Posts tonen met het label Dodenzondag. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Dodenzondag. Alle posts tonen

donderdag 29 oktober 2015

1 en 2 november: Allerheiligen - Allerzielen

Fra Angelico
Op de twee eerste dagen van november kunnen we de aandacht richten op de wereld van de gestorvenen. De hele maand november tot aan het begin van de Advent is daarvoor bijzonder geschikt. Binnen de protestantse kerken wordt de laatste zondag van november Dodenzondag of Eeuwigheidszondag genoemd, ooit bedoeld als tegenhanger van het Rooms-katholieke Allerheiligen en Allerzielen. Men heeft in oudere tijden altijd aangevoeld dat november hiervoor een geschikte maand is, omdat in de tijd waarin de dagen nog steeds korter worden, de levenssfeer om de aarde zich steeds dichter samentrekt en waardoor de aarde haar zielenwezen als het ware inademt en de wereld van de gestorvenen het meest dichtbij komt. We mogen er echter vanuit gaan, dat de wereld van de gestorvenen altijd dichtbij is. De geestelijke wereld is altijd en overal om ons heen. Het is slechts onze vorm van bewustzijn die verhindert om die werkelijkheid waar te nemen. November is ook nog eens de maand van de Schorpioen en de slachtmaand.

Het vieren van Allerheiligen en Allerzielen is in onze tijd zowat verdwenen en wordt in ieder geval enorm overschaduwd door het uit Amerika overgewaaide Halloween op de avond van 31 oktober.
De naam "Halloween" is afgeleid van Hallow-e'en, oftewel ‘All Hallows Eve’ (Allerheiligen-avond) en tijdens dat oud-Keltische feest werd ook juist de realiteit van de zielen van de gestorvenen ervaren. Tegenwoordig is het verworden tot een platte Harry Potter-achtige gebeurtenis met bangmakerijen. En natuurlijk wordt het ook flink commercieel uitgebuit.

Zinvoller is het om ons af te vragen of we op een eerbiedwaardige manier de wereld van de gestorvenen en onze eigen dierbaren die gestorven zijn, kunnen gedenken. En daarop volgt natuurlijk ook de vraag: Is dat iets om ook de kinderen bij te betrekken en zo ja, op welke manier zou je dat kunnen doen? Moeten we met de kinderen wel over de dood en het sterven spreken, of is dat te belastend?

Vaak hoor je hierop negatieve antwoorden van ouders, soms ook van leerkrachten. Men vindt de dood geen gespreksonderwerp voor kinderen. In onze tijd is de wereld van de gestorvenen sowieso weggestopt, omdat het alomtegenwoordige materialisme, dat de hele cultuur heeft doordrongen, nauwelijks inhoud kan geven aan dit onderwerp. Ontkennen van een geestelijke werkelijkheid leidt tot intellectualisme en tot sentimentaliteit en juist die twee elementen zijn uitermate schadelijk voor de kinderziel.
Voor een klein kind hoort het sterven gewoon bij het leven. Het duurt een hele tijd voordat een kind de ervaring met de dood als een persoonlijk iets gaat beleven. Het kind komt namelijk zelf uit een hemelse-geestelijke wereld en het is nog maar net begonnen om hier op aarde voet aan de grond te krijgen. Die andere wereld is voor hem veel vanzelfsprekender. We mogen er zelfs vanuit gaan, dat hun ziel op weg naar de aarde ook de zielen van de pasgestorven mensen is ‘tegengekomen’.
Bij het opvoeden hoort dan ook, dat we kinderen vertrouwd maken met het sterven zoals dat op aarde plaatsvindt. Intellectualisme leidt tot een ontkennen van alles wat maar geestelijk is, dus ook tot het ontkennen van het bestaan van de wereld van de gestorvenen. Maar zeer zeker is ook elke vorm van sentimentaliteit over de gestorven dierbare mens voor een kind niet te verteren. Oprecht verdriet is iets anders dan de sentimentaliteit waarmee we zo vaak worden geconfronteerd. Juist de jonge kinderziel heeft objectiviteit nodig, opdat het kind in vrijheid van het leven kan leren, zeker over zaken die te maken hebben met de wereld van de geest.

Voordat we er over denken, wat we met en voor kinderen kunnen doen, moeten we onszelf echter eerst afvragen: Wat doen wij eigenlijk zelf met en voor de gestorvenen? Hoe kunnen wij de kinderen hierin voorgaan?

