschijnlijk, dat Emerich nog de oorspronkelijke rolsteen gezien heeft. Vermoedelijk toonde men uit onbekendheid met de oude situatie met een ronde steen die in een goot gewenteld kon worden, een rechthoekige, zoals de kruisvaarders die uit Europa kenden, en zoals die in het Romeinse Rijk evenals in de Griekse cultuur bij sarcofagen gebruikelijk was geweest.
Daar in Görlitz kan men dus in eik geval een, zij het ook zwakke, afspiegeling van het heilige graf zien. Men twijfelt overigens ook al aan de echtheid van de door Constantijn gevonden plaats - de Grafkerk, die men tegenwoordig kan zien, dateert uit het jaar 1808.

Paasmorgen

Wij willen van de hierboven beschreven vorm van het graf uitgaan, zoals de archeologie die gereconstrueerd heeft:

Beschouwen wij nu de vier evangeliën en wat zij over de ontmoeting van de vrouwen met de engelen op de Paasmorgen vermelden, dan merken wij, hoe de opeenvolging van deze vier geschriften van de christelijke canon een wetmatigheid vertoont, die met de hierboven veronderstelde vorm van het graf overeenkomt.

Mattheus beschrijft in het 28e hoofdstuk, hoe de engel op de Paasmorgen in aardbeving en bliksem verschijnt; hij wentelt de steen weg en zet zich daarop. De vrouwen gaan bij de ontmoeting met de engel het graf niet binnen, misschien als gevolg van de aansporing, die de boodschap van de engel inhoudt: 'En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen . . .' (Matth. 28:7).
Marcus verhaalt hoe de vrouwen bij zonsopgang naar het graf gaan. Zij vinden de steen afgewenteld. Bij het betreden van het graf zien zij een 'jongeling aan de rechterzijde zitten, bekleed met een lang, wit gewaad'. Zij bevinden zich dus waarschijnlijk in de eerste ruimte, die gelegenheid moest bieden voor zitten, herdenken en bewenen (Marcus 16).
Lucas (24:3): 'En toen zij er ingegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heer Jezus niet. En het geschiedde, terwijl zij daarover in verlegenheid waren, dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij haar stonden'. Pas na enige tijd van denken en innerlijke radeloosheid worden zij de geestelijke wezens gewaar, die hun vermanen, na te denken: 'Herinnert u, hoe Hij . . . tot u gesproken heeft ... En zij herinnerden zich zijn woorden'.
Johannes, de vierde evangelist, schildert de verschijning der engelen later, en op 'een plaats verder naar binnen toe (20:12): ' ... en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had'. Maria kan wellicht in de herdenkings en beweningsruimte gestaan, zich wenend voorovergebogen en bij het naar binnen zien in de eigenlijke bijzettingsruimte de engelen geschouwd hebben.

Wij ontdekken in de bijzondere vorm van elk van deze vier verhalen een diepere zin, wanneer wij de verschillen nu eens niet als met elkaar in tegenspraak willen elimineren, maar de berichten in hun eigen, karakteristieke vorm naast elkaar laten staan. Emil Bock heeft beschreven, hoe wij hier aan de hand van de teksten het geheim van verschillende hiërarchieën benaderen: van de 'exousiai' in de bliksem, via de 'archai', de jongeling, en de aartsengelen'in de blinkende gewaden', tot aan de engelen die aan Maria verschijnen.

Graf en tempel

Hier willen wij nog het tweede gezichtspunt uitwerken: wij worden van buiten tot diep in het graf naar binnen geleid en beleven in deze vier fasen een soortgelijke verinnerlijking als bij onze gang door de verschillende sferen van het religieuze beleven in de tempel te Jeruzalem:

1) In de 'voorhof, de open gang, verschijnt de engel van Jahwe in aardbeving en bliksem; zijn voorkomen is wit als sneeuw. In weersverschijnselen geeft de Heer dus zijn tekens, zoals vroeger bij Mozes, toen Hij in de wolken of vuurzuil voor het volk uittrok (Exodus 13:21).

2a) Bij het betreden van het graf zowel als van het heiligdom komen wij in het gebied van het kosmische tijdsverloop: 'toen ging de zon juist op' zegt Marcus, en de tempel biedt de aanblik van de zevenvoudig en twaalfvoudig geordende tijd. Dit is de sfeer van de 'oerbeginnen' (archai), van de tijden en levensronden naar hun uiterlijke zowel als naar hun innerlijke aard. De vrouwen ontmoeten de 'jongeling' als zij juist het graf zijn binnengegaan.

