Posts tonen met het label Exaudi. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Exaudi. Alle posts tonen

donderdag 13 mei 2010

Exaudi - 6e zondag na Pasen

Jean Fouquet: illustratie uit het getijdenboek
Heures d'Étienne Chevalier - La Descente du Saint Esprit.



Johannes 15 : 26 – 16 : 4 Wanneer de Trooster zal komen

Op de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren lezen we voor de laatste keer uit het 16e hoofdstuk van het Johannes-evangelie. De perikooptekst begint met het staartje van het 15e hoofdstuk en het is niet verkeerd ook dat hoofdstuk eens helemaal te lezen, waardoor de niet-eenvoudige tekst van deze perikoop in een groter verband kan worden bekeken.
Het 15e hoofdstuk begint met het laatste Ik-Ben-woord uit dit evangelie: ‘Ik ben de ware wijnstok’ (Joh. 15:1-17). We kunnen de zeven Ik-Ben-woorden opvatten als markeringen van zeven ontwikkelingsstappen. Misschien mogen wij het laatste Ik-Ben-woord opvatten als weergave van het bereikte inzicht, dat de Christuszon de oorsprong is van ons zielenlicht, en dat ons Ik zijn wortel heeft in Christus, dat onze naam (Ik) wortelt in Zijn naam.
Vanaf Joh.15:18 spreekt Christus Jezus over ‘de wereld’. Dat is de geschapen wereld van de noodzakelijke natuurwetten. Een mens die alleen volgens die causale wetten leeft kan niet tot een zelfstandig Ik-wezen worden. Christus verschaft de mens mogelijkheid om zich tot een zelfstandig individu te ontwikkelen. Het Licht dat in de wereld kwam is immers ook de bron van ons zelfstandige denken.
De wereld zal die mens, die zelfstandig wil worden ten opzichte van de wereld, daarom haten en uitstoten: ‘omdat gij niet van de wereld zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld.’ (Joh.15:19).
De wereld van de Vadergod is de geschapen wereld van de uiterlijke natuur, van de substantie waaruit alles in opgebouwd, het goddelijke principe van waaruit de zichtbare schepping is ontstaan.
Wanneer ons hart zich wendt tot de Zoongod, kunnen denken, voelen en willen zich emanciperen van de noodzakelijkheid van de wereld. De Zoongod moet zich terugtrekken om de mens werkelijk de mogelijkheid te geven zijn zelfstandig Ik te ontplooien.
Met de Hemelvaart maakt Christus zelf een volgende stap in zijn ontwikkeling door. De opbrengsten van het Mysterie van Golgotha stromen niet van de aarde weg, maar worden in de levensorganisatie van de aarde afgedrukt. Christus trekt zich in hogere sferen terug en doordat Hij een hogere ontwikkelingsgraad bereikt, kan Hij de Heilige Geest naar de mens toezenden. Het zijn de wereldgedachten (Weltgedanken), die voor de mens toegankelijk worden, die zich in de Antroposofie openbaren. Met de lichtkracht van de Heilige Geest, de Trooster, de Geest der Waarheid, kan de mens zijn ontwikkeling zelfstandig gaan.

In de perikopennotitie uit 2009 werd deze tekst op een andere manier belicht.
(klik hier)

De volgende passages zijn overgenomen uit:
Rudolf Steiner: Samen met de ander - Uitgeverij Christofoor, Zeist

GOD DE VADER
Ik zie op tot God de Vader. God de Vader ligt ten grondslag aan de wereld die ik door mijn zintuigen kan waarnemen. Zij is zijn openbaring. Maar het is een wereld die ten onder gaat, en zij zal in deze ondergang ook de mens meeslepen, wanneer de mens geheel in haar zou opgaan, wanneer hij alleen het bewustzijn van God de Vader ontwikkeld zou hebben. De mens zou tot God de Vader terugkeren, hij zou geen verdere ontwikkeling meer kunnen doormaken. Er bestaat echter een opgaande wereld, die vóór alles juist door het toedoen van de mens bestaat. Adelt de mens zijn zedelijke idealen door het zich-bewust-zijn van Christus, door de impuls van Christus, ontwikkelt hij zijn zedelijke idealen zo, dat zij zijn zoals zij zouden moeten zijn tengevolge van het feit dat Christus op aarde is gekomen, dan leeft in hem in de wereld van zijn innerlijk, als een kiem voor de toekomst datgene, wat nu niet een ondergaande, maar een opgaande wereld is.

