zondag 22 juni 2025

De cultus als de weg van de ziel naar het geestelijk-essentiële

 
een hoofdstuk uit: 
Elisabeth von Kügelgen 'Kultus als spiritueller Weg'

De religies bieden in hun ceremoniën, hun sacramenten en rituelen de uiterlijk zichtbare weergaven van hogere geestelijke gebeurtenissen en wezens. Alleen iemand die de diepgang van de grote wereldgodsdiensten nog niet heeft doorschouwd, kan de betekenis daarvan ontkennen. Wie echter zelf de geestelijke werkelijkheid kan waarnemen, zal ook begrip hebben van de grote betekenis van die uiterlijk zichtbare handelingen. En voor hem wordt dan de religieuze dienst zelf een weergave van de omgang met die wereld die geestelijke boven ons staat. 1)
***

Wat is een cultus?

Een cultus is een pad dat de menselijke ziel leidt naar de geestelijke wereld, naar geestelijke wezens, waaronder ons hogere zelf. De christelijke cultus leidt naar Christus en de sfeer van de Triniteit, van de Drie-eenheid. Een cultus is een kunstwerk geschapen door wetten en krachten die leiden tot een samenleven van micro- en macrokosmos. Of, anders gezegd: wie een cultus wil scheppen, moet zich kunnen verdiepen in het mysterie van de mens en zijn verbinding met de kosmos.
Want: “Symboliek heeft zijn grond in het wereld-al, daar ergens is het. En zo is het ook met cultus.”2)
In een cultus is niets willekeurig: ze volgt kosmische wetten, ze beeldt hen af. Die kosmische wetten leiden tot de structuur ervan en ook tot de uiterlijke vormelementen. Om een cultus te scheppen moet men "ook gevoel krijgen voor de innerlijke mathematische structuur in het universum.”3)
De zevenheid en de drieheid zijn uit het universum te verwerven en de mens is tenslotte een drieledig wezen: “dat sijpelt dan door naar de cultusvorm.”4)
Als voorbeeld wijst Steiner dan op de Kinderhandeling van de vrijscholen, Waldorfscholen.

De cultusvormen, die we in onze tijd hebben, zijn in de regel oeroud. Ze komen voort uit de wijsheid van ingewijden die een schouwend bewustzijn hadden. Rudolf Steiner heeft die wijsheid opnieuw toegankelijk gemaakt voor onze tijd. Het vormgeven aan een cultische handeling vereist kennis van de hogere werelden: “In onze tijd is het alleen mogelijk tot symbolen te komen als men zich liefdevol verdiept in de mysteries van de wereld; en alleen uit de antroposofie kan vandaag de dag daadwerkelijk een cultus of een symboliek ontstaan.”5)

De cultusvorm die Rudolf  Steiner aan de vrijscholen heeft gegeven, worden in mijn boek behandeld. Christelijk gedachtengoed en de antroposofie kunnen ons helpen de Handelingen, die een cultus is, te begrijpen, ook al kunnen wij zelf niet in de geestelijke wereld en de geestelijke wezens schouwen. Dit begrip betreft in de eerste plaats de inhoud ervan. Maar we kunnen ook een wetmatigheid ontdekken die we uit eigen ervaring kennen en die we als leraren dagelijks bij het lesgeven in de klas toepassen.