2b) Met Lucas zijn wij het gebied van de verinnerlijking binnengegaan. In de tempel verricht ook volgens het Lucasevangelie Zacharias aan het reukofferaltaar het gebed, als Gabriël hem verschijnt. Gabriël wordt in het evangelie weliswaar niet rechtstreeks als aartsengel aangeduid, maar elders in de christelijke overlevering heeft hij deze rang. Het evangelie zelf differentieert nergens de hemelse hiërarchieën. Op de daarvoor bestemde plaats in de grafruimte worden de vrouwen tot inkeer, herdenken en herinneren aangespoord. De ziel die zich innerlijk heeft voorbereid door het gebed, alsook (in het verhaal van de Paasmorgen), door de radeloosheid, vermag een boodschap te vernemen, waarin zij tot innerlijke beweeglijkheid wordt opgeroepen.

3) Bij Johannes betreden wij met het beleven van Maria Magdalena het Heilige der Heiligen van het graf, 'daar waar het lichaam van Jezus gelegen had'. Deze plaats is leeg, zoals ook het Heilige der Heiligen van de tempel. Maria is alleen. Hier is nu, naar het ons voorkomt, het karakteristieke keerpunt van het voorchristelijke naar het christelijke gebied: waar eens de allerheiligste naam van God in het binnenste gebied uitgesproken werd, wendt de mens zich weer om, naar buiten. Maria kan de Herrezene vóór het graf schouwen. Maar pas, wanneer Hij haar naam uitspreekt, herkent zij Hem. Eigenaardig genoeg het kan ons bevreemden luidt het dan nog eens: 'Zij keerde zich om'. Zou zij zich weer naar het binnenste van het graf toegekeerd hebben?
De ontmoeting in de ik sfeer (van het hoofd tot aan de voeten) wijst weer naar buiten, noemt de mens bij zijn naam en schenkt het eerste herkennen van de Herrezene.

(dubbelklik op de afbeelding voor een vergroting)


De nauwkeurige overeenkomst van graf en tempel, van de cultisch voltrokken religieuze vormen in de laatste met de beschrijvingen van de ontmoeting met de engelen op de Paasmorgen, wijst ons erop, dat zij een symbool voor het wezen van de mens zijn. Op de vier fasen van Joodse religiositeit en op de vier engelverschijningen in de opeenvolging van de evangeliën valt licht door de in de antroposofie ontwikkelde gedachte van de vierledigheid van de mens.
In de tempelcultus wordt dit door de vier niveaus direct aanschouwelijk. Christus vereenzelvigt zelf zijn menselijke bestaansvorm met dit beeld, en het lege graf verkondigt de vrouwen op de Paasmorgen uit de mond van de engelen de viervoudige opstanding:

(dubbelklik op de afbeelding voor een vergroting)

Tempel en graf spreken heel exact niet slechts over het aardse lichaam alleen, maar over het gehele mensenwezen, waarin Hij stierf en dat Hij tot opstanding bracht.

----

Vertaling en bewerking: Marie Veldhuyzen
Uitgeverij Christofoor Rotterdam 1978
ISBN 90 6238 065 4
Helgo Bockemühl 1977
Oorspronkelijke titel: Grab und Tempel - Sinnbilder für den Menschen

dinsdag 30 maart 2010

Pasen

Giovanni Bellini (Venetië 1426-1516): De Opstanding

Marcus 16 : 1 – 8 (Paaszondag)
Mattheüs 28 : 1 -10 (Paasmaandag)

Hij is opgestaan

De notities uit 2009 bij de perikopen van Pasen kunnen teruggelezen worden door hier te klikken.

In dit tweede jaar waarin we met onze Perikopennotities voorzichtige pogingen doen inzichten te verwerven bij wat ons in de verschillende perikoopteksten wordt aangereikt, hebben we de invalshoek gekozen, waarmee we volgen hoe de komst van Christus een vervulling betekent van de verwachting in de Oude Mysteriën.
We hoorden in de Kersthandeling spreken over de verwachtingsvolle zielen van de Herders en bespraken bij de kerstperikoop dat de herders op het veld niet slechts beschouwd moeten worden als eenvoudige schapenhoeders, maar als leerlingen van oude mysterieplaatsen. Ook de Wijzen uit het Oosten waren verbonden met de mysteriescholen van de Oudtestamentische tijd. De Bruiloft in Kana en de scène met de Hoofdman in Kapernaüm bekeken we vanuit het standpunt, dat Christus de eigenlijke heilbrenger was die de geestkracht bracht, die in de Oude Mysteriën niet meer kon worden gevonden. We lazen over de bezetenen in de grafholen, waarbij we opnieuw een beeld kregen van de teloorgang van de oude mysterieplaatsen.
We mogen ons werkelijk zo concreet mogelijk voorstellen dat de mensheid zwaar te lijden had van het effect van de zondenkrankheid; anders gezegd: de mensheid was zover afgedaald in het aardse gebied dat zij letterlijk ‘van God verlaten’ was. De mensheid was ziek, verminkt, verlamd, bezeten door demonen. En ook de aardeplaneet zelf was op sterven na dood. Vanuit de goddelijk-geestelijke wereld stroomden geen genezende krachten meer naar de aarde, waardoor aarde en mensheid opgetild konden worden uit de neergaande lijn. Die genezende krachten werden pas door het Mysterie van Golgotha opnieuw aan de aarde geschonken.

