zondag 15 november 2020

Alom heerst de macht van het boze

 

Sebastiano Ricci: De Bergpredeking (ca 1725)

Alom heerst de macht van het boze - het macrokosmische Onze Vader

In de vorige bijdrage op deze weblog met een tekst over het Onze Vader van Willem Zeylmans van Emmichoven, vonden we een verwijzing naar de macrokosmische omkering van het Onze Vader. In deze bijdrage wordt in Deel 1 beschreven op hoe en wanneer Rudolf Steiner over dit macrokosmische Onze Vader sprak. In Deel 2 wordt een poging gedaan om om enkele inhoudelijke aspecten ervan te belichten. 

Deel 1:

Rudolf Steiner heeft zich tijdens zijn leven zonder onderbreking bezig gehouden met het geesteswetenschappelijk onderzoek naar de betekenis van wat hij samenvatte met de term ‘het Mysterie van Golgotha’ d.w.z. de offerdaad van Christus ten behoeve van de ontwikkeling van de mensheid, de aarde en de gehele kosmos. Zijn inzichten vormden uiteindelijk de reden waarom Rudolf Steiner in 1912 de Theosofische Vereniging verliet, waarbinnen hij tot dan van de Duitse sectie de voorzitter was geweest. Voor Steiner waren die inzichten in het wezen en de daden van Christus zo essentieel, dat ze de eigenlijke kern van de antroposofie vormen. En men zou kunnen zeggen dat we zonder die christologische inzichten de antroposofie niet eens zouden hebben gehad.

Al heel vroeg sprak Rudolf Steiner over de betekenis van het Johannes-evangelie en enige jaren later ook over de Apocalyps en de andere evangeliën. Dat was nog in de tijd dat hij voorzitter was van de Duitse sectie van de Theosofische Vereniging. De voordrachtenreeks over de Brieven van Paulus in relatie tot de Bhagavad Gita (GA 142), die Steiner hield in Keulen, luidden de oprichting van de Antroposofische Vereniging in.

Rudolf Steiner ging echter nog een stap verder als hij naast zijn duidingen over de bekende bijbelgeschriften ook de inzichten deelde, die hij had verkregen door zijn geestelijke onderzoek van de Akasha-kroniek, dat geestgebied dat de drager is van het geheugen van de aarde.

Bij de grondsteenlegging voor het Eerste Goetheanum op 20 september 1913 in Dornach sprak hij voor het eerst de woorden van het macrokosmische Onze Vader. Hij voegde er daarna aan toe: 

‘Als wij de betekenis van deze woorden leren begrijpen, dan kunnen we proberen de kiemen op te pakken die moeten opbloeien om de aardeontwikkeling niet verder te laten verdorren, maar verder laten gedijen en vruchten te dragen, opdat de aarde door de wil van de mensen het doel kan bereiken, dat haar van het allereerste begin af is gesteld.’ 

Voor ons ligt er dus de opgave de betekenis van dit macrokosmische Onze Vader te leren begrijpen. 

Gelukkig heeft Rudolf Steiner het niet bij die oproep tijdens de grondsteenlegging gelaten. Een maand later was hij in staat om eerst maar eens binnen een kleinere kring meer mededelingen te doen. Dat gebeurde in Kristiania (Oslo), Noorwegen, een plaats die Rudolf Steiner waarschijnlijk bewust gekozen had omdat daar - zoals een van de toenmalige toehoorders rapporteerde - de atmosfeer nog bijzonder rein was om over zulke nieuwe geestelijke onderzoeksresultaten en christologische inhouden mededelingen te doen. Andrej Belyj beschreef het zo:

‘Gewoonlijk verscheen hij als volgt op een cursus: zeker van zichzelf, goed wetend wat hij te zeggen had; voorafgaand had hij al het materiaal over de afzonderlijke dagen van de cursus verdeeld […] hij strekte zijn arm boven de lessenaar als een pianist bij zijn klavier. In Kristiania ging het echter anders. […] Hier verscheen hij niet, hij vloog gewoon. […] Hij maakte de indruk van een man die met enorme krachtsinspanning de berg Sinaï had beklommen, daar bepaalde dingen had gezien, en plotseling geschokt was door iets wat hij niet verwacht had. […] Als door de bliksem getroffen werd deze man van de Sinaï naar beneden geworpen; en hij vluchtte naar Noorwegen, om zonder uit te rusten de zaal binnen te stormen, waar wij zaten te wachten […] Pas toen hij de lessenaar beklom begon hij te overdenken hoe hij ‘dat’ moest overbrengen.’

In vijf voordrachten voor het Noorse publiek deelde Rudolf Steiner voor het eerst ‘Bijzonderheden over het leven van Jezus', gebeurtenissen die niet direct te vinden zijn in de vier bekende evangelieboeken, maar hij waarbij vertelde over de resultaten van zijn onderzoek van die geestelijke sfeer, waarin het geheugen van de aarde is afgedrukt, de zogenaamde Akasha.

Alleen in de evangeliën volgens Mattheüs en Lucas vinden we gebeurtenissen uit de jeugd van Jezus tot aan ongeveer zijn twaalfde levensjaar. Daarna wordt de draad weer opgepakt bij zijn Doop in de Jordaan, die voltrokken wordt door Johannes de Doper.

Rudolf Steiner deed in zijn voordrachten mededelingen uit de jeugdjaren van Jezus. Hij vertelde dat Jezus eerst samen met zijn vader - en later alleen - rond trok door het hele gebied van het Midden-Oosten (het huidige Libanon, Syrië en Turkije) tot zelfs in Zuid-Europa. Zijn vader reisde rond als timmerman om overal zijn diensten aan te bieden en zijn oudste zoon vergezelde hem.

We weten dat al uit de beschrijving in het evangelie volgens Lucas (2:41-52) dat de twaalfjarige knaap zich tussen schriftgeleerden en leraren staande kon houden, naar hen luisterde, aan hen vragen stelde en zijn inzichten deelden. ‘Allen die hem hoorden stonden versteld.’ Maar tijdens de latere rondreizen met zijn vader ontmoette Jezus overal opnieuw leraren, wijzen, schriftgeleerden en priesters. Hij kwam daarbij ook in gebieden waar andere, niet-Joodse heiligdommen waren, voornamelijk waren dat Mitras-heiligdommen. Dat alles nam hij in zich op, maar zijn ziel vulde zich langzamerhand met steeds meer droefheid, want voor zijn schouwende blik bleef niet verborgen, dat in de oude mysterie-heiligdommen niet meer de goede goden werkzaam waren, maar dat hetgeen de priesters aan hun altaren met de cultische erediensten en offerhandelingen verrichtten juist demonen opriepen. Het volk dat in die tempelplaatsen in gebed bijeen kwam, werd door de opgeroepen demonen belaagd. De mensen werden erdoor bezeten, ziek gemaakt naar ziel en lichaam en zij werden slachtoffer van allerlei ziekten en in ellende gestort.

