De Grote Maaltijd
Lukas 14 : 16 – 24 Gelijkenis van de grote maaltijd
Deze 2e zondag na Trinitatis opnieuw een gelijkenis uit het Lukas-evangelie.
Het is altijd weer verhelderend de losse perikoopteksten even in het grotere geheel van het evangelie te bekijken. Het 14e hoofdstuk van het Lukas-evangelie speelt zich af in het huis van een Farizeeër, die Jezus heeft uitgenodigd voor de broodmaaltijd op de Sabbat:
‘Toen Hij op sabbat naar het huis van een vooraanstaande Farizeeër ging, waar hij voor een maaltijd was uitgenodigd, hielden ze hem in het oog.’
Vlak voor de maaltijd geneest Jezus een man die aan waterzucht lijdt. De aanwezige Farizeeërs mokken. Dan vertelt Jezus de andere aanwezigen de gelijkenis over de zitplaats bij de maaltijd. Dat gedeelte lezen we in de perikoop voor de 17e zondag na Trinitatis en zullen we t.z.t. bespreken. Dan richt Hij zich persoonlijk tot degene die Hem had uitgenodigd en zegt:
‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw
vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit.’
Een van de gasten, die aan de maaltijd aanligt, geeft een verbale voorzet zodat Jezus de gelijkenis van de Grote Maaltijd kan vertellen. Daarop volgt de tekst van de perikoop van deze zondag. We zien zo de mooie opbouw van het evangeliehoofdstuk, waarbij hetzelfde thema steeds in een andere vorm terugkeert. Het thema lijkt te zijn dat de mens moet leren de deemoed in zijn ziel te ontwikkelen. Deemoed is de tegenhanger van de begeerte, het hangen aan de rijkdom opgedaan in de zintuiglijke wereld.
De gelijkenis:
Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Hij stuurde zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” Driemaal wordt er verteld dat iemand zich verontschuldigde en de uitnodiging niet aannam. De eerste had een akker gekocht, de tweede had enkele ossen gekocht, de derde was pas getrouwd. Dan laat de heer zijn dienaar ‘armen en kreupelen en blinden en verlamden’ uitnodigen. Wanneer we op aantallen letten kan dit drietal en viertal ons misschien wijzen in de richting van de wezensdelen van de mens, driegeleed en/of viergeleed. Tenslotte kan zelfs iedereen uitgenodigd worden, behalve zij die eerst uitgenodigd waren: ‘Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.’
De vraag komt op wie bedoeld worden met ‘degenen die eerst uitgenodigd waren’. Zijn het degenen die oorspronkelijk -via Abraham- de belofte hadden ontvangen een volk te worden talrijker dan de sterren aan het firmament, dan de zandkorrels op het strand? De gelijkenis werd niet voor niets uitgesproken in het huis van een Farizeeër. Nu nemen de niet uitverkorenen deel aan de maaltijd. De armen en kreupelen en blinden en verlamden en iedereen van buiten de stad, langs wegen en akkers wordt met klem uitgenodigd, want Zijn huis moet vol zijn. Misschien dat dit laatste duidt op het feit dat de Christuszon voor iedere mens op aarde schijnt, uit alle volkeren van de wereld.