maandag 13 april 2009

Quasimodo Geneti - 1e zondag na Pasen

Quasimodo Geneti – genoemd naar de Introïtus van deze zondag met een tekst gebaseerd op de 1e Brief van Petrus 2:2 Quasimodo geneti infantss, Alleluia; rationabiles sine dolo lac concupiscite: Alleluia, Alleluia, Alleluia. Exsultate Deo adjutori nostro: jubilate Deo Jacob. -Als nieuw geboren kinderen, Alleluia; verlangend naar de loutere melk van het geestwoord zonder valsheid: Alleluia, Alleluia, Alleluia. Verheug u over God onze helper; Bejubel luid de God van Jacob.

Duccio di Buoninsegna (ca. 1255 – 1319): Christus verschijnt achter gesloten deuren aan de apostelen
Museum van de Dom in Sienna

Johannes 20 : 19 -31 Zalig die niet zien

De perikooptekst voor deze zondag na Pasen bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte speelt zich af op de avond van de dag der verrijzenis, het tweede stuk speelt zich af op het moment dat de discipelen opnieuw bij elkaar zijn. In de evangelietekst staat daarbij: ‘Acht dagen later’ en in de Nieuwe Bijbel Vertaling luidt het zelfs ‘een week later’ wat inhoud dat de gebeurtenis met Thomas zich op de zondag na Pasen afspeelt. Zulke kleine tijdsaanduidingen, die je bij het lezen van de evangeliën gauw over het hoofd ziet, mogen we misschien opvatten als stille verwijzingen naar het geheim van het nieuwe zonnemysterie. De dag van de zon –de zondag- was bij de Joden de eerste dag van de nieuwe week, zoals ook de Paasevangeliën volgens Lucas en Johannes aanduiden. Mattheüs en Marcus vermelden nog: ‘de sabbat is voorbij’, alsof zij extra willen benadrukken dat de oudtestamentische tijd voorbij is. De Paaszondag is de dag van de opstanding, de eerste dag der Nieuwe Mysteriën. Vanaf die dag kan iedere zondag een dag van de opstanding zijn. Wanneer de mens zich wil verbinden met de Christusgeest, dan staat Hij op in onze ziel om ons denken, voelen en willen te doordringen. Zoals al in eerdere notities aangeduid: de evangelieverhalen kunnen zowel als beelden van uiterlijke feiten als ook van innerlijke gebeurtenissen worden begrepen.

Laten we de twee gedeeltes van deze perikooptekst apart beschouwen en naar de eerste scène kijken. Deze speelt zich af op de eerste Paasdag. Vroeg in de ochtend, vlak na het opkomen van de zon, is de verrezen Christus verschenen aan Maria Magdalena (volgens het evangelie van Johannes). Johannes beschrijft dit in het gedeelte voorafgaande aan deze perikooptekst en vertelt hoe Maria Magdalena bij het graf in de tuin Christus gezien en gesproken had. Later die middag en avond verscheen Hij ook aan de Emmaüsgangers. (Over die laatste gebeurtenis bericht het evangelie volgens Johannes niet, wel Lucas 24:13–53 en Marcus 16:12–13). In de perikooptekst van deze zondag lezen we dat Christus vervolgens verschijnt aan de verzamelde discipelen. Hij treedt de bovenzaal -het Cenaculum- binnen terwijl de deuren gesloten zijn. Dit was de plaats waar zij op de donderdagavond ervoor gezamenlijk het Laatste Avondmaal hadden gevierd. Thomas is er op dat moment niet bij.