De jongeling Jezus doorzag en beleefde de grote ellende van de leeg geworden mysterieplaatsen zo sterk als niemand tevoren ooit had gedaan. In zijn ziel rees de grote vraag: Hoe en op welke manier kan aan de verbreiding van deze ellende op aarde een einde worden gemaakt? Diep medelijden met zijn medemensen leefde in zijn ziel en tegelijkertijd drong het tot hem door, dat het hem zo bekende Joodse mysterie-weten ook geen redding bieden kon. Het was of de inspirerende stem van Jahweh, die ooit sprak tot Elia of de andere profeten hem openbaarde niet meer de voortgang van het Joodse volk te kunnen inspireren. Het was de zuster-stem van Jahweh, die Bath-Kohl genoemd wordt. (Bath = zuster, Kohl = stem). Het gaf de zestien à zeventienjarige Jezus het gevoel dat de grond onder zijn voeten was weggenomen.

Zijn tochten zetten zich voort tot ongeveer zijn vierentwintigste levensjaar en steeds weer moest hij met bitterheid constateren, dat de mensen overgeleverd waren aan de werking van demonische wezens, die ziekmakend werkten. De mensen leden aan melaatsheid, waterzucht, kreupelheid, blindheid, doofstomheid, verlamming of waren bezeten en geestesziek.

Eenmaal kwam Jezus in een van zulke heidense heiligdommen, verlaten door de priesters en waar slechts een treurend en lijdend volk was achtergebleven. Jezus hoorde de mensen weeklagen en met diep medelijden aanschouwde hij deze arme mensen. Onmetelijke liefde welde op in zijn ziel, wat waarschijnlijk ook aan hem te zien was. Het volk jammerde en zag hem als een nieuwe priester, die naar het heiligdom gekomen was. Ze eisten dat hij een offerdienst zou voltrekken en tilden hem op het altaar. Maar Jezus viel als dood neer, zijn ziel ontvlood hem tot grote schrik van de mensen om hem heen.

De ziel van Jezus echter voelde zich als opgeheven in de geestelijke hoogten van de zon. En daar hoorde hij klinkend vanuit geestelijke sferen van de zon woorden zoals ze vroeger vaak vernomen waren. Vanuit de kosmos klonken de scheppende woorden vanuit een verleden tijd. Het was een ‘macrokosmisch Onze Vader’. Het was de Bath-Kohl die daar sprak, maar de woorden hadden nu een verandering ondergaan; ze getuigden van de Zondeval van mens en wereld. En toen Jezus uit de verdoving ontwaakte, bracht zijn ziel die woorden mee terug in het waakbewustzijn. Maar het volk was van de schrik en angst bij het heiligdom weggevlucht. De helderziende blik van Jezus schouwde de demonische wezens die deze mensen achtervolgden en in hun greep hadden.

====

Deel 2:


handschrift van Rudolf Steiner (notitieboekje)

Amen
Alom heerst de macht van het boze
getuigend van het zich losmakende ik
door oerschuld van anderen veroorzaakte schuld van het eigen zelf
beleefd in het dagelijks brood
waarin niet heerst de wil van de hemel
omdat de mens zich afscheidde van uw rijk
en uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.
Vertaling M. Macintosh

Eerst maar even iets over de begrippen macro- en microkosmos: Microkosmos en macrokosmos zijn twee aspecten van een theorie ontwikkeld door de oude Griekse filosofen om de mens en zijn plaats in het heelal te beschrijven. Deze vroege denkers zagen de individuele mens als een kleine wereld (microkosmos), waarvan de samenstelling en structuur overeenkwamen met die van het heelal, of 'grote wereld' (macrokosmos). Kosmos betekende bij hen in algemene zin orde: een impliciete harmonische ordening van de onderdelen in een organisch systeem. (bron: Wikipedia)

Vanuit de macrokosmos klonk tot Jezus van Nazareth de stem van de Bath-Kohl, de zusterstem van Jahweh. Wanneer we erbij stilstaan, kunnen we tot de voorstelling komen, dat het heelal met al die miljoenen sterren eigenlijk het verleden vertegenwoordigt. Wij zien sterren twinkelen aan het firmament, we weten echter dat veel van die sterren miljoenen lichtjaren ver staan. Wat wij nu als sterrenlicht kunnen zien is iets dat vanuit het verleden tot ons komt. 

Een lichtjaar is de afstand die het licht aflegt in een periode van één jaar, een afstand van ongeveer 9,46 biljoen kilometer. De afstand van de zon naar de aarde is 8,3 lichtminuten, de dichtstbijzijnde ster na onze zon is 4,22 lichtjaar (4,22 x 9,46 biljoen km) van ons verwijderd. Vanuit die macrokosmische regionen klonk ook het goddelijke Scheppingswoord, dat in gang heeft gezet dat vanuit een geestelijke dimensie de hele schepping tot verschijning kwam binnen de dimensies van ruimte en tijd. De oude Indiërs zeiden: 'Nada Brahma' - 'De Wereld is Klank', alles is door klank geworden, wat vergelijkbaar in met de proloog van het Evangelie volgens Johannes: 'In het begin was het Woord'.

In zijn boek Theosofie en ook in voordrachten voor de vrijeschoolleerkachten noemde Rudolf Steiner de krachten, die bewerkstelligen dat er afscheiding en verzelfstandiging optreedt ‘antipathie’. De tegenovergestelde kracht die de tendens vertegenwoordigt dat alles weer samenvoegt, samensmelt en zich verenigt noemt hij op die plaatsen ‘sympathie’. De eerste kracht doet alles in ruimte en tijd verschijnen, verdichten en zich openbaren. Met de andere kracht daarentegen wordt een oplossende tendens bedoeld, het overgaan naar een geestelijk niet ruimtelijke existentie. Hoewel in het gewone spraakgebruik antipathie en sympathie ook zielenbewegingen zijn, moeten deze begrippen binnen deze context veel ruimer worden opgevat.

Vanuit kosmische verte klonk sinds oertijden het scheppende wereldwoord waardoor alles is geworden:

‘de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde,
van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.’ (traditionele Credo)

‘Ex Deo Nascimur’ (uit de Rozenkruisersspreuk)

‘Uit God is de mensheid wezend’ (uit de Grondsteenspreuk)

‘In het bewustzijn van onze mensheid 
gevoelen wij de Goddelijke Vader.
Hij is in alles, wat wij zijn.
Onze substantie is zijn substantie.
Ons zijn is zijn zijn.
Hij gaat in ons door alle bestaan.’ (uit de Mensenwijdingsdienst)

‘Hij weeft in wereldgronden
Hij leeft in onze mensheid
Wij zijn alles
Wat wij zijn
In zijn wezen
Door zijn kracht.’ (Uit: Offerhandeling - vrije religieuze oriëntatie aan vrijescholen).


Maar de jongeling Jezus van Nazareth beleeft met grote smart dat die scheppende krachten vanuit de geestelijke wereld hun werkzaamheid verloren hebben. Zij moeten op de een of andere manier een nieuwe impuls krijgen. In het zielenwezen van de mens is namelijk een impuls gelegd, waardoor hij zich kon afscheiden van de goddelijke wereld, een gebeurtenis die wij kennen onder het begrip ‘de Zondeval’. Daarmee heeft de mens het vermogen gekregen voor zichzelf zelfbewustzijn en vrijheid te verwerven. De prijs ervan is dat de mens moet afdalen tot in de fysiek materiële wereld. Alleen daar kan de mens de vrijheid en het zelfbewustzijn ontwikkelen. Maar daardoor heeft hij ook de mogelijkheid tot het kwaad in zich op moeten nemen, het besef van en de keuze tussen goed en kwaad.

