zaterdag 26 september 2020

F.W. Zeylmans van Emmichoven: Het Onze Vader

 

Fra Angelico - Missaal  c. 1430 Museo di San Marco, Florence

Onze Vader, die in de hemelen zijt,

Uw naam worde geheiligd,

Uw rijk kome tot ons,

Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood

En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren

En leid ons niet in verzoeking

Maar verlos ons van het boze

Amen


Het Onze Vader is het oergebed van de Christenheid. Het werd gedurende vele eeuwen door miljoenen mensen gebeden, in alle levensstemmingen van vrome overgave, dank, angst en vertwijfeling, in smart en nood, zowel door hoog ontwikkelde als door eenvoudige mensen, door mensen van alle rassen. Voor iedereen is het het gebed geweest dat hun zielen met de hemelse krachten verbond. Eenvoudig van woorden, is het oneindig diep in zijn esoterische betekenis.


Rudolf Steiner hield al in 1907 voordrachten over het Onze Vader en kwam daarbij ook te spreken over de diepere verwantschap van meditatie en gebed. In deze tijd had hij ervóór en erná in het bijzonder over het boze gesproken, over de zin van het leed, over ziekte en dood. In zijn beschouwing van het Onze Vader wees hij er op dat er aan de gehele structuur van dit gebed de pythagorische figuur ten grondslag ligt: het vierkant met de driehoek erboven. In de driehoek zijn de hoogste krachten van de wereld verzinnebeeld, de goddelijke triniteit van Vader, Zoon en Heilige Geest, in de mens aanvankelijk slechts als kiem van atma, budhi en manas aanwezig. Na de aanroeping ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’ volgen de regels ‘Uw naam worde geheidligd, Uw rijk kome tot ons, Uw wil geschiede’ die overeenkomen met Heilige Geest, Zoon en Vader - en in de mens met manas (geestzelf), budhi (levensgeest) en atma (geestesmens).





In het volgende gedeelte van het ‘Onze Vader’ kan het gebed nu overgaan van de hemel naar de aarde: in de lemurische tijd is bij de mens het Ik ingeplant, dat tot dan toe nog in goddelijke hoogten was teruggehouden. In de vierhoek die onder de driehoek staat volgende de vier beden. Het is van bijzonder belang dat Rudolf Steiner in de genoemde voordracht de vier beden in verbinding bracht met de vier wezendelen van de mens: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en Ik; de woorden waarin deze beden zijn vervat krijgen daardoor hun eigenlijke zin. Hij wees er namelijk op, dat het fysieke lichaam in beginsel een soort doorgangsplaats is: de fysieke stoffen gaan er doorheen en worden daarbij omgevormd.


Vaak heeft hij erop gewezen dat in de loop van zeven jaren de hele stoffelijke samenhang van het mensenlichaam zichzelf vernieuwd. Wat een tiental jaren geleden in ons was, is nu buiten in de natuur, en andere stoffen zijn weer in ons binnengetrokken. De bede om het dagelijks brood heeft dus te betrekking op dit voortdurende proces van doorstroomd worden met substanties, die tot de goddelijke natuur behoren en waarin wij steeds zijn ingeschakeld.


De tweede bede ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren’ of ‘Vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven’ heeft betrekking op het etherlichaam; door dit lichaam bestaat de mens niet slechts voor zichzelf. Hij is door het etherlichaam verbonden met zijn menselijke omgeving, zijn familie, zijn volk en zijn tijdgenoten. Het etherlichaam is de drager van natuurlijke driften, neigingen en gewoontes; wanneer de mens in deze sfeer fouten begaat is hij, aldus Rudolf Steiner, hoofdzakelijk een zondaar in de kring van medemensen; terwijl individuele zonden meer door het astraallichaam worden begaan. ‘In alle geheime wetenschappen is van ouds datgene wat een fout tegen de gemeenschap is en wat uit het gebrekkige etherlichaam voortvloeit ‘schuld’ genoemd’.


De derde bede, ‘Leid ons niet in verzoeking’ of ‘Leid ons niet in bekoring’, heeft betrekking op het astraallichaam. Sinds door de Zondeval het astraallichaam een schijnbare zelfstandigheid heeft, is juist dit lichaam voortdurend aan de krachten der verzoeking of bekoring, aan verleidingen onderhevig. 

(Naar buiten gericht: passie ofwel de begeerte naar zintuigindrukken; Naar binnen gericht: innerlijke gevoelens van trots, eigendunk en superieur zijn, egoïstische zelfzucht. Twee zijden van dezelfde medaille.)


De vierde bede ‘Verlos ons van het (den) boze’ of ‘Verlos ons van het kwade’ heeft rechtstreeks betrekking op het Ik, omdat dit Ik rechtstreeks werd aangevallen door de krachten, die konden inzetten toen de mens tot zelfstandigheid kwam. Het is de zelfzucht, die in het Ik werkzaam is. ‘Het boze is een woord dat in de geheime wetenschappen nooit voor iets anders werd gebruikt dan voor een misstap vanuit het Ik. […] Schuld is dus de misstap die het etherlichaam in het sociale leven begaat, in het samenleven met de mensen. Verzoeking is datgene wat het astrale lichaam kan treffen, inzoverre het individueel, persoonlijk gebrekkig is […] Het fysieke lichaam neemt voortdurend fysieke stof als voedingsstof op, en houdt daardoor zijn bestaan in stand’.


Bij de grondsteenlegging voor het 1e Goetheanum op 20 september 1913 heeft Rudolf Steiner voor het eerst het makrokosmische Onze Vader als deel van het zogenaamde ‘Vijfde Evangelie’ meegedeeld. In zijn voordrachten van oktober 1913 schilderde hij op aangrijpende wijze hoe Jezus van Nazareth omstreeks zijn vierentwintigste jaar in een streek komt waar een heidense cultische plaats is. De priesters hadden dat heiligdom allang verlaten en het volk leefde er ziek en kwijnend verder. Wanneer de ziel van Jezus dan door een oneindige liefde wordt gegrepen, dringen de mensen hem naar het offeraltaar en zij verlangen van hem dat hij het offer voltrekt, opdat de zegen van de godheid weer over hen zal kunnen komen. Rudolf Steiner beschrijft hoe Jezus als dood neervalt; zijn ziel, van het lichaam bevrijd, voelt zich opgeheven in geestgebieden en hoort dan de woorden, die van een soort veranderde stem van de Bath-Kol uitgaan. Wat Jezus toen hoorde waren de woorden van het makrokosmische Onze Vader:


AUM, Amen!

Werkzaam zijn de boze machten, 

Getuigen van een zich losmakende Ik-heid,

Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,

Beleefd in het dagelijks brood,

Waarin niet werkt de wil van de hemelen,

Daar de mens zich afscheidde van Uw rijk

En Uw naam vergat

Gij Vader in de hemelen.


Later, met zijn leerlingen samen, vond Christus de mogelijkheid dit makrokosmische Onze Vader om te vormen, want de tjd was gekomen waarin de mens vanuit zichzelf, als het ware vanuit de laagte naar omhoog, de weg naar de geestelijke wereld zou moeten gaan. En zo vormde hij de woorden om, beginnend met de laatste regel. De mens moest zich nu niet meer tot de geestelijke hiërarchieën wenden, maar tot het éne geestwezen, dals als Vader moest worden aangesproken. En zo ontstond in aansluiting op de Bergpredeking het Onze Vader.


==


Uit: F.W.Zeylmans van Emmichoven: De Grondsteen - Zeist 1977