Om ons een voorstelling te vormen van wat er gebeurde en niet bij louter geloven alleen te blijven staan, moeten wij opnieuw met ons denkend bewustzijn pogen enigszins toegang te krijgen tot de gebeurtenissen rond de verrijzenis. We kunnen proberen ons een beeld te vormen van wat het opstandingslichaam inhoudt, hoewel we ons bewust moeten zijn dat dit onvolledig is en slechts in stuntelig gestamelde woorden kan worden weergegeven.
Nadat de mens geschapen was had Lucifer bij de zondeval, door zijn invloed op de ziel van de mens -het astraallichaam-, aan de mens een vorm van Ik-beleven gegeven. Hij had in de ziel van de mens weliswaar een vals, egoïstisch Ik-bewustzijn ingeplant en daardoor de mens de mogelijkheid tot kennis en zelfkennis gegeven. Als gevolg daarvan werd de mens buiten de poort van het Paradijs gezet, in de zintuigwereld geworpen waardoor hij zelfstandigheid ten opzichte van de goddelijk scheppende wereld en vrijheid verwierf. Door de zondeval stortte de mens in de wereld van de zintuigwaarnemingen, die door Lucifer wordt voorgetoverd maar eigenlijk een wereld vol van bedrieglijk schijnlicht is. Zo is o.a. het witte daglicht, waardoor de fysiek-zintuiglijke wereld zichtbaar wordt, een gevolg van dit werk van Lucifer. Maar achter de sluiers van de zintuigwereld zijn goddelijk scheppende krachten werkzaam, voor de mens nu onzichtbaar.
Voor het lichamelijke van de mens betekende de zondeval dat de substantie van zijn bloed zich verdichtte en tot materieel bloed werd. Daarmee viel de geestelijke architectuur van het mensenlichaam, zoals dat door de scheppende goden gedacht en gewild was, mee in de aardezwaarte, d.w.z. de goddelijke imaginatie, inspiratie en intuïtie van het wezen ‘mens’ werd opgevuld met aardse materie. Daarmee ontstond ook de fysieke dood. ‘Heel de wereld werd verwond’, zoals in het Oberufer Paradijsspel klinkt.

Buitengewoon interessant is om in dit licht de vorm van ‘Het Nieuwe Jeruzalem’ uit het boek Openbaring (21:10-26) te vergelijken met de Kaäba in Mekka. Het Nieuwe Jeruzalem wordt beschreven als een kubus. Volgens de overlevering is de Kaäba een aardse afbeelding van de oer-Kaäba, die zich bevindt in het Paradijs. Daar wordt dit ‘huis’ omschreden door engelen in een plechtige lofprijzende processie. Door de zondeval werd de aanblik ervan aan Adam en Eva ontzegd. Adam en Seth bouwden de Kaäba met aardse stenen. Abraham en Ismaël herstelden het door de zondvloed vernietigde heiligdom. Johannes beschrijft het Nieuwe Jeruzalem als een stad gemaakt van edelstenen, met straten van goud, schitterend als glas. Is dat een stralende en geheel lichtdoorlatende, getransformeerde versie van de van binnen witmarmeren en van buiten door een zwart kleed bedekte Kaäba? Beide mogen wellicht worden gezien als de imaginatieve vorm van de menselijke lichamelijke organisatie, de driedimensionale drager van het Ik. Wanneer we dit naast de laatste van de door Rudolf Steiner ontworpen Apocalyptische Zegels leggen, welke de bijnaam ‘De Graal’ draagt, kunnen we misschien een vermoeden krijgen waarom het hier gaat.

Rudolf Steiner: zevende Apocalyptische Zegel

Bij het Mysterie van Golgotha herstelde Christus het gevolg van de zondeval. Zijn zonnewezen dat vrij van zonden is, kon vanaf de Doop in de Jordaan het bloed van Jezus van Nazareth, wiens lichaam het zuiverste lichaam was dat op een complexe wijze vanuit de aarde-erfelijkheid voor Hem kon worden voorbereid, verder reinigen van de laatste resten aardezwaarte. Zijn zonnekrachten konden doordringen tot in het diepst van de processen, die plaats vinden binnenin het skelet. Eerder lazen we in deze perikopennoties dat de werking van Zijn zonnewezen zich ook in de omgeving uitbreidde. Tenslotte stroomde aan het kruis het reine, gezuiverde bloed uit Zijn wonden, menselijk bloed dat zijn goddelijke oervorm weer had teruggekregen. Dit bloed vloeide over de berg Golgotha en daarmee over het aardelichaam. Na de dood wordt Zijn reine lichaam in het graf van de aarde gelegd.
Op de Stille Zaterdag werd deze kiemkracht werkzaam in de diepten van de aarde, wat in de traditionele christelijke geloofsbelijdenis het ‘Nederdalen ter Helle’ wordt genoemd. Daar wordt Christus werkzaam als levenbrengende kracht, zoals een graankorrel ontkiemen kan in het aardedonker, zoals gist brooddeeg tot leven brengt of druivensap tot wijn omzet. Christus overwint daarmee de doodskrachten in de aarde. Sinds die tijd is Hij Heer van de hemelkrachten op aarde, zal Hij een nieuwe gemeenschap vormen met de mensen, die Hij door hun vrije individuele daden op termijn aan de fysieke dood kan ontrukken.
Christus verschijnt aan Zijn leerlingen. De deuren zijn gesloten en toch staat Hij plots in hun midden. Hij wordt niet meer gehinderd door verdichte aardse materie. Het opstandingslichaam had natuurlijk de structuur van het gewone mensenlichaam, maar de aardezwaarte ervan, ofwel de dood der materie, was overwonnen. Zijn lichaam mogen we zien als een geestelijk/fysiek lichaam, een menselijke lichamelijke organisatie zoals die oorspronkelijk door goden gewild was. Hij toonde zijn handen en zijn zijde. De wonden waaruit Zijn reine bloed had gestroomd waren nu zichtbaar als lichtende plekken.