Alom heerst de macht van het boze
getuigend van het zich losmakende ik.

Dat de mens deze stap kan zetten, om daarmee voor de kosmos als geheel een volgende ontwikkelingsfase mogelijk te maken, is het werk van luciferische machten - achtergebleven geestelijke wezens die toegang hebben tot het zielenwezen van de mens, het astraallichaam. Tegelijk moet worden opgemerkt, dat deze impuls ook min of meer is toegelaten door de goddelijke machten. Zo is ook te begrijpen, dat in het Bijbelverhaal van de Zondeval Adam naar Eva wijst. En Eva wijst vervolgens weer naar de 'slang' en bekent in de tekst van het Oberufer Paradijsspel:

‘De boze slang, Heer dreef mij aan zó lang, totdat ik van de verboden vruchten at.’

Zo kunnen we de volgende regel van het macrokosmische Onze Vader ook verstaan. De schuld ligt niet meteen bij Eva of Adam zelf, hoewel zij volgens het Bijbelverhaal toegaven aan de verleiding:

door de oerschuld van anderen veroorzaakte schuld van het eigen zelf.

Doordat de mens nu de goddelijke sferen moest verlaten en dieper in de materie afdalen, veranderde ook zijn eigen wezen. In het aardse bestaan moet de mens namelijk aards voedsel tot zich nemen om te kunnen blijven leven. en daarom moet hij zich 'in het zweet werken'. Dat de mens moet eten is een gevolg van de afdaling in de materie, is eigenlijk een gevolg van zijn zondeval. In de goddelijk-geestelijke wereld hoeft je niet van aards voedsel te leven. Wanneer na de Doop in de Jordaan Christus zijn uiteenzetting heeft met de duivel in de woestijn wordt hij ook geconfronteerd met dit gevolg van de zondeval. De mens moet zorgen dat hij geld heeft om brood (voedsel) te kopen om te overleven. Dat maakt ook dat Christus Jezus wil verkeren met tollenaars en zondaars. Hij heeft zelf ervaren waar bij hen de schoen wringt. De schuld van de zondeval wordt:

beleefd in het dagelijks brood,
waarin niet heerst de wil van de hemel.

De laatste drie regels van het macrokosmische Onze Vader vermelden nog eens het lot van de mensheid:

omdat de mens zich afscheidde van uw rijk
en uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.

Zo klinkt de stem van de Bath-Kohl, die verhaalt over de uitzichtloze situatie van schepping en mensheid. De jongeling Jezus verneemt wat er vanuit de kosmos klinkt en dat de tijd is aangebroken voor een nieuwe ontwikkelingsimpuls omdat het zo niet verder kan.

Dit besef draagt de jongeling Jezus bij zich en het raakt hem tot in het diepste van zijn ziel. Tenslotte brengt het hem zover, dat hij geleid wordt naar de Jordaan, waar bij de Doop door Johannes het Christuswezen kan neerdalen.

Wanneer op een later moment zijn leerlingen vragen: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft’ geeft hij zijn leerlingen de omkering van dat wat hij vanuit de kosmos heeft vernomen. Door de Christus-impuls is namelijk de ommekeer mogelijk geworden. Het Scheppende Wereldwoord, de Logos klinkt niet meer vanuit verre kosmische verten. Sinds het Mysterie van Golgotha, waarbij die scheppende impuls zelf mens is geworden en zich met de mensheid heeft verbonden, klinkt het Wereldwoord - maar nu door mensen gesproken - vanaf de aarde terug naar de kosmos:

Onze Vader
Die in de hemelen zijt,
Uw naam worde geheiligd
Uw rijk kome tot ons
Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren
En leid ons niet in verzoeking
Maar verlos ons van het boze. Amen.

Twee vragen kunnen opkomen: Waarom gaf Rudolf Steiner dit macrokosmische Onze Vader? En: In hoeverre is dat voor ons nu nog relevant?

Naar een antwoord op de eerste vraag kunnen we misschien alleen maar raden. De reden dat Rudolf Steiner de Theosofische Vereniging verliet was zijn inzicht in de fundamentele betekenis voor mens en kosmos van het Mysterie van Golgotha. De leden van de pas opgerichte Antroposofische Vereniging waren misschien nog sterk op oosterse inhouden georiënteerd. 

Als de twee delen van de grondsteen en de twee koepels van het daarboven opgetrokken Eerste Goetheanum vullen het macrokosmische en het microkosmische Onze Vader elkaar aan. Samen vormen zij een totaalbeeld van de inhoud van de antroposofie: de wijsheid omtrent de mens. Voor de huidige tijd zijn beide wat dat betreft ook nog relevant. 

Levend in ons tijdsgewricht, waarin we zeker beleven dat de macht van het boze alom werkzaam is, heeft het zin om beide gebeden in gedachten en met gevoel te overwegen: Dat wat uit het verleden klinkt en wat ons naar de toekomst wil en zal kunnen leiden.

Het centrum van de geestelijke zonnekracht is niet langer in de kosmos, maar straalt vanuit de aardeplaneet naar de kosmos terug. Door Christus heeft de mensheid de mogelijkheid gekregen om vanuit het aardse bestaan ‘de weg terug te vinden naar het rijk van de geest, dat zo lichtend is als de zon.’ (uit: de Kersthandeling/Kerst-Kinderdienst).

Amen.
Es walten die Übel
Zeugen sich lösender Ichheit,
Von Anderen erschuldete Selbstheitschuld,
Erlebet im täglichen Brote,
In dem nicht waltet der Himmel Wille,
Da der Mensch sich schied von Eurem Reich
Und vergaß Euren Namen,
Ihr Väter in den Himmeln.

Aum, Amen!
Werkzaam zijn de boze machten,
Getuigen van zich losmakende Ikheid,
Door anderen veroorzaakte zelfheidschuld,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt der hemelen wil,
Daar de mens zich scheidde van Uw rijk
En vergat Uw naam,
Gij Vaders in de hemelen.
Vertaling: Emanuel Zeylmans van Emmichoven


AUM, Amen!
Kwade machten heersen,
Getuigen van zich losmakende ikheid,
Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,
Beleefd in het dagelijks brood,
Waarin niet werkt de wil der hemelen, 
sinds de mens zich afscheidde van Uw rijk
En Uw naam vergat,
Gij Vaderen in de hemelen.
Vertaling: Wijnand Mees


Bronnen:

Rudolf Grosse: De Weihnachtstagung als keerpunt in de mensheidsontwikkeling (Zeist 1981)

Andrej Belyj: Mijn jaren met Rudolf Steiner (Zeist 1989)

Rudolf Steiner: Het Vijfde Evangelie (uitgeverij Pentagon, Amsterdam)

Peter Selg: ‘Rudolf Steiner und die Vorträge überhaupt das Fünfte Evangelium’ (Dornach 2010)

 

zaterdag 26 september 2020

F.W. Zeylmans van Emmichoven: Het Onze Vader

 

Fra Angelico - Missaal  c. 1430 Museo di San Marco, Florence

Onze Vader, die in de hemelen zijt,

Uw naam worde geheiligd,

Uw rijk kome tot ons,

Uw wil geschiede gelijk in de hemelen alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood

En vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren

En leid ons niet in verzoeking

Maar verlos ons van het boze

Amen


Het Onze Vader is het oergebed van de Christenheid. Het werd gedurende vele eeuwen door miljoenen mensen gebeden, in alle levensstemmingen van vrome overgave, dank, angst en vertwijfeling, in smart en nood, zowel door hoog ontwikkelde als door eenvoudige mensen, door mensen van alle rassen. Voor iedereen is het het gebed geweest dat hun zielen met de hemelse krachten verbond. Eenvoudig van woorden, is het oneindig diep in zijn esoterische betekenis.


