maandag 13 juli 2009

6e Zondag na Trinitatis

Abraham Bloemaert (1564 – 1651): De Bergrede


Mattheüs 5 : 20 – 26 Wie boos is op zijn broeder

Twee zondagen geleden (4e Zondag na Trinitatis) lazen we als perikoop een gedeelte uit de Bergrede, zoals Lucas het heeft opgetekend. De evangelist Mattheüs besteedt drie hoofdstukken
(5 t/m 7) van zijn evangelie aan de onderwijzingen van Jezus aan zijn leerlingen. Hij eindigt deze Bergrede met de woorden:
'Toen Jezus deze rede had uitgesproken, waren de mensen diep onder de indruk van zijn onderricht, want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.'
(Matth. 7:28-29)

De passage uit de Bergrede, die voorafgaat aan de perikoop van deze week, begint met de woorden:
'Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen.'
(Matth. 5:1-2)

De mensenmassa waarvan sprake is wordt beschreven in de laatste verzen van het 4e hoofdstuk:
Hij trok rond in heel Galilea; hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het goede nieuws van het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk. Het nieuws over hem verspreidde zich in heel Syrië. Allen die ergens aan leden en die gekweld werden door een ziekte of door pijn, en ook bezetenen en maanzieken en verlamden werden bij hem gebracht, en hij genas hen. En grote groepen mensen volgden hem, uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea en uit het gebied aan de overkant van de Jordaan. (Matth. 4:23-25)

De tekst volgend mogen we ervan uitgaan dat het zien van deze mensenmassa de aanleiding is dat Jezus zich met enkele leerlingen afzondert en begint hen te onderrichten. Hij neemt de leerlingen mee de berg op. In esoterische geschriften, wat de evangeliën zijn, wordt met de aanduiding ‘de berg op’ eerder een vorm van hoger bewustzijn bedoeld dan een plaatsaanduiding. Denk bijvoorbeeld aan Mozes, die zich op de berg Sinaï terugtrok.
Emil Bock geeft aan dat de Bergrede werkelijk moet worden gezien als een intieme onderwijzing van Christus aan zijn discipelen en niet als een prediking voor een grote mensenmassa.
Bock schrijft: “De discipelen worden door de Christus voorbereid op hun taak om als priester de mensheid te dienen. De Bergrede moet worden opgevat als een ‘tafel’ met gouden regels voor het werkzaam-zijn als priester.“ De woorden zijn dus niet zomaar op te vatten als regels in de dagelijkse ethiek en ze gaan uit boven het algemeen menselijke bewustzijn. Dit kunnen we best tijdens de les RO aan de leerlingen voorleggen, wanneer we deze perikoop behandelen en voorlezen.

Het perikoopgedeelte met dit gedeelte uit de Bergrede, volgt op de zaligsprekingen en op de woorden van de Christus, waarmee Hij zegt niet gekomen te zijn om de Wet van Mozes of de woorden van de Profeten af te schaffen, maar deze juist tot vervulling te brengen (Matth. 5:17).

De Griekse tekst gebruikt bij het woord rechtvaardigheid: δικαιοσυνη (dikaiosynè) wat o.a. betekent: ‘de toestand waarin men behoort te verkeren’ - ‘acceptabel zijn in de ogen van de godheid’ - 'integer, deugdelijk, correct in denken, voelen en doen'. De betekenis kan men dus in verticale zin opvatten –de verhouding tussen mens en god- en niet alleen in de horizontale betekenis – de rechtvaardigheid tussen mensen, zoals het zo vaak in onze tijd wordt uitgelegd.

Met de ‘tafel met gouden regels’ geeft de Christus aanwijzingen voor een priesterschap, beter of anders bedoeld dan b.v. de leefwijze en opvattingen van de Farizeeërs.
Men kan zich voorstellen dat voor een priester in werkelijk christelijke zin haatgevoelens, die gepaard gaan met broedertwist, niet samengaan met het brengen van een offer aan de godheid. Het gaat hier om het reinigen van het astraallichaam. Ook wij zouden kunnen proberen zelfs niet te gaan slapen zonder een ruzie bij te leggen. Wanneer we inslapen en het astraallichaam vrijkomt van het lichamelijk omhulsel, komen deze gevoelens als reële wolken van negativiteit in de astrale wereld binnen, waarmee de hiërarchieën niets kunnen aanvangen, de demonen des te meer. Dit in ogenschouw genomen mag je de ‘tafel met gouden regels’ toch ook wel opvatten als een richtlijn voor de ziel van een ieder. Geen eenvoudige opgave.

Vers 22 luidt in de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV):
En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.
Het ‘Sanhedrin’ is inderdaad de Hoge (rechterlijke) Raad. Deze raad volgde bij de rechtspraak in de tijd van de Romeinen onder toezicht van deze laatsten de Joodse wet en rechtspraak. Zij konden niet de doodstraf uitspreken.

‘Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.’ In onze vertaling staat er ‘in de hel van het vuur’.
Het woord ‘Gehenna’ is een Grieks woord dat in het Nederlands vertaald wordt als 'hel'. Het woord is afgeleid van de naam van het smalle, rotsachtige Dal van Hinnom (Hebreeuws: Gej Hinnom, een afkorting van גיא בן הינום, Gej Ben-Hinnom, het dal van de zonen van Hinnom), ten zuiden van Jeruzalem.
Tijdens het koningschap van Salomo werd in de vallei Moloch vereerd met het brengen van kinderoffers onder zang en dans. (1 Koningen 11:7). Het betrof hier eerstgeboren kinderen, die levend in het vuur werden geworpen. In de Bijbel werd dit een gruwel genoemd. Om die reden werd het dal later de plaats waar vuilnis werd verbrand. Afval, vuil en lijken van dieren en verachte misdadigers werden geworpen in het vuur van Gehenna ofwel het Dal van Hinnom. Gewoonlijk werd al wat in dit dal werd geworpen door vuur vernietigd, volledig opgebrand. Het vuur werd dag en nacht brandend gehouden met behulp van fosfor en de geur was van verre te ruiken.


Bron:
Emil Bock: Van Jordaan tot Golgotha - hoofdstuk 5