Wanneer iemand dat zou willen zou hij of zij het voor zichzelf kunnen proberen in te richten, om op elke zaterdagochtend een dierbare gestorvene te gedenken. Men kan van de gestorven zielen, waarmee men zich in het leven verbonden heeft gevoeld, zich hun karakteristieke gebaren, eigenschappen en gewoontes voor de geest halen en voor dat moment eventueel één of meer kaarsen branden. Daarna is het goed om voor hen bijvoorbeeld het 16e hoofdstuk van het evangelie volgens Marcus voor te lezen.
Ook zou men ertoe kunnen komen om voor de gestorvenen voor te lezen uit een van de geesteswetenschappelijke boeken of voordrachten.
Rudolf Steiner zegt hier zelf over:

Ik heb eens, of misschien wel vaker uiteengezet, hoe men de gestorvenen kan helpen. Het is namelijk door bijzondere omstandigheden mogelijk, dat de gestorvenen er iets aan hebben, wanneer wij voor hen toegankelijk maken wat wij als geesteswetenschap verwerven door voor hen voor te lezen. Ik heb erop gewezen, dat het voor degene die door de poort van de dood gegaan is, van veel belang is als wij hem in de geest iets uit de geesteswetenschap voorlezen, als wij ons hem heel levendig voor de geest halen, en hem (het kunnen er ook meer, het kunnen er velen zijn) natuurlijk niet hardop, maar als het ware in gedachten een hoofdstuk uit de geesteswetenschap voorlezen. Dat lijkt dwaas voor degenen die geloven: als de mens dood gaat, is de hele geestelijke wereld om hem heen, en dan heeft hij ons voorlezen dus niet nodig. Maar zo dwaas is het toch niet. [..] Net zo min als een mens hier de zintuiglijke wereld (werkelijk) begrijpt hoewel hij zelf in die wereld leeft, zo heeft ook de gestorvene enkel doordat hij door de poort van de dood is gegaan, nog geen kennis van de geestelijke wereld, hoewel hij in die wereld vertoeft. Die kennis moet hij zich namelijk hier op aarde verwerven. Als wij voor hem voorlezen, is het alsof hij iets als een spijs ontvangt; dat stroomt in hem binnen. […] Dan zullen zij met hetgeen zij uit een verbinding met ons kunnen putten, door middel van hun etherlichamen terugwerken op de aardse cultuur, en zullen met de op aarde levende mensen samenwerken om het spirituele leven te bevorderen.
(een voordracht van 26 januari 1915 – uit: Menschenschicksale und Völkerschicksale (GA 157)

Waarom op zaterdag? De zaterdag is de dag van Saturnus, de afsluiting van de week, de Sabbath. Net zoals november de dodenmaand is, is zaterdag de dag van het afsluiten en sterven. Niet enkel de Stille Zaterdag heeft deze kwaliteit, elke zaterdag staat in het teken van het gebaar van de graflegging.
Het 16e hoofdstuk van het Marcus-Evangelie beschrijft nu juist o.a. de Opstanding, de Hemelvaart. Deze tekst kan voor de zielen in de geestelijke wereld een ankerpunt vormen. In voorchristelijke tijden begeleidde het zonnewezen Christus de zielen door het geestesrijk. Sinds het Mysterie van Golgotha heeft Christus zich met de aarde verbonden en begeleidt Hij de zielen na hun aardeleven niet meer vanuit de zonnesfeer. Doordat de mens op aarde een verbinding met het Christuswezen zoekt, ontwikkelt hij in zichzelf de kracht om de weg te vinden door het geestesrijk. Christus begeleidt dan de zielen na de dood vanuit de aarde. Dat kunnen we lezen in de woorden van het 16e hoofdstuk van het Marcus-evangelie. Wanneer wij de gestorven zielen deze gedachten toezenden, kunnen zij daarmee een ankerpunt vinden.

Op een school kan het team van leraren besluiten om tijdens een vergadering in de maand november een moment in te ruimen om stil te staan bij ouders, collega’s bestuursleden en eventueel oud-leerlingen die zijn overleden. Het ligt voor de hand om die zielen te noemen en te gedenken, die de actuele leden van het lerarenteam nog gekend hebben. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn, om dit kort op de ochtend van 2 november, op Allerzielen, te doen. Afsluitend kan men dan een toepasselijke spreuk lezen, bijvoorbeeld het volgende naar Rudolf Steiner:

Jij was met ons (deze school) verbonden.
Blijf met ons verbonden.
Wij zullen spreken met elkaar
in de taal van het eeuwig zijn.
Wij zullen samenwerken
daar waar de vrucht der daden werkt.
Wij zullen weven in de geest
daar waar in het woord der eeuwige gedachten
mensengedachten worden geweven.


