Posts tonen met het label Epifanie - 2e zondag na. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Epifanie - 2e zondag na. Alle posts tonen

dinsdag 12 januari 2016

2e zondag na Epifanie


Johannes 2 : 1 – 11   De bruiloft in Kana

(voor klas 5, groep 7)
Wanneer we de verschillende delen van een plant bekijken kunnen we onderscheiden: de wortels, stengel en blad, de bloem en de vrucht. De wortels van een plant zijn nog onder de aarde, waar aarde en water er samen voor gezorgd hebben dat het zaadje ontkiemde. Komt de ontkiemde plant boven de grond uit, dan maakt hij blad en stengel. De stengel en de bladeren zijn groen. Dat komt door het licht. In het blad zit bladgroen wat een rol speelt bij de ademhaling van de plant. Aan een prei zie je bijvoorbeeld heel goed welk gedeelte onder de grond en welk gedeelte boven de grond heeft gezeten. Witlof groeit in het donker en blijft daarom wit.
Het blad hoort dus bij de lucht en het licht. Wanneer het licht sterker wordt dan vormen zich ook bloemen aan de plant. Bloemen zijn een beeld voor de invloed van het licht van de zon,  van de maan en ook de sterren op de plant. In de vorm van de bloem kun je vaak zelfs herkennen welk van deze hemellichamen het meest op een bepaalde bloem heeft ingewerkt. De ene bloem ziet er uit als een sterretje, de andere bloem is een prachtige zon, enz. Wanneer in de lente (t/m 21 juni) het zonlicht steeds sterker wordt, vormen de meeste planten hun bloemen. Wanneer na de midzomer de zon weer gaat dalen, heeft de aarde al zoveel zonlicht opgenomen, dat zij dat als warmte gaat terugstralen. In de warmte, die als licht naar de aarde is gekomen en nu als een warme ovensteen van onder af de plant verwarmt, kunnen de vruchten rijpen. De bloemen hebben stuifmeel opgenomen en in hun kern ontwikkelden zij het zaad, dat met de herfst in de moederschoot van de aarde valt. De zonnekracht doet als warmte vanaf de aarde de vruchten rijpen.
Zo werken aarde, water, lucht/licht en warmte mee bij de groeicyclus van de plantenwereld.

Nu is er een bepaalde plant, die de mens gebuikt als voedsel om te nuttigen. Zijn stam en stengel is vaak al heel oud en hout geworden. Uit dat oude hout groeien ieder jaar opnieuw weer stengels, lange stengels met grote vijfvingerige bladeren. We noemen de stengels van deze plant: ranken. Verderop in het jaar verschijnen er natuurlijk ook kleine bloemetjes aan de planten. Ze zitten in trosjes bij elkaar.


Uiteindelijk vallen de bloemblaadjes af en worden de vruchtbeginsels tot kleine vruchtjes. Die vruchtjes zijn eerst groen van kleur en smaken nogal zuur. De wortel van de plant neemt water uit de bodem, in de plant wordt dat tot plantensap en ook de vruchtjes worden groter middels dat plantensap dat zij opnemen. De vruchtjes worden steeds groter, maar ze blijven nog een hele tijd zuur. Ze zijn dan nog niet rijp. Dat gebeurt ook bij appels en peren, bramen, en noem maar op.
Wanneer de aarde de opgenomen zonnekracht als warmte begint terug te stralen, dan gebeurt er iets bijzonders in de vruchten: in het zure plantensap begint de plant langzaam suiker aan te maken. De vruchten worden zoeter en rijp. Dan kun je ze eten. Dat is pas in oktober, wel vier maanden later dan de midzomernacht.