Rudolf Steiner hield al in 1907 voordrachten over het Onze Vader en kwam daarbij ook te spreken over de diepere verwantschap van meditatie en gebed. In deze tijd had hij ervóór en erná in het bijzonder over het boze gesproken, over de zin van het leed, over ziekte en dood. In zijn beschouwing van het Onze Vader wees hij er op dat er aan de gehele structuur van dit gebed de pythagorische figuur ten grondslag ligt: het vierkant met de driehoek erboven. In de driehoek zijn de hoogste krachten van de wereld verzinnebeeld, de goddelijke triniteit van Vader, Zoon en Heilige Geest, in de mens aanvankelijk slechts als kiem van atma, budhi en manas aanwezig. Na de aanroeping ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’ volgen de regels ‘Uw naam worde geheidligd, Uw rijk kome tot ons, Uw wil geschiede’ die overeenkomen met Heilige Geest, Zoon en Vader - en in de mens met manas (geestzelf), budhi (levensgeest) en atma (geestesmens).





In het volgende gedeelte van het ‘Onze Vader’ kan het gebed nu overgaan van de hemel naar de aarde: in de lemurische tijd is bij de mens het Ik ingeplant, dat tot dan toe nog in goddelijke hoogten was teruggehouden. In de vierhoek die onder de driehoek staat volgende de vier beden. Het is van bijzonder belang dat Rudolf Steiner in de genoemde voordracht de vier beden in verbinding bracht met de vier wezendelen van de mens: fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en Ik; de woorden waarin deze beden zijn vervat krijgen daardoor hun eigenlijke zin. Hij wees er namelijk op, dat het fysieke lichaam in beginsel een soort doorgangsplaats is: de fysieke stoffen gaan er doorheen en worden daarbij omgevormd.


Vaak heeft hij erop gewezen dat in de loop van zeven jaren de hele stoffelijke samenhang van het mensenlichaam zichzelf vernieuwd. Wat een tiental jaren geleden in ons was, is nu buiten in de natuur, en andere stoffen zijn weer in ons binnengetrokken. De bede om het dagelijks brood heeft dus te betrekking op dit voortdurende proces van doorstroomd worden met substanties, die tot de goddelijke natuur behoren en waarin wij steeds zijn ingeschakeld.


De tweede bede ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven onze schuldenaren’ of ‘Vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven’ heeft betrekking op het etherlichaam; door dit lichaam bestaat de mens niet slechts voor zichzelf. Hij is door het etherlichaam verbonden met zijn menselijke omgeving, zijn familie, zijn volk en zijn tijdgenoten. Het etherlichaam is de drager van natuurlijke driften, neigingen en gewoontes; wanneer de mens in deze sfeer fouten begaat is hij, aldus Rudolf Steiner, hoofdzakelijk een zondaar in de kring van medemensen; terwijl individuele zonden meer door het astraallichaam worden begaan. ‘In alle geheime wetenschappen is van ouds datgene wat een fout tegen de gemeenschap is en wat uit het gebrekkige etherlichaam voortvloeit ‘schuld’ genoemd’.


De derde bede, ‘Leid ons niet in verzoeking’ of ‘Leid ons niet in bekoring’, heeft betrekking op het astraallichaam. Sinds door de Zondeval het astraallichaam een schijnbare zelfstandigheid heeft, is juist dit lichaam voortdurend aan de krachten der verzoeking of bekoring, aan verleidingen onderhevig. 

(Naar buiten gericht: passie ofwel de begeerte naar zintuigindrukken; Naar binnen gericht: innerlijke gevoelens van trots, eigendunk en superieur zijn, egoïstische zelfzucht. Twee zijden van dezelfde medaille.)


De vierde bede ‘Verlos ons van het (den) boze’ of ‘Verlos ons van het kwade’ heeft rechtstreeks betrekking op het Ik, omdat dit Ik rechtstreeks werd aangevallen door de krachten, die konden inzetten toen de mens tot zelfstandigheid kwam. Het is de zelfzucht, die in het Ik werkzaam is. ‘Het boze is een woord dat in de geheime wetenschappen nooit voor iets anders werd gebruikt dan voor een misstap vanuit het Ik. […] Schuld is dus de misstap die het etherlichaam in het sociale leven begaat, in het samenleven met de mensen. Verzoeking is datgene wat het astrale lichaam kan treffen, inzoverre het individueel, persoonlijk gebrekkig is […] Het fysieke lichaam neemt voortdurend fysieke stof als voedingsstof op, en houdt daardoor zijn bestaan in stand’.


Bij de grondsteenlegging voor het 1e Goetheanum op 20 september 1913 heeft Rudolf Steiner voor het eerst het makrokosmische Onze Vader als deel van het zogenaamde ‘Vijfde Evangelie’ meegedeeld. In zijn voordrachten van oktober 1913 schilderde hij op aangrijpende wijze hoe Jezus van Nazareth omstreeks zijn vierentwintigste jaar in een streek komt waar een heidense cultische plaats is. De priesters hadden dat heiligdom allang verlaten en het volk leefde er ziek en kwijnend verder. Wanneer de ziel van Jezus dan door een oneindige liefde wordt gegrepen, dringen de mensen hem naar het offeraltaar en zij verlangen van hem dat hij het offer voltrekt, opdat de zegen van de godheid weer over hen zal kunnen komen. Rudolf Steiner beschrijft hoe Jezus als dood neervalt; zijn ziel, van het lichaam bevrijd, voelt zich opgeheven in geestgebieden en hoort dan de woorden, die van een soort veranderde stem van de Bath-Kol uitgaan. Wat Jezus toen hoorde waren de woorden van het makrokosmische Onze Vader:


AUM, Amen!

Werkzaam zijn de boze machten, 

Getuigen van een zich losmakende Ik-heid,

Door anderen veroorzaakte schuld der zelfheid,

Beleefd in het dagelijks brood,

Waarin niet werkt de wil van de hemelen,

Daar de mens zich afscheidde van Uw rijk

En Uw naam vergat

Gij Vader in de hemelen.


Later, met zijn leerlingen samen, vond Christus de mogelijkheid dit makrokosmische Onze Vader om te vormen, want de tjd was gekomen waarin de mens vanuit zichzelf, als het ware vanuit de laagte naar omhoog, de weg naar de geestelijke wereld zou moeten gaan. En zo vormde hij de woorden om, beginnend met de laatste regel. De mens moest zich nu niet meer tot de geestelijke hiërarchieën wenden, maar tot het éne geestwezen, dals als Vader moest worden aangesproken. En zo ontstond in aansluiting op de Bergpredeking het Onze Vader.