Allerheiligen-ikoon (anoniem)
Wanneer volwassenen de moeite nemen om op een dergelijke of soortgelijke manier stil te staan bij de gestorven medemensen, kunnen we erover denken een manier te zoeken waarop we met kinderen over de dood en doden zouden kunnen spreken.

Helmut von Kügelgen schrijft:
‘Wanneer volwassenen de aarde-dood van een mens leren zien als een geboorte in de geestelijke werelden, dan zullen kinderen dit als een gewoon feit accepteren. Dan zou de stervensdag van een dierbare kunnen worden gevierd als een hemelse geboortedag. Ja, met vreugde en dankbaarheid kunnen we dan vieren dat deze dierbare persoon met ons op aarde heeft geleefd en nu is teruggekeerd naar de wereld, die ook voor onszelf het thuisland is. Van jongs af aan is het dan voor kinderen normaal om zowel verjaardagen en hemelse verjaardagen te vieren en zo ook de doden te gedenken. Het wordt dan een onderdeel van het sociale leven om de wereld van de geest te accepteren. Daarmee ontwikkelen kinderen, tegelijk met een brede blik op de mens en wereld, een objectieve basishouding ten opzichte van het religieuze vermogens.’

De viering van zo’n hemelse geboortedag zou een onderdeel kunnen worden van de gezinscultuur, wanneer men jaarlijks op gepaste wijze maar duidelijk aandacht besteedt aan de stervensdag van een dierbare, een grootouder, een van de ouders of een broertje of zusje.

Rudolf Steiner heeft bij verschillende gelegenheden uitgelegd, dat het verschillend is wanneer wij een oudere, volwassene te betreuren hebben of wanneer we met de dood van een kind te maken hebben.
In het eerste geval zal de ziel, die tijdens een heel leven op aarde veel ervaring heeft opgedaan en al zijn krachten heeft gebruikt, onze liefde en aandacht meenemen. Zij trekken iets van onze zielen naar zich toe.
Kinderen en vrij jonge mensen blijven echter bij ons:
Wanneer vrij jonge mensen of kinderen door de poort van de dood gaan. dan blijkt namelijk dat er een bepaalde verbinding blijft bestaan tussen de levende en deze doden, een verbinding die een ander karakter heeft dan wanneer het om oudere mensen gaat. […] Als wij kinderen verliezen is het goed beschouwd zó, dat zij in feite helemaal niet wèrkelijk van ons weggaan, maar eigenlijk bij ons blijven.
(voordracht Berlijn, 5 februari 1918 uit: Erdensterben und Weltenleben GA181)

De krachten, die een oudere mens gebruikt en verbruikt heeft voor het aardeleven, hebben kinderen die vroeg sterven nog niet of nauwelijks gebruikt om bijvoorbeeld hun fysieke lichaam, hun etherlichaam of hun ziel vorm en inhoud te geven. De niet verbruikte krachten kunnen zij schenken aan en voor zaken op aarde.

Men zou herinneringen kunnen uitwisselen, een kaars branden, men zou wat muziek kunnen maken of zingen (*), iets lekkers drinken met een taartje erbij, een toepasselijk verhaal voorlezen en eventueel een spreuk ter afsluiting. Zelfs al is de inhoud van zo’n spreuk niet meteen voor het begrip van een kind toegankelijk, wanneer een dergelijke spreuk door een ouder met aandacht en innigheid gelezen, gesproken wordt, wanneer het ritueel een jaarlijks terugkerend gedenkmoment wordt, dan zal de inhoud ervan bij het kind eerst in het gevoel leven en later pas bewust begrepen worden. Zoals hierboven al aangegeven: intellectuele uitleg past de kinderziel niet. De kinderen nemen echter de intentie en stemming waarmee de volwassene iets doet haarscherp waar.

Spreuk door kinderen voor de doden:
Wij weten het, hoe uit de pop
de lichte vlinder opwaarts zweeft
en dat, al teert het lichaam op,
de ziel in ’t land der geesten leeft.

Gij schrijdt in het heelal nu voort
en wijd, steeds wijder wordt uw baan.
Dan komt gij in des Vaders oord.
Gelouterd neemt Hij graag u aan.

Hij neemt u mee waar heil ontspringt,
gij stroomt door al wat bloeit en leeft,
gij zijt nabij en gij omringt
de mens die naar het goede streeft.

En staan de doden in ’t gericht,
dan bidden wij U, eng’lenheer,
leg onze liefde voor hen neer,
van ons geloof het hoopvol licht.

Wij willen naarstig zijn en waar,
dan wordt voor u de aarde licht.
Wij zullen bouwen het altaar
waarvoor de macht van ’t boze zwicht.

