Posts tonen met het label Jubilate. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Jubilate. Alle posts tonen

maandag 19 april 2010

Jubilate - 3e zondag na Pasen

De evangelist Johannes uit: Lorscher Evangeliar of Codex Aureus Laureshamensis, een handschrift uit de karolingische tijd ± 810

Johannes 16 : 16 – 22 Uw hart zal zich verheugen

Het evangelie volgens Johannes is opgebouwd volgens een bepaalde structuur. De eerste tien van de eenentwintig hoofdstukken zijn een voorbereiding op het 11e hoofdstuk, waarin de opwekking van Lazarus wordt weergegeven. Uit de mededelingen van Rudolf Steiner weten we dat de schrijver van het evangelie volgens Johannes de opgewekte Lazarus zelf is. De eerste tien hoofdstukken mag men daarom opvatten als een innerlijke weergave van de voorbereiding van Lazarus op die opwekking. De hoofdstukken twaalf tot en met eenentwintig beschrijven in beelden de innerlijke ervaringen van Lazarus/Johannes tijdens en na zijn opwekking.
Hoofdstuk 11: de opwekking van Lazarus
Hoofdstuk 12: de zalving door Maria in Bethanië, intocht in Jeruzalem
Hoofdstuk 13: voetwassing, Ik ga tot de Vader
Hoofdstuk 14: vervolg van Ik ga tot de Vader
Hoofdstuk 15: Ik ben de ware de wijnstok,
Hoofdstuk 16: Uw hart zal zich verheugen
Hoofdstuk 17: Hogepriesterlijke gebed
Hoofdstuk 18: Gevangenneming en verhoor
Hoofdstuk 19: Geseling, bespotting, kruisiging, sterven en begrafenis
Hoofdstuk 20: Lege graf, verschijning aan Maria Magdalena en de apostelen, Thomas
Hoofdstuk 21: Verschijning in Galilea
Uit dit overzicht kan men afleiden dat meteen na het elfde hoofdstuk Christus’ lijdensweg een aanvang neemt. In het dertiende hoofdstuk wordt al begonnen met de beschrijving van de gebeurtenissen voor en tijdens het Laatste Avondmaal.
In de komende weken lezen we in de perikopen steeds een gedeelte uit het 16e hoofdstuk.

Op deze zondag (Jubilate) begint de perikoop met: ‘Nog een korte tijd en jullie zien me niet meer, maar kort daarna zien jullie me terug.’ (Nieuwe Bijbel Vertaling). De toevoeging ‘omdat ik naar de Vader ga’ stamt uit bepaalde andere handschriften. De zinsnede ‘tot de Vader gaan’ komt vanaf het 13e hoofdstuk regelmatig terug. Rudolf Steiner spreekt over een passage uit het 14e hoofdstuk in een voordracht voor de priesters van de Christengemeenschap en zegt dan:

Nu wil ik nog meer als voorbeeld ingaan op een gedeelte uit het 14e hoofdstuk van het Johannes-evangelie, vers 28, dat gewoonlijk zo wordt gelezen: Als je me liefhad zou je blij zijn dat ik naar mijn Vader ga, want de Vader is meer dan ik. (NBV).
Ik geloof niet, beste vrienden, dat deze passage, wanneer die ons zo wordt voorgedragen, iedere keer een ander gevoel zal oproepen als dit: het is niet te begrijpen. Want wat men hoort zijn eigenlijk slechts woorden, en deze woorden stemmen niet overeen met alles wat in christelijke zin over de verhouding tussen Christus en de Vader gezegd moet worden. Maar ik maak u op het volgende opmerkzaam, dat de vertaling van dit stuk ten goede kan komen. Namelijk, dat juist in het sacrale spraakgebruik van vroeger tijden woorden niet op een manier werden gebruikt als wij dat heden ten dage doen. Wanneer wij tegenwoordig woorden gebruiken, gaan we ervan uit dat de woorden naast elkaar staan, en we verbinden de dingen precies met de woorden. Het een of andere woord betekent dit of dat. Maar zo is het in het sacrale spraakgebruik niet. Daar leidt men als in een levend proces het ene woord over naar het andere, zodat men het niet gerechtigd vond om zonder het bewustzijn van de samenhang zomaar het woord “kind” uit te spreken. Maar men moest in het woord “kind” voelen, dat daarin het groeiproces zit, en dat men in dit groeiproces dat zich met het wezen van het kind verbindt, de rechtvaardiging verkreeg (wanneer men het op de hele mensheid betrok) de ene keer het woord “kind”, de andere keer het woord ”jongeling” en dan zelfs het woord “grijsaard” te gebruiken. Er lag dus een bepaalde vloeibaarheid in het woordgebruik. Nu was er een verwantschap tussen dit spraakgebruik uit de mysteriën en het spraakgebruik van die tijd, dat het Mysterie van Golgotha voor de mensheid naderbij kwam. Men gebruikte toen – hoe vreemd dat ons ook mag voorkomen - afwisselend, zoals het ene in het andere kan overgaan, het woord “vader” en het woord “wereldgrond”. Maar men beleefde bij dit begrip, dat deze “wereldgrond” door de gebeurtenissen die in het Oude Testament zijn aangeduid – die dan ook weer bij Paulus helder worden aangegeven met de oude en de nieuwe Adam, door de val van de engelen waarmee ook de mens door de zondeval is gegaan – men beleefde dat deze “vaderlijke wereldgrond” allengs tot de dood voerde. Het was zo dat in de mysteriën een tijdlang ronduit het woord “vader” en het woord “dood” afwisselend werden gebuikt. Daarom moeten wij vertalen: Als je me liefhad zou je blij zijn dat ik in de dood ga, want de dood is meer (machtiger) dan ik. Er moet eigenlijk staan: “magischer” dan ik. Het woord “magisch” had in de oude mysterietaal altijd iets te maken met “machtig”. Zo wordt hier geduid op het overwinnen van de dood.
De leerlingen moesten zich dus verheugen, dat de Christus Jezus zich bereid verklaarde tot de Vader te gaan. Dat is echter in dit tijdperk: naar de dood toegaan.

uit: Rudolf Steiner: Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken (GA 343)
2e Priestercursus - 29e voordracht - Dornach, 10 oktober 1921 ‘s middags

In de Perikopennotitie over deze tekst uit 2009 is aangegeven dat de gebruikelijke opvatting over de uitspraak ´Ik ga tot de Vader’ ervan uitgaat dat Christus zich terugtrekt in hemelse sferen, maar dat Hij in werkelijkheid zich juist met de aarde en de daarop levende mensheid verbindt. Evengoed als de gestorven Jezus niet meer in het lege graf op Golgotha te vinden was, moet men Christus niet in de hemelen, de kosmos zoeken. Hij moet op aarde gezocht en gevonden worden.

De Perikopennotitie van 2009 over deze evangelielezing kunt u vinden door hier te klikken.

Lorscher Evangeliar ± 810

maandag 27 april 2009

Jubilate - 3e zondag na Pasen

Jubilate 3e zondag na Pasen – naar het eerste woord van de introïtus die op deze zondag wordt gezongen: ‘Jubilate Deo omnis terra, psalmum dicite nomini eius date gloriam laudi eius' - Juich de Heer gij ganse aarde, psalmzing de heerlijkheid van Zijn naam en geef Hem eer en lof. (Psalm 66:1)

Johannes de Evangelist - Ikoon


Johannes 16 : 16 – 22 Uw hart zal zich verheugen

De perikopen van de vier komende zondagen na Pasen (Hemelvaart valt tussen de vijfde en zesde zondag na Pasen) zijn allemaal genomen uit hetzelfde 16e hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes, beginnend met het staartje van het 15e hoofdstuk. Deze perikopen vertellen over de laatste gesprekken van Jezus met de leerlingen, welke volgens de tijdsaanduiding in het evangelie zelf (Joh.13) plaatshebben in de korte tijd tussen het Laatste Avondmaal en de gevangenneming in de hof Getsémané in hoofdstuk 18, d.w.z. in de nacht van Witte Donderdag op Goede Vrijdag. De gesprekken gaan over de ophanden zijnde kruisdood en verrijzenis en over de Triniteit, de verhouding tussen Vader, Zoon en Heilige Geest. De perikoopteksten zijn zo gerangschikt dat de woorden over de goddelijke Drie-eenheid in een volgorde van Vader, Zoon en Geest aan bod komen. Maar men zou deze vier perikopen ook eens een keer achter elkaar kunnen lezen, om zo een overzicht van het geheel te krijgen: de perikoop van Exaudi (Joh.15:26-16:4), Cantate (Joh.16:5-15), Jubilate (Joh.16:16-22) en Rogate (Joh.16:23-33), respectievelijk de 6e, 4e, 3e en 5e zondagen na Pasen.