Zulke en soortgelijke gedachten kunnen natuurlijk niet op deze manier met de kinderen besproken worden. Misschien is in beelden te vertellen en te bespreken dat het christuswezen bij de verrijzenis een lichaam uit zonlicht en zonnewarmte had geweven. Wellicht was Adam door God Vader ook zo geschapen voordat hij in het Paradijs van de appel at, had God Vader de mens zo bedoeld. In de herfst kun je de dunne draden van een spinnenweb zien glinsteren. Het lijkt wel of het uit zilver maanlicht is geweven. Of de rups die in het zonlicht een zijden draad spint voor zijn cocon. Zo, maar nog verfijnder, kon Christus het opstandingslichaam weven uit het Liefdelicht van de zon dat stralend was als goud en schitterend als glas. De schildering van Duccio (zie hierboven) zou misschien inspiratie kunnen geven tot het vinden van een beter beeld.

Dan staat er dat Hij zijn adem in de leerlingen liet stromen. Het Grieks gebruikt het woord ‘ενεφυσησεν’ (enephysesen) wat ‘blazen’ of ‘ademen op’ betekent. Dat doet ons herinneren aan de schepping van Adam. Christus geeft met deze handeling als het ware de geschapen mens het ware Ik, zijn ware geest. Via de erfelijkheid is de mens verbonden met de oude Adam, Christus is de Nieuwe Adam. Door Christus kan de mens pas een werkelijk Ik-mens, een Geestmens worden.
Christus spreekt de woorden: ‘Ontvang Heilige Geest’ (λαβετε πνευμα αγισν -labete pneuma hagion = Neem Heilige Geest. pneuma = geest en adem). Je zou verwachten dat dit iets is wat pas op Pinksteren gebeurt, maar het lijkt dat Christus ook al voor de Hemelvaart aan de discipelen deze geestkracht schenkt.



Rembrandt: De Ongelovige Thomas

Dan komen we bij het tweede gedeelte van deze perikoop. (Joh. 20:26).
Thomas (wiens naam ‘Tweeling’ betekent -de enige van de twaalf apostelen van wie het dierenriemteken wordt genoemd) gelooft niet wat de anderen hem hebben verteld. De zondag erna, wanneer zij weer bij elkaar zijn, treedt de Christus opnieuw in hun midden. Thomas kan nu met eigen ogen aanschouwen wat de andere Apostelen hem eerder al verteld hadden. Maria Magdalena mocht de Christus in de tuin bij het graf nog niet aanraken. Nu we acht dagen verder zijn, krijgt Thomas wel toestemming om het opstandingslichaam aan te raken. Misschien was het opstandingslichaam op Paasochtend eerder nog te ‘vers’ en nog niet bestand tegen een aanraking, nu echter wel.
Het aanraken geeft een beleven door middel van de tast. Het tastzintuig is er eigenlijk niet alleen om de buitenwereld waar te nemen. Het geeft je tegelijk de beleving van het eigen lichaam, van je eigen grenzen, van het bestaan van je eigen individualiteit. De tastzin geeft de mens het zelfbewustzijn: waar houd ik op, waar ligt mijn grens tussen mij en de buitenwereld? Zij verschaft ons de waarneming van ons eigen innerlijk wezen. Onze tastorganen liggen over de hele huid uitgebreid, op sommige plekken dichter bij elkaar.
Uit de zintuigleer van Rudolf Steiner weten we dat het tastzintuig de basis legt voor het zintuig waarmee de mens het Ik van een medemens kan waarnemen. Het Ik-zintuig of Ik-zin verschaft de mens een venster om het Ik van een ander mens waar te nemen. Rudolf Steiner spreekt met de leraren uitgebreid over dit zintuig. We nemen met het Ik-zintuig geen uiterlijke fysieke substantie waar maar wij kunnen ermee waarnemen dat een ander mens ook een Ik, een geestelijk wezen is. Het zintuig bestaat uit een zeer fijne substantie dat zich, net als zintuigorganen voor het tasten, over de gehele mens uitstrekt. De hele mensengestalte in rust gehouden, met het hoofd als middelpunt, is waarnemingsorgaan voor het Ik van de ander. De hele fysieke mens is waarnemingsorgaan voor het Ik van de ander. Misschien mogen we ook zeggen dat de hele lichamelijkheid van de mens, waarvan de tastzintuigen de grens doen beleven, op een hoger plan het orgaan vormt van het Ik-zintuig. Van Christus heeft de mens het Ik ontvangen. Iedere keer wanneer wij het woord ‘Ik’ uitspreken gebruiken wij Zijn naam.