In oude tijden aten de mensen van die vruchten. Ze aten de vruchten zoals de aarde die voor hen bereid had. In de oude Perzische tijd begon men ook druiven te telen en te veredelen. Zo’n 2000 jaar voor Christus ontdekte men, dat wanneer je het druivensap niet meteen opdronk maar liet staan, dat het sap dan ging gisten. We weten nu dat met het gisten van de suikerhoudende sappen alcohol ontstaat. Dat gebeurt ook met andere vruchten. Zo kan een boer bijvoorbeeld geen rotte peren of appels aan zijn koeien voeren. Door de alcohol zouden de koeien dan dronken in de stal staan. Van appels, peren, graan of ander vruchten kun je alcoholische dranken maken.

De eerste mens waarover we kunnen lezen, dat hij wijn dronk en geen gewoon druivensap, was Noach. Volgens het Bijbelverhaal gebeurde dat na de zondvloed en nadat de Ark weer op vaste grond terecht was gekomen. Noach is dan ook zo dronken geworden dat hij zijn roes moest uitslapen. (Genesis 9:20-23)

Voor die tijd dronken de mensen dus geen wijn of andere alcoholische drank, zeker niet in de tempels, of wanneer zij offerden aan de goden wanneer er erediensten werden gehouden. Ze gebruikten water bij hun offers en misschien sap bij hun offers. Pas in de Griekse tijd komt het gebruik van wijn ook in de godsdienst voor.

Dionysos
De Griekse god van de wijn is Dionysos. Eigenlijk stonden ook alle bomen en alle boomvruchten onder zijn hoede. Daarom waren hem alle vochtige plaatsen geheiligd, vooral de daardoor vruchtbare bodem. Vele bronnen waren aan hem gewijd, hij kon ook bronnen doen stromen uit rotsen door er met zijn thyrsosstaf tegenaan te slaan - niet alleen bronnen van water, maar  dus ook bronnen van wijn, melk en honing.
Bij de Romeinen werd het gebruik van wijn nog meer of nog erger. Dionysos werd bij de Romeinen Bacchus genoemd en Bacchus werd in de Romeinse godsdienst de god van de wijn, maar ook god van dronkenschap en van de roes.

Dionysos met mitra (hoofdband) en thyrsos en een op de kithara spelende Ariadne (detail van de zogenaamde Vase Borghèse; Attische marmeren kylix, ca. 40–30 v.Chr., Louvre).

In die tijd, de Romeinse tijd leefde Christus op aarde. Op een dag werd er een bruiloft gehouden in een dorpje Kana. Het gebeurde een korte tijd nadat Jezus door Johannes gedoopt was in de Jordaan. We weten dat vanaf die doop het hoge zonnewezen zich met Jezus van Nazareth heeft verbonden. Vanaf dat moment mogen we pas van Christus Jezus, of Jezus Christus spreken.

De bruiloft was tussen twee verwanten van Jezus, naar we mogen aannemen, want de moeder van Jezus, Maria, was ook op het feest in het dorpje Kana aanwezig en ook nam Jezus zijn pas bij elkaar gevonden leerlingen mee naar het feest. Van de leerlingen weten we ook, dat een flink aantal van hen tot de verwanten van Jezus behoorden. Jacobus was zelfs een van zijn broers.


Toen het feest in volle gang was, raakte de wijn op. Je kunt je voorstellen hoe vervelend dat moet zijn geweest voor de bruidegom. Hij zal zich wel geschaamd hebben: te weinig drank voor zoveel gasten.
Jezus’ moeder -Maria- sprak tot de bedienden dat zij moesten doen wat Jezus hen zou opdragen. Zij schepten op Jezus’ aanwijzing water uit kruiken, die daar stonden. En net zoals het plantensap, wat eigenlijk ook water is uit de aarde, kan veranderen in een zoete en lekker drank die dan ook nog eens wijn kan worden, zo proefde de tafelmeester nu geen water, maar hij proefde de heerlijke smaak van wijn.