Vanaf hoofdstuk 14 kan men het evangelie volgens Johannes lezen als de belevenissen van de schrijver in nog hogere geestelijke werelden, n.l. de Sfeer der Harmonieën, het Geestesland. Dit is het geestelijke gebied waar de wijsheid leeft, o.a. de oorsprong van het zonlicht. Elke zin van deze laatste hoofdstukken van het Johannes-evangelie zijn -volgens Rudolf Steiner- vervuld van wijsheid die wordt geopenbaard en die een bron kan zijn van geestelijke kracht, waardoor men een ander mens kan worden.

Op deze 3e zondag na Pasen (Jubilate) klinkt uit Jezus’ mond de aankondiging van zijn kruisdood en verrijzenis. De leerlingen snappen er op dat moment werkelijk helemaal niets van. Het is voor hen ook moeilijk. Zij hebben de Christus nog steeds bij zich in de fysieke mens Jezus. Dat Hij werkelijk de Messias is en wat dat uiteindelijk allemaal inhoudt blijft voor hun bevattingsvermogen nog versluierd, niet te begrijpen. En eerlijk gezegd is ook voor ons bewustzijn de werkelijke en grootse betekenis van het Mysterie van Golgotha eigenlijk nog niet te bevatten. Wij doen steeds opnieuw slechts pogingen om het te ontsluieren, te begrijpen. Maar lukt het ons?
Een collega schreef het volgende:
“Het feit dat deze woorden zo moeilijk zijn ligt volgens mij aan het feit dat de aardeweg van Jezus bijna ten einde is. Christus heeft het fysieke lichaam van Jezus geheel doordrongen. Het gevolg zou kunnen zijn dat Christus (als de hoog verhevene in Jezus) steeds meer onverhuld spreekt. Wat hier in woorden wordt meegedeeld is zo goed als puur geestelijk. De apostelen kunnen hem hier niet volgen. Het is de stem van Christus, die verwachtte dat zijn leerlingen hem in de geest zouden kunnen volgen. Maar hoe zouden ze dat ooit kunnen als we bedenken dat al zijn woorden ‘Logos ’zijn, dat wil zeggen, goddelijke scheppingskracht die ooit de bron was van al het geschapene op aarde? Je kunt bijvoorbeeld aan het Hogepriesterlijk gebed (Joh.17) ook merken hoe hoog verheven de woorden van Christus zijn. Als je ze later voor de geest probeert te halen dan lukt dat nooit zonder fouten. Christus stijgt hier met zijn woorden al zo hoog op (uit het lichaam zou je kunnen zeggen) dat iedereen die nog lichamelijk is de grootste moeite heeft om dit met fysieke hersenen en/of fysiek verstand te volgen, in het lichamelijke in te prenten.“

Al in hoofdstuk 13 staat de zin:'Jezus was er zich van bewust dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld heen te gaan tot de Vader.' (Joh. 13:1). Later vraagt de leerling Filippus: 'Heer, toon ons de Vader, dan zijn wij bevredigd.' Jezus antwoordt hem: 'Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.'(Joh 14:8–9). Dat zou een sleutel kunnen zijn om binnen te dringen in het vraagstuk omtrent de relatie tussen de Vader en de Zoon. Christus zegt eerder 'Ik en de Vader zijn één.' (Joh. 10:30). Hoe kunnen we nu begrijpen dat Christus hier zegt dat Hij naar de Vader gaat?

We moeten ons verdiepen in het geheim van de Triniteit, een vraagstuk dat al vanaf de vroege kerkgeschiedenis voor verwarring heeft gezorgd. Van de drie monotheïstisch godsdiensten, waarvan de wortels liggen bij Abraham, speelt in het Christendom de vraag omtrent de verhouding tussen Vadergod en Zoongod een rol, om nog maar even af te zien van het principe van de Heilige Geest. Volgens Rudolf Steiner is de Heilige Geest tijdens een van de eerste concilies al afgeschaft. In onze tijd is ook voor de Zoon weinig begrip, wat leidt tot de tamelijk algemeen geaccepteerde beschouwingen dat Jodendom, Islam en Christendom eigenlijk allemaal hetzelfde inhouden.