(Friederich Doldinger, vertaling J.C.Ebbinge Wubbe)

Helmut von Kügelgen:
‘Het is voor mij zeer belangrijk om de grote vergissing en soms het wijdverspreide gerucht weg te nemen, dat men vanuit de vrijeschool-pedagogie afraadt om met kinderen aandacht te besteden aan de dood en de gestorvenen. Rudolf Steiners eigen aanwijzingen voor de pedagogie spreken dat tegen. Natuurlijk moeten we de manier waaróp we spreken over de dood, onze geliefde overledenen en over het Christuswezen afstemmen op de ontwikkelingsfase van het kind.’

Helmut von Kügelgen heeft vooral veel betekend voor het kleuteronderwijs in de vrijeschool-beweging. Hij wees met zijn opmerkingen vooral ook op het jonge kind. Echter, juist kinderen in die leeftijd zijn in staat extra scherp waar te nemen of de volwassenen in hun omgeving ook zelf een werkelijke verbinding hebben met wat zij doen. Vooral op dit terrein, de omgang met de gestorvenen, is het daarom zo belangrijk dat leraren en ouders, door dit zelf te verzorgen, de kinderen voorgaan.

bronnen:
Helmut von Kügelgen: Die Kleine Reihe No.8 ‘Für den Totendienst’ - Stuttgart 1996
A.Boogert: Bij het sterven van kinderen - Rotterdam 1981, uitgeverij Christofoor




(*)
Bij her zingen van het verjaardagslied ‘Lang zal hij/zij leven’ kan men zich afvragen wat ‘In de Gloria’ betekent. Het woord ‘Gloria’ betekent ook glans, of schijn. De Gloria is de wereld die zichtbaar is voor onze ogen, die waarneembaar is middels onze zintuigen. Maar de wereld van de zintuigen is een sluier van ver-schijn-ingen en achter deze glans ligt nu juist de geestelijke werkelijkheid van een goddelijk scheppende wereld verborgen. In dit licht kan ‘Lang zal hij/zij leven in de Gloria’ dan ook worden opgevat als: ‘Lang zal hij/zij leven binnen deze zintuiglijke aardewereld.’ Daarmee kun je een op aarde levende ziel toezingen.
uit: Lucas 2:14:
GLORIA In EXCELSIS DEO (Latijn)
ΔΟΞΑ ΕΝ ΥΨΙΣΤΟΙΣ ΘΕΩ (Grieks) Doxa en hupsistois TheoDoxa o.a.: oordeel, opinie, pracht, luister, helderheid, schijn, glans, grootheid, heerlijkheid, majesteit.

zaterdag 15 november 2014

Dodenzondag - Eeuwigheidszondag

Fra Angelico


De laatste zondag vóór het begin van de Advent, de laatste zondag van het kerkelijk jaar, wordt ook wel Zondag van de Voleinding, Eeuwigheidszondag of Dodenzondag genoemd. Dodenzondag is de oudste benaming. Het eigen karakter van deze zondag is ontstaan in 1816, toen koning Frederik Willem III van Pruisen bepaalde dat die laatste zondag een "algemeen christelijk feest ter herinnering aan de overledenen" zou zijn. Hierbij speelde ook de nagedachtenis een rol, aan hen die in oorlogen waren gesneuveld. Deze Dodenzondag, van oorsprong een Lutherse gewoonte, werd op die manier de protestantse tegenhanger van Allerheiligen (1 november) en Allerzielen (2 november), de gedenkdagen binnen de Rooms-Katholieke kerk van de gestorven gelovigen. In reformatorische kringen werd de Dodenzondag op theologische gronden steeds weer afgewezen en er werden andere namen aan gegeven, zoals Eeuwigheidszondag. Toch is het wel de gewoonte geworden op deze zondag de mensen die in het afgelopen jaar zijn overleden, met name te noemen en met hun nabestaanden in het gebed te gedenken.

Het is dus de laatste zondag van november, dat als dodenmaand begon met Allerheiligen en Allerzielen. In november is hier op het noordelijk halfrond de natuur afgestorven, de bomen en struiken zijn kaal, de akkers zijn leeg, het vee staat op stal. November heeft als oude naam ook Slachtmaand, de maand waarin overtollig vee geslacht werd. Nog voordat bij het begin van de Advent het innerlijk licht van kerstmis zich laat aankondigen, lijkt de wereld godverlaten. Maar juist in deze tijd is de geestwereld van de gestorven zielen het meest dichtbij.