Wanneer we ons een onderwerp eigen willen maken of wanneer we tijdens een gesprek iemand echt willen begrijpen, merken we dat de ziel een vierledig proces doorloopt:
  1. We kijken naar een afbeelding, lezen voor uit een boek, luisteren naar muziek of we volgen een uitleg of instructie in de klas. Wat gebeurt er? De inhoud komt op ons af, we ontvangen een “boodschap”. Onze wakkere zintuig-mens wordt onmiskenbaar aangesproken. Deze boodschap komt van buitenaf.
  2. Wij moeten ons openstellen, ons inlaten met wat op ons af komt, luisteren: in onszelf een ruimte creëren waarin we iets kunnen opnemen. We moeten al onze aandacht, toewijding en concentratie aan deze boodschap schenken. Dat betekent dat we ons eigen wezen enigszins moeten terugnemen, ”opofferen", anders blijft het nieuwe vreemd voor ons en kunnen we het niet op nemen. Hoe onbaatzuchtiger onze interesse en onze aandacht is, hoe dieper we kunnen opnemen wat tot ons komt.
  3. Wat wij in de ziel toelaten door te kijken of te horen, dat doet iets met ons; het dringt bij ons binnen en verandert ons. Een inhoud, een ontmoeting met iemand of met een kunstwerk kan een diepgaande invloed hebben op onze gevoelens en onze wil. Het kan sterke reacties oproepen. Bij het kleine kind is dit opnemen en verinnerlijken daadwerkelijk tot in het lichamelijke substantievormend. Ook op latere leeftijd is dat nog zo. Wat we van buiten in ons opnemen kan ons ziek maken of gezond makend werken, het doordringt ons hele wezen.
  4. We verbinden ons met de boodschap, met de inhoud, verwerken wat we hebben gehoord, gezien of gelezen. Kennis is communicatie, één worden met het erkende. “Ver-staan” is in dit verband daarvoor een doeltreffende uitdrukking: het andere “staat” in mij, en ik sta daarin. Heb ik een andere mens in mij opgenomen, dan voelt hij zich ook ver-staan, d.w.z. begrepen. Er heeft een wezenlijke ontmoeting plaatsgevonden.
Menskundig gezien kijken we naar een gebeurtenis die ons hele wezen tot activiteit aanzet: Eerst komt ons waarnemen of denken aan bod. Daarna ons voelen, we laten iets toe in onze innerlijke zielenruimte, we reageren met mede-vreugde, medelijden en onder de indruk zijn. Als derde wordt onze wil geraakt, ons vermogen tot verandering of onze bereidheid tot handelen en/of onszelf daarbij te veranderen.

Het vierde stadium leidt naar het Ik, de bereidheid om het ontvangen te verenigen met ons eigen wezen Hier wordt duidelijk of de boodschap mijn Ik voedt en zijn behoefte aan zingeving verrijkt; of er iets werkelijk essentieels ligt in de ontmoeting. Dat is het enige wat we kunnen meenemen in de nacht, wanneer ons denken slaapt en onze wil wakker is. Het Ik heeft wilsnatuur. 7)

Wanneer Steiner “Het bewust worden van de idee in de werkelijkheid” de "Ware Communie van de mens" noemt, wijst hij op een weg van inzicht, die de mens kan verenigen met de essentie van de wereld. 8)

De Handelingen willen, zoals elke vorm van onderwijs, een proces opgang brengen, dat de ziel leidt naar een innerlijke weg, die zij met behulp van de cultisch-mantrische woorden belevend gaat en mede voltrekt, waardoor het zielsmatig-geestelijke in de mens door een goddelijk-geestelijke wereld werkelijk kan worden aangeraakt en zich daarmee verbinden kan. Dat betekent meteen ook de verbinding van de mens met zijn hogere zelf en zijn levensdoelen: “Het woord ‘religie’ betekent: verbinding van de mens met zijn goddelijk wezen, met de geestelijke wereld.” 9) De mens verlangt naar vereniging met het goddelijke, omdat hij voelt dat “zijn wil alleen sterk kan zijn als hij is doordrenkt met goddelijke krachten.” 10)  De ziel verlangt naar de ontmoeting met de krachten van zijn oorsprong en ontwikkeling. Ons Ik zoekt de verbinding met de wereld, met de medemensen, met zijn zelf en met de scheppende krachten van de Logos, die de grond vormen van al het worden en leven. 11) Tot de Logos waardoor alles is geworden, het ‘Ik Ben’ (Joh. 8:28), die in Jezus als de Christus verscheen en zich met de aarde verbonden heeft. 12)