Door de Kruisdood van Christus heeft goddelijke morele substantie zich fysiek met de aarde verbonden.
uit: Wijnand Mees (2007): Het licht dat tussen mensen leeft – Uitgeverij Christofoor, Zeist

Christus is het hoogste zonnewezen dat de mensheid zijn geestelijke wezenskern gaf: het Ik-Ben. Tijdens Zijn leven op aarde doordrong het Christuswezen het lichaam van Jezus van Nazareth (de drie jaar van Jordaan tot Golgotha), en daarna kon Hij Zijn genezende goddelijke krachten schenken aan de aardeplaneet. (Pasen-Hemelvaart-Pinksteren). Vanaf het Mysterie van Golgotha is Christus met de aarde verbondenen en zal dat blijven tot aan het einde der aardetijden. De mensheid moet zich tijdens het leven op aarde met Hem verbinden.

Andrea Mantegna (ca. 1431-1506): De Opstanding

Voor leraren spreekt Rudolf Steiner in de 3e voordracht van Algemene Menskunde op een merkwaardige, niet direct te begrijpen manier over de geestelijke krachten, die door de mens tot in het lichamelijke worden opgenomen en dan na het leven aan de aarde worden afgegeven. Steiner spreekt in deze passage over ‘de mens’. Wanneer we het hierop volgende citaat lezen mogen we bij het woord ‘mens’ denken aan Hem. We mogen de naam invullen van degene waarvan Pilatus, toen Hij voor hem stond, de woorden sprak: ‘ECCE HOMO - Zie, de mens!’ Voor Pilatus stond de Christus Jezus, het goddelijk volmaakte oerbeeld van de mens, het van zonden vrije, onschuldige voorbeeld voor de mensheid, weliswaar gegeseld en getooid met doornkroon en purperen mantel.

Zou de mens niet in de evolutie van de aarde bestaan, dan zou ook een groot deel van de dieren niet bestaan. (…) We dienen te weten dat niet alleen de lagere diersoorten, maar ook de wereld van de mineralen en planten al lang verstard zou zijn, zich niet meer verder zou ontwikkelen, wanneer de mens niet op aarde was. (…)
Boerinnen op het land weten nog beter dan de vrouwen in de stad dat voor het bakken van een brood gist nodig is, hoe weinig ook; ze weten dat een brood niet zou rijzen wanneer er geen gist in het deeg zou zitten. Evenzo zou de aardeontwikkeling allang in de eindtoestand zijn terechtgekomen, wanneer niet voortdurend de krachten van de menselijke stoffelijke overschotten, die door de dood gescheiden worden van de geestziel, zouden overgaan in de aarde. Door deze krachten, die de aarde voortdurend ontvangt doordat stoffelijke resten van mensen aan haar worden overgegeven, respectievelijk door de krachten die in de stoffelijke overschotten huizen, wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden. Dit bewerkstelligt dat mineralen hun kristallisatievermogen nu nog ontplooien – wat zij zonder die krachten allang meer niet zouden doen; ze zouden allang verbrokkeld, zijn opgelost. Dit bewerkstelligt ook dat planten die anders allang niet meer zouden groeien nu nog floreren. En dit geldt ook voor de lagere diersoorten. De mens schenkt zijn lichaam aan de aarde als ferment, als gist als het ware, voor de verdere ontwikkeling.

uit: Rudolf Steiner: Algemene Menskunde als basis voor de pedagogie (GA 293) 3e voordracht 23 augustus 1919

In deze passage spreekt Rudolf Steiner hier tot de eerste vrijeschool-leraren over het mysterie van de transsubstantiatie. In de oude mysterietekens brood en wijn herkennen wij het lichaam en het bloed van Christus; het lichaam als de drager van Zijn ziel, het bloed als de drager van Zijn geest. De helende werking op wereld en mensheid, die door de komst van Christus op aarde mogelijk werd, kan voortgang vinden wanneer mensen de Christuskracht in hun harten willen opnemen.