In een gesprek voorafgaande aan het lezen van de perikooptekst zou je met kinderen misschien naar voor hen bekende ervaringen kunnen vragen, zoals geblinddoekt worden, blindemannetje spelen, in een donkere ruimte zijn. Je wordt rondgedraaid, weet niet meer waar je bent, je voelt jezelf onzeker of angstig, tot het moment dat je je al tastend aan iets kunt oriënteren. Dan voel je weer zekerheid en vertrouwen in jezelf.

In het tweede gedeelte van deze perikoop lijkt het er op of we in Thomas een van de eerste mensen zien, die de Ik-zin leert gebruiken. Wanneer we goed lezen wordt er namelijk niet verteld dat Thomas op Zijn uitnodiging Christus ook werkelijk aanraakte, d.w.z. de tastzin gebruikte. Thomas spreekt meteen uit: 'Mijn Heer en mijn God' . Thomas herkent het Christus-Ik. Hij herkent de Christus als de Heer (kyrios), als het principe van het Ik in zichzelf en in de kosmos. Petrus had voor de dood van Jezus iets dergelijks ook uitgesproken, maar Petrus zou Hem verraden. In de scène in deze perikoop lijkt het omgekeerde plaats te vinden: In eerste instantie ontkent Thomas de opstanding, maar acht dagen later wordt hij in de gelegenheid gesteld deze dwaling door eigen ervaring te corrigeren. Door het concreet-fysieke wordt psychische dwaling meestal gecorrigeerd.

Voordat de Christus op aarde kwam had de mens eigenlijk de Ik-kracht nog niet werkelijk ontvangen. Hij had alleen het lagere Ik via Lucifer gekregen. Door Christus heeft de mens werkelijk de kracht van het Ik ontvangen. Een vraag komt op: Was er daarvoor dan al sprake van een zintuig om het Ik van de andere waar te nemen? Bij het kind zien we dat de consolidering van de Ik-zin pas rond het negende jaar tot stand komt. Vanaf die leeftijd gaat het kind beginnen zich los van zijn omgeving te voelen. Ik herinner mij momenten waarop door leerlingen vanaf deze leeftijd hospitanten of vakleerkrachten psychisch geanalyseerd, soms ‘gefileerd’ werden, met een scherpte die een volwassene verbaasd doet staan. Een enkele keer kreeg ikzelf gelukkig deze ongevraagde maar buitengewoon rake feedback. Je weet meteen waar je staat.

Moest voor de mensheid de Ik-zin ook niet pas in de loop van de tijden ontwikkeld worden? Met deze vraag in gedachte kunnen we ook nog even terug kijken op het eerste gedeelte van deze perikoop waar de Christus zijn geest (de Ik-kracht) inblaast.
Meestal wordt er bij de uitleg van deze Bijbeltekst op gewezen dat Thomas ongelovig was en pas geloofde nadat hij de opgestane Christus met eigen ogen gezien had. Het 20e hoofdstuk van dit evangelie volgens Johannes eindigt met de woorden: ‘Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam.’ Zijn naam vat ik op als de naam van het Ik. Wanneer we de evangeliën lezen kunnen we ook letten op de volgorde van de verschillende passages. De twee gedeelten van deze perikoop geven mij aanleiding om deze scène ook als een oerbeeld te zien voor de ontwikkeling van het menselijke Ik en voor de ontwikkeling van de tastzin tot de Ik-zin.

Peter Paul Rubens (1577 – 1640): De ongelovige Thomas
Koninklijk Museum voor Schonen Kunsten, Antwerpen