De evangelist Johannes merkt op dat dit het eerste teken was, dat Christus na zijn Doop volbracht op aarde. Het was alsof het licht van de zon vanaf dat moment niet meer van buitenaf, vanuit de hemel scheen, in de plant blad, bloem en vrucht liet ontstaan. Nu was het wezen van de zon op aarde gekomen. In Zijn Zonnewarmte, die nu vanaf de aarde opsteeg, werd de onrijpe waterige vloeistof omgezet in een heerlijke zoete wijn. Het zonnewezen was op de aarde gekomen. Vanaf die tijd zou Hij altijd bij de aarde blijven en de aarde is een levende aarde geworden, waarin het zonnewezen van Christus nog steeds liefdevol verwarmend en leven brengend werkzaam is.

zie ook: de eerdere bijdragen over deze perikooptekst (klik hier)




maandag 11 januari 2010

2e zondag na Epifanie

Jan Cornelisz Vermeyen: De Bruiloft in Kana (1530)


Johannes 2 : 1 – 11 De bruiloft in Kana
(zie ook de Perikopen Notitie uit 2009)

Mag ik het mij in deze bijdrage veroorloven met een persoonlijke herinnering te beginnen. Het moet aan het eind van de zestiger jaren van de vorige eeuw zijn geweest. De pastor van de Rooms-katholieke kerk die ik elke week met mijn ouders bezocht, sprak in zijn preek over de bruiloft in Kana. Zijn uitleg was ongeveer als volgt: De bruidegom wilde de beste wijn voor zichzelf houden en had ze opgeslagen in de waterput. Jezus doorzag het egoïsme van deze bruidegom en gaf de dienaren opdracht water te halen. Toen het zogenaamde water geproefd werd, bleek dat het betere wijn was dan de wijn, die eerst aan de gasten geserveerd was. Zo kwam het bedrog aan het licht.
Ik herinner mij dat ik toen als nog maar net ontwakende puber dacht: ‘Wat een flauwe uitleg! Dit is mij te platvloers. Ik kan mij niet voorstellen dat Christus zich met zulke kleinzieligheden bezig hield. Er moet hier iets anders aan de hand zijn geweest.’
De gerespecteerde moderne theoloog Nico Ter Linden geeft de interpretatie dat de bruiloft te Kana gezien moet worden als een beeld van het verbond tussen God en mensen; dat wijn bij uitstek de drank is waarmee dat verbond gevierd wordt. Rudolf Steiner’s mededelingen lichten voor mij meer tipjes van de grote mysteriesluier op.

In verschillende eerder gepubliceerde bijdragen hebben we hier al aangedragen, dat we het wandelen en de daden van Christus in Palestina moeten leren zien als vervulling van de mysteriën van de Oudheid. Ook hetgeen er in Kana op de bruiloft plaats heeft, mag gezien worden als een mysteriehandeling.
In de 9e en 11e voordracht van zijn cyclus over Het Evangelie naar Johannes (GA 103) spreekt Rudolf Steiner over het teken tijdens de Bruiloft in Kana.

In de vroege jaren van het werk in de Esoterische School kwam Steiner ook al te spreken over de Bruiloft in Kana en de rol die wijn speelde in de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid:

Nu komen we bij de na-Atlantische mensheid. Naast elkaar leven dus melkdrinkers en vruchteneters; andere dingen komen daar nieuw bij. Wat in de na-Atlantische tijd voornamelijk aan de dag treedt is dat wat uit het minerale verkregen wordt, dat betekent verkregen via een chemisch proces. In Genesis wordt dat aangeduid. Wat wordt er door een chemisch proces verkregen? De mens stijgt op in de ontwikkeling. Men past chemie toe op planten, op vruchten. Daardoor ontstaat de wijn. Die bestond nog niet in Atlantis. Daarom spreekt de Bijbel erover dat Noach, de oervader van de mensheid, na de zondvloed dronken werd van wijn (Genesis 9:20-23). Door een mineraal-chemisch proces wordt iets verkregen uit het plantenrijk. De wijn speelt dan een bepaalde rol in de hele na-Atlantische tijd. Alle ingewijden uit de begintijd van de na-Atlantische ontwikkeling hebben hun tradities nog overgenomen van de Atlantische mensheid, toen er nog geen wijn was: de Indische, Perzische en Egyptische ingewijden gebruikten nog geen wijn. Alleen water speelde bij hun heilige handelingen een rol. 
In 4e na-Atlantische cultuurperiode kwam de wijn op, waarbij de minerale behandeling van de plant moest meewerken. De eerste drie na-Atlantische cultuurperioden waren een herhaling van eerdere tijden. Pas de 4e na-Atlantische tijd ontwikkelde het nieuwe zich. Daarin ontwikkelde zich een bepaalde sacrale functie van de wijn. Vandaar dat er cultushandelingen ontstonden, waarbij wijn een rol gaat spelen (Dionysoscultus). Er ontstond zelfs een god van de wijn.
Stap voor stap heeft dat zich in de mensheid voorbereid. Allereerst kwam een wijncultuur op bij de Perzen, maar daarbij is de wijn nog iets wereldlijks. Pas geleidelijk aan vond dat ook ingang in het cultische, in de Dionysoscultus. De 4e na-Atlantische cultuur bracht het christendom voort. Diegene die zevenhonderd jaar daarvoor de missie van het christendom aankondigden met hun Dionysosspelen, die namen als eersten de wijn op in hun cultus. De evangelist die het meest door het christendom is afgewezen, Johannes, heeft dit feit op een wonderbaarlijke manier weergegeven. Meteen aan het begin van zijn evangelie bespreekt hij de verandering van water in wijn, want het christendom is allereerst voor het 4e cultuurtijdperk van de na-Atlantische tijd gekomen. Men had een leer nodig, die heiligt wat er vanuit het fysieke plan moest tevoorschijn komen. Wijn snijdt de mens af van het geestelijke. Wie wijn geniet, kan niet tot het spirituele komen, kan niets weten van Atma (Geestmens), Buddhi (Levensgeest) en Manas (Geestzelf), van hetgeen blijvend is, wat zich wederbelichaamt. Dat moest zo zijn. De hele gang van de mensheidontwikkeling is een neerdalende en een opstijgende. De mens moest eenmaal tot op het diepste punt afdalen. En opdat hij helemaal tot op het fysieke plan afdaalt treedt de Dionysoscultus op. De menselijke lichamen moesten worden voorbereid voor het materialisme, daarom moest een godsdienst optreden, die het water in wijn verandert. In vroeger tijden heerste een streng verbod op wijngebruik door priesters. Zij konden de Geestmens, de Levensgeest en het Geestzelf ervaren. Er moest een religie zijn, die helemaal tot op het fysieke plan voerde, anders waren de mensen niet totaal afgedaald. Deze godsdienst, die de mens omlaag leidde, moest een uiterlijke openbaring hebben, zo’n openbaring dat afgezien werd van Geestmens, Levensgeest en Geestmens, van de reïncarnatie, en die alleen zou wijzen op het algemene. De volgende stap is dat de wijn weer in water wordt veranderd.
Wanneer niet eerst het water in wijn veranderd was, dan had de mens niet alles kunnen opnemen, wat er hier onder in dit aardse dal is. Aan het begin van het Johannes-evangelie vindt men dat weergegeven, hoe Christus rekening hield met wat er al was. Hij hield echter ook rekening met de toekomst, doordat Hij van Zijn kant het Avondmaal instelde. Dit Avondmaal is het grote symbool voor hetgeen in de 4e na-Atlantische tijd is begonnen. Wanneer Hij dus de werkelijke ‘Mensenzoon’ was, die tot het diepste is afgedaald om daarna het krachtigst weer terug omhoog te voeren, dan moest Hij zich houden aan hetgeen er al was, en de mensen laten zien hoe de fysieke inhoud van het cultuurtijdperk met Zijn eigen missie samenhangt. Wil de mensheid weer opwaarts gaan, dan moet zij een symbool hebben dat van het dode weer in het levende voert: brood en wijn.