Steiner maakt ons erop opmerkzaam, dat je de drie jaren van het leven van Christus na de Doop in de Jordaan kunt beschouwen als een Oer-Cultus: “Het leven van Christus Jezus was een cultus voor degenen die om hem heen waren. Hetgeen daar in werkelijkheid plaatsvond was cultus: Het grote misoffer werd gebracht op Golgotha. Daar worden we teruggevoerd naar de eerste voltrekking van de cultus.” 13) Een kosmisch wezen komt naar de aarde en naar de mensen: Christus brengt het offer, om een sterfelijk mens te worden in Jezus, waarbij hij de grote transformatie voltrekt van de menselijke wezensleden in een toekomstige en volmaakte toestand. In de dood en de opstanding voltrekt zich een vereniging (communie) met de aarde en de mensheid. Deze vier stadia kunnen we ook op de weg naar de inwijding herkennen: de scholingsweg voert na de voorbereiding (beleven van de devotie) via studie, catharsis, transformatie van ons wezen tot de verlichting en de vereniging met het geestelijke wereldwezen. Over de oorsprong van de Rooms-Katholieke Mis in de Mysteriën zei Steiner: 
“Als je de oorsprong van de katholieke Mis wilt leren kennen, moet je haar geschiedkundig terug volgen tot de mysteriën. De mysteriën zijn cultusplaatsen waar de hogere kennis niet alleen werd onderwezen en verworven, maar in betreffende verschijningsvormen ook werden getoond. De mysteriën namen een bijzonder populaire vorm aan in de culturele stromingen die overkwamen vanuit Perzië en Egypte. Hieruit is de Mis ontstaan. Wie vóór de verschijning van Christus kennis wilde verkrijgen van hogere werelden, moest worden opgenomen als leerling in een geheime mysterie-school.” 14)
In de cultus is deze scholingsweg verdicht. De vier treden van deze weg zijn:
  1. Evangelium - boodschap, verkondiging
  2. Offertorium - offer
  3. Transsubstiatio - verwandeling
  4. Communio - Vereniging
Steiner verduidelijkt deze vier delen van de cultus in een voordracht voor geïnteresseerde theologen en de godsdienstleraren van de school:
“Het voorlezen van het evangelie betekent het binnenbrengen van het geïnspireerde Woord "uit het Engelen-Al”, de openbaring van het Woord "uit de som van de geestelijke wereld.” God komt tot de mensen. “Wat uit de geestelijke wereld oprijst, in ons de vorm van het woord aanneemt”, dat is de eerste daad van cultus.” 15)

Centraal in alle christelijke cultische vieringen staat de menswording van Christus in Jezus van Nazareth. In het offertorium is de blik gericht op het goddelijke wezen "dat lichaam aannam”, zoals het in de Kinderhandeling klinkt, dat dit lichaam verwandelde (= trans-substantieerde), dat door de dood en ging en tenslotte uit de dood opstond. Hij overwon de dood, om de mensenzielen op aarde nieuwe levenskrachten te schenken. In de cultus maken we ons bewust, dat Christus de bron is van de eeuwig vernieuwende, en transformerende ontwikkelingskrachten, het voorbeeld van de menswording in de hoogste betekenis. Wij kijken op naar Hem. Wij willen ons met Hem verbinden en ons met Zijn krachten verenigen. We bereiden ons daarop voor door “het werkelijke gebed”, “het gevoel van toewijding” van de ziel aan het bovenzinnelijke als antwoord op het lezen van het evangelie. 16) Wanneer we de naar ons toestromende krachten opnemen, dan verwandelen deze ons en kunnen zij door ons werken - Transsubstantiatie. Dat is het doel dat Paulus na zijn ontmoeting met de Opgestane Heer voor Damascus zo uitdrukte: “Ik leef, maar niet ikzelf, maar de Christus leeft in mij”, in mijn Ik. (Galaten 2:20).
In de Zondagshandeling klinkt dat als volgt:

“Ons hart wende zich tot Hem, 
Het doordringe zich met Zijn kracht, 
opdat Hij erin werke, 
opdat Hij doordringe 
ons denken, voelen en willen.” 

Wij voelen goddelijke substantie in ons - het sterflijke in de mens verenigt zich met het onsterfelijke, het bovenzinnelijke.