Met het begrip ‘Vadergod’ wordt op de goddelijke scheppingskracht gewezen, waardoor vanuit het verleden alles in het zichtbare wordt gevoerd. Alle substantie waaruit de uiterlijke wereld en de mens bestaan, is door het geestelijke principe van de Vader en uit de Vader voortgekomen. Het is de geestelijke oergrond van heel ons bestaan, een macrokosmisch beeld van de alom tegenwoordige goddelijk-geestelijke oorsprong van de fysieke wereld.

Met het begrip ‘de Zoon’ wordt op een ander element gewezen. In Christus-Jezus is de scheppende godheid afgedaald naar Zijn eigen schepping en heeft daarmee zelf in de fysieke schepping het menselijk lijden ervaren. De woorden uit het beginhoofdstuk van het Johannes-evangelie wijzen hierop: 'Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan.’ (Joh.1:10). Tot aan Christus hadden mensen god niet met eigen ogen kunnen waarnemen. Alleen zij die in de mysteriën werden ingewijd hadden hem in de geest kunnen schouwen. Met Christus heeft de godheid de zintuiglijke wereld betreden en is Hij fysiek zintuiglijk waarneembaar geweest. Christus die zich had verbonden met Jezus van Nazareth onderging als godheid een mensendood.

Als Heilige Geest, de Geestgod, kan Hij sindsdien levend worden in de harten van alle mensen. Hij is onze innerlijke Geesteszon. De scheppende Vadergod heeft zich door Christus -de Zoongod- kunnen verinnerlijken tot innerlijke Geestgod, die leeft in de harten van de mensen. 'Uit de Vadergod zijn wij geboren, in Christus sterven wij, door de Heilige Geest zullen wij herleven', klinkt in de Rozenkruiserspreuk. We kunnen de beweging navoelen: vanuit de uiterlijk geschapen wereld (van de Vader) via de menswording van Christus (de Zoon) naar een verinnerlijking van het goddelijke principe in de mens (Heilige Geest), van wereldruimte buiten naar zielendiepten binnen.


In de gangbare uitleg wordt bij de Hemelvaart ('Want ik ga tot de Vader') vaak gedacht dat de Christus zich weer terug begeeft naar de goddelijke hemelrijken. Wanneer we hetgeen we hierboven benoemden als het principe van de ‘Vadergod’ ons werkelijk voor ogen stellen als de geworden schepping, de substantie van alle bestaan, ook van de mens, dan zouden de woorden 'Ik ga tot de Vader' juist niet betekenen dat de Christus zich weer terugtrekt in hemelhoogten. Dat zou een weg terug zijn. Eerder zullen deze woorden erop duiden dat Hij zich verbinden zal met de geworden Vaderwereld. Dat gebeurt ook. Hij wordt vanaf het Mysterie van Golgotha de Heer van de Aarde. De aarde wordt Zijn lichaam, waarvan wij ons voedsel kunnen nemen. Zo eten wij van Zijn vlees en Zijn bloed, wij ademen Zijn levenslucht, wij ervaren in de warmte op aarde Zijn liefdekracht. Wij zien Zijn geestelijk stralen in het licht van de zon en wanneer wij ’s avonds naar de kleuren van de zonsondergang kijken zien we de kleuren van Zijn zielenkleed. Hij omspant met Zijn geestelijk licht en liefdekracht de aarde en alles wat daarop leeft. Om de woorden van Willem (F.W.) Zeylmans van Emmichoven te citeren: 'Christus is de werkelijkheid waarin wij leven.'
Eerst vertoefde Hij in de hemelhoogten van de zonnesfeer, vanaf het Mysterie van Golgotha heeft Hij zich verbonden met sfeer van de aardeplaneet en de daarop levende mensen. Hij verbindt zijn wezen met de atmosfeer van de aarde, de wolken, en Hij blijft bij ons tot het einde der tijden.

De leerlingen van Jezus moeten alles - het lijden, de kruisdood - als fysiek aanwezige ooggetuigen meemaken. Jezus voorspelt hen in deze perikoop het leed wat zij te zien zullen krijgen en in hun ziel zullen meevoelen en moeten doormaken. 'Gij zult bedroefd zijn, maar de wereld zal zich verheugen.' Tegelijk duidt Hij met deze woorden op de weldadige gevolgen die het Mysterie van Golgotha zal hebben voor de hele aardeplaneet en de gehele mensheid.

De volgende week gaan we verder over dit hoofdstuk uit het Johannes evangelie.