In de oud-Keltische traditie werd dit werkelijk beleefd, waarvan de viering van Halloween (de Allerheiligenavond op 31 oktober) een herinnering is. De Kelten dachten namelijk dat op die dag de geesten van alle gestorvenen van het afgelopen jaar terug kwamen om te proberen een levend lichaam in bezit te nemen voor het komende jaar. Vandaar dat de atmosfeer van de aarde van die geesten moest worden gereinigd, die geesten worden afgeschrikt.
In de Keltische kalender begon het jaar op 1 november, dus 31 oktober was oudejaarsavond. De oogst was binnen, het zaaigoed voor het volgende jaar lag klaar en dus was er even tijd voor een vrije dag, het Keltische Nieuwjaar of Samhain (uitspraak Saun, het Ierse woord voor de maand november).


November is dus van ouds verbonden met het stervensproces en de wereld van de gestorvenen. Ook in onze moderne tijd kan het een goede gewoonte worden om ons in gedachten te wenden tot de wereld van de gestorvenen, in het bijzonder tot die welke wijzelf hebben gekend.
Met kinderen kunnen wij gerust ook vrij over de dood spreken. Helmut von Kugelgen (*) sprak eens tot kleuterleidsters en jonge moeders:

‘Dat men denkt dat men niet met kleine kinderen over de dood kan spreken, komt voort uit het materialisme, intellectualisme en de sentimentaliteit die in onze cultuur zijn binnengedrongen. Maar materialisme, intellectualisme en sentimentaliteit zijn voor de natuur van het kind vreemd. Het kind komt vanuit een geestelijk-hemels bestaan en begint nog maar net in de aardse omgeving en de stroom van zijn erfelijkheid thuis te raken. Wanneer in het bewustzijn van de volwassenen de dood kan leven als een moment van een hemelse geboorte, dan zullen de kinderen ermee omgaan als een feitelijkheid van het leven. We kunnen de hemelse geboortedag zelfs ook vieren. Ja, vier de sterfdag van een geliefd persoon als zoals je ook een gewone verjaardag viert, met vreugde en dankbaarheid jegens de persoon die eens met ons samen was en nu is teruggekeerd naar zijn thuisland. Wanneer we dit kunnen, gaat de dood weer tot het normale leven behoren. Kinderen die eraan gewend zijn om van jongs af aan de sterfdag te vieren van iemand, die deel van hun sociale leven uitmaakte, leren zij ook om de geestelijke zijde van de dingen als reëel te nemen. En dat geeft een bodem voor de religieuze ervaring en een brede visie op de mens en de wereld.'

Het volgende verhaal van Irene Johanson was bij een les religieuze oriëntatie aanleiding om met kinderen van een 4e klas (groep 6) over de gestorvenen te spreken.

Het geheim van de Lelie
een verhaal van Irene Johanson

Achim was de zoon van een visser. Hij was nog lang niet volwassen, toen hij al met zijn vader mee ging naar zee en hij hem mocht helpen de netten uit te werpen en vol met vis weer op te halen. Toen hij 17 jaar oud was, kwam er een een dodelijke ziekte in het land, die talloze mensen uit het leven wegnam. Achim verloor door deze ziekte zijn beide ouders en zo was hij van de ene op de andere dag helemaal alleen. Hij was het allerliefst zelf ook doodgegaan. Voor wie zou hij moeten blijven leven, nu hij zijn ouders niet meer had? Met wie zou hij daarover kunnen praten? Wat had het leven nu nog voor zin? Eerst kon hij zelfs niet meer huilen, zo bedrukt van ontzetting was zijn hart geworden. Daarna weende hij vele dagen achter elkaar. Hij liep de tuin achter het huis in. Een witte lelie bloeide daar op een hoge stengel. Zij verspreidde een wonderlijke geur, die de hele tuin vervulde. Zo opgericht en recht stond ze voor hem. Haar kelk was naar het licht toe gewend. Achim keek erin en zag de gele stralen van een ster daar binnenin die kelk. ‘Wat ben je mooi’, sprak hij zacht tot de lelie. En het leek hem alsof de lelie ook tegen hem sprak. Zij vertelde, hoe zij uit de grote aarde voor zichzelf een kleine aarde had geschapen, de bloembol, waaruit zij de kracht putte die nodig was om te groeien, om te bloeien en vrucht te vormen. Zij vertelde hem ook, hoe de sterren haar hun licht schonken, waaruit zij haar op een ster gelijkende bloem gevormd had. Achim luisterde naar alles wat de lelie tot zijn droeve hart sprak. Hij zou voor zichzelf ook een kleine aarde willen scheppen, net als de lelie, om de kracht te krijgen om te groeien, te bloeien en vruchten te vormen. Hij zou zich ook willen oprichten zoals de lelie. Hij wilde zich, zoals zij, naar het licht richten. ‘Dank je’, sprak hij tot de lelie. Toen ging hij het huis binnen, pakte de netten, repareerde die, want sinds de dood van zijn ouders had hij ze niet meer aangeraakt.
Nu wilde hij opnieuw uitvaren de zee op om te vissen.