Steiner gaf de cultische ritualen voor de Waldorfschool de naam “Handelingen”. Een cultus is daad, een reeële handeling, doordat er iets in de mens en in de wereld gebeurt; het is een daad, die uit vrijheid wordt uitgevoerd; je bent vrij om eraan deel te nemen, waarmee dus de goddelijke wil en de menselijke wil zich kunnen verenigen. De cultus is de ontmoetingsplaats voor mens en godheid. En er gebeurt niet alleen in de mens iets maar ook in de goddelijke wereld: de geest dringt door tot in de materie. Wanneer een cultische voltrekking in de handelingsruimte begint, dan begint er ook een handeling in de geestelijke wereld, dat zich met het menselijke doen in vrijheid verenigt. De geestelijke en de fysieke wereld werken samen. “Een cultus ontstaat niet door die uit te denken, want dan is het geen cultus. Een cultus ontstaat doordat het een beeld is van hetgeen er in de geestelijke wereld plaatsvindt.” 17) Wat wij als cultus voltrekken, ontvangt zijn werkelijkheid en waarheid vanuit de "hemelse cultus", omdat het een afspiegeling is van een 'oorspronkelijk beeld'; “alleen dan is een cultus een waarheid als het deze reële oorsprong heeft.” 18) “Een rituaal dat deze oorsprong heeft, kan alleen ontvangen worden en moet worden voltrokken met zo’n houding, dat alles wat vanuit de woorden overstroomt in de handeling alleen in christelijke zin kan worden voltrokken, als in degene die de Handeling voltrekt het Paulinische bewustzijn leeft: Niet ik, maar Christus in mij! — In een Handeling kan niets zonder bewustzijn worden voltrokken: De Handeling wordt voltrokken als een innerlijk goddelijk gebod, als datgene wat wordt voltrokken in de zin van de Christusopdracht zelf. Het moet voor ons duidelijk zijn dat wij slechts het instrument zijn om Christus tot de mensen te laten spreken.” 19)

Het voltrekken van een cultus komt voort uit ons begrip van priesterlijke handelen. Rudolf Steiner breidde dit idee uit door te wijzen op het centrale moment van priesterlijk handelen op andere levensterreinen, waar het ook gaat om de verbinding van het goddelijk-geestelijk-wezenlijke met het aards-fysieke, ofwel om de openbaring van iets geestelijks in het aardse. Niet bij een alledaagse invulling van religieuze begrippen blijven staan, maar vol betrokken zijn bij de bedoelde samenhang en inhoud. Zo spreekt Steiner van "de dienst van de opvoeder die een priesterdienst moet worden, tot een soort cultus", en van de "godendienst der opvoeding”. 20) In zijn toespraak bij de feestelijke opening van de eerste vrijeschool in Stuttgart op 7 september 1919 presenteerde Steiner de nieuwe pedagogie aan het publiek en schuwde hij niet om te formuleren wat de diepste zorg is van deze opvoedingskunst: “En is het tenslotte niet een allerhoogste, heilige, religieuze plicht om het goddelijk-geestelijke, dat toch in ieder mensenkind steeds opnieuw tot verschijning komt en zich opnieuw openbaart, in de opvoeding met zorg te omringen?" Is deze opvoedende dienst geen religieuze cultus in de hoogste zin van het woord?


“Moet niet het allerheiligste wat ons als mens beweegt, met name wat betreft onze religieuze gevoelens, samenvloeien in de altaardienst, die wij verrichten wanneer wij in het wordende kind datgene proberen te vormen wat zich als het goddelijk-geestelijke in de mens openbaart!” 21)

“Het goddelijk-geestelijke” dat zich in het kind openbaart, in het kind mens wil worden, “in het onderwijs te verzorgen.” Wat als aanleg in het kind is helpen zich te ontvouwen is een dienst aan de mens. In de grondsteenspreuk, die Steiner gaf voor het eerste eigen gebouw van de Waldorfschool Stuttgart-Uhlandshöhe, noemt hij de leraren “met kracht begaafde, aan het licht toegewijde mensenverzorgers.” En die grondsteenspreuk leidt tot een innerlijke verplichting: 

Dies möchten wir bekennen: Dit is waarvoor we willen staan:
In Christi Namen         In Christus’ naam
In reinen Absichten         Met zuivere intenties
Mit guten Willen.         Met goede wil.