GOD DE ZOON
Nadat echter het Ik - ter wille van de vrijheid - in de materie verstrikt moest raken, moest nu, om weer uit dit verstrikt-zijn in de materie bevrijd te worden, de alles omvattende liefde van de Zoon tot de daad op Golgotha leiden. Alleen daardoor is menselijke vrijheid, is volledige menselijke waardigheid eerst mogelijk geworden. Dat wij vrije wezens kunnen zijn hebben wij te danken aan de daad van goddelijke liefde. Zo mogen wij ons als mensen vrije wezens voelen, maar wij mogen nooit vergeten dat wij deze vrijheid danken aan die daad van goddelijke liefde. Wanneer wij zo denken zal in het middelpunt van ons voelen deze gedachte reeds een plaats innemen: Gij kunt tot menselijke waardigheid komen; één ding slechts moogt gij niet vergeten: dat gij dat, wat gij zijt, aan Hem te danken hebt die u uw menselijk oerbeeld weer heeft teruggegeven door de verlossing op Golgotha!

DE HEILIGE GEEST
Hoe leren wij aanvaarden wat de toekomst brengen zal?
In haar ideale vorm is deze aanvaarding die zielsgesteldheid die altijd in staat is te zeggen: Wat ook komen moge, wat mij het volgende uur, de volgende morgen ook moge brengen, ik kan dit wanneer het mij volslagen onbekend is, door geen vrees of angst veranderen. Ik wacht het af met de volmaaktste innerlijke zielerust, met een gemoedsrust, gelijk aan een volmaakt kalme zee!
De ervaring, die uit een dergelijke gelatenheid ten aanzien van alles, wat in de toekomst moge geschieden, kan worden opgedaan is die, dat degene, die zo gelaten, met een gemoedsrust zo volkomen als de rust van een volmaakt stille zee, de toekomst tegemoet kan zien en toch zijn energie, zijn wilskracht op geen enkele wijze daaronder laat lijden: dat diegene de kracht van zijn ziel op de meest intensieve wijze, in de meest vrije vorm mag ontplooien. Het is alsof de ziel van de ene belemmering na de andere wordt bevrijd, wanneer steeds meer de stemming zich van haar meester maakt, die hier is gekenschetst als 'aanvaarding' ten aanzien van de gebeurtenissen, die van de toekomst uit naar ons toestromen.

donderdag 21 mei 2009

Exaudi - 6e zondag na Pasen

Ex-audi = o.a. verneem, luister, geef gehoor, gehoorzaam. Naar Psalm 27:7 Exaudi Domine vocem meam qua clamavi ad te; miserere mei, et exaudi me. Hoor mijn stem HEER wanneer ik u aanroep, wees mij genadig en hoor mij.

Hemelvaart


Johannes 15:26 – 16:4 Wanneer de Trooster zal komen


Met deze perikoop sluiten we de serie teksten uit het 16e hoofdstuk van het Johannes-evangelie af. We zijn dicht bij Pinksteren en de komst van de Heilige Geest, de Trooster, de Geest der Waarheid wordt aangekondigd. We worden weer geconfronteerd met het raadsel van de Triniteit: Vader – Zoon – Heilige Geest. De Geest der Waarheid gaat volgens Christus van de Vader uit. Ook over Hemzelf klonken de woorden: Ik Ben de Waarheid (de weg, de waarheid en het leven).