uit: Irene Johanson: Jeder Mensch birgt sein Geheimnis
Ogham Verlag Stuttgart ISBN 3-88455-854-4

Nadat het verhaal verteld was, werd de kinderen van de klas gevraagd of zij ook mensen  hadden gekend, die nu gestorven zijn. De vingers gingen omhoog, want ja, daar was een flink aantal kinderen dat graag wilde vertellen over hun gestorven opa, oma, tante of andere bekende. De verhalen over de gestorven hond, cavia en poes konden we snel parkeren, omdat iedereen snapte dat dat van een andere orde was. Er werd met gepaste aandacht naar elkaar geluisterd. Op de vraag of de kinderen ook wel eens aan zo’n gestorven persoon dachten, kwamen opnieuw vele verhalen. De een had een foto van de gestorven mens op de eigen kamer, een ander brandde regelmatig een kaars, nog een ander vertelde dat zij zelf een klein altaartje had gemaakt met fotootjes en een kaarsje, weer een ander vertelde dat zij soms ineens aan de geliefde gestorven mens dacht, maar niet met regelmaat. Het laatste kind deelde met de klasgenootjes: ‘Wanneer ik weleens ’s avonds naar de lucht kijk en dan zie ik de sterren en dan kijk ik naar een kleine ster en dan denk ik dat daar mijn opa in de hemel is.’

Het kan zo belangrijk en waardevol zijn, wanneer wij met regelmaat aan de ons bekende gestorven mensen denken. Zoals wij naar de hemel kijken en daar sterren zien, zo beleven de gestorvenen ook een licht, wanneer wij aan hen denken. Het is dan alsof we een kaarsje voor hen branden en dat geeft hen vreugde. Net zoals wij met eerbied en vreugde naar de sterrenhemel kunnen opzien, zo bemerken de gestorvenen dat wij met goede gedachten aan hen denken. Voor de gestorven ziel van iemand waaraan nooit meer aan wordt gedacht, is het bestaan in de geestwereld eenzaam en droevig.

Voor eigen gebruik door een volwassene kan de volgende spreuk van Rudolf Steiner misschien een mooie aanleiding zijn om met regelmaat in gedachten iets met de zielen van gestorven mensen te delen. De vroege morgen van de zaterdag (dag van Saturnus) zou een mooie gelegenheid kunnen zijn:

Ik was met je (jullie) verenigd,
blijf in mij verenigd.
Wij zullen spreken met elkaar
in de taal van het eeuwige zijn.
Wij zullen samenwerken
daar waar de vrucht der daden werkt.
Wij zullen weven in de geest
daar waar in het woord de eeuwige gedachten
mensengedachten worden geweven.



(*) materiaal van Helmut von Kugelgen met teksten en spreuken betreffende dit onderwerp(in het Engels)  is te downloaden:
http://waldorflibrary.org/books?task=view&id=1561&catid=133

maandag 15 november 2010

Dodenzondag (laatste zondag van het kerkelijk jaar)

Van Eyck (1390-1441): Aanbidding van het Lamgods
klik op de afbeelding voor een vergroting
bron: www.statenvertaling.net

De laatste zondag van november is ook de laatste zondag van het kerkelijk jaar, op de 1e advent begint het nieuwe. De novembermaand was in de agrarische maatschappij de slachtmaand, de oogst was in de herfst binnengehaald en de akkers waren omgeploegd. Een boer kon slechts zoveel stuks vee houden als hij met de opbrengst van zijn land kon voeden. De rest van de veestapel kon worden geslacht en het vlees kon gepekeld of gerookt worden en bewaard voor de wintermaanden. De zon is vanaf 14 november aangekomen in het sterrenbeeld van de Schorpioen, het dierenriemteken vanwaar de meest tot in het fysieke doordringende krachten stammen. De scherpe klank ‘S’, heeft in dit sterrenbeeld zijn thuis. De antroposofische weekspreuken spreken in deze tijd ook over de wereld, die zonder het medeleven van de ziel van de mens slechts een kil en leeg leven kan voeren en zonder de innerlijke scheppingskracht van de menselijke ziel in zichzelf de dood slechts zou vinden.
Traditioneel worden in november de overledenen herdacht. In de (Duitse) Protestante kerk op de Dodenzondag en in de Katholieke traditie op Allerheiligen en Allerzielen, 1 en 2 november. De maand waarin het zonlicht zo ver weg lijkt en er nog geen licht aan de horizon gloort, zoals in de Advent, is de wereld van de nacht, van de geest het meest dichtbij.