Rudolf Steiner: Grundelementen der Esoterik (GA 93a), 30e voordracht Berlijn, 4-11-1905

Ikoon uit het Decaniklooster (Kosovo): De Bruilioft in Kana

maandag 12 januari 2009

2e zondag na Epifanie

Duccio di Bondone: De bruiloft in Kana


Johannes 2 : 1 – 11 De bruiloft in Kana

Op de 2e zondag na Epifanie lezen we over de bruiloft in Kana. Voor kinderen op de basisschool (en wellicht ook voor onszelf) is het geen eenvoudige perikooptekst. Het lijkt mij van het grootste belang om voor het lezen en/of bespreken van deze perikoop de kinderen er vooral op te wijzen dat Jezus beslist geen tovenaar, illusionist of een ander soort wonderen verrichtend figuur was. Stel je voor: het hoogste godswezen komt als mens op aarde en treedt op als een soort potsenmaker. De kinderen snappen meestal meteen dat wat in het evangelie staat niet op die manier moet worden uitgelegd. Eigenlijk vonden de meeste van de gebeurtenissen die zijn opgetekend in de evangeliën in stilte plaats binnen een kleine kring van leerlingen en volgelingen en voor de uiterlijke wereld van die tijd verborgen. In historische documenten is niets terug te vinden over Jezus’ optreden in Palestina. Als Hij een spectaculair tovenaar of een opvallend figuur zou zijn geweest dan was dat zeker wel het geval.
Met de kinderen van de basisschoolleeftijd zou men bijvoorbeeld kunnen bespreken hoe het water, dat een druivenplant opneemt uit de aarde, door de invloed van zonlicht en warmte verandert in heerlijk zoet druivensap. Druivensap kan door gisting weer tot wijn worden omgezet, zoals ook deeg gaat rijzen door zuurdesem of gist. Zoals het water in de druif door de invloed van het zonlicht en de zonnewarmte tot heerlijk sap wordt, zo werd ook het water in de stenen kruiken door de aanwezigheid van Christus, het hoogste Zonnewezen zelf, tot wijn. ‘Hij bracht zijn lichtwezen tot verschijning…’ staat er in de laatste zin. De tafelmeester proefde en wist niet waar de wijn vandaan kwam. De knechten die het water hadden geschept wisten het wel.

Met leerlingen in het voorgezet onderwijs kan men proberen via andere ingangen dieper op de tekst in te gaan. Deze perikoop begint bijvoorbeeld met de woorden ‘Op de derde dag…’. Meteen kan dan gevraagd worden welke derde dag bedoeld wordt. Het Johannes-evangelie vertelt namelijk eerst over de Doop in de Jordaan. De dag daarna roept Jezus zijn leerlingen Andreas, Johannes en Petrus. Dat is dan op de eerste dag na de Doop. De daarop volgende dag wil Jezus naar Galilea gaan en roept ook Filippus en Nathanael. Op de derde dag is Hij in Galilea aanwezig bij de bruiloft in Kana. Opvallend is dat Johannes niets vermeldt over de veertig dagen die Jezus na Zijn doop doorbracht in de woestijn, waar Hij te maken kreeg met de verzoekingen door de duivel. Moeten de getallen dan letterlijk als een tijdsaanduiding in dagen worden opgevat? We moeten in het bewustzijn houden dat het Bijbelboek volgens Johannes behoorlijk afwijkt van dat van de andere drie evangelisten en we moeten zoeken op welke andere niveaus we juist dit Bijbelboek kunnen lezen.
Het evangelie volgens Johannes mogen we namelijk ook lezen als een beschrijving van wat Johannes zelf als mystieke ervaringen had in de hogere wereld tijdens zijn inwijdingsslaap. Net als zijn Apocalyps mag het misschien als een beschrijving van een visioen, een geestelijk schouwen, worden opgevat. De aanduiding ‘de derde dag’ zou dan ook kunnen worden begrepen als aanduiding voor de derde en laatste dag van de eigen inwijding van de schrijver van het Johannes-evangelie. Zo opgevat beschrijft het evangeliegedeelte van deze perikoop in imaginatieve beelden de bruiloft tussen de mensenziel (de bruid) en Christus (de bruidegom) of ook wel het archetypische mensen-IK. Na zijn inwijdingsslaap staat de inwijdeling op de derde dag op. De ziel komt samen met het Ik weer terug in het lichaam dat in het 'graf' lag. In de beeldentaal van de imaginatie wordt dit fysieke lichaam ook wel ‘de moeder’ genoemd, zoals we het lichaam van de aarde wel Moeder Aarde noemen.