==


Uit: F.W.Zeylmans van Emmichoven: De Grondsteen - Zeist 1977

dinsdag 4 augustus 2020

Rudolf Steiner: 'We zouden elke dag het Onze Vader moeten bidden.'


Rudolf Steiner voordracht:  'Het Onze Vader' 
Keulen, 6 maart 1907 (GA 97)

Giovanni di Paolo (1430-35) 
Pinacoteca, Vaticaan

Wanneer men het heeft over een gebed in christelijke zin, dan moet men allereerst duidelijk maken dat de vorm van gebed nauwelijks iets anders is dan het verzinken in of een overgave aan het goddelijke. In de grote godsdiensten die dit proberen te bereiken door mentale overgave, noemt men het ‘meditatie’; en in die religies waarin de overgave meer vanuit het hart komt dan vanuit het hoofd, meer vanuit de persoonlijkheid, wordt dit verzinken in het goddelijke ‘gebed’ genoemd. 


In de christelijke religie heeft deze toewijding een persoonlijk karakter; in de oude religies was het veel onbewuster, onpersoonlijker. De mens heeft duizenden jaren geleden al geweten dat er iets eeuwigs, iets goddelijks is, zoals bijvoorbeeld een slaaf die zei: ‘Één van de vele levens.’ - Levenshoop, moed, kracht en zekerheid leefden daarom in die tijd in de mensen. Het was een soort kijken vanuit het tijdelijke naar het eeuwige. Maar er moest voor de mensheid een tijdperk komen waarin de mens persoonlijk opkijkt naar zijn god. Het exoterische christendom zegt:  Er hangt veel af van de persoonlijkheid die van geboorte tot dood gaat. Daarom nam de meditatie dus ook het persoonlijke karakter van het gebed aan. Maar we mogen niet vergeten dat er binnen het christendom een oer-gebed bestaat: 'Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan. Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’ (Matteüs 26:39).


Als je die stemming oproept, dan heb je een christelijk gebed. Het gebed dat vraagt ten bate van de persoonlijkheid, voor eigen zaken, dat is geen christelijk gebed. Twee legers staan bijvoorbeeld klaar voor de strijd, beide bidden om de overwinning. - Twee boeren, de ene vraagt ​​om regen, de andere vraagt ​​om zonneschijn. Wat moet god dan doen? Een werkelijk christelijk gebed heeft niets van doen met dat soort persoonlijke wensen en verlangens. Het persoonlijke gebed, het ware gebed, kan er ook zijn met een persoonlijk verzoek, maar het belangrijkste principe moet zijn: Niet mijn wil, maar uw wil geschiede! 


Dit geeft de stemming aan die het gebed zou moeten hebben, gebaseerd op het oorspronkelijke christelijke gebed van Christus Jezus, de Heer. Er zijn veel christelijke gebeden, maar het Onze Vader is het christelijke oer-gebed, waarvan kan worden gezegd dat er bijna niets ter wereld bestaat dat zo veel en zo belangrijks bevat als dit Onze Vader. En dan herinneren we ons hoe Christus Jezus dit gebed gebruikte. 'Als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is’, zegt Hij. (Mattheüs 6:6)


Overal, in alle godsdiensten vind je meditatieformules, magische formuleringen. Deze magische formuleringen hebben zelfs dezelfde meditatieve betekenis als de meditaties. De mens wilde zichzelf meditatief aan zijn god overgeven. Hij wilde zich ook door magische oefeningen aan zijn god onderwerpen. Maar de Christus Jezus waarschuwt: 'Je moet niet bidden om wat er op straat gebeurt. Je moet diep, diep in je innerlijk gaan als je bidt.' In de mens leeft er iets van het goddelijke wezen, een druppel van het goddelijke wezen leeft in de mens dat dezelfde substantie heeft als de godheid. - Zowel de hele oceaan als een druppel water zijn gemaakt van dezelfde stof. 


Laten we nu eens kijken naar het universum en de mens, zoals dat gebruikelijk was in de eerste esoterische scholen. We willen teruggaan naar de tijdstip dat de mensenlichamen die zich voorbereidden - als het ware wachtten - op de goddelijke kiem van de menselijke ziel die van de godheid afstamt. In die tijd bestond de wereldbevolking uit planten en andere dierlijke mensenlichamen. De mens zoals hij nu is, was er niet. De zielen waren geleidelijk hun tegenwoordige lichamelijkheid aan het voorbereiden. Over de aarde lag een geestelijke vloeistof. Stel je nu voor dat iemand honderd kleine sponzen nam en een druppel van deze vloeistof in elk van deze sponzen zou verzamelen. Nu heb je een druppel van het goddelijke in iedereen. De zielen waren voorheen in de zee van de Godheid, daarna werden ze als druppels belichaamd. In die tijd waren de zielen bij de eerste belichaming nog erg onvolmaakt, maar in de kiem bezaten ze al het hogere mensenwezen: Atma, Buddhi, Manas voor de ontwikkeling gedurende het leven op aarde. De dierlijke mens heeft de vier onderste hulsels al, maar eerst transformeert hij ze met de ziel en ontvangt dan Atma, Buddhi, Manas.*)


Nu willen we deze ontwikkeling esoterisch bekijken vanuit twee gezichtspunten: ten eerste wordt de mens steeds goddelijker in Atma, Buddhi, Manas; ten tweede zit de druppel godheid erin.

We willen eerst vanuit het goddelijke aspect de hogere mens beschouwen. Er werd in christelijke leerscholen gezegd: Kijk eerst naar de bovenste deel van het goddelijke wezen, waarnaar de mens aan het einde van zijn ontwikkeling zal zijn opgestegen. Atma, de wil, een wilsmatige natuur heeft dit bovenste wezensdeel. Als de mens volkomen zal zijn geworden, dan zal de wil zijn grootste kracht zijn. Zijn wil moet dan naar buiten stromen. Er zal dan in de mens geen wilsbesluit meer zijn dat niet onmiddellijk een daad wordt. Ons Atma heeft een wilskrachtige natuur.  De godheid heeft met het Atma bij ons eerst hun wil laten binnenstromen. De goddelijke wil leeft in ons en in alle dingen. 


Ten tweede hebben we de Buddhi in de mens. Terwijl de godheid naar de mensen stroomt, gaat ze van Atma naar Buddhi. Hoe werkt de goddelijke wil? We kunnen de goddelijke wil alleen met het idee van het offer vergelijken. Stel je voor dat wanneer je in een spiegel kijkt, dat je dan je gestalte ziet. Deze gestalte lijkt op jou. Stel je nu voor dat je over een scheppende wil beschikt en zou je alles wat je hebt, je hele leven, je hele wezen aan het beeld op offeren. Je zou daarmee in dit beeld leven. Zo kun je het opofferde scheppen van de goddelijke wil begrijpen. De goddelijke wil wordt niet alleen weerspiegeld in de dingen, in beelden, maar ze offert alles erin op. En dus heb je de geofferde goddelijke wil in de hele wereldruimte. Zo ziet de christen in alles in de wereld een weerspiegeling van de godheid, van de goddelijke wil. Je hebt de geofferde godheid in de wereldruimte en dit beeld van de godheid werd in het esoterische christendom beschreven als het ‘Koninkrijk”. Miljoenen malen weerspiegelde goddelijke wil, dat ervoer men als het ‘Koninkrijk’ of ‘Rijk’. Dat wat als Atma schept, wat in ons leeft als Buddhi, wat in de buitenwereld schept, werd ‘het Rijk’ genoemd. 