Daaronder volgenden de handtekeningen van Rudolf Steiner, Emil Molt en alle leerkrachten.

Verzorgers van de menswording zouden leraren moeten zijn, verzorgers van de geestelijke krachten die zich in de lichamelijkheid willen incarneren, die de lichamelijkheid willen aangrijpen opdat de individualiteit tot verschijning kan komen. Verzorgers ook van de verbinding van het wezen van het kind met zijn geestelijke thuis, opdat de geestelijke krachtstroom, die nodig is om een leven lang te willen leren en zich te ontwikkelen, niet opdroogt. In onderwijs en opvoeding gaat het overal om het verzorgen van krachten en aanleg, om het scheppen van voorwaarden waarin deze krachten zich kunnen ontplooien, zich kunnen metamorfoseren naargelang de leeftijd en de aanleg tot vaardigheden kan worden.
De geest kan zich met de materie verenigen, erin werken, als hij ze kan omvormen, erin binnendringen en het lichaam tot instrument maken; maar hij kan ook in de materie versterven, in de materie ten ondergaan.

Het woord “mensenverzorger” voor alle opvoeders en onderwijzenden gebruikte Rudolf Steiner ook in een voordracht voor pedagogen in Londen: “Wij zijn de verzorgers van de goddelijk-geestelijke wereldorde, wij zijn medewerkers die het eeuwige in de mens willen verzorgen.“  Dit is waar het onderwijs voor moet dienen. Een religieuze cultus dient het verzorgen van onze sociale, onbaatzuchtige, menselijke en op natuur betrokken vermogens, zoals dankbaarheid en waarachtigheid, en de cultivering van onze relatie tot de goddelijke bronnen van deze menswordings-krachten. In elke van de door Steiner gegeven Handelingen ontstaat het ideaal van de mens opnieuw in ons.

Het Woord in de cultus

Met ons gewone dagelijkse denken zijn wij als mensen toeschouwers van de wereld, onze gedachte spiegelt in de voorstelling de uiterlijke verschijnselen. Het is een ‘spiegelgedachte’ in de hersenen. Ons normale denken in begrippen is een stoffelijk overschot (lijk) van het Woord, het omsluit iets wat in ons is gestorven. De inhoud ervan is aan de zintuiglijke wereld ontleend.

Anders is het bij de klank, bij het gesproken woord: hierbij gaat de impuls van binnen naar buiten. Met het gesproken woord komt onmiddellijk iets innerlijks zielsmatig-geestelijks mee naar buiten en gaat over in een uiterlijke realiteit. Het woord ontstaat door een innerlijk beleven, met de klank treedt dit naar buiten in de wereld en kan iets bewerkstelligen. Daardoor kan het woord drager zijn van een sacramentale handeling: Iets geestelijks, dat niet aan de zintuigelijke wereld en door het gewone denken is verkregen, grijpt aan in de materie, grijpt aan in onze lichamelijkheid. Het woord, de klanken van de taal bemiddelen tussen de geestelijke wereld en de materiële wereld. Zo wordt de reële transformatie van substantie, de transsubstantiatie, mogelijk. Daarnaast is er de bemiddelende werking van wat we met de adem vanuit het luchtelement opnemen. Ons denken is in eerste instantie subjectief; in de klanken van de taal leeft echter iets objectiefs. Daarom bestaat “de mogelijkheid dat er iets in het woord stroomt dat geestelijk objectief is. Daarmee verbindt zich de voorstelling dat in het woord meer gegeven kan zijn dan in het alleen door mensen voorgebrachte denken, dat er iets goddelijks in het woord kan vloeien, dat als het ware het goddelijke in het woord zich via de mens uitspreekt, dat de boodschap van het goddelijke in het woord kan liggen. […] Zo werd het Evangelie-woord ervaren, dat er iets goddelijks in dit woord van het evangelie binnenstroomt” 23) Hiermee hebben we "het eerste element van hoe de mens cultusachtig overgaat van zijn subjectieve naar het objectieve”. 24)
Steiner noemt het resultaat van dit betekenisvolle proces in de Offerhandeling ‘het reine woord’