Als perikooplezing kan er op deze zondag gekozen worden uit twee teksten uit het boek Openbaringen, uit de hoofdstukken 7 of 21.

1.
Openbaring 7 : 9 – 17

De apostel Johannes heeft dit Bijbelboek Openbaring geschreven op het eiland Patmos. Rudolf Steiner heeft door zijn geesteswetenschappelijk onderzoek gevonden dat de discipel Johannes eerst onder de naam Lazarus in het evangelie voorkomt. Hij is de leerling die de Heer lief had. Deze leerling wordt door de Christus ingewijd op een nieuwe manier. Dat is het verhaal van de opwekking van Lazarus. Bij deze inwijding ervaart Lazarus dat het Christuswezen niet meer op de zon is maar op aarde. Johannes heeft het vermogen om in de geestelijke werelden te schouwen.
Het boek Openbaring -de Apocalyps- vertelt over het verleden van de aarde en over de toekomst ervan. Het gedeelte uit het zevende hoofdstuk, dat we deze zondag lezen, geeft al een toekomstbeeld.
Mensen uit alle volken, rassen en talen staan om de troon van het Lam (= Christus) en ze zijn gehuld in witte gewaden. Dat laatste wil zeggen dat zij hun wezensdelen hebben gereinigd van de sporen van de negatieve invloeden van de Zondeval. Zij hebben de schuld, die de mensheid op zich heeft genomen voor de ontwikkeling tot een Kosmos van de Liefde, kunnen inlossen. Het kan ons voorkomen dat in dit toekomstvisioen gerealiseerd is wat in het Onze Vader nog als bede klinkt: Uw naam worde geheiligd, Uw rijk kome tot ons, Uw wil geschiede…

Ook de engelen zullen om de troon van het Lam staan, evenals de Oudsten en de Vier Dieren, een beeld uit het 4e hoofdstuk. Rudolf Steiner verwijst bij het beeld van de 24 Oudsten naar het verleden, naar vroegere tijdperken waarin hogere hiërarchische wezens hun mensheidsstadium hebben doorgemaakt. De Oudsten zijn vierentwintig mensheidsleiders, die werken vanuit de geestelijke krachten achter de twaalf sterrenconstellaties van de dierenriem.
24 = 2 x 12 Elk van de twaalf dierenriemaspecten heeft een innerlijke en een uiterlijke kwaliteit. Zoals in zijn “Das wohltemperierte Klavier” Johann Sebastian Bach in elk van de twaalf toonsoorten zowel een deel in majeur (de uiterlijke wereld) als een deel in mineur (de binnenwereld van de ziel) componeerde. In het totaal dus ook 24 stukken. Frederik Chopin deed hem dat na in zijn “24 Etudes”.

Vier richtingen staan als het Jaarfeestenkruis in deze twaalf dierenriemtekens: Stier - Schorpioen (Adelaar) – Leeuw – Mens (Waterman). Het zijn beelden van de vier groepszielen waaruit de mensheid is voortgekomen.

Een van de vierentwintig Oudsten stelt aan Johannes een vraag. Het is eigenlijk een vraag die in Johannes’ eigen ziel leeft. Die vraag klinkt nu echter van buiten tot hem. Zo is dat in de geestelijke wereld, wat binnenin je leeft, is dan buiten je. Johannes kan dan ook geen ander antwoord geven dan: “Mijn Heer, gij weet het.” Dan krijgt hij ook het antwoord.

‘Alleen de mensen die door de school van het lijden gaan kunnen de goddelijke vonk in hun ziel opnemen. Deze vonk wordt in hen verzegeld als de kiem van een nieuwe kosmos, en zij laat hun wezen van binnenuit stralen als een bron van licht. (.....) Het bloed van Christus maakt de mens rein en helder.’ (citaat uit Emil Bock. zie voetnoot)

We kunnen ons afvragen of de woorden: 'Het Zegenende Woord' – het 'Geestlicht' – de 'Wijsheid' en de daaropvolgende woorden: 'Dank' – 'Eer' – 'Kracht' – 'Sterkte' misschien een relatie hebben met de drie eerste en de vier volgende regels van het Onze Vader, ofwel met de zeven wezensdelen van de mens, waarmee Rudolf Steiner de regels van dit gebed verbond.
Zoals al eerder opgemerkt, dan zouden deze regels uit de Apocalyps een vervulling kunnen zijn van dat gebed.
Naam: Het Zegenende Woord
Rijk: Geestlicht
Wil: Wijsheid
Brood: Dank
Vergeven: Eer
Geen Verzoeking: Kracht
Verlossing van Boze: Sterkte