Kijk u nu omhoog naar wat er in het spiegelbeeld leeft van de godheid in de kosmos. Het individuele wezen kan dit onderscheiden door de Naam’. Dit is in ons Manas, het geestelijke zelf, dat is onze Naam. Manas is de naam in ons en in alle dingen daarbuiten. Dus voor de mens was de Naam van alles geheiligd. En ze zeiden tegen de leerlingen: Het moet je duidelijk zijn, dat zelfs wanneer je een stuk brood eet, dat ook iets is waarin de Godheid aanwezig is. Daarom zou het heilig voor je moeten zijn.

Voor zover onze Naam in God is, is het Manas, de Naam. Onze Buddhi is het Rijk. In ons Atma leeft de goddelijke Wil. Deze drie zijn goddelijke wezenleden van de mens. De mens heeft deze goddelijke wezenleden en in de buitenwereld worden ze als Naam, Rijk en Wil aangeduid.


Stel je nu voor dat Christus zijn discipelen wilde onderwijzen door tegen hen te zeggen: De godheid werd de Vader genoemd en het goddelijke de Hemel. Eenwording met het goddelijke was alleen mogelijk, doordat dit goddelijke zich overgaf aan de drie hogere wezensleden van de mens. Wat moet de christen te zeggen als hij dit wil uitdrukken?


Onze Vader, die in de hemelen zijt,

Uw Naam worde geheiligd,

Uw rijk kome tot ons,

Uw wil geschiede, gelijk in de hemelen, alzo ook op de aarde.


En zo krijgt u in de eerste drie beden van het Onze Vader de drie hogere wezensdelen van de mens op de meest duidelijke manier uitgedrukt. Deze eerste beden van het Onze Vader zijn uit het hogere geestelijke wezen van de mens gevormd.


Nu bekijken we esoterisch naar de vier onderste wezensdelen van de mens: het fysieke lichaam, het etherische lichaam, het astrale lichaam en het ik.

Het fysieke lichaam is datgene wat de mens gemeen heeft met alle mineralen en waarin de fysieke stoffen en krachten elke dag in- en uitgaan. Wanneer de mens zijn fysieke lichaam wil opbouwen, moet hij erom smeken dat de fysieke substanties die er in de fysieke wereld zijn, aan hem worden gegeven. 

Geef ons heden ons dagelijks brood.


We hebben het etherlichaam samen met alle mensen om ons heen. Een astraallichaam hebben dan weer meer persoonlijk. In het etherlichaam hebben we iets gemeenschappelijks binnen de familie, in ieder volk. Je behoort meer tot een soort, een geslacht, omdat je een etherlichaam hebt. Je bent meer een individualiteit doordat je een astraal lichaam hebt. Je verstoort de etherlichamen in jouw omgeving wanneer je er niet mee in harmonie bent. Dit werd ‘schuld’ genoemd, dat wat men anderen via het etherlichaam aandoet. Daardoor wordt men ook zelf geschaad. Schuld is dus gerelateerd aan het etherlichaam of levenslichaam. Je bent je naaste iets verschuldigd door zijn etherlichaam of levenslichaam te verwonden of te beschadigen. Hoed je daarvoor, want alleen dan kunnen je jouw eigen schulden vergeven worden.

Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.


Waardoor gedijt het astrale lichaam? Verleiding of verzoeking is: de individualiteit van het rechte pad afhouden. Het astraallichaam is onderhevig aan verleidingen. Alles waaraan de individualiteit zich bezondigt is verleiding of verzoeking. 

En leid ons niet in verzoeking.


Het Ik is de bron van de zelfstandigheid in de mens, maar tegelijkertijd ook de bron van egoïsme, van de zelfzucht. In die zin is het ik ook het kwaad, het symbool daarvoor. ‘Sed libera nos a malo.’ Het woord ‘malum’ betekent zowel ‘appel’ als ‘slecht’. De zondeval is het kwaad, het falen, het gevallen zijn uit egoïsme.

Maar verlos ons van het boze.


Wil de christen bidden om een gedijen van zijn vier onderste wezensleden, dan bidt hij voor deze wezensdelen de woorden:

Geef ons heden ons dagelijks brood.

Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

En leid ons niet in verzoeking.

Maar verlos ons van het boze.


Dat zijn de vier andere beden van het Onze Vader. Zo moest de christen binnen de esoterische scholen bidden, deze vier formuleringen zijn voor de vier lagere wezensleden van de mens. Kijk je naar de laatste vier beden van het Onze Vader voor de lagere natuur van de mens, dan heb je de vier beden voor de onderste wezensleden, zoals de eerste drie beden voor de drie hogere ledematen van de mens zijn. Dus in de zeven beden van het Onze Vader heb je de leer van het zevenledige wezen van de mens, zoals dat geleerd wordt door de geesteswetenschap.


Bij alle grote godsdiensten bestaat geen gebed, geen formulering dat niet uit hele diepe wereldwijsheid is genomen. En alleen omdat ze daaruit zijn voortgekomen, hebben deze gebeden een diepgaande werking. De grote godsdiensten danken hun duizendjarige werkzaamheid aan de oer-wereldwijsheid.


'De Vader' drukt het oerwezen van de wereld tot uit. Je kunt het niet mooier omschrijven dan zoals het wordt geschilderd in het Onze Vader. Vandaar de werkzaamheid van het Onze Vader. Dat is recht tot het hart sprekende, dat is krachtige van dit gebed. Je kunt niet zeggen dat gewone mensen niets van deze wijsheid weten. De gewone mens beleeft daaraan hetzelfde. Het is net zo, als wanneer hij verrukt is van bloemen maar ook geen idee heeft van de wijsheid waarmee die bloemen zijn geschapen. Zo kan dus ook zijn ziel, zonder de wijsheid ervan te begrijpen, verrukt zijn van het Onze Vader. Als men deze wijsheid die in het gebed leeft niet begrijpt, kan het toch kracht hebben voor mensen. Degene die de mensen dit gebed heeft gegeven, heeft dit uit de diepste wijsheid geput; daarom de kracht van dit grote wereldgebed. Dat is het geheim van deze gebeden, dat ze door ingewijden en religieuze stichters uit de oerwijsheid zijn gehaald.


Nu is het tijd aangebroken, dat mensen weten wat met deze gebeden is bedoeld. We zouden elke dag het Onze Vader moeten bidden. Je hoeft over de natuur van de mens niets anders te weten, dan wat er in het Onze Vader gezegd wordt. Want daarmee zou de mens krijgen wat de antroposofische wijsheid te vertellen heeft over het wezen van de mens.