Mediteren, een cultus beleven of houden betekent dat we het eigen denken met inhouden vullen, die niet afkomstig zijn uit de zintuiglijke wereld of uit het eigen beleven, maar uit de bovenzinnelijke wereld. Het woord kan deze inhouden overbrengen omdat het zelf van nature uit de geestelijke wereld stamt. Het woord is een bemiddelaar: het kan iets subjectiefs overbrengen of iets uit de zintuiglijke wereld. Het “reine Woord” kan een rein geestelijke inhoud overbrengen, die door geestelijk schouwen vanuit de geestelijke wereld werd verkregen.

De muziek in de cultus

In de cultus verenigen zich woord, beeld, symbool, kleuren en vormen tot een geheel. In hun samenhang spreekt zich uit wat moet gebeuren. Een ander belangrijk element is de muziek. Rudolf Steiner onderbouwt dit menskundig met de polariteit van het lichtende en het klinkende. Het lichtende is de waarnemingskant, het beeldende-gedachtenachtige, dat wat van buitenaf op de mens afkomt; het klinkende, het muzikale zit in de mens. In de cultus worden zij samengebracht: “Wat de mens is als schepsel van licht wordt in samenhang gebracht met wat de mens is als klankschepsel.” 25) De cultische Handeling moet altijd beginnen met het Woord. Wanneer wij spreken, scheppen we beelden, die voor de mens komen te staan, en deze beelden doordringen we dan met het muzikale; of instrumentaal of met gezang. Daardoor verenigt de cultus de polariteit: het doordringen van het lichtachtige met het klankachtige. Het muzikale element in de cultus is hetgeen dat in de mens het sterkte verinnerlijkt wordt, terwijl het woord hetgeen is, wat het uitgieten van de mens in het Wereld-Al bevordert: “Op deze manier hebben wij de mogelijkheid om enerzijds de mens zich wijd te laten worden door alles wat licht-achtig, gedachte-achtig is, en anderzijds om hem te brengen tot het samenballen in zichzelf, tot het ontvangen van het bovenzinnelijke door het muzikale. En terwijl bijvoorbeeld het niet-muzikale, het lichtende in de cultus in staat is ons een gevoel voor de wereld bij te brengen, is het muzikale in staat om ons Ik-gevoel ten opzichte van het goddelijke te verdiepen. Het ideaal zou zijn om het lichtende tot op zekere hoogte op te voeren en dan te laten overgaan in het muzikale, om het heel organisch te laten overgaan. Op die manier zou je door de cultus de mens in zijn constitutie in feite hebben nagebootst.” 26)

Naast het woord en de muziek maken de gebaren, het altaarbeeld, de werking van vorm en kleuren deel uit van de voltrekken van het rituaal; een cultus is een ‘Gesamtkunstwerk’. Of, wanneer je denkt aan de verschillende kunsten en hun betekenis voor de wezensdelen van de mens. Samen zijn zij een hele mens. 27)