Het zou ook kunnen vermoeden dat men het juist andersom moet zien, omdat dit gedeelte met Amen begint, zoals het macrokosmische Onze Vader. In het geestelijke heerst de wet van de omkering:
Amen
Naam: Sterkte
Rijk: Kracht
Wil: Eer
Brood: Dank
Vergeven: Wijsheid
Geen Verzoeking: Geestlicht
Verlossing van Boze: Het Zegenende Woord
-Nota bene: bij het Dagelijks Brood blijft “Dank” staan. Is dat de dankbaarheid naar de fysieke wereld die ons draagt en voedt? Het is een vraag voor nader onderzoek.

Ik antwoordde: ‘U weet het zelf, heer.’ Hij zei tegen me: ‘Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam.
Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren. En hij die op de troon zit zal bij hen wonen.
Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen.
Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.’


De witte gewaden zijn hierboven al genoemd. Lijden aan honger en dorst, het lijden onder de hitte van de zon, het is allemaal gebonden aan het astraallichaam, het wezensdeel waarmee kan worden waargenomen. Het Lam zal hen brengen naar bronnen van het levenswater – de levenbrengende bronnen van het gereinigde etherische (Uw Rijk kome tot ons).

Bronnen:
Emil Bock De Apocalypse - Christofoor, Zeist
Loek Dullaart: De Apokalypse - Nearchus, Assen

Aanbidding van het Lamgods (detail)

2.
Openbaring 21 : 1 – 8

Men kan ook Openbaring 21:1–8 als perikooptekst lezen. Deze tekst zou als een hoopgevende opmaat kunnen klinken op weg naar de Adventtijd.
Hierin wordt het beeld (imaginatie van Johannes) van het Nieuwe Jeruzalem geschetst. Het is een beeld van hoe het resultaat van alle aarde-ervaringen van mensen wordt meegenomen naar een volgende incarnatie van de aarde, naar een volgende aarderonde. Het boek Genesis aan het begin van de Bijbel begint met de beschrijving van de Tuin van Eden, het Paradijs, het meegenomen resultaat van de Oude Maan ontwikkeling en wat aan de aarde is vooraf gegaan. Aan het einde van de Bijbel staat de beschrijving van een stad: een kubus met twaalf poorten, beeld van de driedimensionale fysieke wereld waarin de mens zijn Ik-ontwikkeling heeft kunnen gaan. De Tronende die spreekt is natuurlijk de Christus, die zegt alle dingen nieuw te maken. Hij is de Alfa en de Omega, het begin en het einde.
Rudolf Steiner vertelt regelmatig over de toekomstige ontwikkelingsfase van de Aarde. In 1915 (3 juni 1915, Dornach - GA 162) spreekt hij erover dat in de mens nog steeds een herinnering aan Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan voortleeft. Als aardemens is de mens wakker in zintuigen en voorstellingen. In zijn gevoelsleven (ziel, astraallichaam) droomt de mens. Daar heeft hij een bewustzijn als op de Oude Maan. In het etherlichaam slaapt de mens. Daar is hij een Oudezonnemens. In het fysieke lichaam is het bewustzijn nog in een diepe slaap, in een trancebewustzijn. Daar is de mens een Oudesaturnusmens. Wat in ons fysieke lichaam leeft als Oudesaturnusmens zal in de toekomst de mineralen (atomen) vormen van de nieuwe Jupiterfase van de Aarde. Wat nu in de mens slaapt (Oude Zon) zal het plantenrijk vormen, wat in de organisatie van de mens droomt zal dan het dierenrijk vormen. De huidige wereld van stenen, planten en dieren zal vergaan. De nieuwe wereld zal ontstaan vanuit het wezen van de mens, in samenwerking met de wezens van de derde hiërarchie. Zij verwerken onze halfslapende droombeelden, onze onbewuste beelden uit de slaap en onze diepslapende beelden gedurende de nacht om tot imaginaties, inspiraties en intuïties. “Hemel en aarde zullen vergaan maar mijn woorden zullen niet vergaan.”
Een van Rudolf Steiners Apocalyptische zegels heet een beeld van de Graal te zijn terwijl men er meteen de kubusvorm van het Nieuwe Jeruzalem in kan herkennen.

Rudolf Steiner: Apokalyptische Zegel