De esoterie van de door de apostel Paulus gestichte school was diep. Daarbuiten werd het christendom exoterisch vertegenwoordigd. Paulus gaf Dionysius de Areopagiet opdracht deze wijsheid esoterisch te verzorgen. Dus stelde men zich het rijk van de geest voor in de Machten, Krachten en Heerschappijen en men zei: Als we leven zoals het Onze Vader het verlangt, dan leven we ons een weg omhoog door de Machten, Krachten, Heerschappijen tot aan de Cherubijnen, Serafijnen, tot aan de godheid zelf in het Onze Vader. Daar heb je deze drie stappen: ‘Want van u is het Rijk en de Kracht en de Heerlijkheid’, want deze drie stappen zijn in het rijk van de geest.


Het is moeilijk om over het ‘Amen’ iets te zeggen. Ik kan alleen maar zeggen dat het een oude formule is, een enigszins verminkte uitdrukking.


We hebben dus gezien, hoe het Onze Vader zijn krachtige werking in de ziel van de mens heeft en de leer van de zevenledige mens representeert. Het is daarom het werkzaamste gebed. Door dit ritme dat in de ziel werd aangeslagen, werden diegene bewust die esoterisch wisten: De christen had door het Onze Vader te bidden, de menselijke antroposofie gebeden en in het gebed beleefd. - Deze antroposofie is niets nieuws, maar is dat wat in alle harten is, dat in de geest wordt begrepen, zodat het licht van kennis zich over het gebied van het goddelijke kan verspreiden. Als dit in de harten en zielen gebeurt, vindt de mens zijn weg naar de hoogste hoogten van de geest waarnaar hij zich kan ontwikkelen.


*) Atma, Buddi, Manas

Steiner gebruikte in zijn voordrachten voor de Theosofische Vereniging nog de oude theosofische termen voor de wezensdelen van de mens. De namen Manas, Buddhi en Atma van de hogere en geestelijke wezensdelen verving hij later door de moderne termen Geestzelf, Levensgeest en Geestmens.


Bron tekst:

Rudolf Steiner voordracht over Het Onze Vader

Keulen, 6 maart 1907 (GA 97)







woensdag 6 mei 2020

Coronamaatregelen en de Offerhandeling van Rudolf Steiner



Als gevolg van de lockdownmaatregelen is het in deze tijden voor geloofsgemeenschappen veelal niet mogelijk om bij elkaar te komen. De diverse kerkgenootschappen bieden vaak wel een mogelijkheid om bijvoorbeeld via een internetverbinding een zondagsviering te volgen, maar de omstandigheden maken het onmogelijk om gezamenlijk de avondmaalsviering te houden of om ter communie te gaan. En het is precies dàt onderdeel van de christelijke geloofsbeleving, dat een uitdrukking en bekrachtiging is van de verbinding met het wezen van Christus en met de geloofsgemeenschap dat nu gemist moet worden. Je kunt dan denken aan bezoekers van de Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap, maar ook aan Rooms Katholieke of Protestants-christelijke kerkgangers en de bezoekers van de Offerhandeling in vrijescholen en instituten.

De Vakgroep Religieuze Oriëntatie en de Landelijke Werkgroep Religie hebben besloten om de tekst van de Offerhandeling, die al bijna honderd jaar binnen de vrijeschoolbeweging en de antroposofische instituten behoed is, nu beschikbaar te stellen, voor mensen die dat voor zichzelf wensen. 

Rudolf Steiner gaf destijds aan de godsdienstleraren van de eerste vrijeschool in Stuttgart teksten en aanwijzingen voor het houden van een zondagse cultus voor de leerlingen van verschillende leeftijden. Op vraag van een ongeveer 16-jarige leerling kon hij ook de Offerhandeling geven, gehouden kan worden voor de oudste leerlingen, maar ook voor iedere volwassene die dat zou willen.

De Offerhandeling is die door Rudolf Steiner destijds aan de godsdienstleraren van de eerste vrijeschool in Stuttgart is gegeven. Dat dus wil zeggen dat hij gehouden kan worden en wordt door leken, mensen die niet tot priester gewijd zijn of een of andere geestelijke functie bekleden. Het gesproken woord vormt daarom het enige middel waarmee deze cultus zich voltrekt. De substanties brood en wijn blijven achterwege. Maar toch vormen de transsubstantiatie en de communie er een essentieel onderdeel van. Met het woord heeft de mens het vermogen gekregen om met de ander te communiceren en ook om innerlijk zelf gedachten te vormen. Christus zelf is tenslotte de Logos, het Woord dat in de wereld kwam en onder ons heeft gewoond.

Rudolf Steiner zei zelf over deze cultische vorm:
[Een mens kan zich hierbij] ‘innerlijk doordringen met het element van de geest, en daardoor kan men de communie in de geest beleven. De gedachten kunnen als meditatieve gedachten in de mens leven, wat hetzelfde is als het op een uiterlijke manier houden van het Avondmaal met brood en wijn, maar nu van binnen uit.’

En:
‘Dit is een weg die naar de toekomst verder zal voeren; wat vroeger met de attributen brood en wijn voltrokken werd, zal in de toekomst door een geestelijk avondmaal geschieden. De gedachten van het Avondmaal en de Communie zullen echter blijven.’

Een uitgave van
de Vakgroep Religieuze Oriëntatie (voor de vrijescholen) en 
de Landelijke Werkgroep Religie (voor de heilpedagogische en sociaaltherapeutische instituten),
in samenwerking met Uitgeverij Cichorei

Titel: Coronamaatregelen en de Offerhandeling van Rudolf Steiner
ISBN:  9789491748967
Prijs: € 9,-

of via de erkende boekhandel

zaterdag 2 mei 2020

Perikopenlijst - evangelieteksten voor de zondagen


handschrift Engels evangelieboek
Manuscript Domschatten Trier

03-05-'20  Jubilate       Johannes 16 : 16-22 - Uw hart zal zich verheugen

10-05-'20  Cantate      Johannes 16 : 05-15 - Wanneer de Geest der Waarheid komt

17-05-'20  Rogate        Johannes 16 : 23-22 - Vraagt in mijn naam

21-05-'20  Hemelvaart Handelingen 1 : 3-12 - de Hemelvaart

24-05-'20  Exaudi      Johannes 15 : 26 - 16 : 04 - Wanneer de Trooster zal komen

31-05-'20  Pinksteren Handelingen 2 : 1-12 - De uitstorting van de Heilige Geest

01-06-'20  Pinkstermaandag Johannes 14 : 23-31 - Mijn vrede geef ik u

07-06-'20  Trinitatis     Johannes 3 : 1-15 - het gesprek met Nikodemus
                                          of    Matteüs 28 : 16-20 - De uitzending van de elf apostelen

14-06-'20 1e zondag na Trinitatis Lucas 16 : 19-31 - De rijke man en de arme Lazarus

21-06-'20 2e zondag na Trinitatis Lucas 14 : 16-24 - Gelijkenis van de grote maaltijd

24-06-'20 Sint Jan:  Marcus 1 : 1-11 - Over Johannes de Doper

28-06-'20 3e zondag na Trinitatis Lucas 15 : 1-10 - Het verloren schaap


05-07-'20 4e zondag na Trinitatis Lucas 6 : 36-42 - Oordeelt niet


donderdag 9 april 2020

De kracht van het gebed

Fra Angelico: Christo in Limbo
Convento di San Marco, Florence (cel 31)
In de loop van de laatste anderhalve eeuw hebben de natuurwetenschappen en de techniek ons vertrouwd gemaakt met de stoffen en krachten van de materiële, fysieke wereld. De mens is helemaal thuisgeraakt in het aardse element en hij heeft zich totaal kunnen richten op de wisselwerking tussen de natuur en wat wij mensen daarmee hebben gedaan. Maar komt deze vernauwing van onze blik op wat er kan worden geteld, gemeten en gewogen overeen met de ware feiten? Houdt de vooruitgang in, dat de mens niet langer wil weten van een realiteit buiten het materiële? Instinctief laat zich op veel plaatsen de onwil om overheerst te worden, of om onze leefruimte te laten beperken door enkel materialistische praktijken.