Over de betekenis van het cultische handelen voor de toekomst van de aarde

Veel mensen zien tegenwoordig een cultische handeling als iets ouderwets, als iets dat bij het verleden hoort. Rudolf Steiner zei echter, dat in de cultus mysteriën liggen, welke zich pas in de toekomst in hun volle betekenis zullen openbaren. Er zal opnieuw een verdiept begrip van alle cultische handelingen ontstaan, wanneer de ingewijde zijn leerlingen duidelijk kan maken dat de cultische handeling iets is dat een "veel grotere betekenis heeft in samenhang met de kosmos, met het universum" dan onze handelingen in de uiterlijke wereld.  Wanneer de mensen weer zullen begrijpen, dat het voltrekken van een cultische handeling een appel is aan geestelijke machten, om zich met de aarde te verbinden, dan zal het voor mensen weer mogelijk worden, om met geestelijke wezens te kunnen verkeren. Wanneer wij een cultus, een rituaal voltrekken, heeft dat ook een uitwerking op de omgeving. Daar moeten in vroegere tijden een duidelijk bewustzijn of een gevoel van hebben gehad. We kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan de monniken, die hun kloosters en kerken zeer doordacht in de natuur integreerde, b.v. de Cisterciënzers. Rudolf Steiner wees ook heel specifiek op het belang, dat de christelijke cultus heeft voor de in de natuur werkzame elementenwezens: “De geestelijk-elementaire wezens die worden binnengeroepen wanneer een cultische handeling wordt voltrokken, hebben deze cultus nodig, want daaruit putten zij hun voeding, hun groeikrachten.” 29) Al het uiterlijke zal geen stand houden; “maar op deze aarde zullen in de toekomst cultische handelingen worden voltrokken, die voortkomen uit een werkelijk begrijpen van de geestelijke wereld. […] Doordat die juiste cultische handelingen worden voltrokken, zullen in de sfeer van deze cultische handelingen elementaire-geestelijke wezens binnengeroepen worden. En dat zal voor de toekomst een kiem zijn en verder leven tot in het Jupiter-bestaan. 30)
Dat is de betekenis van een echte cultus voor de aarde en haar toekomst.
Elisabeth von Kügelgen

Bronvermelding:
1) R. Steiner: Een weg tot inzicht in hogere werelden - Zeist 1991 (blz. 127)
2) R.Steiner: Vorträge über christlich-religiöses Wirken 1 (GA 342) Stuttgart, 14. Juni 1921 - Dornach 1993
3)idem bal 128
4) idem bla. 129
5) idem blz. 123
6) Elisabeth von Kügelgen: Kultus als spiritueller Weg - Stuttgart 2021 - Edition Waldorf
7) R. Steiner: Algemene Menskunde (GA 293) 4e voordracht
8) R.Steiner: Einleitung zu Goethes Naturwissenschaftlichen Schriften (GA 1) Dornach 173 - blz. 126
9) R.Steiner: Apokalyps De openbaring van Johannes (GA 104) - 1e voordracht Neurenberg 17 juni 1908
10) idem
11) Logos, zoals in de Proloog van het Evangelie volgens Johannes.
12) Emil Bock: Das neue Testament, Stuttgart 1980
13) R.Steiner: Vorträge über christlich-religiöses Wirken 1 (GA 343)
14) R.Steiner: Über die Bedeutung der katholichen Messe im Sinne der Mystik  Köln 17 maart 1905 (in GA 90b)
15) R.Steiner: Vorträge über christlich-religiöses Wirken 1 (GA 342) Stuttgart, 14. Juni 1921 - Dornach 1993 (blz. 101)
16) idem bla. 99
17) R.Steiner: Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge (GA 236) - blz. 283
voordracht Dornach 27 juni 1924
18) idem bla. 284
19) R.Steiner: Vorträge über christlich-religiöses Wirken 2 (GA 343) Stuttgart, Voordracht Dornach 27. Juni 1924 (blz. 314)
20) R.Steiner: Die Methodik des Lehrens und die Lebensbedingungen des Erziehens (GA 308) - 
Stuttgart, voordracht 9 april 1924
21)  R.Steiner: Rudolf Steiner in der Waldorfschule (GA 298) - Stuttgart, 7 september 1919
   NL-vertaling in de uitgave van Algemene Menskunde
22) R.Steiner: Anthroposophische Menschenkunde und Pädagogik (GA 304a) - voordracht 30 augustus 1924
23) R.Steiner: Vorträge über christlich-religiöses Wirken 2 (GA 343) - Dornach, 27 September 1921 (blz. 39)
24) idem bal. 40
25)  R.Steiner: Vorträge über christlich-religiöses Wirken 1 (GA 342) - 14 Juni 1921 (blz. 132)
26) idem blz. 132
27) R.Steiner: Kunst im Lichte der Mysterienweisheit (GA 275) - NL: Kunst en kunstvernieuwing
28)  R.Steiner: Grundimpulse des weltgeschichtlichen Werden der Menschheit (GA 216) blz. 96
29)  Idem blz.97
30) Met de term ‘Jupiter-bestaan’ duidt Rudolf Steiner op een toekomstige planetaire toestand van de aarde.