Een andere invalshoek:
In cultische handelingen van de zeer oude mysteriën werd al water gebruikt. Het dopen is daarvan een overblijfsel. Wijn had een andere opgave. Wijn maakt je vergeetachtig. De wijn neemt door zijn invloed op het bloed van de mens de taak van het bewuste Ik over. Het brengt je in een roes. Het gebruik van wijn had ook het effect dat het de ziel van de mens op de aarde richtte, waardoor de oude helderziendheid verdween. Voor leerlingen in het voortgezet onderwijs kan dit genoeg stof geven tot gesprek. Het alcoholmisbruik onder jongeren neemt nog steeds toe. Overvloedig alcoholgebruik kan de ziel sterk aan de aarde kluisteren. Iedereen met de ervaring van een kater weet dat na het gebruik van teveel alcohol het fysieke lichaam als een last kan worden ervaren –hoofdpijn, stroef bewegen. De culturen in oude tijden konden het fysieke nog niet zomaar veroveren. Vanaf Noach (na Atlantis) begint de wijncultuur. Er wordt verteld dat de zonen van Noach hun vader dronken aantreffen (Genesis 9:20–27).
Het lijkt of Christus bij deze gebeurtenis in Kana aansluit bij de cultische gebruiken uit de oude mysteriën. Hij gebruikt echter geen wijn maar water. De opgave van de wijncultus is vervuld en voorbij. De tafelmeester stelt vast dat het water wijn is, zelfs beter dan de wijn eerder uitgeschonken.
Tot op de huidige dag wordt in de kerken bij het offer (avondmaal) de wijn aangelengd met water. Het nuttigen van (gallen-)brood en wijn is ook een gebruik in de synagoge. Het grijpt terug op zeer oude mysterietradities uit o.a. Egypte of nog eerder, bijvoorbeeld de tijd van de grote ingewijde Methusalem, zoon van Henoch (Genesis 5:22-27). Brood en wijn hebben door middel van gisting een verandering doorgemaakt, zoals de geest het lichamelijke kan omvormen. In de kerkelijke traditie staan de substanties brood en wijn voor het lichaam en voor het bloed van Christus, maar eigenlijk ook van iedere mens die offert. Dit wordt ook in de tekst van de Offerhandeling genoemd. Wijn kan gezien worden als verbonden met het Ik en met de wil van de mens. Het water meer met het voelen. Ze hebben niet alleen een symbolische waarde maar een nog veel diepere werking waarop binnen deze notitie niet verder kan worden ingegaan.

In deze perikoop is sprake van een Joodse reinigingritus die voorschreef zes watervaten klaar te zetten. Tot nu heb ik dit gebruik niet kunnen achterhalen. Echter, het getal zes heeft bij de Joden een betekenis. Rekenkundig heeft het harmonie en perfectie want 6 = 1+2+3. Het is het getal van de mens. Denk daarbij aan de Davidster, die een symbool is voor het samengaan van het geestelijke met het lichamelijke, wat gesymboliseerd wordt door de twee elkaar doordringende driehoeken, een van boven en een van beneden. In de Davidster zien we ook de 2 x drie ruimterichtingen die met hun krachtenstromingen samen een kubus vormen, oerbeeld voor de structuur van de lichamelijkheid van de mens, als drager voor zijn geestwezen en voorbereid in vele tijdenronden. Vanuit de verschillende ruimterichtingen vormen geestelijke stromingen een kubus, die de goddelijke imaginatie is van de lichamelijke organisatie van de mens. Dit wordt tot drager van de menselijke geest. De zes stenen vaten met water zouden misschien kunnen worden opgevat als representant van de gehele lichamelijkheid van Jezus van Nazareth, waarin bij de doop in de Jordaan het geestwezen van Christus zijn intrek heeft genomen. Het water wordt tot wijn, het bloed wordt tot drager van Christus, het werkelijke mensen-Ik. Christus brengt pas werkelijk voor de mens het Ik tot in de lichamelijkheid op aarde. Vanuit de drager van Zijn ziel en geest bracht Hij ‘zijn lichtwezen tot verschijning’.

In het 4e vers komt een merkwaardige zin voor. Jezus spreekt tot zijn moeder, die ook bij de bruiloft aanwezig is. De verschillende Bijbelvertalingen luiden als volgt: ‘Vrouw, wat heb Ik met u te doen?’ (Statenvertaling), ‘Vrouw, wat heb Ik met u van node?’ (Nederlands Bijbel Genootschap), ‘Wat hebben ik en u daarmee van doen, Vrouwe?’ (Willibrord Vertaling), ‘Wat wilt u van me?’ (Nieuwe Bijbel Vertaling 2000). Deze zinnen klinken onaardig en afwijzend jegens de moeder van Jezus. Rudolf Steiner heeft er echter op gewezen dat er bij deze gebeurtenis juist een innige samenwerking plaats had tussen het wezen van de moeder en Jezus. In het Grieks en Latijn staat er niet meer dan ‘Wat is er tussen mij en u, vrouw?’ Julia van Andel vertaalde deze zin als:‘Vrouw, wat weeft er tussen u en mij?’.
Sinds de oertijden van de mensheidsontwikkeling hebben juist vrouwen de verbinding met het geestelijk-goddelijke verzorgd. In de oude mysteriën waren vrouwen (priesteressen, orakels, sybillen) met hun zielenkrachten de aangewezen verzorgers van het religieuze leven. De geestelijke impulsen gingen van vrouwen uit. Nog steeds heeft de vrouw via haar zielenleven makkelijker toegang tot het spirituele.
In de beeldentaal van de sprookjes, mythen en ook van de Bijbel representeert de ‘vrouw’, de ‘jonkvrouw’ of de ‘bruid’ altijd de menselijke zielenkrachten. De ‘prins’ of de ‘bruidegom’ representeert altijd het Ik van de mens. Zo opgevat weeft hier iets tussen Jezus en zijn moeder, tussen de representanten van de geest en van de ziel. Dat wat als impulsen werkzaam is weeft tussen geest en ziel kan door het voelen (water) en het willen (wijn/bloed) omgezet worden in aardse werkelijkheid. De bruiloft van Kana kan misschien ook worden opgevat als een beeld voor het samengaan van geest, ziel en lichaam. Ook bij deze invalshoeks is de slotzin ‘Hij bracht zijn lichtwezen tot verschijning…’ niet zonder betekenis.

Tenslotte zou men ook nog kunnen denken dat de scène van de bruiloft in Kana, waarbij Jezus samen met zijn moeder aanwezig is, een overgang aanduidt. De tijden zijn voorbij dat de mens sterk verbonden is met de erfelijkheid van de familie, met de stam. In de mens leefde vroeger een sterk groepsbewustzijn, maar er moet een individueel bewustzijn ontwaken, bewerkstelligd door de kracht van het Ik. De substantie van het Ik stamt uit het lichtwezen genaamd ‘Ik-ben’. Wanneer de mens het hart tot Hem wendt zal Hij erin werken en zijn lichtwezen tot verschijning brengen en het denken, voelen en willen van de mens doordringen. Hier sluit Christus-Jezus aan bij oude tijden (via de erfelijkheidsband met zijn moeder) en brengt Hij impulsen voor het toekomstige.

De bruiloft in Kana: H. Martinus te Reahûs_Groningen