Fra Angelico: De Verrijzenis van Christus

vrijdag 10 april 2009

Pasen (2)

Stille Zaterdag

Rudolf Steiner: Ostern (Drei Kreuze) aquarel 1924
klik op de afbeelding voor een vergroting

maandag 6 april 2009

Pasen

Giotto di Bondone: Christus verschijnt aan Maria Magdalena

Marcus 16 : 1 – 8 (Paaszondag) Mattheüs 28 : 1 -10 (Paasmaandag)

Hij is opgestaan

Het is niet eenvoudig om voor deze weblog in het kort iets te schijven over het allergrootste mysterie dat op aarde heeft plaatst gevonden op en rond Golgotha. Via het christendom in het westen heeft vooral het lijden van Jezus Christus een plaats in de cultuur gekregen, terwijl in de oosterse kerk juist de opstanding van Christus gevierd wordt. Zoals hier de Matthäus Passion van Bach of Jesus Christ Superstar bij iedereen sporen op het netvlies of trommelvlies hebben achtergelaten, klinkt in het oosten elke Paasmorgen juist het: “De Heer is waarlijk opgestaan”.
Alle mysteriën van de Oudheid hebben juist naar deze laatste gebeurtenis uitgekeken. Nog teruggrijpend op Palmpasen kunnen we misschien zeggen dat op die laatste zondag (Palmzondag) de Oude Mysteriën hun vervulling kregen: Het Zonnewezen trok nu zelf ‘de stad’ binnen. Bij de verrijzenis, op de zondag een week later, begonnen de Nieuwe Mysteriën. Toen begon ‘de Christustijd van de mensheid’, zoals het in de Kersthandeling klinkt. Met de antroposofie heeft Rudolf Steiner de mensheid, welke langzamerhand de bewustzijnziel verder zal ontwikkelen, de handvatten gegeven om tot het begrijpen van deze gebeurtenissen te komen.

Het allerhoogste en grootste Zonnewezen had zich verbonden met een mensenlichaam. Dat gebeurde bij de Doop in de Jordaan. Een wezen zo groot als, misschien zelfs groter dan, de zon belichaamde zich in een klein mensenlichaam, in verhouding nog kleiner dan het oog van een naald waarin een draad zou moeten worden gestoken. De geestelijke zonnekracht van dit Wezen doorstraalde eerst dit lichaam van Jezus van Nazareth gedurende de drie jaren na de doop. In de perikopen hebben we kunnen volgen dat langzaamaan en stap voor stap de kracht van dit Zonnewezen ook zijn werking deed gelden in de omgeving: eerstens in de wereld van het astrale, dan in de wereld van het etherische, uiteindelijk zou ook de fysieke substantie geheel en al doordrongen worden met zonnekracht. Je zou kunnen zeggen dat in de drie jaren na de Doop in de Jordaan het Zonnewezen, de Wereldgeest, eerst van binnenuit het lichaam van Jezus van Nazareth doorlichtte en doorstraalde, waardoor dat lichaam, wat al op een wonderbaarlijke manier was voorbereid, gezuiverd werd van de invloeden van Lucifer, d.w.z. van de zondekrankheid aan het lichamelijke wezen van de mens als gevolg van de zondeval, en van Ahriman.
Op de Stille Zaterdag, nadat Zijn lichaam in het graf was verzonken, drong de Christuskracht door tot in het diepste van de aarde zelf, vanaf dan dus doordrong Zijn zonnekracht de buitenwereld van de aardeplaneet. Hij overwon de krachten die in de aarde dood veroorzaken en Hij verloste daarmee ook de in het fysieke verstrikt geraakte mensenzielen.

Fra Angelico: Afdaling ter Helle

De Wereldgeest doordrong met Zijn zonnekrachten de geestelijke/fysieke aarde. De Christusgeest was echter ook diep doorgedrongen tot in zelfs de chemische substanties, tot in het beenmerg van het skelet van Jezus van Nazareth en Hij transformeerde het. Zo werd Zijn lichaam tot het opstandingslichaam. Het werd weer een mensenlichaam zoals het oorspronkelijk door de Goden bedoeld en gedacht was. Daarna deed Hij hetzelfde met de fysieke substantie van de planeet aarde. Met het bloed dat vloeide vanaf het kruis op Golgotha en door het lichaam dat verzonken was in het graf werd de aardesubstantie doordrongen van Zijn kracht. Daarmee werd de aarde het lichaam van de Zonnegeest.
Vanuit de fysiek-geestelijke substantie vindt er vervolgens weer een helende werking plaats op de etherische omhulling van de aarde, van waaruit de Wereldgeest vanaf de Hemelvaart werkzaam is.