Is er een mogelijkheid om de grondwaarden van ons bestaan in heroverweging te nemen? Tegenwoordig wordt het als vooruitgang gezien, dat het mogelijk is om onbekende waarden te vervangen door het tastbare. Maar onopgemerkt verliezen de mensen juist steeds meer vertrouwen in het tastbare en lost de veilige geborgenheid van het louter uiterlijke wereldbeeld weer op in onzekere bestanddelen.

De mens behoort namelijk slechts voor de helft tot de zintuigelijk-zichtbare wereld; met de andere helft behoort hij tot het rijk van de geest. Dat is de spanwijdte van het menselijke zijn en bewustzijn: dat de mens tot deze beide werelden behoort. Ontkenning van de geestelijke omgeving moet de mens op den duur dan ook net zo slecht bekomen als destijds in de Middeleeuwen het ontkennen en wegvluchten van het aardse, of zoals men in onze tijd de natuur negeert en misbruikt. Het aantal mensen dat de wereld van het bovenzinnelijke zelf rechtstreeks heeft ervaren, zodat zij net zo zeker zijn van de kracht van het alomtegenwoordige geestelijke zijn als van de alledaagse dingen, neemt steeds meer toe.

Echt religieus leven kan zich in onze tijd alleen ontplooien, wanneer het bestaan van geestelijke wezens verondersteld wordt: de gestorvenen, engelen of hogere goddelijke wezens. Boven het sociale niveau, dat tegenwoordig vaak wordt beschouwd als het enige waar het religieuze zich afspeelt, heeft de mens een plaats binnen de gemeenschap van geestelijke wezens. Deze sociale werkelijkheid binnen het geestelijke is het eigenlijke gebied van he religieuze.

De momenten waarop iemand de aanwezigheid van een hoger wezen ervaart, zijn zelden en het aantal mensen is gering, dat daarbij dan het onderscheid kan maken tussen goede en kwade geesten. Kunnen we op dit gebied van innerlijke ervaring meer bijleren en onszelf stap voor stap zo oefenen, dat we hierbij steeds zekerder worden?

Toewijding en gebed zijn de twee zuilen van het religieuze leven, zowel bij de inspanningen van de enkeling als in het leven binnen de gemeenschap, die als gemeente bijeenkomt voor een dienst. Toewijding is het rustig leren worden, het creëren van de juiste stemming van de eerbiedige verwachting.

De omgang met het Credo, d.w.z. met de inhouden van de geloofsbelijdenis, maakt ons denken krachtiger, doordat het zich daarmee concentreert op de wezenlijke inhouden van de grote wereldsamenhangen en op de boodschap van de Verlossing. Het denken wordt daarmee tot toewijding.

Gebed behoort meer tot het gebied van de wil; in een schietgebed streeft onze wil naar onmiddellijke verlichting, in de voorbede proberen we een medemens helpende krachten te sturen. Het gebed is een oefening van het hart om onze wil en ons verstand bij elkaar te brengen. Het gebed versterkt de besluitvaardigheid van het hart en de bereidheid tot handelen. In de omgang met het Onze Vader leert een christen zijn gedragingen af te stemmen op de goddelijke doelen en leert hij zijn eigen kleine bekommernissen te leggen langs de 'meetlat van gebed’, zoals de heilige Johannes Chrysostomus (345-407 na Chr.) het Onze Vader noemde.
Eigenlijk zijn deze twee hulpmiddelen – Credo en Onze Vader – al voldoende. Maar het leven heeft vele kanten en het lukt niet altijd om een brug te slaan tussen onze dagelijkse noden en de grootse inhoud van het verheven Onze Vader of van het wereldomspannende Credo met zijn zakelijke stijl. De verschillende omstandigheden waarin het leven ons brengt, vragen vaak om een meer daarop afgestemde manier van uitdrukken, totdat de aansluiting lukt met de teksten die boven het persoonlijke uitstijgen.

Rudolf Steiner heeft ons een schat aan spreuken en meditaties gegeven. Maar ook zinvolle citaten of een prachtig gedicht uit een andere bron kunnen even zo goed voeding en richting geven aan het religieuze verlangen van de eigen ziel.

Wanneer je begint met voor jezelf toegankelijke teksten te kiezen, die onmiddellijk het eigen gevoel aanspreken, dan zal de inhoud ervan steeds meer in uitdrukkingskracht toenemen. Daarbij is herhaling van steeds dezelfde gekozen inhoud beter dan dat je steeds opnieuw verder bladert en iedere keer naar iets anders zoekt. Je kunt zo de gekozen inhoud steeds weer doornemen en in beschouwende rust overwegen en opnemen.

Wie een richting zoekt om de eigen religiositeit vorm te geven, kan ook de Bijbel openslaan en een Psalm kiezen of een gedeelte uit een van de evangeliën of uit de Brieven van de Apostelen. In al die teksten wordt de nabijheid van Christus overgebracht – en dat moge toch het hoogste doel zijn van ons bidden: dat wij nader tot Hem komen, zoals ook Hij ons zoekt en ons nader wil komen. 

Het gemeenschappelijk ervaren van een eredienst – vooraf gesteld dat die met zorg en aandacht gehouden wordt, zoals dat bij de Mensenwijdingsdienst van de Christengemeenschap (of bij de Offerhandeling in vrijescholen en antropo-sofisch georiënteerde instituten) gebruikelijk is – kan richting geven aan toewijding, gebed en meditatie. Wie ‘in de stilte van zijn eigen kamertje’ deze toewijding beoefent zal daar ook merkbaar profijt van hebben bij het gemeenschappelijke gebed tijdens een eredienst. Op die manier kan de wisselwerking tussen het individuele en het gemeenschappelijke gebed bijdragen aan het intensiveren van datgene, waar het in het religieuze leven op aan komt.


Bron:
Christoph Rau: Licht vom unerschöpften Lichte - Gebete und Sprüche für Tag und Jahr
Stuttgart 1983, uitgeverij Urachhaus

Deze vertaling en bewerking van de inleiding bij genoemd boekje is eerder gepubliceerd in de Nieuwsbrief No.17 van de Ledengroep 'Christologie en Antroposofie' van de Antroposofische Vereniging in Nederland.