Zoals in eerdere notities al aangegeven, zijn de woorden die opgetekend zijn in het 16e en 17e hoofdstuk van het Johannes-evangelie gesproken na afloop van het Avondmaal, voordat Jezus met zijn leerlingen de zaal verliet om naar de Hof van Gethsemane te gaan. Emil Bock roept in zijn boek een beeld op van dit laatste samenzijn, door te wijzen op de leerling welke de Heer lief had. Johannes lag aan de borst van de Heer, luisterend naar Zijn woorden. Na het delen van het brood en de wijn gaf Christus zichzelf via het door Hem gesproken Woord, de Logos. In de ziel van de aan Zijn borst luisterende Johannes stijgt het horen op tot het niveau van de inspiratie – intuïtie. Bock schrijft dat het misschien niet eens Christus is van vóór de lijdensdood, die we in deze woorden horen speken, maar dat het woorden zijn van de Herrezene. Het lijkt alsof deze afscheidswoorden al verzadigd zijn van de substantie van het wezen van Christus van na het graf. ‘En daarom zijn deze woorden tegelijkertijd formuleringen om de aanwezigheid en hulp van Christus op te roepen, sleutels voor de nabijheid van Christus. Dat is het geheim van het 17e hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes.’ (Het Hogepriesterlijk Gebed). Zo besluit Bock deze paragraaf in zijn hoofdstuk over Christus de leraar.


Christus spreekt in de eerste zin van deze perikoop over het zenden van de Trooster (de Helper, de Pleitbezorger), die Hij zal zenden van de Vader. De eerste zin van deze perikoop drukt ons meteen op het geheim van de triniteit.

Dan spreekt Hij over hetgeen de apostelen te wachten staat. Julia van Andel vertaalde het 1e vers van Johannes 16 voor ons als volgt:
'Deze dingen heb ik tot u gesproken opdat gij niet struikelt.'

Ταυτα λελαληκα υμιν ινα μη σκαυδαλισθητε (tauta lelalèka umin ina mè skandalisthète) (Grieks)
Hæc locutus sum vobis, ut non scandalizemini (Latijn)
Statenvertaling: Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt.
NBG : Dit heb Ik tot u gesproken opdat gij niet ten val komt.
Willibrordvertaling: Dit heb Ik u gezegd opdat gij niet ten val komt.
Ogilvie vertaalt deze zin met: Deze woorden heb ik tot u gesproken opdat gij in de beproeving niet ten val komt.
Nieuwe Bijbel Vertaling: Dit heb ik tegen jullie gezegd om te voorkomen dat jullie je geloof verliezen.

De leerlingen zullen uit de synagoge gestoten worden. Er zal zelfs een tijd komen dat mensen zullen menen er goed aan te doen wanneer zij de leerlingen zullen doden. We kunnen ons afvragen of deze zinnen alleen voor de apostelen gelden of dat zij eigenlijk over hun hoofden tot de gehele christenheid worden gesproken. Is het misschien een voorspellende blik, zoals in de Apocalyps, waarin gesproken wordt over mensen die in de toekomst wel en mensen die dan niet de Christuskracht -de kracht van het Hogere Ik- in zich zullen hebben opgenomen?
Misschien kunnen we de zin ‘Zij zullen u uit de synagoge stoten’ opvatten als ‘Zij zullen u uit de groepsziel -de volkssamenhang- verstoten’, juist omdat het gaat om de toekomstige ontwikkeling van het mensen-Ik. De tegenstandersmachten zullen er alles aan doen die ontwikkeling tegen te werken, om recht te praten wat krom is, mooi te noemen wat lelijk is, goed te noemen wat slecht is. Eerder in het 15e hoofdstuk sprak Christus al: ‘Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie’ (15:18) en ‘Dit alles zullen ze jullie vanwege mij aandoen, want ze kennen hem niet die mij gezonden heeft.’ (15:21).

Volgens Rudolf Steiner mogen de eerste zinnen van het Johannes-evangelie worden opgevat als een soort mantram, waarvan een sterke werking uitgaat wanneer men deze woorden steeds weer voor de geest roept. Emil Bock duidt op een dergelijke werking bij de woorden van de leringen van Christus, met name het Hogepriesterlijke Gebed uit het 17e hoofdstuk. Zij kunnen worden ervaren als een voorbereiding op de komende Heilige Geest.


Bron: Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha